VRIJESCHOOL – 5e klas – Aardrijkskunde – De Rijn (2)

.

DE RIJN
.

De Rijn is het pompende hart van Europa, de grote vaarweg, grens en verbinding tegelijk, die tussen de volkeren zwerft. Hij is het brand­punt waaromheen de daden en dromen van een geheel werelddeel zich hebben geconcentreerd – een ononderbroken van zuid naar noord stromende band die goud en wijn, ijzer en staal, met zich meevoert en waarboven de fluisterende schaduwen van onvergete­lijke helden zweven. 

Het huilen van een sirene verscheurt de gouden herfstnevel. De trossen van het 2000 ton metende motorvrachtschip Lurelei wor­den losgegooid en het schip maakt zich – spijtig, lijkt het wel – los van de grauwe kade van Mainz. En meteen neemt de Rijn bezit van de mannen. De dieselmotor puft gelijkmatig. De man aan het roer deelt korte bevelen uit. Nasaal davert zijn stem uit de boordluidspreker. Nu gaat het erom zich in de eindeloze rij slepen in te voegen. Stroomopwaarts worden in
kon­vooi graan en olie vervoerd. Een dapper, aamborstig sleepbootje braakt vieze rook uit. Wodan, die eens de reizigers veilig over de wateren van de rivier loodste, zal zich tegenwoordig in dit lawaai en ge­krioel waarschijnlijk nog maar nauwelijks durven vertonen. Toch kan men er niet omheen aan Siegfried en de Götterdammerung uit Wagners Ring der Nibelungen te denken.

De ene lange sleep volgt zonder onder­breking op de andere. De grauwe golven klotsen tegen de grauwe keien van de oever. Rode en zwarte boeien groeten elkaar van de ene kant van de waterloop naar de andere. ‘Hoort het ernstige lied van een schipper”, zong de dichter. De Rijnschippers mogen dan broederlijk vereend een inter­nationale gemeenschap vormen – zingen hoor je ze nog maar zelden.

Mistflarden lossen op boven de met wijn­gaarden begroeide oeverhellingen en de wijnbergen van de Rheingau zijn gedompeld in een zwakke goudglans. Rijngoud en Rijnwijn. Het goud van de Rijn – zeker, onderdeel van een legende, maar tevens werkelijkheid. Want in een recent verleden, tot het jaar 1897 om precies te zijn, zeefden goudzoekers het oeverzand in de laagvlakte van de Boven-Rijn waar eens de Kelten als eersten het edelmetaal ontdekt hadden.

En hoe welluidend zijn de namen van de Rijnwijnen, die de rivier zo vrolijk bege­leiden. De wijnen van de Elzas – 139 soor­ten -, Sylvaners, Traminers en Rieslings. Badense wijnen van de vulkanische Kaiserstuhl. Wijnen uit de Rheingau: Johannisberg, Geisenheimer, Stemberger, Eltviller, Rüdesheimer… Rijn en wijn, twee woor­den die op elkaar rijmen. De wijnbouwers zijn even hecht met hun grond verbon­den als met hun tradities. Maar ook met hun sagen. Zo zou koning Wenceslaus in de veertiende eeuw zijn rijk en zijn kroon voor een paar grote vaten Rüdesheimer hebben verkocht en van Karel de Grote wordt verteld dat hij als geest iedere nacht over de wijnbergen van de Rheingau zwierf om ze te beschermen en te zegenen. Tot beneden aan de oevers van de rivier groeien de wijnstokken. ‘De Rijn, die is dronken, de Rijn, waarin de wijnstokken zich spie­gelen…’ Op de heuvels doemt een burcht op: Rheinstein. De rivier ploetert verder, begeleid door de tussen wijnbergen ver­scholen dorpen met hun geveldaken en torentjes: Kaub, Oberwesel, Boppard…

In hun zonderlingheid en onberekenbaar­heid lijken de lotgevallen van de rivieren opvallend op die van de mensen. Terwijl de Rijn, waarvan het lange, zijdeachtig glanzende lint dwars door Midden-Europa trekt, het noorden met het zuiden verbindt, vormt hij een scheidslijn tussen het oosten en het westen. Waarom? Kan de geschie­denis antwoord geven op die vraag? ‘De rivieren’, zegt Pascal, ‘zijn wegen die dolen’. In de loop der tijden heeft de Rijn ver gezworven… Hij is een weg geweest voor krijgers, kerkvorsten en kooplieden, maar hij heeft ook gefungeerd als grens – en vaak minder een natuurlijke dan een willekeurige.

Zo was het reeds kort nadat zich mensen aan zijn oevers hadden gevestigd. Reeds aan het einde van de jongere steentijd vormt hij de grens tussen Kelten en Germanen en later, wanneer de Romeinse legioenen in dit randgebied van het rijk doordringen, grens tussen Rome en de Germanen Op zijn linkeroever ontstaan grote legerplaatsen. In hun kleine vestingen bieden de legioenen het hoofd aan de stammen van de rechteroever. De limes, de versterkte grens, wordt weldra over de rivier heen naar het oosten vooruitgeschoven. De Romeinse kampen veranderen in steden. Maar de storm van de volksverhuizing die over hen heenraast, legt ze in puin en as. Onder Karel de Grote worden de Rijnlanden opgegeven ten gunste van de gebieden aan de Maas. Dan varen de aanhangers van Thor met hun drakenschepen de stroom op en weer wordt het land verwoest. Een somber hoofdstuk in de historie van de Rijn.

Spoedig verschijnt er aan de einder een lichtpuntje, dat steeds helderder wordt: het christendom. De heilige Bonifatius. de heilige Apollinaris, de heilige Gregorius en de heilige Martinus werken allen in het Rijnland. Aan beide oevers van de rivier rijzen kerken en overal ontstaan kloosters. Het Rijndal wordt tot ‘papensteeg’, tot een van de centra van geestesleven in het avondland. Hier staat de wieg van het Heilige Roomse Rijk. De rivier wordt weer een belangrijke verkeersweg, de handelssteden beleven een enorme bloei.

Het gouden tijdperk van de Rijn breekt aan. Omdat de meest uiteenlopende invloeden voortdurend met elkaar in aanraking komen, ontvouwt zich een stralende middeleeuwse cultuur, die in de loop van de 15de eeuw zijn hoogtepunt bereik. Aan de oevers van de Rijn bloeien kunst, literatuur en techniek. Spoedig echter volgen weer donkere tijden. De tot veel staatjes versplinterde Rijnlanden zijn ten prooi aan economische schommelingen en de politieke druk van de groeiende grootmachten. Het is een periode van neergang. De landen aan de Rijn raken in verval. Aan het ene einde ontstaan de Zwitserse kantons, aan het andere de Verenigde Nederlanden. Frank­rijk en de Habsburgers laten de rivier weinig ruimte. De Dertigjarige Oorlog en de veldtochten van Lodewijk XIV verwoesten hem met vuur en zwaard. De scheepvaart ligt stil. Terwijl men de Rijn in de 18de eeuw gerust een Franse rivier kan noemen, wordt hij in de 19de eeuw een Pruisische.
Eeuwen zijn vergleden, maar nog steeds is de Rijn een twistappel waardoor hevige gevechten losbranden. Want de rivier vormt nu de grens tussen Frankrijk en Duitsland, een symbool dat aan beide zijden nationaal fanatisme, gepaard aan oorlogszucht, doet opvlammen. De Franse kroon, maar ook de grote  revolutie streeft ernaar hem tot haar natuurlijke grens te maken. Op de sokkel van het standbeeld van Arndt in Bonn kan men nog steeds de woorden lezen die de dichter in 1814 beroemd maakten: ‘De Rijn, Duitslands rivier, maar niet Duitslands grens”. In 1840, een tijd vol spanningen, schrijft Becker zijn agressief Rijnlied. Musset antwoordt met zijn niet minder uitdagende “Le Rhin allemand’. Nergens komt de oorlogszucht die zich met de rivier verbond zo treffend tot uitdrukking als in dit dichtersduel.

En toch zijn alle grote veldheren uit de geschiedenis – of bijna alle – op zeker ogenblik zonder veel moeite deze als onneembaar te boek staande rivier overge­stoken: Julius Caesar in het jaar 55 v.C, Attila aan het hoofd van zijn Hunnenhorden, Karel de Grote en keizer Frederik Barbarossa, Lodewijk XIV (de Zonne­koning, die er op 12 juni 1672 onder tromgeroffel en klaroengeschal bijna droog­voets doorheen waadde, heeft meer dan één dichter van zijn tijd geïnspireerd), Hoche, Marceau en Napoleon, Blücher en de keizers der Hohenzollern… een lange lijst. Of het nu voetvolk was of grote legeraanvoerders waren, allen zijn hem telkens weer en op alle mogelijke manieren overgestoken, in de zomer via doorwaadbare plaatsen, in de winter over het ijs en vooral over de be­roemde pontonbruggen, te beginnen met de legioenen van Julius Caesar en eindigend met de infanteristen van generaal Eisenhower.

In Sankt Goar, niet ver van de Loreleirotsen, staat een kapelletje. Als matrozen op de grote vaart zijn de Rijnschippers tientallen jaren na moeilijke uren op de rivier hierheen getrokken om dankgebeden te zeggen. Er zijn ook nog andere ‘rivierkerken’. Ze herinneren allemaal aan de tijden dat in de Rijn stroomversnellingen, riffen, draaikolken, ondiepten en blinde klippen de beklagenswaardige schippers be­laagden. Reeds de oorlogs- en handels­schepen van de Romeinen bevoeren de rivier. In de middeleeuwen, toen de handels­scheepvaart volop bloeide, gebruikte men voor de vaart stroomafwaarts riemen en zeilen, terwijl de schepen stroomopwaarts door tientallen paarden aan touwen werden getrokken. De ware heersers over de stroom waren toen de in gilden georganiseerde rivierschippers, die de waterloop onder elkaar verdeelden: de bewoners van Holland en Keulen bezaten het alleenrecht op de Beneden-Rijn, die van Mainz het monopolie op de Midden-Rijn, de in het machtige gilde Tribut de l’Ancre’ aaneengesloten schippers van Strasbourg beheersten de vaarten stroomafwaarts vanaf hun stad tot aan Mainz en de schippers van Mainz de vaarten stroomopwaarts tot aan Basel. In 1816 voer de eerste stoomboot, de ‘Prins van Oranje’ van Rotterdam naar Keulen. Maar pas vanaf 1850 begint het grote tijdperk van de Rijnscheepvaart, want nu kan men tegen geringe kosten zware vrachten over de rivier verplaatsen, hetgeen op grond van de snel voortschrijdende industrialisatie van dit gebied van grote betekenis is. Onder het beschermheerschap van Pruisen wordt scheepvaart tussen Bingen en Nederland groots opgezet.

Aangezien het verkeer op de rivier zich tijdens de gehele 19de eeuw steeds sterker uitbreidt, wordt de Rijnscheepvaartwet uit­gewerkt. Maar dit is een lang verhaal, waar­van de oorsprong teruggaat tot in de middeleeuwen. Indertijd was het Heilige Roomse Rijk eigenaar van het water van de Rijn en toezichthouder op de rivier.

In deze hoedanigheid voerde het de eerste aanleggelden in. Toen het begon uiteen te vallen en zijn macht te verliezen, trokken de vorsten aan de oevers van de rivier dit privilege aan zich. Misbruiken van allerlei aard behoorden spoedig tot de orde van de dag. Bij ontelbare aanlegplaatsen was de rivier met kettingen versperd, zodat de hulpeloze schippers zich steeds weer verplicht zagen af te meren en tol te betalen. Pas de Franse Revolutie stelde op 16 november 1792 krachtens een decreet het recht op vrije scheepvaart op de Rijn in. Maar op de praktische uitvoering van dit recht moest men nog de gehele 19de eeuw wachten. Tegenwoordig is de Rijn definitief vrij. Zijn wateren zijn exterritoriaal en staan onder bescherming van een speciale internationale commissie.
De strijd om de vrije scheepvaart mag tot het verleden behoren, de inspanningen voor de technische vooruitgang op de Rijn gaan onverdroten door. Na riemen en zeilen, stoom en diesel maken zich nu de meest verschillende technieken meester van zijn loop om steeds betere prestaties te bereiken. Het in Amerika ontwikkelde duwsysteem werd voor het eerst in 1957 toegepast en de duweenheden – duwschip en aken die per dag 150 tot 200 kilometer afleggen, varen dag en nacht. Tot voor enkele jaren* was de scheepvaart op de Rijn slechts mogelijk vanaf het ochtendgloren tot aan de avondschemer, maar dank zij het duwsysteem en de radar zijn thans ook nachtvaarten algemeen gebruikelijk. In vergelijking met ’s werelds andere grote stromen, de vijfmaal zo lange Amazone, de Yangtse Kiang die viermaal, de Wolga die driemaal en de Donau die ongeveer dubbel zo lang is als hij, is de Rijn voor­waar een kleine rivier. 
Maar is hij tegelijker­tijd niet even ‘koninklijk als de Donau, geheimzinnig als de Nijl, glinsterend van goud als een rivier van Amerika, omrankt met legenden en sagen als een rivier van Azië’, zoals althans Victor Hugo beweert?

Rhein, Rhin, Rijn: het stromende water van de Kelten, het snelle water, het levende water. Overigens stammen de namen Rijn en Rhöne af van hetzelfde Keltische woord. Maar ondertussen is de oude, wilde rivier een slachtoffer van de beschaving geworden. Slechts vaag herkent men aan de horizon nog het vermoeide, gebogen silhouet van de oude vader Rijn. die machtige, goed­gezinde godheid, en met spijt stelt men vast dat de watermannen en -geesten zich onher­roepelijk van zijn duizendjarige oevers heb­ben afgewend, verjaagd door de toeristen die zich in drommen op de terrassen van de trotse, vervallen burchten verdringen, die in lawaaiige uitspanningen werden omgezet. In het teken van onze moderne tijd wordt op de rivier over vrachtkosten, vlooteenheden en tonnages gesproken in plaats van over sprookjes en wonderen.

De Rijn ontspringt in het Adula-Massief  aan de voet van de Rheinwaldhorn op een hoogte van 2902 meter. Maar hij ontspringt zoals bekend, ook in het Gotthard-Massief aan de voet van de Piz Badus en van de Oberalp op een hoogte van 2344 meter waar hij de afvloeiing vormt van het kleine amethistkleurige, tussen eeuwige sneeuw  en rotsen verscholen Tomameer. Eerstnoemde bronrivier is de Hinter Rhein. de andere de Vorder Rhein. Het wilde, ruige Bündnerland is voor beide wilde bergstromen een vorstelijke wieg. De Vorder Rhein stort zich in de brede, geleidelijk aflopende lengtegroeve van het Bündner Oberland, dat de oostelijke tegenhanger vormt van het Walliser RhônedaL Het Tavetschdal: Raetoromaanse dorpen, kerken met uivormige torens, overdekte houten bruggen. De melkachtig groene beek bruist donderend voort tussen berkenbossen en Alpenhutten waarover een geur van vers hooi ligt. En de Rijn is nog een echte bergstroom wanneer hij Rechenau bereikt,  waar hij zijn broer ontmoet. Hier, benden het slot. vermengen de Vorder en Hinter Rhein eindelijk hun licht en hun donker water. De Hinter Rhein stroomt vanuit het Rheinwald naar beneden, een met dichte naaldwouden overdekt, donker,  hooggelegen dal. Abrupt duikt hij in een smalle, 500 meter diepe kloof, waar hij tussen de leisteenwanden van de Via Mala als waterval de eerste trede neemt. Na Reichenau worden de twee bergrivieren dan definitief lotgenoten. De Rijn baant zich nu snel een weg naar Chur, de stad die uit voorzorg ietwat afzijdig boven het water is gelegen. En reeds nadert hij de diepblauwe Boden See, het Zwabische meer dat slechts een verbreding van het rivierdal lijkt te zijn. De Boden See is voor de Rijn wat het Meer van Genève is voor de Rhône. Hij legt de onstuimige rivier aan banden. De Rijn loutert zich in dit meer, waarin hij jaarlijks ongeveer 3 miljoen kubieke meter slib afzet. Wanneer de rivier het meer als afvoer van het benedenmeer verlaat, is hij anders geworden, helderder en rustiger.

Stein am Rhein: eerste getuige van de middeleeuwse cultuur die eens langs de Rijn bloeide. Met zijn met erkers versierde vak­werkhuizen en zijn hoge, bont beschilderde voorgevels lijkt het alsof de tijd hier in dit bekoorlijke, ouderwetse stadje stil is blijven staan. Maar nauwelijks heeft men deze fraaie plaats verlaten of men bevindt zich midden in de 20ste eeuw. Schaffhausen doemt al op met zijn bruine puntgeveldaken die samendrommen aan de voet van de met torens bewapende Munot. En daar is ook al de Rheinfall, een van die ‘ver­schrikkelijke schoonheden’ die de mensen ten tijde van de romantiek kippenvel be­zorgden: van een hoogte van 21 meter en over een breedte van 160 meter donderen de watermassa’s in de diepte – een toe­ristische trekpleister zonder weerga. Laat ons liever aan Goethe denken, die in deze vloed ‘de bronnen van de oceaan’ zag en in de hoog opspattende, nietige waterdrup­peltjes het volmaakte lichtspel van de schepping.

Voorbij Schaffhausen begint een andere wereld. De Rijn stroomt nu tussen de hellingen van het Schwarzwald en de laatste uitlopers van de Zwitserse Jura voort en vanwege het verval versnelt zich zijn loop, Stroomversnellingen en een sterke stroming betekenen voor ons tegenwoordig elektriciteit uit waterkracht. Deze natuurkracht wordt zowel in de hooggelegen dalen van de
Rijn in Graubünden benut als tussen Konstanz en BaseL waar daarnaast echter ook de scheepvaart werd bevorderd.

Kilometerpaal 388: naar Basel is het niet ver meer. Basel met zijn rode dom en zijn klokken. BaseL dat Montaigne vier eeuwen geleden met Blois vergeleek. Basel dat af­scheid neemt van de alpijnse Rijn en met open armen de grote Rijnscheepvaart ont­vangt. De rivier is hier 200 meter breed en wendt zich in een grote bocht noordwaarts. Basel is de Zwitserse haven voor de grote vaart: de vlag met het witte kruis op de rode achtergrond komt men tot op de Noordzee tegen.

Na Basel doet zich de langgerekte vruchtbare laagvlakte van de Boven-Rijn aan de rivier voor. Eerst stroomt hij langs de donkere wouden van de Hardt en dan trekt hij door de gelijkmatige vlakte waar hij zich verschanst tussen bomenrijen, wil­genhout en biezen. Hier bevinden zich nog enkele dode rivierarmen en moerassen die een bonte vogelwereld herbergen: wilde ganzen, kieviten, eenden en kapmeeuwen. Maar het is nog niet zo lang geleden dat de rivier, die hier over een rulle bodem van kiezel stroomt, op dit traject vrijwel ongenaakbaar was. Een groot aantal armen, moerassen, eilanden en zandbanken vormde een van de meest afwisselende rïvieriandschappen van Midden-Europa.
Met de aanleg van het Elzaskanaal waartoe de industriëlen uit Mulhouse het initiatief namen, kwam kort na de Eerste Wereldoorlog het grote keerpunt. Nu stroomt de rivier van sluis naar sluis, van de ene centrale naar de andere: Ottmarsheim, Fessenheim, Rheinau. Gerstheim. De oorspronkelijke plannen voor de aanleg van het kanaal ondergingen vervolgens een dusdanige wijziging dat ook de Rijn zelf genormaliseerd werd. Opgesloten tussen twee evenwijdig lopende oevers vormt hij met een breedte van 200 tot 250 meter een kaarsrechte waterweg, slechts onderbroken door sluizen die zelfs door de grootste Rijnschepen kunnen worden gepasseerd.
Aan de oevers de vervallen versterkingswerken van 1939: de Maginot- en de Siegfriedlinie. Het op een ronde bergtop gebouwde Alt-Breisach kijkt uit over Neu-Breisach, dat zich aan gene zijde van de Rijnpoort van Vauban uit­strekt. En spoedig kondigt een torenspits, die als een vinger Gods ten hemel rijst, de nabijheid van Strasbourg aan. In het zuiden van de stad ligt de buitenhaven. Strasbourg is de zetel van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Dank zij zijn ligging aan de rivier werd Strasbourg tot een Europese hoofdstad waarin sinds 1949 de Raad van Europa vergadert. Tussen Hüningen en Lauterberg, op zijn weg door de Elzas, heeft zich de eigenlijke industrialisering van de Rijn voltrokken. Na de toevoer van de Lauter behoren beide oevers van de rivier, die nu de Pfalz binnenkomt, tot Duitsland. Dan volgt Karlsruhe, het Versailles van de groot­hertogen van Baden, met zijn reusachtige olieraffinaderijen die geheel Zuid-Duitsland bedienen. Hier wacht de Rijn, althans wat het transport van brandstoffen betreft, ernstige concurrentie in de vorm van de pijpleiding van Lavéra, die in Karlsruhe, de eerste etappe van de grote Rijn-Rhöne-verbinding, eindigt. Daarna, aan de mon­ding van de Neckar, het industrie- en haven­gebied van Mannheim-Ludwigshafen. De Rijn stroomt door zijn eerste industriegebied. Ook in de Pfalz bevinden zich langs de oevers sporen van vervlogen tijden. Hier liggen de drie mooiste monumenten van de christelijk-romaanse bouwkunst. Eerst Speyer met zijn dom waarin verschillende Duitse keizers begraven zijn. Dan Worms waar geschiedenis tot legende en epos werd : het is de stad van de Nibelungen, waar Kriemhilde en Brunhilde elkaar uit liefde voor Siegfried verscheurden en waar de blonde held aan zijn tragische einde kwam. En ten slotte het gouden Mainz, stralend middelpunt van de middeleeuwse wetenschapschap en het humanisme, vaderstad van Johannes Gutenberg die daar de boekdrukkunst heeft uitgevonden  en misschien de meest kenmerkende van alle steden langs de Rijn.

Bij Mainz stroomt de Rijn vlot voort. Over een afstand van 700 tot 800 meter komen de zich in zijn water spiegelende wijnbergen van de Rheingau plotseling dicht bij elkaar. Het is de Binger Engte, de doorbraak door het Leisteenplateau. In lange op de golven dansende sloepen staan de loodsen in hun zwarte oliegoed al klaar om aan boord te komen. Het is hun taak de schepen  veilig door de engte te brengen. En voortdurend klinkt het doffe hijgen van de rivier die zware arbeid verricht. Een opstopping – het is onmogelijk in te halen. Rechts doemt uit het water de beroemde palts bij Kaub op. Met zijn imposante hoofdtoren en zijn vele kleine torentjes doet het aan als een fantastisch, midden in de stroming ankerend schip. Bacharach -Bacchus aan de Rijn? Hij zou er wel op de juiste plaats zijn. temidden van de alom­tegenwoordige wijn. De Sieben Schwestern (Zeven Gezusters, een rotsrif dat bij laagwater boven de golven oprijst, laten hun spitse tanden zien. En dan. omstuwd door schuimende golven, de  Lorelei. ‘Bij Bacharach aan de Rijn woont een tove­nares. ..” Deze steil omhoogrijzende rots. aan de voet waarvan de rivier heel nietig lijkt, is 132 m hoog.

In Sankt Goar. waarboven het in 1245 ge­bouwde slot Rheinfels uitsteekt, staat het ene oude vakwerkhuis naast het andere. Aan de hemel zweven valken. Sankt Goarshausen, op de andere oever, hurkt aan de voet van de burcht Katz. Deze houdt nog steeds het slot Maus in de gaten, dat een bocht verder stroomafwaarts ligt. Spoedig nadert de Rijn de kastelen Liebenstein en Sterrenberg, de twee ‘vijandelijke broeders’ uit de tijd dat de kruisvaarders van het Heilige Roomse Rijk optrokken tegen Jeru­zalem.

De Rijn bereikt Koblenz, waar hij zich onder de strenge blik van de vesting Ehrenbreitstein met de Mosel verenigt. De Mosel brengt hem zijn prikkelende wijn, zijn groenste water en vooral zijn ijzer uit Lotharingen. In het westen strekt zich de Eifel uit, het vulkanische, bosrijke land van de tovenaars, met zijn lila heidetapijt en met zijn merkwaardige cirkelvormige meren die men maren noemt. Reeds tekent zich aan stuurboord het Zevengebergte af, de zeven hoopjes die van de spade van de zeven reuzen afgleden toen deze tussen de burcht Drachenfels en de Rolandseck een doorgang voor de Rijn groeven.

De Rijn keert terug in het heden. Daar liggen Rhöndorf, waar Adenauer zijn rozen kweekte, Bad Godesberg, de congresstad, en ten slotte Bonn, met zijn elegante Rijn­promenade. Het Bundeshaus, waarin de Bondsdag en de Bondsraad vergaderen, spiegelt zich in de Rijn. Even verder stroomafwaarts de prachtige Beethovenhalle. die eraan herinnert dat Bonn de geboortestad van dit genie is. Vanaf nu stroomt de Rijn door vlak land. ver­breedt zich, wordt rustiger en nadert lang­zaam Keulen.

Na Keulen wint de scheepvaart nog meer aan betekenis. Steeds grotere schepen onder­houden het verkeer op de stroom. Bij zijn loop door het Ruhrgebied verliest de Rijn zijn lichte kleur en verandert hij in het vuile water van een industriegebied. Zonder de vlag te strijken laat hij zich welkom heten door Düsseldorf met zijn Kö –  de Königsallee -, zijn herinneringen aan Heine en Schumann en de industriegigant Mannesmann. Zijn water wordt steeds viezer. Jaar in jaar uit torst hij de last van 125 miljoen ton steenkool, 25 miljoen ton ijzer en meer dan 15 miljoen mensen.

Maar spoedig wordt de Rijn weer zich­zelf, vooral bij Xanten, waar volgens de sage Siegfried geboren werd. Emmerich is de grensstad. De rivier komt nu in de Lage Landen. De Nederlandse Rijn – de rivier van Rembrandt, Rembrandt van Rijn – die onder een eindeloze hemel breder wordt. Op zijn gemak stroomt hij voort. Silhouetten van molens met grote, feeste­lijke wieken. In de lucht hangt een zoute geur. De Rijn, vermoeid al, splitst zich in Waal, Lek, Neder Rijn en Kromme Rijn, doolt door het land en verliest zich in een weelderig, vlak weidelandschap. Maar ook dit behoort tot het verleden, want zijn talloze trage armen zijn veranderd in kanalen. Sinds tientallen jaren probeert de mens het water aan zich ondergeschikt te maken. Kilometers lange dijken door­kruisen de vlakte. Hoewel de Maas hier de Rijn tot zeer dichtbij nadert, heeft men de twee gescheiden. De Rijn zelf heeft men een nieuwe loop toegewezen door een nieuwe bedding voor hem te scheppen. Rotterdam is het laatste, door niets te overtreffen symbool van dit werk van mensenhanden. Dokken zover het oog reikt. Een woud van masten. De grootste Rijnhaven en de op één na grootste haven van de wereld.

De Rijn is uitgeput. Zijn noodlot voltrekt zich en hij sterft in een grauwe, met witte schuimkoppen overdekte zee.

rijn 1

Lengte: 1320 kilometer. Bronnen: In de Bündner Alpen. De Vorder Rhein ont­springt aan het Tomameer aan de voet van de Badus op een hoogte van 2344 meter; bij Reichenau verenigt deze zich met de Hinter Rhein, die in het Adula-Massief bij de Rheinwaldhorn op een hoogte van 2902 meter ontspringt. Monding: In de Noordzee, in het westen verweven met het stesel van de Maas. De Waal, de zuide­lijkste mondingsarm, is met tweederde van de watervoorraad de hoofdader in het mondingsgebied van de Rijn. Doorstroomde en aangrenzende gebieden: Zwitserland, Liechtenstein, Oostenrijk, de Bonds Republiek Duitsland, Frankrijk, Nederland. Zwitserland: De Hegauer Aach, die af­watert in de Boden See, voedt de Rijn met het water van de bovenloop van de Donau dat bij Immendingen (BRD) in de kalksteen verdwijnt. De Rijn verschuift zijn waterscheiding tegen het systeem van de Donau in en vergroot zo zijn stroomgebied. Nog in het begin van de Nieuwe Tijd (10 miljoen jaar geleden) vormde de Alpen-Rijn een deel van de Donau en watert hij af naar het oosten. Bij Koblenz (Zwitserland) mondt de Aare uit in de Rijn; de Aare overtreft laatstgenoemde zowel wat betreft waterafvoer (560 tegen 460 m3/sec. als wat betreft zijn stroomgebied 17800 tegen 16000 km2). Belangrijkste zijrivieren: Neckar (371 km), Main (524 km), Lahn (245 km). Sieg (131 km), Wupper 105 km). Ruhr (235 km), Emscher (98 km),  Lippe (255 km) en links de Mosel (545 km) Stroomgebied: Bij Basel 36 500 km2 tegen 224000 km2 bij de monding. Waterafvoer: Het regime van de Rijn toont elkaar overlappende invloeden van het hooggebergte (hoogwater in de zomer, laagwater in de winter), het middelgebergte (voorjaars-smeltwater en het Atlantische klimaat bij de linker zijrivieren (wintermaximum). Na Basel wordt het zomermaximum minder: Daarvoor in de plaats komt een tweede hoogwaterstand in de lente. De hoogwaterstand van de zomer blijft echter tot aan de monding duidelijk merkbaar. Ge­middelde afvoer op de plaats waar de Rijn in de Boden See stroomt 230 m3 sec.: deze werkt compenserend op de afvoer van de Hoge Rijn vanaf Untersee. Bij Basel 1060 m3 sec., bij Worms 1400 m3 sec. en mj Andernach 1940 m3 sec. Bijna de helf van de totale waterafvoer komt uit Zwitserland. Hydro-elektrische centrales: De bovenloop van de Rijn is met een totale productie m 15 miljard kWh* sterk ontwikkeld. Stroomcorrecties en afwatering: Voorbij het Leisteenplateau, vanaf Bonn, stroomt de rivier, aan beide zijden bedijkt, in meanders verder. Nog in historische tijden verlegde de Rijn bij hoogwater zijn loop en overstroomde hij grote delen van de uiterwaarden. Dode rivierarmen en venen getuigen nog van de vroegere loop van de rivier. Vooral in het mondingsgebied heeft men moerassen ontwaterd en herschapen tot landbouwgrond (polders). Verkeer: De Rijn is een van de drukste waterwegen ter wereld. Door verbetering van de zijrivieren en door de aanleg van een dicht net van kanalen zijn de Neder­landse, Belgische, Franse en Duitse in­dustriegebieden onderling en met de open zee verbonden. De haven van Basel be­reikbaar voor vrachtschepen tot 2000 ton. De binnenvaart is groter dan het verkeer van en naar zee. Op het traject Rheinfelden (laatste binnenhaven) tot aan de grens van Nederland en Duitsland bedraag: de jaarlijks vervoerde vracht 150 miljoen ton*. De belangrijkste haven is Dnisburg-Ruhrort. met een overslag 32 miljoen ton per jaar. Toerisme: Cruises op de Rijn – romantisch met name tussen Bonn en Bingen – zijn zeer geliefd. Geschiedenis: Van 250-150 v.C. vestigen de Kelten zich tussen de Rijn en de Seine. Van 58-51 v.C veroveren de Romeinen Gallië. In de 6de eeuw onderwerpt Clovis de Galliërs. 15de eeuw: Bloeitijd van de Rijnlandse cultuur. Front in beide wereldoorlogen.

rijn 2Dit beekje is de Rijn in zijn bergachtige wieg, de Vorder Rhein bij Sedrun in Zwitserland. De ‘jonge’rivier – geologen schatten zijn leeftijd op 400 miljoen jaar – heeft twee bronrivieren, want de Vorder Rhein verenigt zich een eind verderop met de Hinter-Rhein, die vanaf het Adula-Massief naar beneden stroomt.

rijn 3Mens en rivier hebben een gemeenschappelijk verleden van vele duizenden jaren. Aan de oever van de Boden See bij Unteruhldingen heeft men aan de hand van opgravingen dit paaldorp uit de steentijd en de bronstijd (2000-1000v.C) gereconstrueerd.

* 1977

Aardrijkskunde: de Rijn [1]  [3]

Aardrijkskunde 5e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

5e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 5e klas w.o. aardrijkskunde

.

558-512

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.