1. Wat er op het spel stond

Het is een ware ziekte geworden in onze cultuur, zo vindt ook Daniel Cohn-Bendit: we hebben geen tijd meer om ons een toekomst voor te stellen, te druk als we zijn met te herdenken en te gedenken; ‘commemoritis’ noemde de legendarische studentenleider en Groen boegbeeld de pathologische herinneringscultuur die Frankrijk al weken geleden in de ban begon te krijgen. En wat het volgens hem nog erger maakte: de naar goede Franse gewoonte tumultueuze discussies misten in wezenlijke opzichten wat er in mei ’68 echt op het spel had gestaan.

‘Het was de grootste staking uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging’, poneerde hij in maart op de Franse televisie, waarmee hij meteen duidelijk maakte dat de meirevolte bovenal sociaal gekleurd was. Geen betekenisloos statement in een klimaat waarin vakbonden worden afgeschilderd als conservatieve krachten en solidariteit verworden lijkt tot een bureaucratisch begrip. Cohn-Bendit is in dat opzicht overigens consistent met zichzelf en met de geschiedenis. In interviews afgenomen tijdens de revolte van ’68 benadrukte de student sociologie evenzeer sociale aspecten; hoe zou Frankrijk een welvaartsstaat genoemd kunnen worden als bijna een miljoen mensen werkzoekend waren en de werkenden kreunden onder een 46-uren-week en knagende jobonzekerheid? Toen een Nederlandse journalist hem op 24 mei vroeg hoe lang de bezetting van de universiteit nog zou duren, antwoordde hij: ‘De vraag moet zijn: hoe lang zal de bezetting van de bedrijven en fabrieken nog duren?’ Studenten hadden een grote bek, maar de strijd tegen het kapitaal moest bovenal door de arbeiders worden gevoerd.

2. #MeToo

Dat Frankrijk dit jaar niet tot mei wachtte om de herdenkingsmolen op gang te brengen, is niet alleen maar een ziektesymptoom. Het lokale studentenprotest begon er immers al in maart van 1968. Internationaal gesproken was dat overigens laat. In België hadden de studenten op dat moment al de regering doen vallen en in Italië begon de bezetting van tientallen universiteitsgebouwen al lang voor Kerstmis. Maar het officiële startschot van de Parijse studentenrevolte voltrok zich op 22 maart toen meer dan honderd studenten het bestuursgebouw op de campus Nanterre bezetten en besloten zich te organiseren in de ‘Beweging van 22 maart’. De rest is, zoals dat heet, geschiedenis.

De onrust in het volstrekt overbevolkte Nanterre broeide in maart echter al maanden. Niet alleen studenten, ook hun professoren gingen geregeld in staking, uit protest tegen de omstandigheden waarin het hoger onderwijs zich moest voltrekken. Het nieuwe jaar zou echter verandering brengen, hoopten de autoriteiten. Op 8 januari kwam de bevoegde minister op de campus een splinternieuw Olympisch zwembad openen waarvan de studenten vrijwel gratis gebruik zouden kunnen maken. Een feestdag werd het echter niet, of toch niet voor de minister. ‘Ik heb uw rapport over de jeugd gelezen’, stak Cohn-Bendit van wal. Zeshonderd bladzijden en geen woord over de seksuele problemen waarmee jongeren worstelden? De minister had niet door dat er een nieuw tijdperk was aangebroken; hij antwoordde de roodharige student zoals hij dat in 1932 allicht ook zou hebben gedaan: ‘Met een kop als de uwe zal u zeer zeker problemen krijgen op dat vlak.’

Op 14 februari besloot een stel studenten hun seksuele problemen dan maar zelf aan te pakken. Doelwit: het verbod om de vertrekken van de vrouwelijke studenten te betreden. De conservatieve pers wees erop dat zestig procent van de in die studentenflats wonende meisjes jonger dan 21 was en dat het reglement dus niet meer deed dan het beschermen van minderjarigen. Bovendien mochten de meisjes wel altijd naar de jongens toe. Voor nogal wat meisjes was dat de ideale situatie – konden ze zelf beslissen hoe en wanneer het andere geslacht op te zoeken. De radicale jongens zagen dat heel anders. Voor hen was dit reglement een voorbeeld te meer van hoe de maatschappij jongeren verdrukte.

Vandaag slapen tieners veelal waar, wanneer en met wie ze willen. Maar dat studentenvertrekken van vrouwen bestormd zouden worden door mannen die vrije toegang eisen? In het #MeToo-tijdperk zijn al voor minder de alarmbellen afgegaan. De eerste act van de legendarische Parijse 68’ers begon, zo beschouwd, met een daad van seksuele intimidatie.

3. Imaazje

Cohn-Bendit uitte zijn ongenoegen over de Franse ’68-herinnering op de geijkte datum (22 maart), maar niet tijdens een massamanifestatie van het behoeftige precariaat van onderbetaalde pakjesbezorgers, schoonmakers en Uber-chauffeurs. Rode Dany sprak tijdens een uitzending van de commerciële omroep Europe 1, een bedrijf waarmee hij een exclusiviteitscontract afsloot.

Een zoveelste veeg teken des tijds, lijkt het: de eermalige revolutionair heeft zich, als de eerste de beste geldwolf, verkocht aan het grootkapitaal (zie kader). Behoeftig is hij geenszins. Al in de loop van 1968 zouden royalty’s en internationale voorschotten voor zijn boek Linksradicalisme hem miljonair hebben gemaakt. En zijn salaris van de afgelopen decennia was natuurlijk ook niet min; ex-Europarlementsleden worden zelden met grommende maag aangetroffen bij een voedselbank.

Cohn-Bendits band met Europe 1 dateert echter niet uit de vol-kapitalistische 21ste eeuw. Al tijdens de allerroerigste nachten van de voorjaarsrevolte van ’68 bleek de zender van kapitaal belang voor zijn beweging. Met de ortf had Frankrijk een publieke omroep waar vrije nieuwsgaring een loos begrip was. Tijdens de gruwelijke Algerijnse burgeroorlog kon er geen onvertogen woord over het gewelddadige Franse optreden worden vernomen en toen de ordediensten zich in mei tegen de Parijse studenten keerden was de overheidscensuur op de staatszender al weer totaal. Wie wilde weten wat er allemaal aan de hand was, kon voor berichtgeving enkel terecht bij de commerciële radiozenders Radio Luxembourg en Europe 1. (Gedrukte media konden vrijer berichten, maar tijdens de grote staking lagen ook de drukkerijen plat en konden de meeste kranten en weekbladen niet verschijnen.) De nood aan en impact van de vrije zenders was groot; volgens de overlevering werden er in de meidagen van 1968 vierhonderdduizend transistorradio’s verkocht.

In zijn appartement © Georges Melet / Paris Match via Getty Images

Cohn-Bendit zal het niet hebben verrast. Hij besefte maar al te goed wat de zwarte burgerrechtenactivisten eerder in het decennium aan den lijve hadden ondervonden en wat ze nadien met succes als wapen hadden ingezet: een mediamaatschappij leeft volgens eigen wetten. Martin Luther King ging bij voorkeur betogen in dorpjes waarvan geweten was dat de ordediensten er hun knuppels en honden niet in bedwang zouden kunnen houden – de kans op escalatie en dus pakkende beelden was daar het grootst. Cohn-Bendit moest niet eens klappen incasseren om te scoren in de media; zijn rode haren, joods-Duits-Franse identiteit en mediatieke flair volstonden.

Hij wist zich daarbij gesteund door fotografen en journalisten die nauwelijks konden weerstaan aan wat Patrick Seale en Maureen McConville in hun kort na de revolte verschenen Red Flag Black Flag: French Revolution 1968 de ‘dynamische teddybeer’ Cohn-Bendit noemden. Klassiek werd de foto van Gilles Caron waarop een tegelijk stralende, guitige en uitdagende Cohn-Bendit een gewapend en gehelmd lid van de oproerpolitie aanstaart. Het is die foto, zo stelde de studentenleider later in een interview, die de opstand van mei ’68 zijn vrolijke en speelse kant gaf.

De foto in kwestie dateert van 6 mei – een van die schijnbaar alles overrompelende dagen waarop Cohn-Bendit staatsgevaarlijk lijkt. Het Algemeen Handelsblad noemt hem de ‘“razende” nummer één’. Zes weken later is het gevaar geweken en poseert ‘Dany le rouge’ voor het burgerlijke Paris Match, een fotoreportage in een nummer – ‘Histoire d’une révolution’ – waarin de meidagen in één adem worden genoemd met de revoltes van 1830, 1848 en 1871. Belangrijke momenten in de Franse geschiedenis, maar niet zo ingrijpend als 1789. De vijf foto’s illustreren perfect waarom Cohn-Bendit geen Robespierre was en ook geen Che: de belezen intellectueel met boek (maar hij kijkt in de camera), de viriele revolutionair die zich scheert (maar via de spiegel ziet hij de camera), de bohemien in zijn rommelige tweekamerflat (er hangt een harlekijn aan de wand en de gastheer kijkt nonchalant in de camera), de licht onhandige kerel die in een overvolle keuken thee in een kom giet (hij kijkt over zijn schouder, weg van de ketel, de camera in) en de sympathieke family man op bezoek bij het gezin van zijn broer (Dany kijkt geamuseerd naar zijn neefjes, de ene stoer poserend, handen in de zij, de andere geconcentreerd, met een camera). De man was altijd rad van tong, had een bovengemiddeld charisma en ego, maar de mythische Cohn-Bendit was zeker ook het product van de media.

Cohn-Bendit bekende zich vorig jaar tot Macron – een kapitalist, maar de beste garantie voor het verslaan van Marine Le Pen

4. Internationalisme

De revolte richtte zich tegen het kapitalisme, maar ook tegen de meest ostentatieve uiting van het imperialisme in die dagen: de Amerikaanse interventie in Vietnam. De Beweging van 22 maart groeide uit een actie waarbij driehonderd militanten de Parijse zetel van American Express aanvielen, een Amerikaanse vlag in brand staken en ‘De Vietcong zal zegevieren’ scandeerden. Mei ’68 zette Frankrijk op stelten, maar de ambities waren mondiaal.

Op de genoemde foto van Caron houdt Cohn-Bendit de lippen op elkaar, maar elders op de contactafdrukken heeft hij zijn mond wijd open – hij zingt (zo verklaarde hij later) de Internationale. Uiteraard. Al snel werd hij ook de internationale spreekbuis van een beweging waarvan hij zelf, op bezoek bij de Rode Tribune in Amsterdam, aangaf dat ze geen leider nodig had. Een van de meest internationale acties van het jaar deed Cohn-Bendit begin oktober even in de gevangenis belanden. In Frankfurt protesteerde hij tegen de uitreiking van een belangrijke literaire prijs aan de Senegalese president-dichter Senghor. Uiteraard zag hij graag een zwarte auteur bekroond, maar dan liever niet de man die eind mei het studentenprotest in Dakar met geweld de kop in had gedrukt, waarbij één student het leven liet en meer dan negenhonderd werden gearresteerd. Ook de nauwe banden die Senghor onderhield met ‘moederland’ Frankrijk waren de anti-imperialistische activisten een doorn in het oog.

‘Dany le rouge’ tussen studenten © Georges Melet / Paris Match via Getty Images

Van België tot Venezuela waren autoriteiten bang dat Cohn-Bendit erin zou slagen de revolutie te exporteren – zij weigerden hem toe te laten op hun grondgebied. In Engeland mocht hij 24 uur blijven, net lang genoeg om met enkele collega-studenten uit Oost- en West-Europa deel te nemen aan een programma op de bbc en tijdens een gezamenlijke persconferentie te laten blijken dat ze de tekst van de Internationale eigenlijk niet uit het hoofd kenden. Toen de activisten bloemen gingen leggen op het graf van Marx in Highgate sprak de libertaire marxist Cohn-Bendit streng een fotograaf toe: ‘Niet op het graf lopen – daar is het niet voor gemaakt.’ The Times wist als geen ander hoe ze deze gast kon diskwalificeren. Door hem systematisch ‘Herr Cohn-Bendit’ te noemen, riep ze de donkerste spoken uit de Tweede Wereldoorlog op. Deze ‘Herr’ was immer joods.

De studenten lieten zich echter niet kennen. Vijftig jaar later ontroert het Cohn-Bendit nog altijd. Dat zijn Parijse makkers uit solidariteit ‘Nous sommes tous des juifs allemands’ hadden gescandeerd toen hij uit Frankrijk was uitgewezen noemde hij laatst op Europe 1 ‘de mooiste kosmopolitische slogan’ ooit. En opnieuw wist hij heel goed wat hij deed. In een tijdperk waarin politici volop scoren met antisemitische en xenofobe uitspraken is dat inderdaad de mei ’68-slogan om opnieuw te lanceren.

(5. Eindspel)

Halverwege de jaren tachtig maakte Cohn-Bendit voor de Franse en Nederlandse televisie In de ban van de revolutie, een vierdelige documentaire over hoe het zijn oude strijdmakkers was vergaan. De Muur stond nog overeind, maar in het tijdperk van Thatcher, Reagan en Lubbers was het etiket ‘achtenzestiger’ bepaald geen eretitel meer. Van Amsterdam tot de gevangenis van Paliano en van Philadelphia tot Rio peilde Cohn-Bendit hoe zijn generatiegenoten van de ‘buitenparlementaire oppositie’ met die veranderende tijden omsprongen. Hun belangrijkste koerswijziging: het afzweren van geweld en, schoorvoetend, het aanvaarden van de democratie.

De ene was sociaal-democraat geworden, Cohn-Bendit en Joschka Fischer werden Groen – de laatste had het op dat moment al tot Bondsdaglid gebracht en zou in 1998 minister van Buitenlandse Zaken en vice-kanselier worden. Meer macht heeft een achtenzestiger allicht nooit gehad. De jeans waarmee Fischer het Duitse parlement had opgeschrikt, waren intussen vervangen door een keurig pak, vaak zelfs met das.

In de ban van de revolutie waren de meesten op dat moment dus niet langer; gebonden door compromissen des te meer. De ware revolutie van die decennia was de neoliberale, ultrakapitalistische. Met vertraging zou ze ook een aantal achtenzestigers opnieuw radicaliseren, maar realiteitszin verliet hun nog maar zelden. Cohn-Bendit bekende zich vorig jaar zelfs tot Macron – ook een kapitalist, natuurlijk, maar de beste garantie voor het verslaan van Marine Le Pen en, dus, het vrijwaren van de democratie.

Wat de ecologist ook aansprak in Macron was zijn uitgesproken Europese discours. De grote strijd van onze tijd – democratisch of autoritair? internationalistisch of nationalistisch? – vraagt volgens Cohn-Bendit om moedige politici. Handen vuil maken, niet bang zijn voor voortschrijdend inzicht, maar nooit het grote verhaal en het verre perspectief uit het oog verliezen. En het bon mot, natuurlijk. Deze uitspraak van 22 maart 2018, een variant van de ultieme ’68-slogan, werd de volgende dag groot geciteerd in Libération: ‘Als het verboden is om te verbieden, dan is het ook verboden om het verbieden te verbieden.’ Een aanwijzing dat ook Cohn-Bendit is aangetast door de wollige woordspelingen van de poststructuralisten die vanaf de tweede helft van de jaren zestig het Franse intellectuele debat beheersten? Misschien. Maar zijn volgende zin ‘Het denken is eeuwig in beweging’ is bepaald geen capitulatie voor gemakkelijk postmodernisme. Voor de ware erfgenamen van ’68 kan tina (There Is No Alternative) nooit het antwoord zijn. Er is altijd een alternatief. We moeten het alleen nog vinden.

De activisten na ’68

Zanger Joe Jackson sneerde het al in 1986: ‘And all the hippies work for IBM/ or take control/ of faster ways to sell you food that isn’t really whole.’ Het is een van de hardnekkigste clichés over ’68: zodra de revolterende jongeren het grote geld roken of hun een luxueuze bestuurderszetel werd aangeboden zouden ze hun idealen snel achter zich hebben gelaten. Het is een versie van de feiten die perfect aansluit bij de cynische jaren van het neoliberalisme. En ze speelt bovenal dat grote geld en de status-quo in de kaart. Immers: hoe zou er ooit iets kunnen veranderen als zelfs de meest idealistische generatie van de twintigste eeuw daar niet in is geslaagd? Alleen: het cliché klopt niet. Het klopte toen niet en vandaag nog altijd niet.

In de zomer van 1970 stuurde The New York Times een journalist naar een dozijn jongeren dat in de vroege jaren zestig de legendarische studentenbeweging van Berkeley in Californië had vormgegeven. Hoe bourgeois waren ze intussen geworden? Niet, zo bleek. Ze waren veelal afgestudeerd of aan het promoveren en hadden, gewoon, een gezin gesticht. Maar ook diegenen die carrière maakten aan de universiteit bleven activistisch en geëngageerd; onderwijshervormingen, de vredesbeweging, het lot van jongeren in stedelijke getto’s – hun aandacht ging onverminderd uit naar urgente maatschappelijke kwesties. En hun haar was er alleen maar langer op geworden.

Dit anekdotische bewijs is onlangs voor de Franse soixante-huitards op indrukwekkende schaal wetenschappelijk gestaafd. In Changer le monde, changer sa vie (Actes Sud), een sociologische studie van ruim elfhonderd pagina’s, tonen onderzoekers op basis van de zorgvuldig gereconstrueerde levensverhalen van 360 eertijdse studenten uit vijf steden, ver weg van Parijs, wat er met deze anonieme activisten is gebeurd, sinds mei 1968.

Ze kozen allerminst voor de macht of het grote geld. Tijdens de economische crisis van de jaren zeventig en tachtig zagen ze hun levensstandaard verhoudingsgewijs zelfs meer achteruitgaan dan het Franse gemiddelde. Ze leefden dus wel degelijk voor hun idealen en betaalden daar een concrete prijs voor. Maar die hadden ze ervoor over; geen geest- of zieldodende arbeid voor hen, maar werk dat zin gaf aan hun eigen leven en dat in het teken stond van het verbeteren van het lot van vrouwen, migranten, vluchtelingen of mensen in de Derde Wereld.


Van Geert Buelens is zojuist verschenen: De jaren zestig: Een cultuurgeschiedenis (Ambo/Anthos, 880 blz., € 49,99). Daarin ook een uitvoerig hoofdstuk over 1968, in mondiaal perspectief