30.09.2013 Views

Rondom bestand van 1988 5 3

Rondom bestand van 1988 5 3

Rondom bestand van 1988 5 3

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>1988</strong> 5/3 RONDOM DEN HERDENBERGH<br />

Tijdschrift <strong>van</strong> de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving<br />

Bestuur: Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, vice-voorz.<br />

W.B. Meijer te Kloosterhaar, sekr.<br />

M.J.F. Valkman te Hardenberg, penningm.<br />

H.W. Dimmendaal te Bruchterveld, lid.<br />

Mevr. G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid.<br />

Mevr. F. Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid.<br />

A. Kuiper te Mariënberg, lid.<br />

L Odink te Lutten, lid.<br />

A. de Roo te Hardenberg, lid.<br />

Het adres <strong>van</strong> de sekretaris is:<br />

Sportstraat 14, 7694 BB Kloosterhaar, tel. 05234-1249.<br />

Bankrelatie:<br />

Rek. nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg.<br />

(Postrek, v.d. bank: 812263).<br />

Redaktiecommissie:<br />

J.T.A, te Gussinklo<br />

A. Kuiper<br />

C. Lina<br />

J. Weitkamp<br />

G. Kuipers, eindred.<br />

Redaktie-adres:<br />

Dingspelstraat 26, 7841 CJ Sleen (Dr.), (tel. 05916-2276).<br />

pag.<br />

Inhoud: 1. Van de redaktie ................................................... 495<br />

2. Langzaam voorwaarts ................................ (Jannie Luisman) 495<br />

3. Kleine criminaliteit anno 1873 ..................... (Gert Weitkamp) 495<br />

4. Hardenberg en de Hannekemaaiers ........................ (C. Lina) 499<br />

5. Uit een oud aantekenboekje . . .............................. (W. Meijer) 507<br />

6. Rolsteenhamer uit het Mesolithicum . . . (Hulst en Verlinde) 507<br />

7. Een watermolen aan de Radewijkerbeek<br />

(vervolg) .................................................... (Z.O. Broek Roelofs) 509<br />

8. De os verdrongen door het ijzeren ros (I) (Jan H. Kompagnie) 510<br />

9. Van de bestuurstafel ............................................................... 517<br />

Het overnemen <strong>van</strong> artikelen of gedeelten daar<strong>van</strong> uit dit<br />

tijdschrift<br />

mag alleen na daartoe verkregen toestemming <strong>van</strong> de redaktie.<br />


Van de redaktie<br />

In de op 18 juli gehouden redaktievergadering heeft het redaktielid de heer C. Lina<br />

te Hardenberg zich bereid verklaard de eindredaktie <strong>van</strong> de heer G. Kuipers over<br />

te nemen, ingaande volgend nummer. Wij zijn hierover zeer verheugd. De heer<br />

Lina heeft in de tot nu toe verschenen nummers <strong>van</strong> <strong>Rondom</strong> den Herdenbergh in<br />

zeer belangrijke mate interessante bijdragen geleverd.<br />

Langzaam voorwaarts<br />

Op de algemene vergadering op 19 april j.l. presenteerde het bestuurslid Frieke<br />

Kampman een diaserie over Bergentheim, getiteld Langzaam Voorwaarts. Deze<br />

presentatie kreeg een extra accent door het voordragen <strong>van</strong> enkele gedichten<br />

door mevr. Jannie Luisman. Haar gedicht Bergentheim laten we hieronder volgen:<br />

Bergentheim<br />

Denkend aan Bergentheim<br />

zie ik rechte kanalen<br />

kabbelend door 't vroegere<br />

veengebied gaan. Straten en<br />

huizen en glimmende auto's<br />

als status-symbolen voor de<br />

deuren staan. En op de<br />

uitgestrekte vruchtbare<br />

akkkers ronkende machines,<br />

ploegend door het land;<br />

sloten en wallen bossen en<br />

velden silo' s en stallen in<br />

een ruim verband.<br />

Jannie Luisman<br />

Hier zie je de zon<br />

op een midzomeravond<br />

in prachtige kleuren<br />

langzaam ondergaan.<br />

En over de weiden<br />

zingt de stem <strong>van</strong> 't verleden,<br />

dat al deze welvaart<br />

uit het veen is ontstaan.<br />

Kleine criminaliteit anno 1873 Gert Weitkamp<br />

In de officiële geschiedschrijving staan meestal grote namen en opzienbarende<br />

gebeurtenissen centraal. De gewone burger en zijn lotgevallen ontglippen veelal<br />

aan de aandacht <strong>van</strong> historici. In dit verhaal staan burgers <strong>van</strong> de gemeenten<br />

Ambt- en Stad-Hardenberg in het middelpunt. Waar het om gaat is wat we de<br />

kleine criminaliteit in het jaar 1873 zouden kunnen noemen. Het betreft geen<br />

geruchtmakende zaken en er zijn ook geen personen <strong>van</strong> nationale allure aan het<br />

werk. Hun verhalen worden opgetekend aan de hand <strong>van</strong> de archieven <strong>van</strong> het<br />

kantongerecht in Ommen. Het zijn juist dergelijke archieven die ons inzicht<br />

kunnen geven in het reilen en zeilen <strong>van</strong> het leven <strong>van</strong> alledag. Immers wanneer<br />

een burger in conflict met de justitie komt, wordt daar<strong>van</strong> een procesverbaal<br />

495


opgemaakt. En al laat die burger ons dan ook zelf geen schriftelijke bronnen na, in<br />

gevallen zoals hieronder beschreven, zijn het de ijverige griffieambtenaren en<br />

veldwachters die, hoewel onbedoeld, ons toch het een en ander over die grote<br />

onbekenden en over de samenleving waarin zij leefden, kunnen meedelen. Tot<br />

1838 bezat Stad-Hardenberg zelf een rechtbank, het zogenaamde vredegerecht.<br />

Deze rechtbank behandelde voornamelijk administratieve zaken en de<br />

kleine overtredingen. Na de herorganisatie <strong>van</strong> het justitieel apparaat werden<br />

deze locale rechtbanken opgeheven en ver<strong>van</strong>gen door de meer regionaal opererende<br />

kantongerechten. Voor de bewoners <strong>van</strong> de Hardenbergse gemeenten<br />

betekende deze verandering, dat zij voortaan bij kleine overtredingen voor het<br />

kantongerecht in Ommen moesten verschijnen. Deze rechtbank kon in strafzaken<br />

geldboetes en korte ge<strong>van</strong>genisstraffen opleggen.<br />

Van de 97 strafzaken, die de Ommense rechter in 1873 te behandelen kreeg,<br />

kwamen er twaalf uit Hardenberg. Ze betroffen overtredingen als het ongeoorloofd<br />

zingen op straat, openbare dronkenschap, stroperij en het laten weiden <strong>van</strong><br />

schapen op andermans grondgebied. Het waren allemaal overtredingen waarvoor<br />

geen ge<strong>van</strong>genisstraf werd opgelegd.<br />

Ongeoorloofd zingen<br />

Lawaai <strong>van</strong> de straat is een verschijnsel <strong>van</strong> alle tijden en zorgde ook in het<br />

verleden in Stad-Hardenberg nogal eens voor overlast. Zo ook in 1873. Op 21<br />

februari ontving de burgemeester een adres <strong>van</strong> een inwoner, die zich<br />

beklaagde over „straatschenderij". Wat hem stoorde, was het feit, „dat des avonds<br />

na afloop der dagelijkse werkzaamheden, de jongelingen zich vereenigen op het<br />

zoogenaamde Kruis of Kruisstraat alwaar des adressants woning is gelegen. Dat<br />

eenige jongelingen zich aldaar ophouden en met eikanderen spreken en lagchen,<br />

hetwelk dan soms wel eenigzints luidruchtig wordt, terwijl anderen de straat langs<br />

gaan en soms onder dat gaan het een of ander lied aanheffen en bij het ontmoeten<br />

<strong>van</strong> meisjes tot gejubel en schertsend gelag overgaan". De burgemeester had wel<br />

begrip voor deze klacht. Hij beloofde dat er opgetreden zou worden. Op grond <strong>van</strong><br />

een gemeenteverordening was er al tegen opgetreden, zoals ook molenaar Derk<br />

B. had ondervonden. Op 20 december 1872 had hij „zonder toestemming <strong>van</strong> den<br />

Burgemeester" gezongen op de openbare straat in Stad-Hardenberg. Daniel<br />

Schut, rijksveldwachter uit Ambt, en Gerrit <strong>van</strong> Laar, gemeenteveldwachter <strong>van</strong><br />

Stad, hadden zijn zangkunsten in een procesverbaal vastgelegd en opgestuurd<br />

naar Ommen.<br />

Op 6 maart moest de molenaar voor de rechtbank verschijnen, waar hij tot een<br />

boete <strong>van</strong> drie gulden werd veroordeeld. Net als alle andere veroordeelden na<br />

hem moest hij ook de kosten <strong>van</strong> het rechtsgeding betalen en indien hij de boete<br />

niet binnen twee maanden voldaan zou hebben, dan volgde een ge<strong>van</strong>genisstraf<br />

<strong>van</strong> drie dagen.<br />

Voor hetzelfde delict moesten op 12 juni de metselaar Jannes Z., landbouwer<br />

Herman B., kleermaker Gerrit Jan F. en bakker Berend Jan R. voor het hekje in<br />

Ommen verschijnen.<br />

Zij waren allen burgers <strong>van</strong> Stad-Hardenberg, maar vervulden in 1873 hun<br />

dienstplicht bij het Vijfde Regiment te Geertruidenberg. Op 19 februari hadden<br />

deze soldaten zich „bij uitstek laten horen", toen een „groote hoeveelheid personen<br />

te zamen en in vereniging gingen zingen en schreeuwen op de openbare<br />

496


straat". Waarschijnlijk hadden de militairen hun verlof wat al te uitbundig gevierd.<br />

En het was hun uitbundigheid die de aanleiding was voor de klacht bij de<br />

burgemeester. Het leverde hen ieder een boete op <strong>van</strong> twee gulden of subsidiair<br />

een ge<strong>van</strong>genisstraf <strong>van</strong> twee dagen.<br />

Toen zij daarop een gratieverzoek indienden, werd dat door de burgemeester<br />

verworpen. Gedurende de hele winter hadden jongelui 's avonds „een groot<br />

vermaak gevonden om langs de straat te zingen en te schreeuwen". Dat moest nu<br />

maar eens afgelopen zijn, zo schreef hij aan de officier <strong>van</strong> justitie in Ommen. De<br />

veldwachters waren geïnstrueerd om streng op te treden en de daders te verbaliseren.<br />

Ondanks alle waarschuwingen werden de burgers steeds weer verrast op<br />

nachtelijke ouvertures, „totdat het op den 19 february jongsleden aan de politiebeambten<br />

is gelukt de vier bovengenoemde personen te vatten". Op die datum<br />

was er geen enkele festiviteit in Hardenberg, dus reden tot „zingen en schreeuwen<br />

langs de straat" was er volgens de burgervader niet. En zo dacht hij ook over<br />

het gratieverzoek. Blijkbaar maakte het vonnis indruk op de potentiële zanglustigen,<br />

want veroordelingen wegens het „ongeoorloofd zingen" bleven verder uit.<br />

Stroperij<br />

Jagen was voor nogal wat Hardenbergers een graag beoefende bezigheid. Probleem<br />

was evenwel dat niet iedereen zich de luxe <strong>van</strong> het jachtrecht kon permitteren.<br />

Ondanks strenge verboden op het stropen werd er, vooral eind tachtiger<br />

jaren, veel clandestien gejaagd.<br />

Op 12 juni 1873 moest zich de 38-jarige Hendrik V. uit Kloosterhaar voor de<br />

rechtbank verantwoorden <strong>van</strong>wege het zich bevinden „met geladen schietgeweer<br />

in het veld te Kloosterhaar, buiten openbare wegen en voetpaden en zonder<br />

te zijn voorzien <strong>van</strong> buitegewone machtiging of consent". Het vonnis luidde: een<br />

boete <strong>van</strong> 10 gulden (subsidiair 3 dagen) en verbeurdverklaring <strong>van</strong> het jachtgeweer.<br />

Weigerde hij het schiettuig in te leveren, dan volgde een boete <strong>van</strong> vijf<br />

gulden of twee dagen ge<strong>van</strong>genisstraf.<br />

Openbare dronkenschap<br />

Hardenberg kende in het verleden vele herbergen en het was ook niet onbekend,<br />

dat er wel eens te vaak te diep in het glaasje gekeken werd. Opvallend is het<br />

daarom dat er in 1873 maar één Hardenberger voor openbare dronkenschap<br />

werd verooordeeld.<br />

Bovendien werd hij niet in de eigen gemeente, maar in Gramsbergen opgepakt.<br />

Het betrof de 26-jarige Arnoldus F., die op 23 augustus samen met twee collega's<br />

uit De Krim en Gramsbergen over de openbare straten <strong>van</strong> die laatste gemeente<br />

waggelde. Op 27 november werd hij veroordeeld tot een boete <strong>van</strong> drie gulden<br />

ofwel, bij niet-betaling, een ge<strong>van</strong>genisstraf <strong>van</strong> twee dagen.<br />

Verboden terrein<br />

De meeste vonnissen in 1873 werden gewezen inzake „het doen loopen <strong>van</strong> vee<br />

op eens anders in den oogst staande grond". Als het gras begon te groeien,<br />

trokken de schaapherders er met hun kudden op uit. Op de uitgestrekte woeste<br />

gronden rondom Hardenberg konden de 62 eigenaren <strong>van</strong> schaapskudden hun<br />

5543 schapen rustig laten weiden. Dat het vee zijn honger ook wel eens met<br />

andermans gras stilde, was kennelijk maar al te bekend. Onbezoldigd veldwach-<br />

497


ter Lambert Goris uit Stad-Hardenberg had het er in die koude meimaand <strong>van</strong><br />

1873 maar druk mee. Hij was blijkbaar speciaal belast met het weren <strong>van</strong> schapen<br />

uit zijn gemeente, want naar aanleiding <strong>van</strong> zijn processenverbaal moesten op<br />

16 oktober de herders Hendrik V. uit Venebrugge en Jan Hendrik W. uit Stad-<br />

Hardenberg voor de kantonrechter verschijnen. Op 20 respectievelijk 21 mei<br />

hadden zij hun schapen laten grazen „op in den oogst staande grasgrond gelegen<br />

onder en toebehorend aan de gemeente Stad-Hardenberg". Beiden, de laatstgenoemde<br />

bij verstek, werden veroordeeld tot boetes <strong>van</strong> drie gulden of subsidiaire<br />

hechtenis <strong>van</strong> een dag. Ook een herder uit het aangrenzende Duitse Keizerrijk<br />

werd wegens dezelfde overtreding tot een boete <strong>van</strong> gelijke hoogte veroordeeld.<br />

In de gemeente Ambt-Hardenberg was rijksveldwachter Schut belast met het op<br />

afstand houden <strong>van</strong> de schapen. In zijn woonplaats hadden vooral particulieren<br />

last <strong>van</strong> deze dieren. Op 20 juni signaleerde hij de kudde <strong>van</strong> Hendrik H. op de<br />

grasvelden <strong>van</strong> burgemeester Jan Arend Baron <strong>van</strong> Ittersum. De „volgens eigen<br />

opgave tusschen de 20 en 30 jaar" oude boerenknecht uit Ambt-Hardenberg<br />

werd geverbaliseerd en op 30 oktober veroordeeld tot een boete <strong>van</strong> drie gulden.<br />

Dat zijn schapen op privé-terrein gevreten hadden, werd hem kennelijk zwaarder<br />

aangerekend, want in dit geval werd de subsidiaire straf bepaald op twee dagen<br />

brommen.<br />

Dat gold ook voor Hendrik G. en Albert B., schaapherders uit Bergentheim. Zij<br />

hadden hun kudde op het terrein <strong>van</strong> de Erven Crull laten grazen. Behalve een<br />

zwaardere boete <strong>van</strong> vier gulden gold ook voor hen de subsidiaire ge<strong>van</strong>genisstraf<br />

<strong>van</strong> twee dagen.<br />

Jan B., herder uit Ambt-Hardenberg, werd niet alleen veroordeeld tot vier gulden<br />

boete, maar zijn baas moest ook nog eens vijf gulden schadevergoeding betalen.<br />

Jan had zijn kudde op het grondgebied <strong>van</strong> Ambt-Ommen laten lopen en dat werd<br />

door de kantonrechter uit die plaats al helemaal niet gewaardeerd. Ook kinderen<br />

behoorden tot de schaapherders en dat zij daarbij de eigendomsverhouding ook<br />

wel eens uit het oog verloren, zal na het bovenvermelde niet verbazen. De<br />

dochters <strong>van</strong> landbouwer T. uit Radewijk, de veertienjarige Fenna en de<br />

achttienjarige Geesien, kregen elk een boete <strong>van</strong> drie gulden (subsidiair een dag)<br />

opgelegd. „In vereniging en gelijktijdig op den elfden july 1873 des Voormiddags<br />

omstreeks half twaalf uur", hadden zij de schapen op het gebied <strong>van</strong> de Erven<br />

Crull laten grazen. En dat ondanks de aanwezigheid <strong>van</strong> een „schapen-schop<br />

en een hond".<br />

De twaalfjarige Jan T. en zijn drie jaar jongere makker, Jurrien T., die voor de<br />

rechtbank opgaven <strong>van</strong> beroep schaapherders uit Ambt-Hardenberg te zijn,<br />

hadden rustig toegekeken hoe hun schapen hun magen vulden met het gemeentelijke<br />

gras. Een boete <strong>van</strong> een gulden of een dag in het schavot was het gevolg.<br />

Zij waren de laatsten die in 1873 veroordeeld werden. Zeventien <strong>van</strong> de 8647<br />

inwoners, die de beide Hardenbergse gemeenten toen telden, maakten in dat jaar<br />

kennis met het kantongerecht in Ommen. Geen opzienbarend aantal en zoals<br />

gezegd ook geen geruchtmakende kwesties. Straatrumoer in de „Stad" en stroperij,<br />

openbare dronkenschap en „verdwaalde" schapen op het platteland met zijn<br />

uitgestrekte woeste gronden, waren geen delicten waar Hardenbergers patent op<br />

hadden. In vergelijkbare gemeenten werden dezelfde overtredingen geconstateerd.<br />

De straffen lijken ook niet uitzonderlijk zwaar. Voor ons althans niet. Toch<br />

zullen de boetes niet altijd even gemakkelijk opgebracht zijn. Bij de zeer lage<br />

498


lonen uit die tijd, was het gratieverzoek niet onbegrijpelijk. Hoeveel <strong>van</strong> de veroordeelden<br />

uiteindelijk de „voorkeur" gaven aan de subsidiaire ge<strong>van</strong>genisstraf, was<br />

niet te achterhalen.<br />

Bronnen:<br />

Archief Kantongerecht Ommen (Rijksarchief Zwolle). Uitgaande stukken Stad-<br />

Hardenberg (Gem. Archief Hardenberg). Bewerking <strong>van</strong> een gedeelte <strong>van</strong> een<br />

scriptie over criminaliteit in Hardenberg anno 1873.<br />

Hardenberg en de Hannekemaaiers C. Lina<br />

Hoeveel Hannekemaaiers zullen in de loop der eeuwen door Hardenberg getrokken<br />

zijn? Hun getal is bij benadering niette geven. Tienduizenden trokken als<br />

seizoenarbeiders uit Westfalen door ons stadje naar Holland of Friesland om daar<br />

te maaien, de meesten te voet. Anderen reisden met de postwagen die op Uelsen,<br />

Neuenhaus, Nordhorn en Lingen reed. Velen lieten hun bagage door de postwagen<br />

vervoeren. Een brief <strong>van</strong> de stadssecretaris <strong>van</strong> 11 oktober 1784 wijst met<br />

klem op de rechten en vrijheden <strong>van</strong> het Veer of Gilde der voerlieden <strong>van</strong> Hardenberg,<br />

namelijk „het transport <strong>van</strong> Pikmaaijers en haare Pakken „tegenover" de<br />

frivoole en opgeraapte klagte <strong>van</strong> twee ingezetenen <strong>van</strong> de boerschap Heemse".<br />

Voor de voerlieden buiten Hardenberg was het monopolie der Hardenbergers <strong>van</strong><br />

dit vervoer een grote ergernis.<br />

Maar lang reeds voordat deze postdienst officieel was ingesteld, kwamen langs<br />

de Hessenweg door Hardenberg groepen Westfaalse mannen gelopen, die door<br />

de nood gedreven in den vreemde trokken. Dit gebeurde al tijdens de dertigjarige<br />

oorlog, die Duitsland teisterde <strong>van</strong> 1618 tot 1648. We lezen daar<strong>van</strong> in een wrange<br />

episode uit een „klucht", geschreven door Isaac de Vos en getiteld: „Klucht <strong>van</strong> de<br />

Mof" (1644). Hierin wordt Jochem de Hannekemaaijer ten tonele gevoerd. Een<br />

zekere Lubbert vraagt hem: „Maer vrient, hoe hiet je en waer kom je <strong>van</strong>daen?"<br />

Het antwoord is:<br />

„Woor ick <strong>van</strong> danne bin, dat werd ick jou wol verhalen: Ick hoor niet wijt <strong>van</strong><br />

Hooselunnen tohoes, 'n stad in Westphalen." Lubbert vraagt hem dan:<br />

„Hoe staat het daer met den oorlogh, kan je het noch gaende houwen?" Jochem<br />

klaagt: „Ach lieve Heere, wat scholle wij? De krijghers verdarven 't soo schoon,<br />

dat er nichts overblift."<br />

En dan vertelt hij hoe beurtelings hun dorp veroverd en heroverd wordt, nu eens<br />

door de „Keijsersche" soldaten, dan weer door „de Sweeden en de Hessen".<br />

Huizen en hofsteden worden geplunderd, verwoest en verbrand. „Dat motten wy<br />

met goe ooghen ansien ont (en) durven der nicht eyn woort wedder te seggen".<br />

Lubbert wil hem een goede raad geven: „Maer men geld en men goed, was ick as<br />

jey, dat sou ick begraven".<br />

Jochem helpt hem uit de droom „He joa, de deeven sunt to arch, se hebt veur eyn<br />

gewoonte dat se dy in een backoven steecken en smeuken dy so lang dat doe<br />

bekenst. Anderen neemen eyn dobbelt seel (touw), dat se dorch twee stocken<br />

499


Jacques Callot (1593-1635). Plundering <strong>van</strong> een boerderij.<br />

Gravure uit de serie „Les misères et les malheurs de la guerre". (Rijkspr enten-<br />

kabinet, Amsterdam).<br />

steecken, ont wringen dy door den kop tusschen, dat dy ducht he schall an<br />

doesent stucken springen".<br />

Nou, dan wil je wel gauw opbiechten waar je je geld en goed verborgen hebt. In<br />

een soldatendrinklied <strong>van</strong> Jan Jansz Starter uit 1621 zingen Duitse soldaten: „Nun<br />

laszt uns laufen, tressen und saufen, Die Bauern mussens bezahlen noch!" In<br />

datzelfde lied laten ook de „Spangiaerts, de Frangoisen" en de Italiaanse<br />

huurlingen zich niet onbetuigd.<br />

Jan Jansz. Starter „Friesche Lusthof" (1621).<br />

500


Thomas Asselijn laat in een <strong>van</strong> zijn kluchten een Westfaler koeterwalen (1684).<br />

Succes is dan verzekerd. Het publiek vindt het erg vermakelijk een vreemdeling te<br />

horen brabbelen. Bredero deed dat al in 1619. Hij laat een kwakzalver een remedie<br />

bedenken voor de oude „Droge Lammert", die zo graag zijn jonge bruid wil<br />

behagen.<br />

Het hoeft niet altijd een Duitser te zijn die de lachlust <strong>van</strong> het publiek moet<br />

opwekken. Brabanders, Polen kunnen daar ook voor dienen. Hier<strong>van</strong> zijn grappige<br />

voorbeelden te geven, maar ik moet toch enigszins binnen het kader <strong>van</strong> dit<br />

artikel blijven.<br />

Ondanks alle ellende ploegen de Westfaalse boeren voort en bouwen weer aan<br />

hun toekomst, onder anderen als Hollandsganger. Later is het de armoede en de<br />

overbevolking die hen naar Holland doen „gehen" als maaier, turfsteker, lapjeskoopman,<br />

muzikant, zeeman of marskramer. Hannekemaaiers werden vaak met<br />

de weinig vleiende namen „Mof" of „Poep" aangeduid. In een Nederlandsch<br />

beredeneerd woordenboek uit 1828 staat achter het woord „Mof": „scheldnaam<br />

aan Westfaalsche grasmaaijers gegeven".<br />

In de middeleeuwen kende men al het woord Muffe of Moffe. Men gebruikte dat<br />

volgens het Middelnederlandsch Handwoordenboek om een vreemdeling uitte<br />

schelden. In de zeventiende eeuw gebruikte men het woord Mof voor een norse<br />

vent, een onbeschaafde, lompe kerel, een opschepper, zegt Dr. P.G. <strong>van</strong> Sterkenburg<br />

in zijn Glossarium <strong>van</strong> zeventiende-eeuws Nederlands (1981). Het woord<br />

Moffinnetje vinden we in een toneelspel uit 1699. Mette, zo heet het Moffinnetje,<br />

krijgt door Katrien opgesomd wat ze allemaal moet doen in haar nieuwe<br />

betrekking.<br />

„Hemmel! Meut ik hi so warken?" vraagt Mette aan Katrien. Deze wil nu weten of<br />

Mette, het Moffinetje, soms uit Twente komt. Het antwoord is: „Ik ... jao".<br />

Wanneer men dus uit Overijssel naar het Westen trok, werd men niet zelden ook<br />

Mof of Moffin genoemd. Het woord Poep zou ontstaan kunnen zijn uit het woord<br />

Bube (jongen) door verwisseling <strong>van</strong> de b met de p. Zeker is dit niet, hoewel we het<br />

verschijnsel <strong>van</strong> het verwisselen der b en p ook in Franse toneelstukken vinden<br />

om het grappige effect. Alphonse Daudet laat dit horen in zijn prachtige verhaal<br />

over een spionerend kind (l'enfant espion) dat tijdens het beleg <strong>van</strong> Parijs in 1871<br />

een voorgenomen uitval <strong>van</strong> de Fransen aan de Duitsers verraadt voor een<br />

handvol geld. Een oude Pruisische soldaat ziet droevig toe en zegt dan: „Bas<br />

chöli,ga . . . Baschöli. . . . "(hetmoetzijn:Pasjoli,ga . . . pas joli; niet mooi., maar<br />

verschrikkelijk). Ook hier dus een verwisseling, nu <strong>van</strong> de p in een b. Het woord<br />

hannekemaaier zou afgeleid zijn <strong>van</strong> Hannes. Het woord Hanne betekende in de<br />

Middeleeuwen sukkel. Wij spreken nog <strong>van</strong> een onnozele Hannes, wat een<br />

gehannes, domme Hans. Maar ook het woord Hanze staat met Hans in verband.<br />

Voor de Hardenbergers, en vooral voor de herbergiers, leverde de taal <strong>van</strong> de<br />

„spekvreters" uit Westfalen geen moeilijkheden op. Niet dat er buitensporig verdiend<br />

werd, want de doortrekkende mannen gaven in het algemeen niet meer uit<br />

dan strikt noodzakelijk was. Ze kwamen om de pacht te verdienen, om te sparen<br />

als ze wilden trouwen, ook wel om een eigen boerenbedrijf op te bouwen. De<br />

Hardenbergse voerlui waren ook tevreden. Zij hadden het alleenrecht om de<br />

maaiers en hun vracht te vervoeren. Dat dit ergernis gaf, blijkt uit een brief, op<br />

15 augustus 1791 uit Hasselt ont<strong>van</strong>gen. In dit request <strong>van</strong> de magistraat der<br />

501


Stad-Hasselt lezen we de klacht „dat op 28 Meij 1791 daar tevoren een voerman<br />

<strong>van</strong> Hasselt, met naame Harmen Buter, met vreemde passagiers Hardenberg<br />

hadde willen doorrijden, doch daarin door eenige Hardenberger voerlieden belet<br />

was door zijn wagenraden met een ketting aan elkandren te sluiten en dat hij aan<br />

die daarop zijne vracht hadde moeten overgeven".<br />

Burgemeesteren, Schepenen en Raaden der Stad-Hasselt verwachten dat hun<br />

Edelachtbare goede vrienden, die het stadsbestuur <strong>van</strong> Hardenberg vormen, „de<br />

nodige voorzieninge zullen doen, dat de voerman Harmen Buter zijne geleden<br />

schade zal worden gerestitueert en dat in het vervolg onze voerlieden uit Hasselt<br />

in geene opsichte worden belemmert onverhindert te passeeren". Het antwoord<br />

uit Hardenberg moet bij de goede vrienden uit Hasselt met teleurstelling<br />

ont<strong>van</strong>gen zijn, immers daarin wordt uiteengezet dat de stad Hardenberg <strong>van</strong><br />

ouds het recht bezit, „dat geen voerlieden uit andere steden of plaatsen met<br />

vreemde passagiers en derzelver goederen -geen koopmanschappen zijndeonze<br />

stad of derzelver vrijheid mocht doorvaren, buiten toestemming <strong>van</strong> het<br />

voerliedengilde". Dit Hardenberger gilde heeft men met uitsluiting <strong>van</strong> alle andere<br />

voerlieden, binnen en buiten deze stad wonende, het recht <strong>van</strong> transport en<br />

handelt op gelijke wijze als dat ook in Zwolle en andere steden gepractiseert<br />

wordt „volgens haare Privilegiën en aloude<br />

possessiën" (verworvenheden). De tot het<br />

gilde toegelaten voerlieden hebben het recht<br />

om <strong>van</strong> voerlieden buiten toelating de raden<br />

aan elkaar te sluiten, een rad <strong>van</strong> de wagen<br />

te nemen, het paard uit te spannen of „op<br />

eenige andere convenabele wijze de verdere<br />

pas-sagie te beletten" wanneer men in strijd<br />

handelt met het Hardenberger privilege. Met<br />

Zwolle is al in 1779 een overeenkomst<br />

gesloten over deze materie. Burgemeesters,<br />

Schepenen en Raaden <strong>van</strong> Hardenberg<br />

spreken de verwachting uit dat het de:<br />

„goede harmonie tusschen wederzijdse<br />

burgeren en ingezetenen niet op eeniger<br />

hande wijze storen mag". Er waren<br />

inderdaad wel contacten met Hasselt. Beide<br />

stadjes hadden dezelfde schutspatroon. In<br />

beide steden vond men een St. Stefanuskerk.<br />

Na Hardenberg verlaten te hebben gingen de<br />

„Pickmeijers" in de richting <strong>van</strong> Hasselt. Door<br />

de Enkpoort kwamen ze het stadje binnen om<br />

op een boot te wachten die hen verder naar<br />

hun werkterrein zou vervoeren.


Evenals in Hardenberg vond men in Hasselt tal <strong>van</strong> gelegenheden en logementen<br />

waar de pikmaaiers de nacht konden doorbrengen, in afwachting <strong>van</strong> de boot. De<br />

werving gebeurde in Hasselt luidkeels op straat door de logementhoudsters, want<br />

de concurrentie was groot. Het logies moest vooraf voldaan worden. In sommige<br />

gelegenheden kreeg men een bewijs <strong>van</strong> betaling in de vorm <strong>van</strong> een wit kruis met<br />

krijt op de rug aangebracht. Het wachten was nu op een schip. De meesten gingen<br />

richting Amsterdam, maar men kon ook naar Hoorn varen. Het tarief voor de<br />

overtocht in de negentiende eeuw was redelijk: vijftien stuivers vice versa. Was de<br />

gewenste boot gearriveerd en woei de wind uit de goede hoek, dan werd het schip<br />

volgestouwd met Hannekemaaiers. O wee, als de Zuiderzee onstuimig was. Dan<br />

was het niet fris in het bedompte ruim, vooral niet als enkelen zeeziek werden en<br />

moesten overgeven. Bij aankomst op de plaats <strong>van</strong> bestemming boden de<br />

mannen dan een verfomfaaide indruk. Langzamerhand moest de zeilboot plaats<br />

maken voor het stoomschip. In het begin <strong>van</strong> onze eeuw trokken nog steeds<br />

H.M. MAAJLERS!<br />

Heden ont<strong>van</strong>gen: echte Engelsche<br />

ZEISEN<br />

merk Electra,<br />

Tevens de beste Husselma&nen<br />

Zeisen en de echte Berendsen Zeisen.<br />

Advertentie uit 1903.<br />

Verder alle benoodigdheden, als:<br />

PIKSTRIKKEN,<br />

WETSTEENEN,<br />

ZEISBOOMEK,<br />

HOOIVORKEN<br />

HOOIHARKEN. Alles tegen<br />

concurreerende prijzen. Minzaam<br />

aanbevelend,<br />

Dedemsvaart. B. HEINES.<br />

503


maaiers naar Noord-Holland. Ze kwamen niet alleen uit Westfalen, maar ook uit<br />

Hardenberg. Daar werden ook zeis, haarspit en pikstrik ingepakt voor die jaarlijkse<br />

seizoenarbeid.<br />

Eén <strong>van</strong> die Hardenberger seizoenarbeiders, die in het voetspoor <strong>van</strong> de Westfaalse<br />

Hannekemaaiers naar Holland trok in de twintigste eeuw, willen we volgen<br />

op zijn tocht.<br />

Hendrik Jan Ribberink werd in 1885 geboren in Collendoorn in een tweekamerwoninkje.<br />

In die tijd woonde meer dan 25% in een huis dat maar over één vertrek<br />

beschikte. In Drenthe was dat 62%. Eenderde <strong>van</strong> de bevolking had een huis met<br />

twee vertrekken. Het kon natuurlijk nog veel minder. Men woonde, ook in de<br />

gemeente Hardenberg, wel in hutten, opgebouwd met plaggen, zoden en latten. In<br />

de steden vond men veel krotten en kelderwoningen in het begin <strong>van</strong> onze eeuw.<br />

Door de woningwet <strong>van</strong> 1901 kwam er gaandeweg verbetering. Hendrik Jan was<br />

een wakkkere knaap die wist wat hij wilde: een eigen boerenbe-drijfje stichten en<br />

dat door hard werken uitbreiden door woeste grond te ontginnen. Als hij later<br />

verkering krijgt met een meisje uit Bergentheim, blijkt dat die twee het goed eens<br />

zijn. De jonge Ribberink maakte lange wandelingen <strong>van</strong> Collendoorn naar<br />

Bergentheim en weer terug. Samen hebben ze wel die advertentie gezien in het<br />

Sallands Voiksblad. Daarin werd een boerenplaatsje aangeboden voor 800<br />

gulden. Zoiets moesten zij toch bij elkaar kunnen sparen.<br />

Notaris BERENDSEN zal op<br />

des avonds 6 uur in het logement<br />

Scholte bij de markt, voor den heer<br />

H e n d r i k u s H a a r m e i j e r ,<br />

publiek verkoopen:<br />

bestaande uit HUIS en ERF- Groen-<br />

Bouwland en Veldgrond, groot 2.80.23<br />

hectare, gelegen aan het OmmerkanaaL<br />

Staande op f800.<br />

(29 aug. 1904).<br />

Ze smeden plannen voor de toekomst als ze getrouwd zijn: een huis in het<br />

Bruchterveld met een paar bunder grond om te ontginnen. De prijzen <strong>van</strong> het vee<br />

volgt Hendrik Jan nauwgezet. Zelf ziet hij zichzelf al als boer 's maandags op de<br />

markt handelen. Zover is het evenwel nog niet. Aaltje v.d. Berg, zijn meisje, dient bij<br />

een boer in Bergentheim. Ze ont<strong>van</strong>gt niet veel geld als loon, maar ze wordt voor<br />

haar diensten beloond met linnengoed, lakens, slopen, kleren en allerlei nuttige<br />

dingen voor haar uitzet. Hendrik Jan werkt als rietdekker en helpt op het land thuis.<br />

Veel komt er nog niet <strong>van</strong> sparen. En zo rijpt het plan om uit maaien te gaan in<br />

504


Noord-Holland. Hij bespreekt zijn plannen met Aaltje. Haar broer wil ook meegaan.<br />

Op een kille morgen <strong>van</strong> het jaar 1904, heel vroeg in de ochtendschemer, staat de<br />

jonge Ribberink op het erf. Moeder komt buiten om hem haar laatste raadgevingen<br />

te doen en neemt dan afscheid. Samen met anderen wordt de tocht<br />

aanvaard . . . lopen naar Hasselt, de zeis veilig omwonden met een jute zak, en<br />

een toch wel zware reiszak waarin, naast wat kleren en proviand voor onderweg,<br />

een haarspit, een haarhamer en een pikstrik geborgen zijn. Van Aaltje heeft hij de<br />

vorige dag al afscheid genomen. Zes of zeven weken zal hij wegblijven. Voor<br />

een jonge kerel <strong>van</strong> 19 jaar, die datzelfde jaar in oktober moest loten voor de<br />

militaire dienst, was de tocht best te doen. Wie lichamelijk zwak was, moest er<br />

maar niet aan beginnen. De Hardenbergers vinden een boot die hen naar Hoorn<br />

brengt. Vandaar trekken ze West-Friesland in om te werken. Er is werk genoeg<br />

voor allen. Ze slapen in de schuur op stro en moeten zelf hun potje koken. Hendrik<br />

Jan gaat zelf inkopen doen bij bakker en slager. Aardappels krijgen ze <strong>van</strong> de<br />

boer.<br />

's Avonds, voor de duisternis viel, werd de zeis nauwkeurig gewet. Haarspit en<br />

haarhamer kwamen er aan te pas om de zeis vlijmscherp te maken. De een kon dat<br />

beter dan de ander. Dat de zeis zo scherp mogelijk werd, was <strong>van</strong> groot belang;<br />

immers voor dag en dauw stonden de mannen al te maaien. Wanneer een zeis<br />

minder scherp was, kostte dat meer kracht, <strong>van</strong> sommigen zo veel, dat ze te weinig<br />

konden presteren. Een goeie maaier moest per dag toch wel een halve bunder<br />

omkrijgen. Reken maar dat de boer toezag hoe er gewerkt werd.<br />

Op een dag ontdekte Hendrik Jan onder het maaien nesten met ganzeëieren. Een<br />

pet vol wel, evenals Jan Harm, zijn toekomstige zwager. Die avond bakte de boerin<br />

een stapel eierpannekoeken en aten de mannen in de ruime keuken <strong>van</strong> de<br />

boerderij.<br />

Wanneer het werk bij een boer gedaan was, trokken Ribberink en zijn metgezellen<br />

naar een volgende hofstede. Hendrik Jan kon een boer niet beloven dat hij het<br />

volgende jaar weer zou komen maaien; immers, hij moest in het najaar loten voor de<br />

militaire dienst. Later misschien. Jan Harm v.d. Berg, de broer <strong>van</strong> Aaltje, had het<br />

op deze tocht vaak benauwd. Hij moest veel hoesten en hijgde naar adem.<br />

Hooikoorts, dacht men. De man was inderdaad koortsig soms, maar het was toch<br />

iets anders. Zou het astma zijn? Of tuberculose? Naar de dokter ging je niet. Dat<br />

kostte geld. Het zou wel overgaan.<br />

Veel vrije tijd was er niet en die gunde men zichzelf ook niet. Ze waren gekomen<br />

om te werken en geld te verdienen. Zondags werd niet gewerkt, al zouden<br />

sommige boeren daar niets op tegen hebben, vooral als het weer gunstig was.<br />

Maar de zondag was de dag des Heeren en dan gingen Hendrik Jan en Jan Harm<br />

naar de kerk. Een keer besloten die twee op een zaterdag naar Enkhuizen te<br />

lopen. Daar bewonderden ze de gebouwen, de grote kerk, de huizen met hun<br />

trapgevels en fraaie gevelstenen. Ze genoten <strong>van</strong> de bedrijvigheid in de haven. In<br />

een winkeltje met allerlei uitdragersspulletjes werd de aandacht <strong>van</strong> Hendrik Jan<br />

getrokken door een oud en wat smoezelig boekje: „Buysmans rustpoosen op de<br />

Neering" was de titel <strong>van</strong> het boek, dat gedrukt was in 1733 „'t Enckhuisen". Dat<br />

boekje was dus 170 jaar oud! Een der metgezellen, Hulsegge, zag er niets in:<br />

„Wat mu'j daor nou met? Zo'n old vies boekkien en de letters dat bint oelekoppen,<br />

505


die ku'j gheel niet lezen". Voor enkele stuivers werd Hendrik Jan de eigenaar <strong>van</strong><br />

„Buysmans Rustpoosen". Die dag werd er ook nog een geschenkje voor Aaltje<br />

gekocht. Voor de rest bleef de knip dicht, want hij wilde zoveel mogelijk geld mee<br />

naar huis brengen.<br />

Zeven weken later stond hij plotseling voor zijn geliefde en toonde haar trots<br />

zeventig gulden, die hij had meegebracht.<br />

Allemaol Oelekoppen ... Hoe het verder ging met Hendrik Jan en<br />

Aaltje vertellen we een volgende keer.<br />

Bronnen:<br />

Isaac de Vos: Klucht <strong>van</strong> de Mof 1644.<br />

Jan Jansz. Starter: Friesche Lusthof 1621.<br />

Abr. Alewijn: De Mansmoer (waarin Mette, het „Moffinnetje" voorkomt) 1699.<br />

Henricus Schainck: Buysmans Rustpoosen op de Neering 1733.<br />

Resolutien <strong>van</strong> de Stad Hardenberg uit de achttiende eeuw (Archief <strong>van</strong><br />

Stad-Hardenberg).<br />

Sallands Voiksblad: 1903 en 1904.<br />

A. Daudet: Les contes du Lundi 1873.<br />

E.H. Ridderinkhof: Hasselt aan het Zwarte Water.<br />

Overijssels jaarboek 1955.<br />

506


Uit een oud aantekenboekje Wim Meijer<br />

De meid <strong>van</strong> deze niet met name genoemde boerenfamilie, maar waarschijnlijk<br />

wonend in Gramsbergen, heette Jenneken Nijhuis.<br />

In het jaar 1858, zo schrijft de boerin, verdiende Jenneken de som <strong>van</strong> Hfl. 22,-,<br />

daarboven ontving zij ook nog twee hemden.<br />

Zoals gebruikelijk ging de dienst op 1 mei in en dadelijk werden de twee hemden<br />

gegeven. De rest <strong>van</strong> de betaling ziet er als volgt uit:<br />

31 Mei 1858 f3,00<br />

15 Junij 1858 2,00<br />

nog een gulden voor onze Nanna 1,00<br />

13 August 1858 2,00<br />

en een paar schoenen 1,50<br />

9,50<br />

28 August 1,80<br />

14 Nov. 2,00<br />

18 Nov. 1,50<br />

een jak en een rok te saam 6,00<br />

te saam 22,30 (?)<br />

den 5 Maart 1858 Jenneken Nijhuis<br />

contant 5,70<br />

is te saam 28,00<br />

Het bedrag <strong>van</strong> f 6,-, dat te veel is betaald, wordt verrekend met haar volgende<br />

contract. Dit contract begint gewoontegetrouw weer op 1 mei 1859. De schoenen<br />

zijn duurder geworden en kosten nu f 2,-, zwarte kousen doen f 1,-, en stof voor<br />

een knipbeursje f 2,-. Jenneken verdient in 1859 ook meer; zij krijgt f 28,-, zij moet<br />

echter wel de hemden, f 1,- per stuk, zelf betalen.<br />

Ook voor het jaar 1860 wordt zij weer ingehuurd; zij ont<strong>van</strong>gt dan een bedrag<br />

<strong>van</strong> f 30,-.<br />

Rolsteenhamer uit het Mesolifhicum (middensteentijd)<br />

te Bruchterveld R.S. Hulst en A.D. Verlinde<br />

Omstreeks 1950 vond mevrouw Ribberink op een aardappelakker te Bruchterveld<br />

een rolsteenhamer, beter bekend onder de Duitse benaming <strong>van</strong> „Geröllkeule".<br />

De „merkwaardige steen" bleef tientallen jaren bewaard op de boerderij, tot<br />

onlangs de heer Ribberink de vondst toonde aan de heer W. Timmerman, die het<br />

voorwerp bij de ROB meldde. De vindplaats ligt iets ten zuidwesten <strong>van</strong> Bruchterveld<br />

in het verlengde <strong>van</strong> de zgn. Heujmansbelt, een zandrug in een overigens<br />

laaggelegen gebied. In dit gebied zijn nauwelijks archeologische vondsten<br />

bekend. De vondst lag bij de grens <strong>van</strong> een kleine, lage stuwwal en ontgonnen<br />

veen. Coördinaten: 22 G ca. 241.1/505.0.<br />

De rolsteenhamer is een wat platte, afgeronde natuursteen, waarop de enige<br />

menselijke bijwerking bestaat uit een zandlopervormige doorboring in het midden<br />

507


<strong>van</strong> de steen. Deze doorboring is aangebracht door <strong>van</strong> beide zijden een kuiltje uit<br />

te kloppen tot aan het midden. Vervolgens is het ontstane gat bijgeslepen. Op de<br />

brede buitenzijden <strong>van</strong> de doorboring zijn de klopsporen nog zwak zichtbaar, het<br />

centrale deel is glanzend glad geschuurd. In dit centrum is nog een rib zichtbaar,<br />

daar waar de kuiltjes <strong>van</strong>uit beide zijden elkaar raakten. De doorsnede <strong>van</strong> de<br />

ronde doorboring bedraagt in het centrum 20 mm, aan de buitenzijden 40 mm. Dat<br />

de steen daadwerkelijk gebruikt is wordt bewezen door het voorkomen <strong>van</strong><br />

butsen op drie plaatsen <strong>van</strong> de omtrek (zie de fijne kartellijn op de tekening). De<br />

maten <strong>van</strong> de steen bedragen 130 bij 113 bij 45 mm en het gewicht is 970 gram. De<br />

steen bestaat uit grijsbruine kwartsiet. De vorm <strong>van</strong> de rolsteenhamer kan<br />

omschreven worden als vrij vlak en „afgeknopt peervormig", of als onregelmatig<br />

schijfvormig en als behorend tot vormgroep 4 (zie de literatuur). De vondst neemt<br />

daarbij een perifere plaats binnen het driehoeksdiagram in, namelijk rondachtig<br />

en vlak tegelijk.<br />

Het zijn vooral de gerichte slagsporen op deze en andere rolsteenhamers, die hun<br />

functie <strong>van</strong> slag- of klopsteen aangeven. De kleine rolsteenhamers zouden als<br />

slagstenen in de vuursteenindustrie gediend kunnen hebben, de grote exemplaren,<br />

of alle, als klopstenen in het algemeen, waarbij de butsen ontstaan zullen<br />

zijn door contact <strong>van</strong> de hamer met een stenen aambeeld bij het verpulveren <strong>van</strong><br />

bv. been. De functie <strong>van</strong> de zandlopervormige doorboring is nog niet geheel<br />

duidelijk. Diende het voor de bevestiging aan een gegaffelde houten steel of<br />

moest het de terugslag tegen de hand verminderen bij gebruik als handslagwerktuig,<br />

zoals de rolsteenhamers met alleen ingepikte kuiltjes? Rolsteenhamers<br />

worden meestal los gevonden, zodat hun datering dan moeilijk is. Een aantal<br />

exemplaren is echter geassocieerd gevonden, doorgaans in open associatie,<br />

met mesolithische of vroeg-neolithische vondsten, zelden met vondsten uit het<br />

midden- of laat-Neolithicum. De „primitieve" gepikte zandlopervormige<br />

perforaties suggereren een datering vóór de neolithische cylindrische doorboringen.<br />

De beschikbare aanwijzingen wijzen dus naar een datering in het<br />

Mesolithicum en vroeg-Neolithicum met een mogelijke uitloop, in kleine aantallen,<br />

tot in het latere Neolithicum.<br />

De meeste rolsteenhamers zijn gevonden op in de prehistorie bewoonbare zandgronden.<br />

Het is nog niet geheel duidelijk, of de vindplaats te Bruchterveld in het<br />

Mesolithicum een redelijk toegankelijke plek was. Zo niet, dan behoort het in dit<br />

508<br />

Bruchterveld, gem. Hardenberg.<br />

Rolsteenhamer.


opzicht zeker tot een kleine minderheid. Verder versterkt de vondst uit Bruchterveld<br />

de concentratie <strong>van</strong> rolsteenhamers in de oostelijke Vechtstreek, welke<br />

concentratie sedert de inventarisatie <strong>van</strong> de rolsteenhamers duidelijk is geworden.<br />

Ook de tientallen jaren geleden gevonden doorboorde rolsteenhamer <strong>van</strong> de<br />

Baaider Es versterkt deze concentratie. Een landbouwer uit Baaider had dat<br />

exemplaar gevonden, maar vervolgens weggegooid. Zijn recente beschrijving aan<br />

ons <strong>van</strong> de vondst kan echter alleen op een rolsteenhamer betrekking hebben.<br />

Literatuur<br />

R.S. Hulst en A.D. Verlinde: Geröllkeulen aus Overijssel und Gelderland. Ber. ROB<br />

1976 (26), 93-126.<br />

Een watermolen aan de Radewijkerbeek<br />

(vervolg) Z.O. Broek<br />

Roelofs<br />

De heer Z.O. Broek Roelofs te Almelo zond ons enkele interessante gegevens<br />

naar aanleiding <strong>van</strong> het artikel: „Een watermolen aan de Radewijkerbeek" in het<br />

2e nummer <strong>van</strong> 1987 (pag. 299). Het lijkt ons <strong>van</strong> belang deze aanvullingen alsnog<br />

te publiceren. C.L<br />

Wat de watermolen in (aan) de Radewijkerbeek betreft: H. Hagens wijdt in zijn<br />

standaardwerk (1978), 25 x 35 cm, 532 bladz. over negen eeuwen watermolens in<br />

de Gelderse Achterhoek, Salland en Twente: „Molens, Mulders, Meesters" ook<br />

enige passages aan de op pag. 299 en 300 besproken molen. Op 9 juli 1533, zo<br />

schrijft hij, deed George Schenck, stadhouder <strong>van</strong> Karel V, een uitspraak over een<br />

aanvraag uit Hardenberg, een windmolen te mogen bouwen (Judiciaal Register<br />

by tyden Georgen Schenck, rijksarchief Zwolle). Als reden gaven de<br />

stadsbestuurders en inwoners op: „bij gebreck dat sy huer waeter-moelen niet<br />

gebrucken konnen somers vermits droechte ende wynters <strong>van</strong> den vorst". Tegen<br />

deze aanvraag rees protest <strong>van</strong> de kant <strong>van</strong> de „Jofferen ende Erffgenamen <strong>van</strong><br />

Gramsberge". Die vreesden nadeel voor hun windmolen, die ze toch al zo lang<br />

bezaten. Zodoende viel de beslissing eerst „na langen berade ende disputatie",<br />

maar wel ten gunste <strong>van</strong> de aanvragers, echter onder voorwaarde, dat deze niet<br />

ook nog de watermolen mochten blijven gebruiken en de Gramsbergers voor elke<br />

schade moesten vrijwaren. De conclusie <strong>van</strong> Hagens, dat het jaar 1533 dan ook<br />

het einde betekende <strong>van</strong> de Hardenberger watermolen, lijkt mij in strijd met zijn<br />

mededeling, ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de Heer B.J. Prenger te Hardenberg, dat t.a.v. het<br />

vloedwerk <strong>van</strong> de molen in de grond werden gevonden: grote heipalen, planken<br />

beschoeiingen en liggende planken.<br />

Zoals u zult weten, zijn in 1905 de meeste kronkels in de beek recht getrokken en<br />

werd in 1942 de bedding aanzienlijk verbreed en, ter plaatse <strong>van</strong> de molen,<br />

verlegd.<br />

De oude bedding is volgens Hagens wel geheel dichtgegroeid, maar ter plaatse<br />

nog duidelijk herkenbaar. P.S.: Uitgebreider aandacht wordt gewijd aan:<br />

a. de molen aan de Bergentheimse beek bij erve Mullink;<br />

b. de molen <strong>van</strong> de uithof <strong>van</strong> het klooster Sibculo bij Mariënberg;<br />

c. de Kloostermolen te Sibculo.<br />

Samen zeven bladzijden, folio.<br />

509


De os verdrongen door het ijzeren ros (I) Jan H. Kompagnie<br />

(ontsluiting <strong>van</strong> Hardenberg en omstreken door spoorwegaanleg - N.O.LS.)<br />

Inleiding<br />

„Zoo is dan Hardenberg thans door een ijzeren weg niet alleen verbonden met de<br />

hoofdstad <strong>van</strong> ons gewest, maar met heel het land en heel Europa". In deze zin<br />

sprak de Hardenbergse burgemeester Van Ittersum op 1 februari 1905 tot een<br />

verzamelde menigte bij het nieuw-gebouwde station <strong>van</strong> Hardenberg. Eindelijk<br />

was het dan zover, de lijn Ommen-Hardenberg werd in exploitatie genomen. Vijf<br />

maanden later werd ook het gedeelte Hardenberg-Coevorden voor het treinverkeer<br />

opengesteld.<br />

Onlangs, ruim tachtig jaar na de opening, is het baanvak Zwolle-Emmen geëlectrificeerd<br />

en gedeeltelijk twee-sporig gemaakt. In verband hiermee is nagegaan<br />

wanneer en hoe de spoorlijn tot stand is gekomen. Want voordat de opening in<br />

1905 kon plaatsvinden was er heel wat water door de Vecht gestroomd. In<br />

onderstaand artikel zal de ontstaansgeschiedenis <strong>van</strong> de Noord-Oosterlocaalspoorweg<br />

nader worden beschouwd, waarbij speciale aandacht wordt besteed<br />

aan het gedeelte <strong>van</strong> de lijn <strong>van</strong> Mariënberg tot Gramsbergen. De meest-belichte<br />

periode zal zijn die <strong>van</strong>af circa 1898 tot 1 oktober 1906, de datum waarop het<br />

gehele spoortraject Zwolle-Coevorden met de zijtak naar Almelo in gebruik werd<br />

genomen.<br />

De belangrijkste bronnen voor dit artikel zijn de archieven <strong>van</strong> de Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij<br />

en <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> Waterstaat, Handel en<br />

Nijverheid die zich bevinden op het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Hieruit<br />

blijkt dat behalve Gemeentearchieven en Rijksarchieven in de provincie ook het<br />

Algemeen Rijksarchief archieven beheert, waarin vele gegevens kunnen worden<br />

aangetroffen die <strong>van</strong> groot belang zijn voor lokaal en regionaal geschiedenisonderzoek.<br />

Het begin<br />

Een eeuw geleden is het noordoosten <strong>van</strong> Overijssel verbonden met de buitenwereld<br />

door vervoermiddelden die niet uitblinken in snelheid en dynamiek. Zo is er<br />

<strong>van</strong>uit Hardenberg de marktschuit die wekelijks op Zwolle vaart, alsmede een<br />

diligencedienst <strong>van</strong> de firma Thomas & Co. die op Coevorden rijdt. Heemse wordt<br />

in 1886 aangesloten op 't net <strong>van</strong> de Dedemsvaartsche-Stoomtrammaatschappij,<br />

hetgeen, blijkens het jaarverslag uit 1886 <strong>van</strong> de gemeente Ambt-Hardenberg, als<br />

„eene weldaad" wordt ervaren „omdat zij daardoor is ontrukt geworden aan den<br />

treurigen staat <strong>van</strong> afzondering, waarin zij zoolang, als <strong>van</strong> de Wereld gescheiden,<br />

heeft doorgebracht". Het scheepvaartverkeer op de Vecht heeft nagenoeg opgehouden<br />

te bestaan.<br />

In Nederland is in die tijd al een redelijk om<strong>van</strong>grijk spoorwegnet aangelegd. Het<br />

noordoosten <strong>van</strong> Overijssel is hier tot dusver buiten gebleven, ondanks de initiatieven<br />

<strong>van</strong> de Winterswijkse fabrikant J. Willink die al <strong>van</strong>af 1888 tracht om te<br />

komen tot ontsluiting <strong>van</strong> ook dit deel <strong>van</strong> het land. Op 5 februari 1890 wordt<br />

weliswaar een concessie voor spoorwegaanleg verleend, maar Willinks eerste<br />

poging loopt in 1891 stuk op de weigering <strong>van</strong> Minister Lely <strong>van</strong> Waterstaat,<br />

Handel en Nijverheid (hierna afgekort als WHN) om de ingediende spoorwegplannen<br />

goed te keuren. Toch versagen Willink en de zijnen niet, hetgeen ten<br />

510


langen leste resulteert in de „Wet <strong>van</strong> den 15den Juli 1898, tot bevordering <strong>van</strong><br />

den aanleg en regeling <strong>van</strong> de exploitatie <strong>van</strong> een locaalspoorweg <strong>van</strong> Zwolle<br />

naar Delfzijl met zijtakken naar Almelo en naar Assen (Noordoosterlocaalspoorweg)".<br />

Een klein jaar later, op 8 mei 1899, wordt voor notaris C.B.H. Royer te Zwolle<br />

de Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij (voortaan afgekort als NOLS)<br />

opgericht. De statuten worden opgemaakt en ondertekend door H.J.E. Wenckebach<br />

(namens de staat, de Maatschappij tot Exploitatie <strong>van</strong> StaatsSpoorwegen, de<br />

provincie Overijssel en een aantal Overijsselse gemeenten), J. Linthorst Homan<br />

(namens Drenthe), J. Schilthuis (namens Groningen) en J. Rietman en J. <strong>van</strong> den<br />

Bos.<br />

Het kapitaal bedraagt 6 miljoen gulden. De staat neemt hier<strong>van</strong> 4 miljoen voor zijn<br />

rekening. Voor wat de provincie Overijssel aangaat neemt de provincie zelf voor<br />

250.000 gulden deel, Stad-Hardenberg voor 12.500 gulden, ambt-Hardenberg<br />

voor 15.000 gulden en Gramsbergen voor 20.000 gulden. Er worden 24.000<br />

aandelen a f 250,— per stuk uitgegeven.<br />

De statuten worden bij Koninklijk Besluit <strong>van</strong> 29 mei 1899 nummer 43 goedgekeurd<br />

en op 1 augustus daaropvolgend <strong>van</strong>gt de NOLS officieel met haar werkzaamheden<br />

aan.<br />

Op 6 november 1899 komt de concessie-verlening af en wordt er een overeenkomst<br />

gesloten tussen NOLS, SS en de Staat als uitvloeisel <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 15 juli<br />

1898. Het doel <strong>van</strong> de NOLS is de aanleg en exploitatie te „verzekeren" <strong>van</strong> een<br />

locaalspoorweg <strong>van</strong> Zwolle naar Delfzijl met zijtakken naar Almelo en Assen. De<br />

totale lengte bedraagt circa 193 kilometer. Voor de aanleg is de NOLS verantwoordelijk,<br />

terwijl de exploitatie zal worden verzorgd door de „Maatschappij voor<br />

de Exploitatie <strong>van</strong> StaatsSpoorwegen", kortweg de SS geheten. De NOLS vestigt<br />

zich in een Zwols kantoor aan de Badhuiswal. Het bestuur <strong>van</strong> de vennootschap<br />

wordt opgedragen aan een directeur, die benoemd wordt voor een periode <strong>van</strong><br />

drie jaar door de Algemene Vergadering <strong>van</strong> Aandeelhouders. Alleen de eerste<br />

directeur, ir. H.J.E. Wenckebach, wordt benoemd voor een periode die duurt tot 1<br />

juli 1905. Zijn jaarsalaris bedraagt f 5000,—. Toch treedt hij reeds in 1902 af<br />

<strong>van</strong>wege een benoeming tot directeur-generaal der Staatsmijnen. Hij wordt<br />

opgevolgd door de in 1882 tot Nederlander genaturaliseerde ir M.E.H. Breuning.<br />

In de Raad <strong>van</strong> Commissarissen, die toezicht op het directie beleid moet houden,<br />

worden vier leden benoemd door de Minister <strong>van</strong> WHN en drie door de aandeelhouders.<br />

Het traject<br />

Reeds in 1898 hebben de latere oprichters de hoofdpunten <strong>van</strong> het bouwprogramma<br />

bij de SS aanhangig gemaakt en wordt de streek waardoorheen de<br />

spoorweg komt, verkend, wat leidt tot vaststelling <strong>van</strong> een voorlopig tracé. Op een<br />

conferentie met de SS in oktober 1899 wordt gekomen tot vaststelling <strong>van</strong> de<br />

hoofdpunten. Na een verdere gedachtewisseling wordt op 25 januari 1900 het<br />

ontwerp — bouwprogramma aan de regering ingezonden. Medio 1900 zijn de uit<br />

bakening, de waterpassing en lengtemeting, de correctie der kadastrale kaarten,<br />

de opmeting <strong>van</strong> wegen en waterleidingen alsmede diverse grondboringen<br />

voltooid. Het traject <strong>van</strong> de nieuwe spoorweg wordt als volgt omschreven: „De<br />

hoofdlijn wordt gerekend aan te <strong>van</strong>gen in de aslijn <strong>van</strong> het hoofdgebouw op het<br />

station Zwolle". Dan gaat het langs de buurtschappen Herfte,<br />

511


Marshoek en Emmen naar Dalfsen, over de Regge, langs de buurtschappen<br />

Junne en Beerse naar Mariënberg „aldaar noordoostwaarts wordt afgebogen en<br />

aansluiting wordt verkregen aan den zijtak naar Almelo. Van Mariënberg wordt de<br />

noordoostelijke richting gevolgd tot aan het westelijke einde der bevaarbare<br />

Mollinksvaart (buurtschap Bergentheim), verder eene noordelijke richting langs<br />

de buurtschap Brucht tot Hardenberg en <strong>van</strong>daar weder eene noordoostelijke<br />

richting tot nabij Coevorden waarbij de buurtschappen Baaider en Loozen<br />

alsmede het stadje Gramsbergen worden aangedaan". Dan ten noorden <strong>van</strong><br />

Gramsbergen bij De Haandrik over de Vecht en over het afwateringskanaal De<br />

Lee. Driekwart kilometer bezuiden Coevorden buigt de lijn in noordelijke richting<br />

af, overschrijdt vervolgens het verbindingskanaal tussen Lutter Hoofdwijk en het<br />

Stieltjes- en Picardiekanaal en kruist de Dedemsvaartsche stoomtramweg op<br />

het gedeelte Coevorden-Nieuw-Amsterdam. Via Dalen, Nieuw-Amsterdam,<br />

Emmen (in Drenthe), Weerdinge, Buinen, Gasselternijveen, Stadskanaal,<br />

Wilder<strong>van</strong>k, Veendam, Zuidbroek, Noordbroek, Nieuwolda en Weiwerd eindigt<br />

de lijn in Delfzijl.<br />

De zijtak Mariënberg-Almelo zal gaan lopen in zuidelijke richting. Hij volgt het<br />

kanaal Coevorden-Almelo (= Overijssels Kanaal) en komt via Vroomshoop en<br />

Vriezenveen uit in Almelo. De zijtak naar Assen wordt gepland via Gasselternijveen,<br />

Gasselte, Gieten en Rolde.<br />

Stations, halte- en stopplaatsen<br />

Stations moeten er komen in Mariënberg (2e klasse), Hardenberg (2e klasse),<br />

Gramsbergen (3e klasse), naast een halte in Bergentheim en stopplaatsen in<br />

512


Brucht en in Baalder-Radewijk. Uitwijksporen worden gepland op de stations<br />

Mariënberg, Hardenberg en Gramsbergen. Op het knooppunt Mariënberg moet<br />

komen een „gelegenheid tot kruising en inhaling <strong>van</strong> treinen". Behalve de stations<br />

krijgt ook de halte Bergentheim los- en laadsporen toegewezen. Tevens krijgt<br />

Bergentheim bij de Mollinksvaart „aansluiting aan openbare wateren tot overlading<br />

<strong>van</strong> goederen uit den wagon in het schip en omgekeerd". Aan station<br />

Mariënberg wordt behalve nevengebouwen als goederenloodsen, privaten,<br />

locomotiefloodsen en steenkolenbergplaatsen ook een lokaal toegevoegd voor<br />

treinpersoneel. Waterbezorging moet eveneens in Mariënberg kunnen geschieden,<br />

waartoe waterreservoirs gebouwd dienen te worden. In Mariënberg komt<br />

tevens een draaischijf waarmee een locomotief een halve slag gekeerd kan<br />

worden zodat deze altijd vooruit rijdt. Achteruitrijden kan ook maar gaat half zo<br />

langzaam (circa 45 kilometer per uur in plaats <strong>van</strong> 90) en is bovendien minder fris<br />

voor het treinpersoneel wegens het stuivend kolengruis. Ook is zo het zicht op de<br />

spoorbaan minder goed dan bij vooruitrijden.<br />

Ook moeten er afrasteringen komen alsmede beweegbare afsluitingen op openbare<br />

overwegen, ingericht voor de „bediening uit de hand (dooreen wachter in de<br />

onmiddellijke nabijheid) of op afstand door eene trekdraadgeleiding <strong>van</strong> uit het<br />

naastbijgelegen station". Particuliere overwegen moeten worden voorzien <strong>van</strong><br />

houten draaihekken. Bovendien: „Nabij elk der te bewaken overwegen (. .) zal<br />

eene wachterswoning worden gebouwd" of zal een nabij gelegen geschikte<br />

woning voor dit doel worden aangekocht. Niet vergeten worden ook de haltepalen,<br />

seinen en waarschuwingsborden.<br />

In de loop <strong>van</strong> 1900 wordt het lengteprofiel en de richtingskaart definitief vastgesteld<br />

en worden er beslissingen genomen omtrent zaken als dwarsliggers en<br />

ballastbed. Ook wordt er een procedure gestart voor het vaststellen <strong>van</strong> de<br />

bovenbouwmaterialen (profiel spoorstaaf, klein ijzerwerk, dwarsliggers) en <strong>van</strong> de<br />

onderbouw <strong>van</strong> bruggen, de aansluitingen op de StaatsSpoorwegen, enz. De<br />

ingediende plannen worden goedgekeurd waarna in november 1900 machtiging<br />

wordt verleend tot aanbesteding <strong>van</strong> de levering der materialen. Zo wordt de<br />

levering <strong>van</strong> wisselhout en <strong>van</strong> 75.000 stuks bereide platte dwarsliggers <strong>van</strong><br />

grenenhout gegund aan houthandel Eindhoven te Zwolle. En al is de firma Frans<br />

Andriessen/V.A. Hillen de laagste inschrijver voor de uitvoering <strong>van</strong> de bovenbouw,<br />

door haar slechte naam gaat de opdracht haar neus voorbij en wordt deze<br />

gegund aan de Société Anonyme de Construction la Métallurgique in Brussel. De<br />

Société Anonyme des Aciéries d'Angleur te Tilleur krijgt de levering toegewezen<br />

<strong>van</strong> neerleg-platen, haak bouten, enz. en Jan Smit VII te Haarlem de aanleg <strong>van</strong><br />

de onderbouw der bruggen. Voorts wordt ook aanbesteed de levering <strong>van</strong> 7<br />

miljoen kilo spoorstaven, 100.000 kilo week stalen haak bouten en 35.000 kilo<br />

week stalen schroefbouten, 70 halve wissels en 2 Engelse wissels en vele andere<br />

materialen waar<strong>van</strong> de namen der leveranciers hier niet alle kunnen worden<br />

genoemd (zie hiervoor de jaarverslagen <strong>van</strong> de NOLS).<br />

Bergentheim - halte of station?<br />

In 1900 hebben Burgemeester & Wethouders <strong>van</strong> ambt-Hardenberg zich tot de<br />

Minister <strong>van</strong> WHN gewend met een schrijven waarin deze erop attent wordt<br />

gemaakt dat de gemeente als voorwaarde voor deelneming heeft gesteld dat er in<br />

Bergentheim een station en geen halte wordt gepland. De NOLS is hier toch <strong>van</strong><br />

513


een halte uitgegaan op advies <strong>van</strong> de Hoofdingenieur <strong>van</strong> de Waterstaat die stelt<br />

dat een halte voldoende zal zijn, mede gezien de nabijheid <strong>van</strong> het station<br />

Mariënberg.<br />

Na de zgn. „eerste tervisieligging" <strong>van</strong> de onteigeningsbescheiden <strong>van</strong> het deel<br />

Mariënberg-Coevorden tekent de gemeente ambt-Hardenberg in 1902 opnieuw<br />

bezwaar aan tegen het voorgenomen plan om in Bergentheim geen station maar<br />

een halte te bouwen. De Veenderij i.A. <strong>van</strong> Roijen, zelf groot belanghebbende<br />

bij een station, ondersteunt de gemeente. De NOLS merkt in een reactie dan ook<br />

op dat het bezwaar <strong>van</strong> ambt-Hardenberg geen rechtstreeks verband houdt met<br />

de onteigening maar dat er alleen sprake is <strong>van</strong> verwarring omtrent de<br />

begrippen „halte" en „station". Met „halte" wordt volgens de NOLS meer het<br />

stationstype aangeduid. Zoiets komt er inderdaad in Bergentheim maar het<br />

gemeentebestuur mag rustig hiertegen station zeggen daar er in Bergentheim<br />

een inrichting komt waar de publieke dienst in volle om<strong>van</strong>g kan worden<br />

uitgeoefend. Dat betekent het in dienst nemen <strong>van</strong> vast bedieningspersoneel,<br />

het bouwen <strong>van</strong> een wachtkamer en een openbare los- en laadplaats alsmede<br />

een aansluiting aan het openbare vaarwater (de Mollinksvaart). Feitelijk, zo<br />

beklemtoont de NOLS, is er dus sprake <strong>van</strong> een station, temeer daar er ook<br />

gelegenheid tot telegraferen zal komen.<br />

514


Voorlopig eindpunt Ommen of Mariënberg?<br />

Ondertussen is men begin 1902 al een heel eind gevorderd met de aanleg <strong>van</strong> het<br />

gedeelte Zwolle-Ommen/Mariënberg. Er ontstaat nu een verschil <strong>van</strong> mening<br />

tussen de NOLS en de Raad <strong>van</strong> Toezicht op de Spoorwegdiensten inzake het<br />

eindpunt <strong>van</strong> dit traject. De NOLS pleit ervoor om Ommen als eindpunt aan te<br />

houden, de Raad <strong>van</strong> Toezicht voelt meer voor Mariënberg alwaar dan eerst een<br />

station gebouwd moet worden en gelijk de gehele lijn Zwolle-Mariënberg in<br />

exploitatie kan worden genomen. De SS steunt de NOLS en is ook voor het<br />

aanbrengen <strong>van</strong> voorlopige voorzieningen in Ommen zoals een draaischijf en een<br />

locomotiefloods, hetgeen goedkoper is dan de exploitatie <strong>van</strong> de lijn tot en met<br />

Mariënberg. Het verlossende woord moet <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong> WHN komen. Deze<br />

geeft de NOLS en de SS gelijk, want „Mariënberg zelf is geheel onbeteekenend en<br />

slechts langs zandwegen te bereiken, de tusschen deze plaatsen en Ommen<br />

gelegen streek is uiterst schraal bevolkt". De Raad <strong>van</strong> Toezicht, verliezer in deze<br />

zaak, blijft erbij dat de SS best twee tender-locomotieven op Mariënberg had<br />

kunnen inzetten, maar kan niet anders dan zich bij de ministeriële beslissing<br />

neerleggen. Op 15 januari 1903 wordt het gedeelte Zwolle-Ommen geopend.<br />

Tijdens de aandeelhoudersvergadering op 2 juni 1902 in Zwolle informeert aandeelhouder<br />

Zwijse uit Gramsbergen/Loozen hoe het staat met de werkzaamheden<br />

rondom de brug bij de Haandrik. Commissaris Diking Dura antwoordt dat er<br />

maatregelen worden getroffen om de brug op tijd gereed te hebben en garandeert<br />

dat de opening <strong>van</strong> de lijn Mariënberg-Coevorden met geen dag zal worden<br />

vertraagd. De aanbesteding <strong>van</strong> de werken voor de stationsgebouwen zal nog<br />

voor het eind <strong>van</strong> het jaar 1903 plaatsvinden.<br />

Verklaring <strong>van</strong> afkortingen:<br />

NOLS = Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij.<br />

SS = Maatschappij tot exploitatie <strong>van</strong> StaatsSpoorwegen.<br />

Minister(ie) <strong>van</strong> WHN = Minister(ie) <strong>van</strong> Waterstaat, Handel en Nijverheid.<br />

(wordt vervolgd)


Van de bestuurstafel<br />

Op de algemene ledenvergadering stond de bestuurswisseling centraal. De heer<br />

H. Roetman nam afscheid als bestuurslid en voorzitter <strong>van</strong> onze vereniging. Hij<br />

heeft deze funktie in het bestuur bekleed <strong>van</strong>af de oprichting op 16 januari 1984 en<br />

heeft de vereniging door de eerste moeilijke jaren geloodst. Zijn gezegde:<br />

„Opmaak doet de boter verkopen", heeft voor onze vereniging gewerkt op een<br />

zodanige manier, dat nu meer dan 750 leden elk kwartaal <strong>Rondom</strong> den Herdenbergh<br />

ont<strong>van</strong>gen. Het spontane voorstel uit de vergadering om Hendrik Roetman<br />

tot ere-lid <strong>van</strong> de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving te maken,<br />

werd dan ook op 19 april <strong>1988</strong> met algemene stemmen aangenomen op deze<br />

vergadering. Hij heeft het verdiend. Ook ons bestuurslid mevrouw A. Veldhoen-<br />

Nijeboer, evenals de heer Roetman <strong>van</strong>af de oprichting zitting hebbend in het<br />

bestuur, nam afscheid. Zij heeft, en doet nog steeds, veel gedaan om onze<br />

vereniging te propageren in Lutten en omstreken. Het spijt het bestuur dan ook<br />

oprecht, dat Ali haar funktie heeft neergelegd. Het warme applaus uit de zaal, zij<br />

kon er helaas niet bij aanwezig zijn, mag de dankbaarheid <strong>van</strong> onze vereniging tot<br />

uitdrukking brengen. Ali bedankt.<br />

Twee bestuursleden gingen, twee bestuursleden kwamen. Welkom in het bestuur<br />

mochten we heten de heren: A. de Roo, Mercuriuslaan 10, Hardenberg, en L<br />

Odink, Zwartedijk 29a, Lutten. Wij wensen beiden een vruchtbare tijd in het<br />

bestuur toe.<br />

Een voorzitter ging, een voorzitter kwam. In plaats <strong>van</strong> de heer Roetman koos de<br />

algemene ledenvergadering mevrouw H. v.d. Anker-v.d. Brand als voorzitter <strong>van</strong><br />

onze vereniging. Zij was tot dan vice-voorzitter. In de eerste bestuursvergadering<br />

na de ledenvergadering werd de heer A. de Roo tot vice-voorzitter benoemd. De<br />

overige punten <strong>van</strong> deze vergadering werden zonder veel moeite afgedaan.<br />

Mevrouw Kampman en de heren Scholten en Ekkel viel een ovatie ten deel na<br />

afloop <strong>van</strong> de door hen gepresenteerde lezing over Bergentheim.<br />

Als bestuur kunnen we niet anders zeggen: Een voorbeeld dat navolging verdient.<br />

Alle drie hartelijk bedankt.<br />

Ook de voorjaarsexcursie zit er weer op. Ruim vijftig leden hebben genoten <strong>van</strong><br />

deze dag. Iets om weer te doen . .. (misschien met een wat minder overladen<br />

programma).<br />

Grensstenentocht<br />

Op zaterdag 17 september wordt deze tocht voor de vierde keer gehouden. Het<br />

valt samen met de Open Monumentendag. Een dag om er iets extra <strong>van</strong> te maken.<br />

Samen met de Culturele Kring Gramsbergen-De Krim zullen we dit ook doen. De<br />

tocht begint om 13.30 uur. Het startpunt is de Poffershut; dit is aan het eind <strong>van</strong> de<br />

Rondweg in de gemeente Gramsbergen, buurtschap Holtheme. Langs de grensstenen<br />

lopend komen we aan de Vecht, die we zullen oversteken naar dè Vilsterborg.<br />

We verlaten daar de grens en gaan verder door de Vilsterborg naar De<br />

517


Haandrik en bezichtigen daar de waterkrachtcentrale <strong>van</strong> de IJsselmij. Op de<br />

historische plaats, waar nu de boerderij het „Leemgraven" staat, drinken we koffie<br />

(met krentenwegge). Onze buren <strong>van</strong> de Heimatverein Bentheim hebben al toegezegd<br />

met een groot aantal wandelaars te komen. Wij rekenen ook op u ...<br />

(kosten ongeveer f 3,- p.p.). Verdere mededelingen in de plaatselijke kranten.<br />

Programma <strong>1988</strong> -1989<br />

In het volgende nummer vindt u dit programma.<br />

Verhuisberichten<br />

Wilt u adreswijziging zo snel mogelijk aan de secretaris doorgeven? Dit spaart<br />

veel moeite en kosten.<br />

Contributie<br />

Iedereen heeft zijn/haar contributie natuurlijk al betaald. Niet? Snel doen.<br />

Cursussen<br />

Ook dit jaar weer een aantal cursussen:<br />

Oud schrift voor beginners:<br />

Docent de heer F.C. Berkenvelder.<br />

8 lessen, die worden gehouden op woensdagen <strong>van</strong> 19.00 tot 20.30 uur in het<br />

gemeente-archief <strong>van</strong> Zwolle.<br />

Kosten f 90,-. Aanmelding: Gemeente-archief Zwolle, tel. 038-982488.<br />

Oud schrift voor gevorderden:<br />

Docent de heer Höffstadt.<br />

Tijdstip en cursusduur nog niet bekend.<br />

Cursusplaats: Rijksarchief Overijssel Zwolle.<br />

Kosten f 90,-. Aanmelding: Rijksarchief Overijssel.<br />

Inleiding in de locale en regionale geschiedbeoefening in Overijssel.<br />

Deze cursus wordt georganiseerd door de Culturele Raad Overijssel en omvat<br />

een tiental lessen, verzorgd door 4 docenten. De lokaties zijn het Rijksarchief<br />

Zwolle en een plaats in Deventer.<br />

Tijdstip: Op dinsdagavond <strong>van</strong> 19.00 tot 21.30 uur en op 3 zaterdagochtenden <strong>van</strong><br />

10.00 uur tot 12.30 uur.<br />

Kosten f 150,- inclusief cursusboek. Aanmelden: Cursuscentrum De Botermarkt,<br />

Kleine Poot 18, Postbus 639, 7400 AP Deventer, tel. 05700-16074.<br />

Bovenstaande cursussen worden ook in Twente gegeven; inlichtingen hierover<br />

bij uw secretaris, evenals over de cursussen:<br />

beeld en geluid in de regionale geschiedenis;<br />

Overijssels recht en rechtsinstellingen;<br />

regionale architectuurgeschiedenis;<br />

familiegeschiedenis.<br />

Wij wensen u allen een prettige vakantie toe.<br />

518

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!