Michael Hampshire/Getty Images

Luther komt in het geweer tegen aflaten

De Duitse aflaathandelaren hebben het druk, want de katholieke kerk wil een nieuwe kathedraal bouwen. Maar in 1517 gaan ze over de schreef. De Duitse monnik Maarten Luther komt in het geweer tegen de regeling en maakt zich daarmee niet geliefd bij de machthebbers.

In de zomer van 1517 rijdt er een stoet wagens door Duitsland. In elk dorp en gehucht stoppen ze en worden de inwoners met trommel-slagen bijeengeroepen.

De reizende aflaatprediker Johann Tetzel is gekomen om aflaatbrieven te verkopen, waarin de paus de zonden van de gelovigen vergeeft opdat ze na hun dood niet in het vagevuur zullen komen.

De Hoofdpersonen

© Johann Friedrich Braun, 1717

Johann Tetzel

Aflaatprediker die de wrevel van Maarten Luther wekt met zijn verkooptrucs.

© Lucas Cranach den ældre, ca. 1520

Albrecht van Brandenburg

Aartsbisschop met schulden, Tetzels werkgever.

© Galleria Degli Uffizi

Leo X

Paus die van het goede leven houdt en een gat in zijn hand heeft.

© Lucas Cranach den ældre, 1532/Getty

Maarten Luther

Geestelijke die met zijn stellingen tegen aflaten de reformatie ontketent.

© Albrecht Dürer, 1524

Frederik III

Keurvorst van Saksen die Maarten Luther redt als diens leven in gevaar is.

Aan het eind van de middeleeuwen vrezen de mensen het vagevuur meer dan de dood zelf.

Het is een plek waar de zielen worden gelouterd voordat ze door Petrus worden toegelaten in de hemel.

Hoe lang ze in de vlammen moeten blijven, hangt af van de ernst van hun zonde. Het kan zo honderden jaren zijn.

Er is echter iets aan te doen, zo belooft de kerk: ‘So wie das Geld im Kasten klingt, die Seele aus dem Fegfeuer springt,’ is de slogan van aflaatverkoper Tetzel.

De mensen staan ervoor in de rij.

Edelen betalen 6 tot 10 goudflorijnen, kooplieden 3, terwijl de boeren hun verblijf in het vagevuur voor slechts één florijn kunnen bekorten.

‘God gaf ons de pauselijke zetel, laten we ervan profiteren!’ Paus Leo X (ca. 1513)

Dat is de prijs die de schoenmaker vraagt voor een paar laarzen van goede kwaliteit.

De mensen zien het als een goede investering, want een aflaatbrief heeft een goddelijke kracht.

Tetzel bezweert dat zijn brieven zelfs iemand die zich heeft vergrepen aan de maagd Maria en haar zwanger heeft gemaakt, kunnen redden.

Aflaatbrieven kunnen bovendien dode familieleden die op dat moment in het vagevuur zitten verlossen.

‘Hoort u niet de stem van uw ouders en voorouders, die om hulp smeken? “Genade! Wij worden hier gepijnigd. Wilt u ons niet vrij-kopen met een aalmoes?”,’ zegt Tetzel.

Volgens de legende staat er midden op het drukke marktplein een ridder.

Hij noemt zich Von Hagen en vraagt om een aflaatbrief voor een zonde die hij van plan is de volgende dag te begaan.

Daar heeft Tetzel geen enkele moeite mee, al zou je een zonde die nog niet is begaan eenvoudig kunnen voorkomen.

De ridder krijgt een verzegelde brief mee. Tetzels boekhouder int de gouden florijnen en doet ze in zijn zware eikenhouten kist met drie sloten erop.

Tetzel schuwt geen middel om het publiek geld uit de zakken te kloppen, en zijn trucs werken.

In het ene dorp na het andere stroomt de ‘Tetzelkist’ vol met munten, maar die zijn niet bedoeld voor de gezette, 52-jarige aflaatprediker – al mag hij niet klagen.

De inzameling komt vooral twee katholieke kopstukken te baat: paus Leo X en Albrecht van Brandenburg, die met twee bisdommen onder zich de machtigste aartsbisschop van het Heilige Roomse Rijk is.

Beide mannen hebben altijd geld te kort, en dat moeten de Duitse burgers ophoesten.

Leo en Albrecht weten nog niet dat hun inhaligheid de lont in het kruitvat zal worden en de grootste godsdiensttwist in de Europese geschiedenis zal ontketenen.

Twee mannen hebben geld nodig

Een paar jaar eerder was de slechts 24-jarige Albrecht van Brandenburg tot aartsbisschop van Maagdenburg en korte tijd later van Mainz benoemd.

Er gold weliswaar een verbod op het bekleden van meerdere bisschopszetels, maar de jonge geestelijke had er 48.000 gouden dukaten aan paus Leo voor betaald.

Dat geld had hij geleend van Jakob Fugger, de rijkste koopman van Europa.

Aartsbisschop Albrecht smeet geld over de balk en had openlijk een relatie met een ongetrouwde vrouw, die hem zelfs een dochter schonk.

Om zijn schuld aan Fugger af te kunnen betalen en zijn luxeleven in stand te houden, moest hij een inkomstenbron zien te vinden – het liefst met de zegen van de paus.

Gelukkig zat Leo ook in de problemen. Toen hij op zijn 37e tot jongste paus ooit werd gekozen, zei hij: ‘God gaf ons deze zetel, laten we ervan profiteren.’

En dat deed hij. In zijn eerste twee jaar als paus joeg hij het gehele vermogen van het Vaticaan erdoorheen: 4,5 miljoen gouddukaten of 15 ton goud.

Een aanzienlijk deel daarvan gaf hij uit aan gekostumeerde bals, feesten en jacht-partijen.

Hij liet de gasten van zijn diners vermaken met olifanten en luipaarden.

Vanuit de hele katholieke wereld werden orkesten en jongenskoren naar Rome gehaald, alleen om de paus te behagen.

Een rokkenjager was Leo niet, maar er deden volop geruchten de ronde over uitspattingen met minderjarige jongens.

In 1516 meldden de boekhouders van het Vaticaan dat de geldkist leeg was en dat de bouw van de nieuwe Sint-Pieter in Rome stil zou komen te liggen.

Alleen als Leo snel aan geld wist te komen, was een schandaal te vermijden.

Door zijn juwelen, kardinaalshoeden en andere kostbaarheden te verpanden haalde hij iets op, maar niet genoeg.

Het verzoek van Albrecht kwam dan ook als een geschenk uit de hemel, en zijn idee was briljant: een man met de gave van het woord zou door Duitsland reizen om aflaatbrieven te verkopen, en de paus en de bisschop zouden de opbrengst delen.

Albrecht wist wel iemand die hij deze taak kon toevertrouwen: Johann Tetzel, een ex-dominicaan die als aflaatprediker werkte in het hele Duitse taalgebied.

Hij was een geboren verkoper, maar het geld had hem verdorven gemaakt.

In 1510 was Tetzel in Innsbruck ter dood veroordeeld wegens oplichterij en zondige activiteiten met een getrouwde vrouw.

De keizer had bepaald dat hij door verdrinking zou worden gedood.

De bouw van de Sint-Pieter begon in 1506. 120 jaar later was hij eindelijk af.

© Gaspar van Vanvitelli/Bridgeman

Aflaten brachten geld in het laatje

Optisch bedrog

Het 240 meter brede plein is in de 17e eeuw ontworpen door Giovanni Lorenzo Bernini. Vóór de kerk is het smaller, waardoor de koepel groter lijkt dan hij is.

Gaspar van Vanvitelli/Bridgeman

Koepel voldeed niet aan de verwachtingen

De diameter van de koepel van de Sint-Pieter is 42 meter, circa 1,5 meter kleiner dan het Romeinse Pantheon dat paus Julius II wilde overtreffen.

Gaspar van Vanvitelli/Bridgeman

Egyptische versiering

In 37 n.Chr. haalde keizer Caligula deze Egyptische obelisk naar Rome. Paus Sixtus V liet hem in 1586 voor de kerk zetten.

Gaspar van Vanvitelli/Bridgeman

Overval in het bos

Een Duitse vorst greep in en voorkwam de doodstraf, maar Tetzel zou de rest van zijn leven in het gevang moeten zitten. Hij kwam echter al snel vrij, want zijn bijzondere talent was hard nodig.

In 1516 benoemde de bisschop van Meißen hem tot ‘ondercommissaris voor de handel in aflaten voor de Sint-Pieters-basiliek in Rome’.

Een jaar later nam Albrecht hem in de arm als ’commissaris-generaal’ met diezelfde taak.

Om toe te zien op de aflossing van de schuld trad een boekhouder van Jakob Fugger toe tot de staf van Johann Tetzel.

Halverwege 1517 had de aflaatprediker Berlijn, Halle en Maagdenburg bezocht.

‘Eén ding is zeker: als het geld in de kist klinkt, nemen winstbejag en hebzucht toe. Maar de voorbede van de kerk rust slechts op Gods wil.’ Luthers 28e stelling

Volgens de overlevering reed hij door de bossen van Elm tussen Königslutter en Schöppenstedt toen een roofridder met zijn mannen de weg versperde.

Tetzel herkende hem. Het was ‘Von Hagen’, die een dag eerder een aflaatbrief had gekocht. Nu hield Von Hagen die brief voor de neus van Tetzel.

Het stond zwart op wit: de paus had hem al vergiffenis geschonken voor de zonde die hij op het punt stond te begaan.

Met getrokken zwaard dwong Von Hagen de aflaat-handelaar de kist met goudflorijnen, de opbrengst van de dag, af te staan.

Daarna verdween de roofridder met zijn buit in het bos.

Sindsdien zijn er allerlei varianten van dit verhaal verteld, maar de moraal is telkens hetzelfde: de handel in aflaten was ernstig uit de hand gelopen.

Ondanks de overval ging Tetzel door met zijn reis door het land en bleef hij zijn aflaatbrieven aan de man brengen, maar zijn geluk zou niet eeuwig duren.

Er zat nog iemand achter hem aan.

De aflaatbrief was het eerste voorgedrukte formulier. De koper kon zijn naam erop invullen.

© Stralsund Museum

Voordringen in de rij voor de hemel

Luther maakt zich kwaad

In de Saksische stad Wittenberg had de geestelijke Maarten Luther bezoek gekregen van gelovigen die met de brieven van Tetzel in de hand zeiden dat ze geen behoefte hadden aan vergiffenis.

‘Ik sla die trommel kapot,’ brieste de 33-jarige Luther, die theologie doceerde aan de universiteit van Wittenberg.

Na een grondige Bijbelstudie stelde hij vast dat niemand de rechtvaardige straf van God af kon kopen.

In zijn preken trok hij van leer tegen de aflaathandel. Luther riep zijn parochie op om oprecht boete te doen in plaats van te betalen voor verlossing en een plek in de hemel.

Een paar maanden dacht hij na over een manier om de kerk aan te pakken. Op 31 oktober 1517 was hij klaar om zijn argumenten tegen de aflaathandel in de vorm van 95 stellingen openbaar te maken.

Hij zou ze op de deur van de kerk van Wittenberg hebben gespijkerd, zodat iedereen ze kon lezen.

‘Eén ding is zeker: zodra het geld in de kist klinkt, zullen winstbejag en hebzucht toenemen,’ schreef hij in stelling 28.

En in stelling 32 stond te lezen: ‘Wie denkt dat hij door aflaatbrieven zijn behoud kan veiligstellen, zal met zijn leermeester eeuwig veroordeeld worden.’

Luther moet Tetzel troosten

31 oktober 1517 wordt wel gezien als de dag dat de reformatie begon, maar niets wijst erop dat Luther kon bevroeden waar zijn stellingen toe zouden leiden.

Luther had geen tegenstanders op het oog: hij wilde slechts een theologisch debat voeren.

Toen hij zijn stellingen naar aartsbisschop Albrecht stuurde, wist hij niet dat deze en de paus persoonlijk van de aflaathandel profiteerden.

’Ik kan niet langer zwijgen,’ legde Luhter uit in de begeleidende brief. Albrecht, die niet zonder het geld kon dat Tetzel binnenbracht, zat niet op een openlijke discussie te wachten en stuurde de brief door naar paus Leo in Rome. Hij waarschuwde dat ‘Luther het arme, onbegrijpende volk misleidt’.

De paus had echter andere, dringender zaken aan zijn hoofd: de Ottomanen stonden op het punt om het christelijke Cyprus binnen te vallen, Italiaanse steden waren in opstand gekomen en een groep kardinalen had een aanslag op hem beraamd.

Hij volstond dan ook met de oproep aan de Duitse orde van augustijnen om de tegendraadse geestelijke uit Wittenberg op zijn nummer te zetten tijdens hun volgende bijeenkomst in april 1518.

Paus Leo had er niet bij stilgestaan dat Maarten Luther en zijn snel groeiende schare van aanhangers toegang hadden tot een machtig wapen: de drukpers.

Voordat het antwoord van de paus Duitsland had bereikt, waren er al honderden exemplaren van de stellingen gedrukt.

‘Ze waren in 14 dagen door het hele land verspreid,’ schreef Luther later.

Het duurde daarom niet lang voordat Johann Tetzel de 95 stellingen in handen kreeg.

Hij ontstak in woede en dreigde ‘die ketterse Luther op de brandstapel te gooien’. Tetzel was zelf ook theoloog en meende zijn bedenkelijke praktijken te kunnen rechtvaardigen met goede argumenten.

Hij stuurde dan ook 106 contrastellingen naar Wittenberg. Luthers studenten kochten 800 kopieën op en verbrandden ze allemaal.

In Wittenberg was Luther veilig en kon hij op klaarlichte dag de dreigbrief van de paus over excommunicatie verbranden.

© Karl Aspelin, 1885

95 stellingen schudden de kerk op

Maarten Luther besefte nu dat de strijd uit de hand begon te lopen.

Hij schreef daarom een toelichting waarin hij de paus de hand boven het hoofd hield en zijn kritiek op de aflaathandel uitlegde. Maar het was al te laat: Tetzel en vele andere theologen hitsten het volk op met het ene smaadschrift na het andere.

Dat maakte de temperamentvolle Luther woest: ‘Ze hebben nog nooit een Bijbel gezien. Ze zijn vervuld van haat.’

Luthers aanhang liet zich evenmin onbetuigd en ging achter Johann Tetzel aan.

Waar hij ook kwam met zijn stoet werd hij uitgekafferd. In 1518 werd het hem te veel.

Hij hield op met de verkoop van aflaten en zocht zijn toevlucht achter de muren van een dominicanenklooster.

Datzelfde jaar kreeg hij van de kerk een symbolisch doctoraat in de theologie, maar dat bood geen soelaas.

In de zomer werd Tetzel door de pest getroffen.

Toen Luther hoorde dat Tetzel op sterven lag, schreef hij de aflaatprediker een lange brief. ‘De onrust (in de kerk, red.) is uw schuld niet,’ troostte hij.

‘Het kind heeft een andere vader,’ merkte Luther op met een verwijzing naar de paus. Korte tijd later stierf Tetzel, maar de strijd zou nog lang duren.

Paus stuurt een waarschuwing

Nu ging ook paus Leo zich bemoeien met het escalerende conflict – maar ‘met grote voorzichtigheid, zoals gepast is’.

Hij stuurde een aantal kardinalen naar Duitsland om met Luther te praten en hem over te halen de verregaandste kritiek terug te nemen.

De pogingen van de paus om Luther met diplomatie aan te pakken werkten echter averechts.

Hij schreef alleen maar meer kritische teksten, waarmee hij dankzij de drukpers duizenden Duitse boeren en arbeiders bereikte.

Ook de adel zag het idee om de macht van de kerk te beperken wel zitten.

Zo werd de Saksische keurvorst Frederik III een belangrijke steunpilaar van Luther.

Maarten Luther wist dat hij in het ergste geval als ketter op de brandstapel kon belanden en schreef telkens ver-zoenende woorden aan de paus in Rome.

‘Ik werp mij in het stof,’ stond er in een geschrift van 100 pagina’s. ‘Ik bied u al wat ik heb en al wat ik ben. Wat u ook beslist, ik zal uw stem beschouwen als de stem van Jezus.’

Tegelijk organiseerde Luther massale bijeenkomsten, waarop hij fulmineerde tegen de aflaathandel en de macht van de paus.

Op 15 juni 1520 stuurde de paus een stevige waarschuwing naar Wittenberg.

Hij veroordeelde ‘alle geschriften en preken van voornoemde Maarten’.

Als Luther zijn toon niet matigde en zijn woorden niet terugnam, zou hij geëxcommuniceerd worden en mocht hij geen preken meer geven.

Dit sterkte Luther echter in de over-tuiging dat hij een rechtvaardige strijd voerde.

In een paar maanden schreef hij maar liefst drie boeken waarin hij de aflaathandel, heiligenverering en vooral het alleenrecht van de paus om de Bijbel te interpreteren aan de kaak stelde.

Nu richtte hij zijn pijlen niet meer op de aflaten alleen, maar op de gehele kerk, zijn hiërarchie en uitleg van de Heilige Schrift.

Op 10 december 1520 brak hij met de kerk door op de markt van Wittenberg de dreigbrief van de paus, de geschriften van zijn tegenstanders en de wetten van de kerk te verbranden:

‘Omdat gij, goddeloos boek, de heiligheid des Vaders hebt geschaad, wordt gij opgeslokt door de vlammen van de hel.’

Na deze symbolische daad restte de paus nog maar één ding. Op 3 januari 1521 werd Maarten Luther officieel geëxcommuniceerd – verstoten uit de katholieke kerk.

Keizer vindt Luther een ketter

Keurvorst Frederik van Saksen wilde Luther de kans geven zich te verdedigen tijdens de Rooms-Duitse Rijksdag, een vergadering van vorsten, bisschoppen, edelen en vertegenwoordigers van de vrije steden.

Dit parlement zou Luther tot ketter kunnen bestempelen.

De reis van 500 kilometer die Luther in april 1521 maakte van Wittenberg naar Worms, waar de Rijksdag plaatsvond, leek wel een triomftocht.

‘Het staat vast dat één broeder het bij het verkeerde eind heeft als hij tegen het hele christendom ingaat.’ Rooms-Duits keizer Karel V (1521)

Het volk stond rijendik langs de kant van de weg om de opstandige geestelijke toe te juichen.

Op 16 april kwam hij aan in Worms, waar hij op het slot Bischofshof onder huisarrest werd geplaatst. Daar zou hij worden verhoord.

Ook in Worms dromden de mensen samen om de man die het durfde op te nemen tegen de paus met eigen ogen te zien.

Sol-daten moesten zich een weg door de menigte banen toen ze Luther naar de paleiszaal brachten.

Toen de hervormer in zijn pij de Rijksdag betrad, waren alle ogen op de dwarsligger uit Wittenberg gericht.

Luther moest gaan staan, waarna de voorzitter met plechtige stem sprak:

‘Maarten Luther, de keizerlijke majesteit heeft u om twee redenen in Worms ontboden. Ten eerste om te horen of u de boeken die in uw naam verspreid zijn erkent. Ten tweede om te horen of u in dat geval de inhoud van de boeken erkent of er afstand van neemt.’

Luther was zenuwachtig, want één verkeerd woord kon hem op de brandstapel brengen:

‘Ik kan en wil niets herroepen omdat het veilig noch geraden is iets tegen het geweten in te doen. God helpe mij, amen.’

De volgende dag hield de 21-jarige keizer Karel V een toespraak die Luther de stuipen op het lijf moet hebben gejaagd:

‘Het staat vast dat één broeder het bij het verkeerde eind heeft als hij tegen het hele christendom ingaat. Anders moet dat christendom het duizend jaar of meer bij het verkeerde eind gehad hebben.’

De keizer had spijt dat hij Luther niet veel eerder een halt had toegeroepen.

‘Voortaan zal ik hem beschouwen als een notoire ketter en ik hoop dat u als goede christenen hetzelfde doet.’

De keizer (l) wilde dat Luther afstand nam van zijn ketterse geschriften. Toen deze weigerde, werd hij vogelvrij verklaard.

© Getty Images

Een paar dagen lang vergaderde de Rijksdag over het lot van Luther, maar voordat het besluit gevallen was, ging de hervormer ervandoor.

Daarmee haalde hij zich de woede van de keizer op de hals, die hem en zijn aanhangers vogelvrij verklaarde:

‘Wij verbieden eenieder in woord of daad Maarten Luther te ontvangen, te verdedigen of te steunen, of met hem te sym-pathiseren. We wensen dat deze ketter wordt opgepakt en de straf krijgt die hem toekomt.’

Een vogelvrijverklaring stond gelijk aan een doodvonnis.

De veroordeelde had geen recht op bescherming of onderdak en moest als een wild dier leven. Wie Luther om het leven bracht, zou niet worden vervolgd.

Op weg terug naar Wittenberg werd Luther op een landweg staande gehouden door gewapende lieden die een zak over zijn hoofd trokken en hem wegvoerden.

Luther kreeg gehoor bij de kloosters. Honderden nonnen en monniken gingen ervandoor.

© Lucas Cranach den ældre, 1526/Wartburg-Stiftung

Nonnen smeren ’m

Opstand bedreigt reformatie

Toen de zak eindelijk weer van zijn hoofd werd getrokken, zag Luther dat hij niet in het gevang zat, maar in de burcht Wartburg.

Zijn ontvoerder bleek keurvorst Frederik III van Saksen, die Luther wilde beschermen en de hervormings-beweging wat lucht wilde geven.

Op Wartburg, dat op een rotspunt boven de stad Eisenach stond, ging Luther zich ‘Junker Jörg’ noemen.

Hij liet zijn baard staan en liet het haar op zijn kaalgeschoren kruin groeien terwijl hij zijn dagen sleet in een eenvoudige kamer.

Het isolement ging hem niet in de koude kleren zitten.

Hij raakte in een depressie en verjoeg een paar keer ‘de duivel’ door zijn inktpot te gooien naar wat volgens hem boze geesten waren.

Na verloop van tijd zag Luther in dat hij moest werken als hij zijn verstand niet wilde verliezen – hij moest iets doen dat de hervorming ten goede zou komen.

Maarten Luther vertaalde het Oude en Nieuwe Testament. De volledige Bijbel verscheen in 1534 voor het eerst in het Duits.

© Lutherhaus Wittenberg

Hij ging aan een lage schrijftafel zitten en vertaalde het Nieuwe Testament in slechts 11 weken uit het Grieks.

Hij had ook de tijd om meer kritiek op de kerk te leveren. Zo vond hij in de Bijbel argumenten tegen het celibaat.

Luther was echter niet geheel en al van de buitenwereld afgesneden. Talloze brieven stelden hem op de hoogte van wat er in Wittenberg, het centrum van de reformatie, gebeurde.

In december en januari las hij met afschuw dat er in de stad vernielingen waren aangericht.

In zijn afwezigheid hadden meer radicale predikers opgeroepen tot een opstand tegen de kerk, en een groep monniken had zelfs alle heiligenbeelden in hun eigen klooster kapotgeslagen.

Een klein jaar zat Luther op Wartburg. Hij vertaalde er het Nieuwe Testament in het Duits.

© Library of Congress

Op 6 maart 1522 keerde Luther in het diepste geheim terug. Tegen zijn redder, de keurvorst, zei hij:

‘In mijn afwezigheid is de duivel mijn schaapskudde binnengedrongen en heeft hij zo veel schade aangericht dat ik die niet met geschriften, maar alleen met mijn aanwezigheid en het levende woord kan herstellen.’

Daartoe hield Luther acht preken in de kerk van Wittenberg, waarin hij erop wees dat de reformatie vreedzaam diende te verlopen:

‘Weet u wat de duivel denkt wanneer hij ziet hoe mannen geweld gebruiken om het evangelie te verspreiden? Hij zit met de armen over elkaar achter het hellevuur en met een boosaardige glimlach zegt hij: “Aha, wat fijn dat deze dwazen mijn spel spelen. Laat ze vooral doorgaan, het is in mijn voordeel!” Maar als hij slechts het Woord ziet op het slagveld, zal hij sidderen van schrik.’

Zijn aanwezigheid in Wittenberg bracht rust, maar de radicale predikers trokken het land in om arme boeren en arbeiders aan te zetten tot gewapend verzet.

Maarten Luther had de beweging die hij zelf was begonnen niet langer in de hand.

Als hij wilde dat zijn reformatie niet op chaos uitdraaide, moest hij op zoek naar sterke bondgenoten.