Ghendtsche tydinghen 2005 ehc 787672 2005

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 34e jaargang nr. 1 januari-februari 2005

INHOUD - Pierre Kluyskens: De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. Deel 2. - Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique: Het Oordeel van Salomon, door Gaspard De Craeyer. - Erik De Keukeleire: Het Museum van Schone Kunsten. - Herdenkingsdagen in 2005 - M. Deruelle: Het Grafmonument van Isabella van Oostenrijk te Gent. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 14-15-16 Juli. -Julien Wytynck: Om zeven uren stipt. - Bibliografie. - Vraag en antwoord. - Lezers schrijven ons. -Jan Cleppe: Gênsche Präot. - Oudheidkundige kroniek: De Vijfwindgatbrug

1

2 11

12 27 30 38 50 58 60 60 61 62


DE COMMISSIE VAN MONUMENTEN EN STADSGEZICHTEN - Deel 2 Wie voor zijn stad en voor het Schone strijdt, heeft het nooit makkelijk gehad, ook niet in de schoot van de Commissie van Monumenten. Het begon in 1950 naar aanleiding van het project twee moderne gevels op te trekken naast de pastorij van Sint-Michiels: de meningen waren zeer uiteenlopend en dat vertroebelde wel een tijdje het klimaat van de Commissie. Uiteindelijk kon alles worden bijgelegd en het was best zo, want er werden in daaropvolgende maanden zware dossiers op tafel gelegd, o.a. het dossier van het Pand. Het eeuwenoude Pand is altijd een doom geweest in de grote teen van sommige mensen op het stadhuis en in de administratie. Zonder dat Pand dat maar niet wou instorten, zou het allemaal veel gemakkelijker zijn geweest, dachten zij, zoals men ook, zonder de Commissie van Monumenten en enkele kunstcenakels, zonder enige aarzeling het project van de eigenaar van het Pand er belangrijke historische delen van te slopen, had kunnen goedkeuren. De Commissie stelde inderdaad haar veto en kreeg hierbij steun van een aantal verenigingen en dagbladschrijvers. Het Pand, aldus de Commissie, is een unicum, artistiek, historisch en cultureel, in de geschiedenis van Gent; men mag het zomaar niet versjacheren als een doodgewone kermistent. Het was het startsein van een lange strijd, van een moeilijke strijd die over talloze administratieve, politieke en andere hindemissen heen, uiteindelijk heeft geleid tot de redding en tot een restauratie die elke dag wat meer de prachtige architectuur van het ensemble doet uitschijnen. Had de Commissie zich toen voor gewonnen gegeven of had de openbare opinie bij monde van de pers niet heftig geprotesteerd, het ware amen en uit geweest met het Pand, het oude Prediherenklooster waar eens de Vlaamse clerus bijeenkwam om te kiezen tussen de paus van Rome en de paus van Avignon, het gebouw waaraan Margaretha van York haar naam heeft verbonden en waar eens de eerste universiteit van Gent werd opgericht. Ook de Gentse Kouter stond in 1950 herhaalde malen op de agenda van de Commissie omdat iemand er een flatgebouw wou optrekken dat met twee verdiepingen boven het gabariet van de andere gebouwen aldaar zou uitreiken. De Commissie zegde neen, maar het was slechts een advies dat niet werd gevolgd. Na ingewikkelde procedures mocht het gebouw er toch komen en eens dat precedent geschapen, mochten andere eigenaars er zich op beroepen om op hun beurt het aspect van de Kouter te verminken. Hetzelfde jaar kwam de Sint-Pietersabdij, door velen reeds definitief afgeschre2


ven, in de actualiteit te staan. Militairen, rijkswachters hadden ze in de loop van jaren tot een onnoemelijke warboel herschapen. Wie binnen in de gebouwen nog sporen kon ontdekken van de weelde van weleer, was een optimist van het zuiverste karaat. Dergelijke optimisten liepen gelukkig rond in Gent, ook op het stadhuis, o.a. de schepenen De Groote en Verhelst; zij kregen de algehele steun van de Commissie van Monumenten en niemand heeft het zich sindsdien moeten beklagen: de herstelling van de aloude Sint-Pietersabdij is een van de mooiste realisaties uit de afgelopenjaren in Gent en zelfs in BelgiĂŤ. Het jaar nadien moest de Commissie even naar de klaagmuur om er te treuren over de traagheid bij de herstelling van de Sint-Niklaaskerk. Sindsdien bleef protest uit: de Sint-Niklaaskerk is nu eenmaal een van die gebouwen voor dewelke men even halt houdt met zijn kinderen en zegt: "Indien alles vlot verloopt, zullen uw kinderen misschien wel het geluk hebben het einde van de herstellingswerken te begroeten"! Af en toe gaven de verslagen van de Commissie blijk van het slechte humeur van de leden wanneer men niet inging op hun advies: "tegen haar zin, gepaard met protest, noteren wij in een verslag, heeft zij talrijke voorbeelden van slechte smaak en zelfs van vandalisme moeten toelaten wegens de zeer beperkte macht die haar is toegemeten". Deze kritiek was nodig naast enkele welgemeende lofwoorden wanneer het stadsbestuur gelukkige initiatieven nam. In 1952 werden werken uitgevoerd aan het zgn. ereplein van de Academie voor Schone Kunsten, werd de Lievebrug afgewerkt, de meestertoren van het Gravensteen hersteld, het Palfijnmonument bij de Bijloke opgericht. Het jaar daarop werd geklaagd over de erbarmelijke toestand van het Alijnsgesticht, klacht die zou uitmonden op een herstelling in dewelke iedereen zich tegenwoordig verheugt. Het is een fantastische realisatie geworden en het Museum voor Volkskunde dat er zo gelukkig in werd ondergebracht, is een van de grootste toeristische aantrekkelijkheden van de stad geworden. Een ander netelig probleem, waarin ook de politiek een rol speelde, was dat van het optrekken van appartementsgebouwen achter het Gravensteen: de Commissie moest uiteindelijk zwichten en voor iedereen voor stad en voor stedeschoon- werd het een slechte zaak. Hetzelfde jaar begon de aftakeling van het Sint-Pietersplein, een van de enige min of meer gaaf gebleven architecturale ensembles van de stad. De Commissie weerde zich tot het uiterste doch tevergeefs: ook hier werd een precedent geschapen dat nog steeds wordt ingeroepen. Inmiddels bleef de Commissie aandringen op de verwezenlijking van enkele kapitale "dossiers" en bleef zij strijden tegen een aantal ongelukkige ontwerpen. Aldus ijverde zij voor de herstelling van de kapel van het Alijnsgesticht, ver3


zette zij zich hardnekkig tegen het inplanten van een Administratief Centrum op de Poeljemarkt, vocht zij voor het behoud van het Huis de Fonteyne aldaar, sprak zij zich uit voor de herstelling van een Louis-XV-gevel in de Kwaadham, brak zij (toen reeds) een lans voor de restauratie van de "Wapens van Zeeland" op de Koornmarkt, zegde njet toen men haar een ontwerp voorlegde om een appartementsgebouw op hetArteveldeplein op te richten, en sneed het delicaat probleem aan van de middeleeuwse muurschildering in het Groot Vleeshuis. In datjaar schreven de scholieren op hun klasagenda: 1956. Voor de leden van de Commissie van Monumenten werd het ingezet met een uitstapje naar... het Groot Vleeshuis op de Groentenmarkt waar een van Gents oudste en mooiste muurschilderijen zo goed als het daar kan, wordt bewaard. In september 1955 was Monseigneur Van den Gheyn, na 57 jaar lid van de Commissie te zijn geweest, zoals men zegt, zachtjes in de Heer ontslapen. Uit de verslagen blijkt dat men hen zelfs geen ogenblikje intogenbeid gunde. Punt 2 van de agenda van de zitting van 7 oktober luidt immers: Vervanging van wijlen Mgr. G. Van den Gheyn. "Overeenkomstig art. 2 van onze Inrichtende Verordening is de Commissie verplicht een kandidaat voor te dragen voor een eventuele vacature ... " Sic transit gloria mundi! De langste loopbaan in 1898 ingezet, werd gevolgd door de kortste! Kanunnik De Keyser, de opvolger van Mgr. Van den Gheyn, woonde slechts de vergadering bij in het Groot Vleeshuis: hij overleed zonder een voet te hebben gezet in de vergaderzaal van de Commissie: de wet van de contrasten had gespeeld! In 1956 staat het appartementsgebouw opgetrokken achter het Gravensteen, nog steeds centraal in de debatten van de Commissie. in de Pers en bij het publiek. In bepaalde kranten wordt zelfs heftige kritiek uitgebracht op de houding van de Commissie die zich niet kon verzetten tegen een dergelijk ontwerp. In de schoot zelf van de Commissie heerst een malaise: de "harde" tendens, aangevoerd door dhr. Van Hauwaert, stelt de zaken zeer scherp omdat het duidelijk is dat de Commissie in deze aangelegenheid werd verschalkt. Inderdaad, in 1953 werd een eerste ontwerp dat twee bovenverdiepingen met een bijkomende mansardeverdieping boven de kroonlijst voorzag, ingediend en voorlopig door de Commissie goedgekeurd. In maart 1955 kwam de zaak opnieuw op de agenda doch de voorzitter had de nieuw ingediende plannen nog voor de vergadering moeten terugsturen. De leden van de Commissie verkeerden in de waan dat het om het eerste ontwerp ging en gaven hun zegen, zoals ook de Koninklijke Commissie het deed, doch het was een totaal gewijzigd project dat hen was voorgelegd geworden. "De hh. Van Hauwaert, Verroeuien en De Smidt, aldus het verslag van de vergadering van 22 juni 1956, betreuren dat de Commissie door de afwezigheid 4


van de vroegere plans werd verschalkt..." Het bleefbij een protest en bij de wens bomen te planten voor het gebouw en dat laatste van klimop te voorzien. Er werd toen nog niet gegoocheld met woorden als pollutie, lucht- en watervervuiling maar niettemin bestond het probleem. De Commissie van Monumenten was de eerste om de aandacht van het stadsbestuur te vestigen op de vervuiling van onze waterlopen, op de modderpoel bij het Gravensteen en om te wijzen op het voorbeeld van ... Brugge "waar de reien regelmatig worden gebaggerd en gezuiverd." In de onmiddellijke nabijheid van ons stadhuis is er geen rivier of kanaal te bespeuren zodat onze edielen er nooit last hadden van stank en vervuiling. De zaken bleven dan ook wat zij waren en nu nog zijn! Om het stadhuis zelf was men in hogere kringen wel bezorgd: de gotische gevel verkeerde in slechte staat en "daar de zaak spoed vereiste" moest de Commissie stante pede een vertegenwoordiger aanduiden die in een Commissie ad hoc van deskundigen zou zetelen. In dat zelfde jaar vertoonde de Aula van de Universiteit, toch een paar eeuwen jonger dan het stadhuis, lelijke barsten, veroorzaakt door de verzakking van het gebouw in een zeer moerassige grond. Kanunnik Van de Kerckhove, pastoor van Sint-Baafs, vriend van ontelbare artiesten (ik verzeker hen allen een plaatsje in de hemel, zegde hij ons eens) dacht dat het niet te wijten was aan de moerassige grond, wel aan een oude waterloop die er vlak onder liep en die thans nog de grens uitmaakt tussen de parochies van St.-Baafs en van St.-Niklaas. Dat heeft Lodewijk Roelandt zeker niet geweten. Einde 1956 begonnen de moeilijkheden in verband met het optrekken van het complex Sarma op de Koornmarkt, firma die financieel "terugschrok" voor het project opgemaakt door de architect van de Commissie van Monumenten! Op de laatste vergadering van het jaar werd een postume hulde gebracht aan een verdienstelijk lid, advocaat Jozef Vermeulen, oud-schepen van de stad, verwoed folklorist en verzamelaar. Hij kende zijn stad, had ze lief en streed er voor. Zijn stokpaardje was de juiste benaming van de straten van Gent. Maar 1956 bleef vooreerst het jaar van de klassering van het Pand, een beslissing die verdragende gevolgen zou hebben. Elk huisje heeft zijn kruisje, waarom zou de Commissie van Monumenten er niet af en toe een hebben, naast hoopvolle, zonnige en triomfantelijke dagen? De kapel van Baudelo, palend aan de stadsbibliotheek, en van de stad overgenomen door de Staat, was lelijk aan 't vergrijzen en 't wegkwijnen. De Commissie kwam herhaaldelijk tussen om er wat dringende zorgen voor te bedelen en jaren later zou zij de vruchten van haar "bedelpolitiek" mogen plukken. Ook brak zij een lans voor de herstelling van de prachtige korbelen van de Infirmerie van het voormalig klooster van de Vrouwenbroers en verzette zij zich tegen de afbraak van de kapel van 1611 in het Krijgsgasthuis, het voormalig klooster 5


van de zusters van Deinze. Met even veel klem protesteerde zij tegen het voorgenomen oprichten van een benzinestation rechtover het Groot Kanon. Het waren moeilijke dagen, doch de Commissie won het pleit en haalde een schone oogst binnen voor Gent en zijn bevolking. Minder prettig was de beslissing tot sloping van het Hotel de Meulenaere in de Nederkouter: de Commissie deed een wanhopige poging om het gebouw, waar eens de hertog van Saksen-Weimar woonde, later de boekhandelaar Vijd, te laten klasseren, doch het mocht niet: de sloophamer viel en wij kregen een banaal gebouw, een banale winkelruimte. Protest eveneens tegen het optrekken van een appartementsgebouw, zes verdiepingen hoog, aan de Predikherenlei rechtover het Pand in de verlenging van de beroemde GrasleL Ook dit protest sloeg men in de lucht. In 1958 scheen eenieder ingenomen te zijn met de W.T. in Brussel. De Commissie kwam slechts zesmaal bijeen en het werd noch een groot noch een gelukkig jaar. Een nieuw ontwerp voor het complex Sarma werd goedgekeurd; er werd, spijtig genoeg, gunstig advies uitgebracht voor het optrekken van een banaal flatgebouw hoek Hippoliet Lammensstraat en Rodenbachstraat, het jawoord werd gegeven voor het slopen van de apotheek Mathijs hoek Steendam om er, op de nieuwe rooilijn, een benzinestation op te trekken, en er werd neen gestemd voor het oprichten van een appartementsgebouw (dat er toch kwam) aan de Ketelpoort. 1959 was een belangrijk keerpunt: het aantalleden werd nu op 27 gebracht en heel wat nieuwe figuren, w.o. uw dienaar, deden hun intrede in de Commissie. Jean de Breyne die jarenlang als laatste grand bourgeois, met evenveel vrije tijd als toewijding en kennis de Commissie had gediend, nam ontslag als voorzitter. Prof. Paul De Keyser werd tot voorzitter en wij tot secretaris verkozen. Nieuwe messen snijden goed: de Commissie kwam datjaar 14 maal bijeen, in voltallige zitting of in beperkt comitĂŠ, een nieuwe formule die toeliet, zonder alle leden bijeen te moeten trommelen, dringende of minder belangrijke zaken af te handelen. Het eerste dossier voor de nieuwe Commissie was dat van de Baudelokapel. De directeur van Bruggen en Wegen deelde mede dat hij op zijn globaal krediet onmogelijk de nodige 2 miljoen fr. kon losmaken voor de restauratie van de kapel. Eerste beslissing van de Commissie, eerste algemeenheid van stemmen, voor een brief naar het Stadsbestuur om bijkomend krediet. De Commissie is verdeeld wat het ontwerp betreft het Koninklijk Lyceum op te trekken aan het uiteinde van de Bijloke, nadat de Universiteit de aldaar bestaande Polikliniek zal hebben ontruimd. De meeste leden zijn de mening toegedaan dat de ruimte aldaar te beperkt is voor een onderwijsinstelling die voort6


durend uitbreiding zal nemen en dat het beter ware op die plaats een tegenhanger van het Palfijntuintje te voorzien. Geen van beide wenken of wensen ging echter in vervulling. Van de gelegenheid had de Commissie gebruik gemaakt om het stadsbestuur diets te maken dat zij met enthoesiasme elk initiatief zou begroeten er toe strekkende in de stad, en inzonder in de omgeving van historische monumenten, groene zones of ruimte in te richten. De stad bleef meestal hardhorig en zou er best aan doen deze wenk indachtig te zijn, nu zich daartoe een enige gelegenheid bij het Duivelsteen voordoet. In 1960 ging de stad tot de demping van de Reep over zonder de Commissie te raadplegen die slechts post factum haar beklag kon maken, enerzijds omdat men ze over het hoofd had gezien, anderzijds omdat de Reep een historische grens van Gent was geweest en dat bovendien Gent zonder zijn vaarten en kanalen zijn ziel aan 't verliezen was. In dezelfde zitting besloot de Commissie een brief te richten tot het College waarin zou worden aangedrongen "op het inrichten van een regelmatige dienst tijdens de zomermaanden, ten einde allerhande voorwerpen en vuilnissen die op het water drijven, minstens eenmaal in de week, weg te nemen". Zij die deze brief moesten lezen hadden die dag blijkbaar hun bril thuisgelaten, want er werd nooit enig gevolg aan gegeven. Met klem verzette de Commissie zich tegen het optrekken van een achterbouw aan de Wapens van Zeeland, en won het pleit. Het werd een vruchtbaar jaar met de aanleg van de tuin rond de kerk van StElisabeth, de herstelling van de "Picardie" op de Hooiaard, van een herenhuis op de Zandberg, het overbrengen van een oude gevel van het Anseeleplein naar de Breydelstraat, het bekomen van een tegenontwerp voor de wijzigingen aan de gevel van de Kredietbank op de Kouter, het redden van de poortopening van het Hotel Hamelinek op het St.-Baafsplein. Elkjaar brengt een rijke of magere oogst realisaties, naast onvermijdelijke korte of lange reeks verminkingen, gesloopte gevels, ongelukkige wijzigingen aan winkelpuien, poorten, dakkapellen, balkons en noem maar op. Zo werd in 1959 tot de afbraak besloten van twee prachtige gevels, waarvan een uit de XVIe eeuw aan het Anseeleplein, van drie huizen uit de XVIIe eeuw in het Engelandgat, van de versieringsmotieven van een XVIITe-eeuwse gevel in de Roskamstraat, van een gevel die deel uitmaakte van het architecturaal ensemble van het Sint-Pietersplein, van de winkelpui van een pracht exemplaar van een Loclewijk XVI-gevel in de Burgstraat, van het Empiregebouw genaamd Hotel van Loo op de Kouter, van een van de oudste huizen van Gent op de SintK wintensberg, dat dagtekende van de XVe eeuw, van de benedenverdieping van 7


een merkwaardig specimen van de Gentse architectuur van de XVIIe eeuw in de Hoogpoort. Zulks geschiedde bijna steeds tegen door de Commissie uitgebracht advies in. Dergelijke aanslagen op het kunstpatrimonium van de stad wegen telkens zwaar door, doch bij de eindbalans van het jaar moet echter worden uitgekeken naar hetgeen nog, vaak in extremis en tegen de wens in van sommige eigenaars, van openbare besturen of zelfs van de stad kon worden gered. Voor 1959 was dit positief aspect van de activiteit van de Commissie wel een eresaluut waard: aldus kon de gesloopte gevel van het Anseeleplein, dankzij de tussenkomst van de Vrienden van Oud-Gent, heropgetrokken worden in de Jan Breydelstraat, kon mede dankzij het aandringen van de Commissie overgegaan worden tot de herstelling van de Baudelookapel, werd neen gezegd aan het ontwerp dat een nieuw basreliĂŤf in keramiek voorzag voor de Marnmelokker, kon voorkomen worden dat een oude gevel in de Waaistraat en drie fraaie en typische gevels in de Korte Munt tussen Groentenmarkt, Koornmarkt zouden moeten verdwijnen, werd verbod opgelegd aan de eigenaar van de Wapens van Zeeland een achterbouw op te trekken dat het site van de Graslei had verminkt, kon de Kredietbank er toe worden overgehaald een eerste project te laten varen en een nieuw sober ontwerp te verwezenlijken, werd een belangrijke subsidie verleend bij de herstelling van de "Picardie" op de Hooiaard, kon in extremis worden verhinderd dat de gevel van het Hotel Hamelinek op het Sint-Baafsplein zou worden beschadigd. Dergelijke resultaten mogen ook wel nagels met koppen heten in de annalen van de Commissie. 1960 was nog geen maanden oud of de Commissie was al een paar keren voor een voldongen feit gesteld geworden. "De slopingswerken zijn reeds aan de gang", lezen wij in het Verslag van 22 april. "De Commissie betreurt dat interessante details uit de 18e eeuw zullen verdwijnen. De Commissie zal een schrijven richten tot het stadsbestuur waarin zij andermaal protesteert tegen de politiek van het voldongen feit; zij zal anderzijds vragen dat de stad haar op de hoogte zou houden van het gevolg welke aan de suggesties van de Commissie werd gegeven". Volgden dan nog twee protestbrieven, gelukkig afgewisseld met felicitaties aan het stadsbestuur voor twee prijzenswaardige herstellingen van gevels, op de hoek van de Sopbie Van Akenstraat en aan de Augustijnenkaai. Pijnlijk waren de afschuwelijke verminkingen aan twee zeer fraaie gevels in de historische stadskuip: de zg. verbouwing ter hoogte van de begane grond van de schoenwinkel rechtover Innovation. "Het betreft, noteert het verslag van de Commissie, de mooiste Lorlewijk XIV-gevel in onze stad en in zeer goede staat. De eigenaar wil thans zijn uitstalraam op gans de breedte van de gevel uitbreiden. De Commissie kan het ingediend plan niet goedkeuren en meent dat de oplossing moet gevonden worden in een aanpassing van de twee traveeĂŤn". 8


Op hetzelfde ogenblik werd een aanslag gepland op het Huis De Valk, aan het Gouden Leeuwplein: ..Deze belangrijke Lodewijk XV-gevel, aldus het Verslag, is zeer goed bewaard gebleven. Het ingediend verbouwingsantwerp van de winkelpui houdt niet de minste rekening met de bestaande architectuur en met de kunstwaarde van het gebouw, en kan onmogelijk goedgekeurd worden". Ook dat jaar werd de sloping van een prachtig herenhuis in Ladewijk XVI-stijl in de Sint-Jansvest gepland. De Commissie verzette zich hardnekkig tegen de afbraak. Even erg was het oprichten, tegen het negatief advies in van de Commissie, van een Parking aan de Ajuinlei: ..De Commissie betreurt eenparig dat de nodige vergunning door het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw verleend werd. Deze gedeeltelijke overwelving zal het stadsbeeld ontsieren en is ook een gevaarlijke stap in de richting van de gehele overwelving of demping van de Leie". Een dossier dat bij elke vergadering op tafel werd gegooid was dat van het optrekken van een appartementsgebouw aan het Lieven Bauwensplein op de plaats van ..Nagel en Esders": in november 1960 werd het derde ontwerp verworpen en werd een subcommissie aangesteld ten einde de zaak uit het slop te helpen. Jaren kwamen, vlogen voorbij en moesten telkens worden afgesloten met een balansrekening die niet immer verheugend was. Begin 1961 drong de Commissie aan samen met deze van de Byloke opdat het nieuw tuintje aldaar zou worden afgesloten door een laag muurtje zodat het zicht op de gebouwen, vooral op de mooie bakstenengevel uit de XIVe eeuw, vrij zou worden. Na een eerste plan voor de verbouwing van de Standaard Boekhandel te hebben verworpen, kon een tweede verbeterd ontwerp worden goedgekeurd. De achtergevel van een huis in de Lange Munt, uitgevend op de Leie werd op zeer gelukkige wijze door de eigenaar de h. Rasschaert hersteld, die een subsidie ontving. _ Hetzelfde jaar werd door de Assurances LiĂŠgeoises het indrukwekkend Hotel Reylof in de Hoogstraat, keurig gerestaureerd. Ook aan de Ottogracht werd een oude gevel hersteld. De Commissie haalde het pleit in twee belangrijke zaken: de redding van het ensemble huizen in de Korte Munt, opnieuw bedreigd, en de geplande verbouwing van het grootste herenhuis in Lodewijk XVI -stijl te Gent, gelegen in de Savaanstraat Het gebouw vertoont de voornaamste eigenschappen van deze stijl en is enig door zijn harrnonieuse proporties en perfecte symmetrie. Men wou in '61 een verdieping bijbouwen hetgeen een moord ware geweest: de Commissie van Monumenten kwam ditmaal zegevierend uit de strijd. 9


In het begin van het jaar worden gewoonlijk geschenken uitgedeeld. Begin 1962 weigerde de Commissie nochtans een subsidie te verlenen aan èen eigenaar uit de Hoogpoort aan wie het beloofd was geweest voor de herstelling van zijn gevel: hij had echter een loopje genomen met de hem opgelegde instructies. Weigerend werd geadviseerd over het ontwerp de platanen in het tuintje van het Gerechtshof te vellen: volgens de ingenieur-directeur bij het Ministerie van Openbare werken, belemmerden zij het zicht op het beeldhouwwerk van Verbanek in het fronton van het gebouw! Dat jaar werd het zo eigenaardig als interessant Corps de Garde op de Kouter met afbraak bedreigd. Het is het oudste gebouw in Rococostijl te Gent. Men wou het gewoonweg slopen omdat een Bank er een reusachtig torengebouw wou optrekken. Dankzij het kordaat optreden van de Commissie kon de aanslag niet worden gepleegd. Een andere reus dreigde een ogenblik vaste voet te krijgen op het Braunplein, nl. de RTT, die er tussen H.-Geeststraat en St.-Niklaasstraat een kantoorgebouw wou oprichten. De Commissie adviseerde ongunstig en het ontwerp geraakte dra in de administratieve doofpot. In de Nederkouter werd de gevel van de handelszaak Van Cuyck, van oudsher, naar de gevelplaat, de "Omgekeerde Wereld" genaamd, afgebroken. Wat verder in de Ketelvest restaureerde Dr. Elaut de gevel van het huis "De Vier Ge kroonden"; degelijk uitgevoerde herstelling die een mooi subsidie waard en waardig was. Na maanden te hebben aangedrongen werd begin '63 ingegaan op de wens van de Commissie de grote panelen die op de meeste kerken waren aangebracht en storend waren, te verwijderen. Op de hoek van Klein Turkije en Gouden Leeuwplein rijst een gebouw, thans de Tauring Club, opgetrokken einde XIIIe eeuw. De Commissie stelde de stad voor een grondige studie te ondernemen vooraleer tot de restauratie over te gaan. Tien jaar later is men nog geen stap gevorderd. In 1958 was in de Trommelstraat een aardig torentje, mede dankzij de financiÍle tussenkomst van de Vrienden van Oud-Gent, hersteld geworden. In 1963 om zg. noodwendigheden van urbanisme, moest, tegen de wil in van de Commissie en ondanks protest in de pers, het torentje worden afgebroken. Het dossier RTT -toen reeds een vervelende zaak- had duidelijk aangetoond dat een wereldvermaard stadsgezicht als het plein tussen Belfort en SintNiklaaskerk, door een beslissing of door de domheid van een Administratie, geheel kon worden verknoeid. Herhaaldelijk na dat incident, drong de Commissie aan bij het stadsbestuur opdat een plan van aanleg en gabarit zou wor10


den opgemaakt voor de huizenrij van hoek Mageleinstraat tot hoek Veldstraat doch de stad bleef doof en stom. Het jaar nadien besloot de Generale Bankmaatschappij een parking in te richten aan de achterzijde van de bank, kant Korte Dagsteeg, d.i. gedeeltelijk op de plaats van het voormalig godshuis van de Wollewevers, waarvan benevens een paar bouwvallige muren nog steeds de kapel (thans cinema Savoy) alsmede de middeleeuwse keuken bestaan die midden in de geplande parkeerruimte kwam te staan, zodat zij bij voorbaat al scheen geslachtofferd. Dankzij de tussenkomst van de Commissie kon dit uniek specimen van middeleeuwse keuken in Vlaanderen, indien niet hersteld, dan toch gered worden. Pierre KLUYSKENS ('t vervolgt)

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 113 Op 15 juni 1899 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek "Schilderijen- Schilderijmuseum, n° 18- XVIIe eeuw (1622)" in het Frans een fiche op over

Het Oordeel van Salomon, door Gaspard De Craeyer

Het Oordeel van Salomon door Gaspard De Craeyer wordt over het algemeen beschouwd als het meesterwerk van de meester. Dit schilderij versierde vroeger de Collegekamer van den Oud burg. De schilder heeft Salomon voorgesteld gezeten op een troon. Met zijn rechterhand strekt hij zijn scepter uit en beveelt een soldaat die een zwaard draagt het levende kind, voorwerp van het dispuut tussen de twee vrouwen, te nemen en het tussen hen te verdelen. Op het voorplan, van achter gezien, is de echte moeder neergeknield. Zij houdt de soldaat tegen die reeds het been van het kind vasthoudt dat zich in de armen van de rechtstaande tweede moeder, rechts, bevindt. Het dode kind wordt op een der treden van de troon neergelegd; Rechts op het tweede plan, verschillende toeschouwers, een groep soldaten bezetten links het voorplan. Fig. ware grootte, H. 2,43 L. 3,35 (Doek) Er zijn maar drie doeken van De Craeyer die kunnen vergeleken worden met dit waarvan hier sprake is. Het zijn die van de musea van Berlijn, Parijs en vooral dat van Münich dat de Maagd en het kind Jezus, omringd door verschillende heiligen voorstelt en waarin de schilder zichzelf met zijn familie voorstelt. 11


Op te merken valt dat op het Oordeel van Salomon het lijk van het kind op het voorplan van een verbazend realisme is en gisteren schijnt geschilderd te zijn. Als gevolg van de opzoekingen die op mijn aanvraag gedaan werden, heeft de Heer R. Schoorman in de Staatsarchieven verschillende stukken aangaande dit doek gevonden, onder meer een brief van de Collegekamer van den Oudburg die de bestelling in 1619 bevestigt en drie kwijtschriften van De Craeyer waarvan het laatste dateert van 1622 en xrrc l.gr. ponden bedraagt. Het doek werd geschilderd in Brussel waar de kunstenaar toen verbleef. Bij deze gelegenheid schonk het College aan zijn vrouw Catharina Janssens van Duveland een hoo.ftcleet, maar zij gaf de voorkeur aan het bedrag dat de waarde ervan vertegenwoordigde, 't zij 25 carolusgulden. In de resoluties vindt men herinneringsbrieven aan de kunstenaar die zijn werk niet leverde op de afgesproken termijn. Cf. A.P. Sunaert, Cataloque de scriptijdu MusĂŠe de la .ville de Gand (Gent 1870)

p.30 Spijtig genoeg leende de afbeelding op de fiche zich niet tot reproductie.

HET MUSEUM VAN SCHONE KUNSTEN. Deel1.1896-1902 VOORUVERZAMELDUIT31600EDITIESVANDE"GAZETTEVAN GENT''. 25 juli 1896 In de foyer van de Minardschouwburg had woensdagnamiddag een vergadering plaats van dagbladschrijvers, teneinde een ontwerp te onderzoeken, vooruitgezet door de heer J. De Geynst, voor het oprichten van een gebouw te Gent dat bestemd moet zijn voor alle uitingen van de kunst. De vergadering was zeer talrijk en besloot eenparig min drie uitzonderingen, dat het wenselijk was het gebouw te zien oprijzen. Op 29 juli zullen de belangstellende schilders, beeldhouwers, muzikanten, letterkundigen, enz. worden uitgenodigd. De confraters die tegen het grondbeginsel stemden deden dit slechts omdat zij vreesden dat door de beweging voor het Paleis der Schone Kunsten, de nieuwe Vlaamse Schouwburg andermaal op het achterplan zou worden gedrongen.

12


1 augustus 1896 Op de tweede vergadering over het oprichten van een Paleis der Schone Kunsten werd beslist dat er reden bestaat om een beweging in het leven te roepen voor de stichting van een nieuw museum voor schilderijen, een lokaal voor tentoonstellingen en een concertzaal. Een groep zal gevormd worden die naar de beste middelen zal uitzien om deze wensen te verwezenlijken. De schilders, beeldhouwers, toonkundigen, letterkundigen en dagbladschrijvers zullen per categorie vijf afgevaardigden benoemen, tezamen dus een commissie van 25 leden, om de beweging te besturen. De afgevaardigden zullen worden voorgesteld op de aanstaande vergadering van 12 augustus in het koffiehuis van de Minardschouwburg. 14 augustus 1896 De heer Hermann van Duyse, schrijver en bewaarder van het Oudheidkundig Museum, besprak het bouwen van het nieuw museum en stelde voor er de taferelen welke in de academiezaal opgestapeld zijn in te plaatsen. Hij wil dat er eerst een kuising gebeurt, door een groot aantal taferelen onder de middelmaat of bedorven door onbekwame herstellers te verdelen over scholen, hospiciĂŤn en het stadhuis. Bijgevolg hoeven de nieuwe zalenniet zo groot te zijn om de bijzondere kunstwerken te bergen. 20 oktober 1896 Tijdens het banket dat zaterdagavond in de Kunst- en Letterkring plaats had verklaarde de heer burgemeester dat het schepencollege besloten heeft, aan de gemeenteraad de inrichting van een nieuw schilderijmuseum voor te stellen. Het zou opgericht worden tussen de Vrijdagmarkt en de Ottogracht, in de nabijheid van de Koninklijke Academie, het Museum van Oudheidkunde en de stadsboekerij. Daardoor wordt de gezondmaking van de talrijke steegjes ':olbracht. 11 november 1896 Een groep leden van de Kunst- en Letterkring heeft aangaande het nieuw museum een verslag gestuurd aan de gemeenteraad. Daarin wordt de wens uitgedrukt dat het niet in het centrum van de stad zou worden geplaatst en in dat opzicht het voorbeeld van Duitsland zou worden gevolgd. De verslaggevers menen dat de geschiktste plaats de omtrek van het park aan de Kortrijksepoort zou wezen. Het nieuw museum voor schilderijen zou opgericht worden op de stadsgrond tussen de Van Hulthem-, Kanunnik- en Metdepenningenstraten. De kosten worden geraamd op 400 000 frank. 13


7 december 1897 Zondag zijn de Vrienden van het Museum in de zaal van de notarissen in vergadering samen geweest onder voorzitterschap van de heer Boddaert, schepen van schone kunsten. De heer Hulin, professor bij de hogeschool, heeft de reden van bestaan en het doel van de nieuwe maatschappij uiteengezet. Het hoofddoel is ons museum, dat slechts weinig werken van onze oude meesters bezit, uit de staat van verlatenheid te trekken. Na een gedachtenwisseling waaraan de kanunnik Van den Gheyn, J. De Smet en L. Maeterlinck deelnamen werden de grondslagen aangenomen. De heer Bruneel heeft voorgesteld een naamloze maatschappij te vormen die gans belangloos een waarborgfonds zou samenstellen als reservekapitaal. Het uitbatingskapitaal zou om te beginnen gevormd worden met de opbrengst van de uitgifte van toetredingsbons aan 10 frank, welke recht geven op een zeker getal bezoeken aan de tentoonstelling. Men zou aldus een som van 100 000 frank bijeenbrengen. De stad, de provincie en de staat zouden het overige doen.

17 december 1897 Het bestuur van de Maatschappij der Vrienden van het Museum is benoemd. voorzitter: de heer Ferd. Scribe; erevoorzitters: de gouverneur van de provincie en de burgemeester van Gent; ondervoorzitter: de heer Georges Hulin; onder-erevoorzitters: de heren Boddaert, schepen van schone kunsten en Vercruysse-Bracq, senator; - secretaris: de heer J. De Smet; - schatbewaarder: de heer Joz. Casier; - commissarissen: de heren graaf Oswald de Kerchove de Denterghem, ridder :f:rniel de Neve de Roden, Alfred Baertsoen, Leon Nève, De Vigne, Em. Vermeulen, Maeterlinck en Joz. Soudan.

-

2 april1898 De Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde heeft de volgende brief gezonden aan het schepencollege: "Op voorstel van de heer Hulin hebben de leden van onze maatschappij zich op 8 maart in algemene vergadering verenigd. Zij treden eenparig het ontwerp bij van het gemeentebestuur om het nieuw schilderijmuseum in het park op te richten. De gekozen plaats beantwoordt ten volle aan alle voorwaarden welke men kan aanbevelen voor de oprichting van een dergelijk gesticht. Vooreerst zal het brandvrij zijn, aangezien het lokaal afgezonderd zal staan. Ten 14


tweede zal het zich bevinden buiten de grote volkstoelopen. Ten derde zal de plaats droog zijn en is de lucht er zuiverder dan in andere delen van de stad. Uiteindelijk is er het onbegrensd gemak, het museum later te kunnen uitbreiden."

23 november 1898 De heer burgemeester Braun had de heer Van Rysselberghe, bouwmeester van de stad, gelast een plan op te maken voor het nieuw Museum van Schone Kunsten in het park. Het plan is aan de leden van de afdeling路 beeldende kunsten van de Kunst- en Letterkring onderworpen, die de schikkingen eenparig hebben goedgekeurd. Het gebouw zal samengesteld zijn uit een zeker getal opeenvolgende, gelijkvloerse zalen, die langs boven worden verlicht. Wanneer daaraan begonnen zal worden is nog niet bepaald.

15 december 1898 De heer Hulin kondigde in de gemeenteraad aan dat de eerste steen van het nieuw Museum van Schone Kunsten zal gelegd worden gedurende de kermis van 1899. Het zal worden gebouwd in het park van de citadel, waar men nu de instellingen van de Provinciale Tentoonstelling inricht. De heren Martigny en De Muynck zouden liever het bestaande museum in de Sint-Margrietstraat willen zien vergroten. De heer De Ceuleneer stelde voor de beslissing te verdagen en een commissie te benoemen die onderzoekt of het niet beter is een algemeen museum te bouwen, niet enkel voor schilderijen maar ook voor oude grafstenen, nijverheden en oudheden. Zijn voorstel werd door de heren Casier en Braun bestreden en de commissie besloot met 6 stemmen tegen 3 en 2 onthoudingen het nieuw schilderijmuseum op te richten in het park, langs de kant van de hofbouwschooL Het zal een halve hectare grond beslaan en monumentaal zijn.

27 december 1898 In de stedelijke raad werd de kwestie van het nieuw Museum van Schone Kunsten besproken. De heer Ceuleneer verdedigde het oprichten van een algemeen museum voor schilderijen, nijverheids- en wetenschappelijke verzamelingen, enz., vooral omwille van besparing en praktisch nut. Men zou er ook de verzamelingen kunnen onderbrengen welke men in de hogeschool bewaart en daardoor een grotere toelage voor de bouwkosten kunnen bekomen van de regering. 15


Hij bestreed het besluit van het verslag volgens welk het nijverheidsmuseum moet geplaatst worden in de nabijheid van de nijverheidsschool. Overigens, dan zou het schilderijmuseum niet in het park maar naast de academie van schilderkunst moeten worden opgericht. Hij denkt dat met het krediet van 200 000 frank een algemeen museum kan worden verwezenlijkt, op voorwaarde dat men er geen kunstgebouw wil van maken maar één uit baksteen en arduin, zoals er in andere plaatsen echte parels van bestaan. Twee hectaren achtte hij voor het algemeen museum te groot. Het nieuwe Instituut der Wetenschappen beslaat maar anderhalve hectare en is zeker groot genoeg. Hij haalde nog enige oppervlakten aan van bestaande musea. HetBritish Museum onder andere beslaat slechts 1 ha 4 a en hier te Gent wil men alleen voor het schilderijmuseum 5000 m 2 . Hij achtte het verder onmogelijk een zo groot museum met enig kunstkarakter op te richten zonder verdiepingen. Hij stelde een algemeen museum voor, waarvan de plans het onderwerp zouden uitmaken van een prijskamp. Men zou eerst het middendeel voltooien dat bestemd is voor de schilderijen. Te beginnen met de begroting van 1900 zou er jaarlijks een krediet van 14 000 frank moeten worden ingeschreven, waarvan 10 000 frank voor het inrichten van een museum van nijverheidskunsten, een werk van algemeen belang, dat dus zou kunnen aangenomen worden door de socialistische leden van de raad. Hij was er verder van overtuigd dat enkele stadsgenoten het zich tot plicht zullen rekenen om door schenkingen aan het museum de verzamelingen te verrijken, zoals de heer Carels het voor de beroepsschool heeft gedaan. De heer Casier verdedigde de besluiten van zijn verslag. In Keulen, waar een zogezegd algemeen museum bestond, heeft men de noodzakelijkheid ingezien van afzonderlijke afdelingen in te richten en men bouwt thans op een verwijderde plaats een nijverheidsmuseum. Het cijfer van 5000 m 2 is opgegeven door de kunstenaars die in de zaak de belanghebbenden zijn. Zij hebben zelfhet cijfer 3500 van de bouwmeester verhoogd. De heer Boddaert verdedigde hardnekkig het schilderijmuseum zonder verdieping. In Engeland, waar men zeer praktisch is, verenigt men al de musea niet. Hij deed nog het brandgevaar gelden, waardoor in het geval van een algemeen museum al de kunstschatten van een stad ineens kunnen vernield worden. Het verplaatsen van het museum zal ook toelaten het tekenonderwijs uit te breiden, want nu moeten er in de academie alle jaren vele leerlingen geweigerd worden bij gebrek aan plaats. De heer burgemeester Braun zegde dat hij de gedachte niet kan bijtreden om voor de plans van het nieuw museum een wedstrijd uit te schrijven. Het zal een zeer nederig gebouw zijn met slechts een kleine gevel. De heer Van Rysselberghe, bouwkundige van de stad, die overigens de eerste studiën deed, 16


heeft zeker de nodige bevoegdheid om een plan op te maken dat ieders goedkeuring zal wegdragen. In die voorwaarden meent het schepencollege de som te kunnen verantwoorden die voor het nieuw museum voorzien is in het algemeen programma van de werken die moeten uitgevoerd worden met de gelden van de lening. Het bedrag werd met de raadsleden niet overlegd, omdat het niet de gewoonte is werken te bespreken waarvan de plans niet opgemaakt of de uitgaven niet geschat werden. De heer Martigny bestreed het park als plaats voor het nieuw museum. Alles moet toch niet naar de Kortrijksepoort gaan? Hij wil het bestaande museum vergroten. De heer Goossens was ook gekant tegen de toegewezen plaats. Als men er alles zal verenigd hebben zullen de vreemdelingen alleen het park gaan bezoeken en de andere neringdoenden van de stad zullen niets meer hebben. Het besluit waarbij het museum in het park zal worden opgericht werd aangenomen met 28 stemmen tegen 2 en 2 onthoudingen.

28juni 1899 Het voorontwerp van het nieuw Museum van Schone Kunsten bestaat uit een rotonde, omringd door lage zalen. Enkel de hoofdgevel is monumentaal, het overige moet verborgen worden door de planten en heesters van het park. Het plan van de stedelijke bouwmeester de heer Van Rysselberghe hangt in de Provinciale Tentoonstelling, in de afdeling van de stad Gent. Het museum zal een oppervlakte beslaan van 5000 m 2 , met een voorgevel die een lengte van 80 meter zal hebben. Voorbij de ingang is er een atrium, een erezaal en een grote zaal, gevolgd door een halve ronde, bezet door een gaanderij en een reeks kamertjes waarop men van de balkons aan het uiteinde een schoon uitzicht zal hebben. De inwendige verdeling door de opeenvolging van kamers is zeer gelukkig. Met de ondergebouwen wordt het bestek geraamd op 552 000 frank, zonder de kelders 450 000 frank. Men rekent op een toelage van 100 000 frank vanwege de regering. De kelders zullen niet tot tentoonstellingsruimte dienen omdat zij geen licht genoeg kunnen ontvangen om er de plaasteren verzamelingen in te richten. Overigens kan men altijd zalen bijbouwen. Behalve de uiteinden die van opzij worden verlicht zal het museum het licht van boven ontvangen. Deze wijze is gekopieerd van de zaal Georges Petit en ĂŠĂŠn der zalen van het MusĂŠe de Luxembourg te Parijs. De gedachte van de halve ronde is afgeleid van het museum Galliera in dezelfde stad. De voorgevel is opgevat in de Griekse bouwtrant. Al de leden hebben het plan bijgetreden, behalve de heer Martigny, die voor17


stander blijft van de vergroting van het huidig museum of het bouwen van een nieuw aan de Houtlei, op de plaats waar thans het vrouwenzothuis staat.

25 november 1899 De stedelijke technische dienst heeft gisteren de plans afgetekend waar het nieuw Museum van Schilderkunst zal worden opgericht, namelijk aan de overzijde van de normaalschool. De bestekken zijn voltooid en de werken zullen het aanstaande jaar beginnen. De gevel zal gelijklopend zijn met de Hofbouw laan. Het wordt zonder verdiepingen opgetrokken, grotendeels in veelkleurige baksteen en ornlijst met een plantsoen. De grond wordt voorlopig afgesloten met de planken die voortkomen van de omheining der gewezen Provinciale Tentoonstelling in het park.

6 december 1899 De inwoners van de Kortrijksepoort hebben een verzoekschrift gezonden aan de heer minister van financiĂŤn waarin zij vragen dat men de kazerne volgend jaar niet zou herbouwen op de Kattenberg waar de oude werd gesloopt, door reden van de ontuchthuizen en estarninets die zich daar in de omstreken zullen komen vestigen. Ze stellen de bouw van het nieuw kunstmuseum voor op de plaats van de gesloopte kazerne en de nieuwe kazerne op te richten buiten de stad.

18 december 1899 De heer burgemeester heeft tijdens een onderhoud dat hij heeft gehad met de heer minister Paul de SmetdeNaeyer vernomen, dat de regering besloten heeft de nieuwe kazerne niet elders op te richten dan op de Kattenberg en de plaats welke voor het nieuw kunstmuseum werd aangeduid volkomen goedkeurt.

6januari1900 De plaats voor het nieuw Museum van Schone Kunsten is 30 meter vooruit gebracht in de richting van de Heuvelpoort. Hierdoor zal men geen grote laan van het park moeten innemen. Voor de grondvesten worden 6500 m 3 aarde uitgedolven.

7 februari 1900 Langs de Hofbouwlaan delft men naarstig voor de grondvesten van het nieuw kunstmuseum. De houten afsluiting zal door een rij jonge bomen omringd worden om het uitzicht daar wat op te vrolijken. 18


7 mei 1900 Het gouvernement heeft het gemeentebestuur bericht dat het in de kosten van het kunstmuseum zou tussenkomen voor een vaste som, bepaald op 140 000 frank. Het plan van de stadsbouwmeester Van Rysselberghe, die er in gelukt is alle mogelijke wensen van de Gentse artiesten te verenigen, is aan de Koninklijke Commissie der Gedenktekenen overhandigd. Niemand twijfelt er aan dat deze de nieuwigheden voor de inrichting van ons museum eenparig zal goedkeuren. Zeer waarschijnlijk zal men later de vernuftige schikking van de zalen en haar verlichting voor alle soortgelijke gebouwen aannemen. De plans en lastenboeken werden in de stedelijke raad goedgekeurd met 35 stemmen tegen 1. Het bestek bedraagt 550 000 frank. Het gebouw moet tegen 1 juli 1901 voltooid zijn, de voltrekkingswerken een jaar later. 15mei 1900 In de zitting van de stedelijke raad bestreed de heer De Ceuleneer de plans en de ligging van het nieuw museum. De heren Casier en Cappieters verdedigden de besluiten van het verslag. De heer burgemeester - "Ik maak de lof van onze stedelijke bouwmeester de heer Van Rysselberghe, die een recht meesterlijk plan heeft afgeleverd. De heer De Ceuleneer vindt dat de lokalen te groot zijn maar wij zullen er in voorkomend geval de driejaarlijkse kunsttentoonstellingen kunnen inrichten."

18juni 1900 De datum van de aanbesteding voor het nieuwe kunstmuseum was verschoven tot 14 juni. De witte steen uit de groeven van de Grand Marteau mocht vervangen worden door elke andere steen van gelijke kwaliteit, hardheid en tint. Het bestek beloopt 390 296 frank. De heer Van Autryve, zoon, deed aanbiedingen met steen uit de groeve Grand Marteau voor 377 300 frank en uit de groeve La Rochette voor 368 200 frank. 22 augustus 1900 De aardewerken aan het nieuwe kunstmuseum zijn sedert enige tijd geĂŤindigd. Men is begonnen aan het metselen van de grondvesten. 14 oktober 1900 Het Museum van Schone Kunsten in het park is in volle aanbouw. De voorge19


vel bestaat uit een zuilengang met kolommen welke men met enige treden bereikt. Deze schikking is zeer nederig, maar de schoonheid van de materialen en de rijkdom van de versieringen zullen er echter een groots karakter aan geven. De zuilenrij van 13,60 op 7,50 meter geeft toegang tot een vierkante voorzaal, die door middel van afsluitseis achthoekig kan worden gemaakt, een schikking welke verkozen wordt voor de versiering met grote kunstpanelen. De tentoonstellingszalen die elkander opvolgen zijn schoon en groot van afmeting. Enige mindere zalen zijn voorbehouden voor de kleine, oude schilderijen. Een halfronde zaal, omringd door een galerij, heeft een oppervlakte van 364 m2 . Het achterdeel van de gebouwen zal voorbehouden zijn aan de beeldhouwwerken. Ons museum is in de laatste tijd verrijkt met enige grote gewrochten, zowel door aankopen in de driejaarlijkse tentoonstellingen als door de mildheid der maatschappij De Vrienden van het Museum. De bouwmeester heeft een nieuwigheid ingevoerd voor de zaaluitgangen. De deuren zijn in de hoeken en ĂŠĂŠn enkele opening geeft uit op vier verschillende zalen. Dit zal toelaten de schone werken in het midden van de panelen te hangen en tegelijk het toezicht te vergemakkelijken. De achtergrond geeft uit op de Hofbouw laan, wat een gemak zal betekenen voor het binnenbrengen van zware voorwerpen. Heestergewas en allerlei planten rond het gebouw zullen er een lachend uitzicht aan geven. Het nieuw museum zal waarschijnlijk eind 1901 voltooid zijn en kunnen ingehuldigd worden bij de driejaarlijkse kunsttentoonstelling in 1902. 7 januari 1901 Op de stedelijke begroting zullen kredieten worden voorzien voor de inwendige versiering van het Museum van Schone Kunsten.

11 juni 1901

Het ruw bouwwerk voor het nieuw kunstmuseum vordert goed en eerstdaags worden de voltooiingswerken aanbesteed. Het bestek bedraagt 116 000 fran.k. Op de opmerking van een gemeenteraadslid dat het museum in de diepte zal liggen antwoordde de heer burgemeester dat men de grond zal ophogen en het park langs die kant zal veranderd worden om een ingang voor het gebouw aan te leggen. De Gentse beeldhouwer Louis Van Biesbroeck, de schepper van Prometheus, Excelsior en zoveel andere merkwaardige werken, heeft de modellen voltooid die hij gemaakt heeft voor de versiering van het nieuw kunstmuseum. De hoofdgevel van het gebouw bestaat uit een peristylium met vier Griekse kolommen waarboven vijf panelen zullen komen. Het middenpaneel verbeeldt 20


de bouwkunst, de zijpanelen vooraan de schilder- en de beeldhouwkunst, de andere zijpanelen het idealisme en het realisme, twee voorname kunstrichtingen. Dit alles wordt voorgesteld door zinnebeeldige figuren, breed getekend in karaktervolle lijnen, geplaatst in een groot medaillon, dat aangeboden wordt door twee genieĂŤn, allerliefste kinderbeelden, die het geheel verklijven en verlevendigen. De zinnebeelden, vrij van gezochtheid, zijn duidelijk sprekend en als opvatting hoogst gelukkig. De heer Van Biesbraeek heeft tegelijk eenvoudig en groots weten te zijn. Het is ware kunst! 10 juli 1901

De voltooiingswerken van het nieuw museum voor schilderijen werden gisteren op het stadhuis aanbesteed. De heer Van Autryve, zoon, is aannemer verklaard voor 105 627 frank. 19 november 1901

Weldra zal het kunstmuseum gans onder dak zijn. De binnenwerken worden gedurende de winter uitgevoerd. Het is de heer Ladewijk Van Biesbraeek die gelast is met de halfverheven beeldhouwwerken welke de buitenmuren zullen versieren. Aan de heer Jan Del vin, die onlangs zowel in de tentoonstellingen in BelgiĂŤ als in Frankrijk, Engeland en Duitsland zoveel bijval bekwam, is de taak opgedragen de schetsen te maken voor de panelen welke bestemd zijn om de brede banden te versieren die onder de dakgoot lopen. In het park is men bezig de bomen en struiken rond het nieuw gebouw uit te doen. Het is te voorzien dat met de aanstaande zomer Gent een museum zal bezitten dat niet zal moeten onderdoen voor die van andere grote steden. 18 december 1901

Het schepencollege heeft de lijst vrijgegeven van de buitengewone uitgaven op de begroting voor 1902, te nemen van de lening van 1896. Daarop ondermeer: - een tweede krediet van 223 000 frank voor het nieuw kunstmuseum; - 10 000 frank voor de geschiktmaking der beplantingen rond het museum. 31 december 1901

Ten gevolge van het maken van een grote laan naar het nieuw kunstmuseum moet het gedenkteken van de gebroeders Van de Velde (* het Moorken) in het park worden verplaatst. Het stedelijk bestuur heeft de verzekering gegeven dat dit met alle nodige zorg 21


zal gebeuren en de eigenaardige gedaante aan het voetstuk, bestaande uit grillig op elkander gelegde zware steenblokken, stipt zal behouden worden. Voor de afbraak zullen fotografieĂŤn worden genomen langs de verschillende zijden. Als de nieuwe lanen aangelegd zijn zal de heer Heins uitgenodigd worden om zelf de plaats aan te duiden waar hij verlangt het gedenkteken te zien stellen.

4maart 1902 Men heeft rechtover het nieuw kunstmuseum de bronzen groep van Van Biesbraeek geplaatst die twee mannen voorstelt welke een grote mast planten. Sommige raadsleden menen dat de groep te laag staat. Anderen zouden hem liever op het rond punt in de Vlaanderenstraat opgericht zien worden.

17 maart 1902 Het gedenkteken van de gebroeders Van de Velde is thans boven de rots van de waterval in het park geplaatst.

29 maart 1902 In de zitting van de stedelijke raad gaf de heer Casier lezing van een brief welke hem door de beeldhouwer Van Biesbroeckuit Portici was toegezonden, waarin hij hevig protesteert tegen het plaatsen van zijn groep De Mastplanters in het park en niet op het rond punt in de Vlaanderenstraat De heer burgemeester antwoordde dat de groep daar maar voorlopig staat en de beeldhouwer over de vaste plaats en het voetstuk zal worden geraadpleegd. Men moet er echter rekening mee houden dat de regering voor 2000 frank wil tussenkomen, maar niet wil dat de groep wordt opgericht aan de Vlaanderenstraat. Volgens de heer bestuurder van schone kunsten past die plaats in het geheel niet.

5 april1902 Dank zij het initiatief van De Vrienden van het Museum zal in het nieuw museum van het park een dubbel memoriaal worden opgericht aan de beeldhouwer De Vigne en de schilder De Winne. Het herinneringsgedenkteken zal bestaan uit de medaillons van de beide kunstenaars, bekroond door het lieve beeld L' lmmortalitĂŠ van de heer De Vigne.

21 mei 1902 Men heeft in het park de verhevenheid waarop de gebeeldhouwde groep De Mastplanters van Van Biesbraeek stond, omtrent een meter verhoogd.

22


26mei 1902 Zaterdag zijn onder toezicht van de heer Boddaert, schepen van schone kunsten, de heer Scribe, voorzitter van de Vrienden van het Museum en de heer Maeterlinck, bewaarder van het museum, de schilderijen geplaatst geworden die onlangs te Antwerpen voor ons museum werden aangekocht. Daaronder bevinden zich Apollo en Marsyas van Jordaens en een kleine dierenstudie van David Teniers.

1juni 1902 De driejaarlijkse tentoonstelling van schilderijen en beeldhouwwerken zal in het nieuw museum worden gehouden. Vroeger kostte het huren van de Casino 3000 frank, welke de maatschappij van schone kunsten nu minder moet uitgeven, maar ook minder zal ontvangen van de stad. Deze heeft echter besloten de som te besteden tot het aankopen van werken die het nieuw museum zullen verrijken.

3juni 1902 In de voorzaal van het nieuw museum zullen de borstbeelden worden geplaatst van de beeldhouwer De Vigne door Rodin en de schilder De Winne door De Vigne.

4juni 1902 Het nieuw kunstmuseum in het park zal op 20 juli officieel door prins Albert worden ingehuldigd. De werken worden ijverig voortgezet. Langs binnen zijn verschillende zalen reeds geheel gereed en andere ver gevorderd. Langs buiten schijnen zij vooral wat de hoofdingang betreft, wat achter te zijn. Dit is hieraan te wijten, dat de ondernemer Van Autryve in de groeven dikwijls de witte steen niet kon bekomen die door het lastenboek werd opgelegd en tot zijn eigen nadeel menigmaal verplicht was te staken. Nu echter zijn de zwaarste stenen van meer dan 4000 kilogram opgehaald en geplaatst en van heden af zullen de beeldhouwers in groot getĂ l aan het werk gaan om er de basreliĂŤfs in te beitelen waarvan de schetsen het werk zijn van de heer Van Biesbroeck. De heer Van Autryve hoopt zonder verdere tegenspoed tijdig klaar te zijn. Men zal voor de omstandigheid enige schilderijen en andere kunstvoorwerpen in de zalen plaatsen welke voortkomen uit het oud museum in de Sint-Margrietstraat. Het is natuurlijk onmogelijk er alle kunstwerken in onder te brengen. Bovendien is dat een nutteloos werk, daar tegen half augustus de lokalen ter beschik23


king moeten staan voor de driejaarlijkse kunsttentoonstelling.

26juni1902 De stad wil ten titel van proef de twee beelden die de heer Hypoliet Leroy maakte voor de Verlorenbroodbrug, gewijzigd en in steen uitgevoerd benutten om het nieuw kunstmuseum te versieren.

2juli 1902 Het bestuur van het nieuw museum had beslist de aquarellen, pastels en gravuurtekeningen ditmaal in de aanstaande driejaarlijkse tentoonstelling van schone kunsten niet toe te laten. Na een onderzoek van de lokalen door een afvaardiging van de Société Royale des Aquarellistes Belges is besloten de werken alsnog te plaatsen, mits de inzenders zich vooraf verbinden geen vergoeding te vragen voor alle mogelijke schade, veroorzaakt door de vochtigheid van de nieuwe muren.

18 juli 1902 Naar aanleiding van het bezoek van prins Albert komt aan de Kortrijksestraat een zeer grote erepoort met honderden elektrische lampjes, verscholen tussen lover en bloemen. Het nieuw kunstmuseum zal zeer ver gereed zijn. Alle zalen zijn voltooid en reeds prijken er enkele schilderijen en kunstwerken die uit het oud museum zijn overgeplaatst, waaronder gewrochten van Rubens, Jordaens, De Cock, Rosseels, enz. De peristyle zal rijkelijk opgetooid worden met sieraden en draperieën, terwijl de beplantingsdienst zorgt voor het opknappen van het buitengedeelte. In de grote dreef die van de Kortrijksepoort naar het museum leidt zijn verschillende werklieden bezig met het plaatsen van masten met wimpels en vlaggen.

22juli 1902 Een zeer talrijke menigte was in de dreven en op de glooiingen van het park samengestroomd voor het bezoek van prins Albert en prinses Elisabeth van België. Aan het nieuw museum werd de eredienst verricht door een batterij artillerie van de burgerwacht en een compagnie van het eerste linieregiment De prins en de prinses werden er begroet door de heer De Smet, voorzitter van de Kunst- en Letterkring. De heer Boddaert, schepen van schone kunsten, sprak een grote redevoering uit, waarop door de prins werd geantwoord. Men bezocht daarna een viertal zalen die gereed waren en stapte dan weer in de rijtuigen om na een toer door het park naar de Zuidstatie terug te keren.

24


29 juli 1902 De heer burgemeester deelde in de zitting van de stedelijke raad mee dat de heer Gustaaf Carels aan het Museum van Schone Kunsten een schoon gewrocht van Jef Lambeaux ten geschenke heeft gegeven, getiteld Dodelijk gekwetst. Hij stelde voor aan de heer Carels namens de raad een bedanking te zenden en drukte de wens uit dat dit voorbeeld door andere personen zou worden gevolgd.

21 augustus 1902 De aanvaardingscommissie heeft voor de driejaarlijkse kunsttentoonstelling 800 schilderijen aangenomen en een groot getal pastels en aquarellen. De ingang is langs de hoofdgevel van het nieuw museum, welke uitkomt op de grote laan rechtover De Mastplanters van Van Biesbroeck. De vreemdelingen moeten gelijk in welke statie zij aankomen, de tram tot aan de Heuvelpoort nemen. Daar zijn ze maar twee stappen van het museum. De inrichters hebben het beste nut getrokken uit de gelukkige verdeling in grote en kleine zalen. In de grote zaal zullen de in het oog springende doeken zeer goed op hun plaats zijn. In de kleine zalen werden de kleinere pareltjes opgehangen, waar hun kunstwaarde eens te meer uitkomt. In de rotonde welke uitgeeft op de Hofbouwlaan zijn de grote beeldhouwwerken verenigd. In een kleine zaal vindt men ook nog een verzameling kleine beeldjes. De tentoonstelling wordt zondag 24 augustus om 11 uur officieel ingehuldigd. De deuren zullen echter om 10 uur reeds geopend zijn om alle gedrang te vermijden. Deingangsprijs is bepaald op 1 frank en van zondag 31 augustus af op 50 centiemen.

25 augustus 1902 De officiële opening van de XXXVIlJO tentoonstelling van schone kunsten had gisteren plaats. Toen de heer gouverneur de Kerchove d'Exaerde binnentrad met de heèr minister Vanderbrugghen waren daar reeds vele overheden en voorname personen aanwezig. Er werden geen redevoeringen uitgesproken. De heer minister begon dadelijk zijn bezoek, hierbij rondgeleid door de heer Scribe, terwijl de kunstschilder Delvin de gouverneur tot gids strekte. De heer minister drukte herhaaldelijk zijn grote voldoening uit over de tentoonstelling en vooral over de goede verdeling en schikking van het nieuw museum.

26 augustus 1902 Eén der artiesten die misnoegd is over de plaats van zijn schilderij heeft per 25


deurwaarder geĂŤist dat zijn werk beter zou geplaatst worden. Een andere heeft zijn naam van het schilderij geschrapt. Een groep Antwerpse artiesten heeft geprotesteerd tegen de uitsluiting waarvan, naar zij beweren, velen onder hen het slachtoffer zijn. 9 september 1902 Zondagnamiddag werd de kunsttentoonstelling door 500 personen aan 50 centiemen bezocht, 's morgens waren er 159 bezoekers aan 1 frank. Maandag was de inkomprijs 10 centiemen en niet minder dan 4 159 bezoekers hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt! De heer Alfons Surmont, te Antwerpen overleden, heeft bij testament vijf schilderijen uit zijn verzameling aan het Gents museum overgemaakt. Anderen deden giften, waaronder de heren Voituron, Wagener, Lippens, Burggraeve, Vander Stegen, Scribe, Maeterlinck, Hulin en Carels. 23 september 1902 Het schepencollege heeft naar aanleiding van de dood van koningin MariaHendrika voor het schone standbeeld van Hare Majesteit dat in het nieuw museum tentoongesteld is, een kroon doen neerleggen van natuurlijke bloemen, die zij zo lief had en haar herhaaldelijk een bezoek aan de stad Gent deden brengen. 7 oktober 1902 De tentoonstelling van schone kunsten in het nieuw museum in het park is zondag door ongeveer 1500 en maandag door 2572 personen bezocht geworden. Ze blijft nog open tot 2 november aanstaande. De commissie heeft besloten alle zondagen van 11 tot 1 uur concerten in te richten, gegeven door de uitmuntende harmonie Nijverheid en Wetenschappen. 25 oktober 1902 De zalen van het kunstmuseum zijn sinds zondag verwarmd. De trekking van de tombola geschiedt maandag 3 november om 10 uur. Het stedelijk bestuur heeft de lijst van zijn aankopen voor het museum gesloten. Het bedrag door bijzonderen overtreft reeds dat der voorgaande tentoonstellingen. 5 november 1902 Het bestuur van de Koninklijke Maatschappij van Schone Kunsten zegt dat de 26


fmanciële uitslagen van de tentoonstelling uitmuntend zijn, vooral als men de algemene toestand in acht neemt en nagaat hoe weinig geld er tegenwoordig aan het verkopen van prachtartikelèn wordt besteed. Men schat het getal verkochte werken op honderd. Naar het schijnt hebben de aquarellen nogal veel geleden door de vochtigheid van de nieuwe muren. Zo was de Piëta van Smits, dat door het stedelijk museum is aangekocht, gedeeltelijk beschimmeld. De bewaarder heeft dadelijk al de nodige maatregelen genomen.

2 december 1902 In overeenkomst met de kunstenaar Van Biesbroeck zal het voetstuk van De Mastplanters voor het nieuw kunstmuseum worden veranderd. Er is ook sprake van De Zwaardvechter van Louis Mast onder de peristyle van het museum te plaatsen. Erik DE KEUKELEIRE Fragmenten uit "De Gentse citadel en het Citadelpark, deel 1 (1819-1907)", 340 blz., oktober 2004, uitgave in eigen beheer.

HERDENRINGSDAGENIN2005 Wat gebeurde er

25 jaar geleden 29 Juni 1980: Dood van Pierre Kluyskens. 12 Juli 1980: Dood van Pastoor Joris Vandenbroucke. 8 November 1980: De 3e Draak wordt op het Belfort gehesen bij middel van een helicopter.

50 jaar geleden 30 April 1955: Dood van Dom Karel Van der Cruyssen. 5 Juli 1955: Dood van Gustave MagneL 16 Juli 1955: Officiële opening van het Maaltepark. 24 Augustus 1955: Inhuldiging van de Watersportbaan. 2 September 1955: Dood van Mgr. Gabriël Van den Gheyn. 27


31 December 1955: Dood van de Roste Wasser. 75 jaar geleden 7 Januari 1930: Dood van Schepen Maurice (Cootje) De Weerdt. 21 Oktober 1930: Opening van de Vlaamse Universiteit. 100 jaar geleden 2 Maart 1905: Inhuldiging van de Raadskelder. 13 Maart 1905: Geboorte van Herman Verbaere. 27 April1905: Geboorte van Gontran Van Severen. 18 Juni 1905: Inhuldiging van het Instituut Rommelaere door Leopold ll. 19 Oktober 1905: Onthulling van de gedenkplaat aan August Van Lokeren in de St-Baafsabdij. 28 December 1905: Stichting van de "Société Anonyme pour l'Etude d'une Exposition Universene et Internationale à Gand". 125 jaar geleden 13 Meil880: Dood van Lieven De Winne. 13 Juni 1880: Eerste steenlegging van de St-Machariuskerk. 8 November 1880: De eerste telefoonlijn in Gent. 150 jaar geleden 16 Maart 1855: Charles Nolet ontvangt een gedenkpenning van de Stad. 20 Maart 1855: Henri Vieuxtemps geeft een concert in de Casino. 24 Mei 1855: Eerste steenlegging van de St-Barbarakerk. 13 Augustus 1855: Inhuldiging van de Nieuwbrug. 23 November 1855: Stichting van "De Zonder Naam niet zonder Hart". 175 jaar geleden 1 Oktober 1830: De Belgische driekleur wordt gehesen op het Belfort. 16 Oktober 1930: Geboorte van Ferdinand Van der Haeghen. 17 Oktober 1830: Capitulatie van de troepen die de Citadel bezetten. 15 December 1830: Nieuwe verkiezingen: Van Crombrugghe behaalt 858 van de 987 uitgebrachte stemmen. 200 jaar geleden 18 Januari 1805: Geboorte van Edmond De Busscher. 30 Januari 1805: Lieven Bauwensopent een fabriek in Drongen. 28


4 Juni 1805: Opening van de Stadsbibliotheek in de Baudeloo-abdij. 22 September 1805: Geboorte van Constant Philippe Serrure. 250 jaar geleden 14 Juni 1755: De Kraankinderen ontvangen een bouwvergunning voorhun Gildehuis op de Kraanlei. 30 Juli 1755: Geboorte van Pierre Joseph Tiberghien. 300 jaar geleden 2 Mei 1705: Blikseminslagen veroorzaken brand in de torens van het Belfort, de St-Niklaaskerk en Ekkergemkerk. 400 jaar geleden 29 November 1605: Ordonnantie krachtens dewelke alle schepenen en gemeentelijke bedienden lid moeten worden van een der 3 wapengilden. 500 jaar geleden 15 September 1505: Geboorte van Maria van Hongarije. 600 jaar geleden 16 Maart 1405: Dood van Margareta van Male. 21 April1405: Inhuldiging te Gent van Jan zonder Vrees als Graaf van Vlaanderen. 700 jaar geleden 3 Maart 1305: Dood vanGwijde van Dampierre. 800 jaar geleden 14April1205: Boudewijn IX van Constantinopel wordt gevangen genomen en ter doodgebracht

29


HET GRAFMONUMENT VAN ISABELLA VAN OOSTENRUKTEGENT Dit artikel verscheen in 1933 in het tijdschrift "Kunst" dat uitgegeven werd door AndrĂŠ \-)lncke. Toen Christiern 11, koning van Denemarken (gekroond in 1513) zijne afgezanten naar de Nederlanden zond, op nieuwjaarsdag 1514, om aldaar een gemalin voor hem te zoeken, volgens den raad van Siegbritte Willems, moeder zijner minnares Duiveken, -beiden afkomstig van Amsterdam,- verkregen ze echter niet de hand van Keizer Maximilliaans oudste dochter, welke met den koning van Portugal zou verloofd worden, maar vergenoegden zich met de jongste prinses Isabella (J. Fr. Willems, Belgisch Museum 1838 blz. 196), welke in het Prinsenhof te Gent geboren was op 18 Juli 1501. Het huwelijk greep plaats te Brussel, den zondag na Sinxen 1514, met Magnus GioĂŤ als maat, procuratiehouder van den koning, en de jonge bruid werd met haar gevolg pas op 16 Juli 1515 ingescheept op de Deensche vloot, welke haar was komen afhalen in de haven van Terveeren. Reeds bij de aankomst te Elseneur, leerde de jonge koningin de betrekkingen kennen van haar echtgenoot met Duiveken, hetgeen echter niet belette, dat het huwelijk formeel ingezegend werd op 9 Oogst van hetzelfde jaar. Zelfs ontstond een dikke vriendschap tusschen Isabella, Duiveken en haar moeder Siegbritte, wier invloed aan het hof hierdoor nog verstevigd werd. Inderdaad zien we, dat deze geslepen Amsterdamsche volksvrouw, niet alleen de opvoeding verzorgt van het eerste kind, prins Jan, maar het land bestuurt gedurende de afwezigheid van den vorst en de hooge hand erop behoudt, zelfs wanneer hij te Kopenhagen verblijft, alhoewel Duiveken, door haar moeders vijanden vergiftigd geworden was in 1517. Het oploopend karakter en het drastisch ingrijpen van den koning, zijne sympathie voor de hervorming, alsook het optreden van Siegbritte, brengen echter eene revolutie teweeg, zoodat, wanneer het leger der opstandelingen aanrukt, de gansche koninklijke familie met haar gevolg vluchten moet en ingescheept op 14 April 1523, terwijl de pseudo-schoonmoeder in eene ton aan boord gesmokkeld wordt. Na aangelegd te hebben in Zeeland op 1 Mei, is de vloot acht dagen later te Mechelen, waar de bezoekers gastvrij ontvangen worden door Margaretha van Oostenrijk, welke later voor de opvoeding der kinderen zal zorgen (Jan, Dorothea, Christina). De koninklijke familie vestigt zich te Lier, in het huis heden nog bekend onder den naam "Hof van Denemarken", waar ze twee jaar verblijft. Het moeilijk karakter van den koning veroorzaakt aldaar weldra verwikkelin30


gen, zoodat Isabella zich wendt tot de abten van Sint-Pieters, in hare geboortestad, welke haar het slot van Zwijnaarde in bruikleen afstaan in 1525. Het gestel der koningin was blijkbaar ondermijnd door opeenvolgende en te vroegtijdige moederschappen, want ze begint te kwijnen en sterft op 19 Januari 1526 (1). "Vrouwe Isabeele daer staerf ende overZeet den XIX in Lauwe te Swynaerde, op mijns heeren Prelaets casteel ende was begraven 't SintePieters in den doostere in den choor voor den hooghen autaer" (Memorieboek der Stad Gent 11.66). Christiern II, zooals blijkt uit verschillende contracten en documenten (zie verder) geeft kort daarop aan Gossart van Mabuse opdracht de "patronen" te leveren van tomba en grafschrift der Koningin. Het is niet uitgemaakt, waar de koning den schilder had leeren kennen. Als de koninklijke familie zich in de Nederlanden vestigt in 1523 komt ze in betrekking met Adolf van Burgondi毛, heer van Beveren, neef van Fhilips van Burgondi毛, welke in 1515 Isabella naar Denemarken begeleidde en Mabuse 's weldoener was. (E. Weisz. Jan v. Gossaert gen. Mabuse. bi. 110). Het is ook best mogelijk, dat de koning den schilder ontmoette aan het Hof te Mechelen. Hoe het ook zij, bevond zich het portret van 's koning dwerg, door Mabuse, in de verzameling van Margaretha reeds in 1524, hetgeen bewijst dat zij elkaar kenden voor den dood van de koningin. (Henny Glarbo-Dronning Elisabeths Gravmrele i Gent -Kunstmuseets Aarsschrift 1926-28 blz. 96). Het grafmonument bestond uit drie deelen: 1. de graftombe opgericht v贸贸r het hoogaltaar; 2. het grafschrift of epitaphie, aangebracht in het koor aan de rechterzijde. 3. Een blazoen, voorstellende twee engelen, welke de wapenen der koningin dragen.

1. De Graftombe. Zij bestond uit een sarcophaag in donker gekleurd marmer, rustend op een zwart marmeren tafel. Vier voluten dragen eene tweede tafel in bleek marmer, waarboven een zwarte plaat, allen afgewerkt met moulures, waarop het ligbeeld der koningin, uit albast gekapt. Zij draagt de kroon op het hoofd, dat op een kussen ligt en is gehuld in den koningsmantel, hare voeten rusten tegen een schoothondje; hare biddende handen zijn hoog opgeheven. Het monument is zeer zuiver van lijnen, slechts de voluten zijn onder invloed van den barokstijl; het geheel doet zeer voornaam aan en is waarschijnlijkeenig in zijn soort. Mabuse, welke, zooals blijken zal, alleen verantwoordelijk is tegenover den koning, geeft het werk aan Jan de Smijtere, welke het doet beginnen door Mathieu De Smet, zooals de volgende schuldbekentenis bewijst: (Jaerregister 1527-28 Jo. 125). "Jan de Smytere, beeldsnijdere, konde lydde ende verclaersde wel ende deugdeZie tachter ende sculdich synde Mattheus de Smet, de somme van I/lb. /11 s. 1/1 d. goederscult ende onvergolden ter eausen van aerbeyte ter eausen van den tommen van den coninghinne van Denemaerche, welke voorn. somme hy Jan belooft te betalene hem Mateeus nu 31


te Paessche eerstcammende XVe XXVIII, X s gr ende tsourplus te dinghen de XXXIII s lil d. te Sinxene in tselve jaer daemaer volghende. Dies belooft hy Matheeus tselve syn wee re te beteren volghens den pateron van Jan Mabuse welke voorn. somme hij Jan versekert up hem ende up al tsyne, present ende toecomende. Actum den V en in Maerte XVe XXVII". Ongetwijfeld was Matheus De Smet een beeldhouwer van tweede gehalte, welke slechts het "gros ouvraige" leverde, vermits De Smytere zijn werk moet afmaken (te beteren) volgens de teekening van Mabuse. Er is echter weinig over De Smytere bekend: hij was vrijmeester sedert 13 Juli 1509, dus geboren rond 1485, en leverde in 1524 een relief voorstellende de Maagd van Gent omgeven van hare attributen (Oudheidkundig Museum Gent), welke dienen moest voor de KeizerpooTte te Gent. (Smytere-Biogr. Nat. P. Bergmans). Hij was echter ook geen beeldhouwer van laag gehalte, vermits hij zelf de patronen zijner werken leveren kan, zooals blijkt uit de volgende rekening: "1520-21. Betaelt Jan De Smytere, beeldesmidere, ter eausen van twee patroenen by hem huut laste scepenen ghemaect omme tmaken van der weercke van de Keiserpoorte IIII g. ll gr." (E. De Busscher. Recherches sur les Peintres et sculpteurs à Gand au XVIe, XVIIeet XVIIIe siècles blz. 90). Het grafmonument is af in Juni 1528, vermits Hans Mikkeisen op 17 Juni 1528 aan den koning laat weten: "Item ieg gif.fuer eders nade oe tilkenne at then verckmester uti Gent som betiinget haffde myn frues nades graf{" (R. A. mUnchenersaml. Papir m 55 en 56 1528. Henny Glarbo-Dronning Elisabeths etc. blz. 76) Reeds op 25 Maart 1528 had abt Geraard zijne bewondering uitgedrukt voor het monument als hij aan den koning schrijft: "de tanti operis magnifica constructione" (R. A. Muncheners 27/1528). Alles was door De Smytere zelf voleindigd, vermits we een kwijtschrift bezitten van 13 Juni 1528. R.A. Munch. Papir Nr 27/1528 Henry Glarbo enz. blz. 75) waarin bevestigd wordt dat Jan de Smytere zijn tegoed gekregen heeft en het werk af is sedert 1 Juni 1528. Het is dus bij vergissing dat het monument toegeschreven werd aan J. D'Heere (Biogr. Nat. Dheere J.), de oude, welke op eigen verantwoordelikheid alleen aan het grafschrift werkte, en wier naam slechts genoemd wordt betreffende de epitaphie. Het onderscheid tusschen "tommen" en "epitaphie" is echter te belangrijk opdat we het hier zonder verder commentaar mogen laten voorbijgaan. We hebben slechts ééne oorspronkelijke voorstelling bewaard van het monument, en namelijk de gravure in het werk van V. Vaernewyck en A. Van Salenson (1561-1564)- Gent: De Waarachtige Historie van Carolus de Vijfste. blz. 376. Ongelukkiglijk zijn de oorspronkelijke waterverfschilderijen van Van Wynendaele (1560), welke graf en grafschrift voorstelden, verdwenen. De twee 32


kopieën: één te Gent in het Atlas Goetghebeur (Bibl. Univ. Gent, fig. 2) en één in het Koninkl. Archief te Kopenhagen zijn gelijkaardig: het Deensch exemplaar echter draagt enkele opschriften naar Van Wynendaele, welke niets nieuws aanbrengen. 2. Het Grafschrift. Bij vergissing werd dikwijls verondersteld, en namelijk door J. F. Willems en Henny Glarbo, dat het grafschrift zich boven de tombe bevond, en deze laatste dus tegen een muur geplaatst was. Het is voldoende te wijzen op het tweede paar voluten alsook op boven geciteerd document (voor den hoogen altaar) om overtuigd te zijn, dat het graf zelve gansch vrij in het midden van het koor stond (zegt overigens V. Wynendaele niet op de teekening met "Blasoen" "op de vier hoeken daar hingen haar quartieren") terwijl het grafschrift aangebracht was op een der pijlers aan den rechter kant, zooals het overigens dikwijls gebeurt, voor tomben der 16e eeuw. Zoo zegt V. Vaemewyck (Van de Beroerde tijden enz. II. 129). Ooc ter rechter handt inderchoor(als men van voren daerinnecomt te rekenen) ... die schoone conninclecke epitaphie van die coninginne van Denemarken zuster van den keyser Carolus de Ve" Het bestond hoofdzakelijk uit een koperen plaat, waarin het latijnsch grafschrift, samengesteld door Comelius Scepperius, heer van Eecke (Henny Glarbo, blz. 73), geteekend door Mabuse en uitgeslagen werd door Willem Dedelinc zooals blijkt uit het volgende contract: "Wel es te wetene dat Willem Dedelinc, platen makere heeft aanghenomen een metale plate ofte tavemeel te maken ende te leveren daer inne ghescreven sal staen depitafie van der coninghinne van Denemarque rustende binnen der kercken van sintePieters neffens Ghendt naer tbewijsen van der ghescrifte des selbfs epitafie, dat hemdelinieren sal Jaunin de Maulbeuge schildere in suiker manieren, dat alle de letteren zullen zijn verheven ende den grondt uitghesleghen, ende zwart ghemaect worden. De welke metalen plate ofte tavemeel sal zijn van goeden lettoene... Ende ditte omme de sommen van zeventien ponden groete vlm te betalenedeen heelft thulpevaert der stoffe ghereedt ende danqer heelft als dweerc vollvoert ende volrnaeet sal zijn: " (Diplomatorium Norvegicum XIV. 519-1526- 9/2- verbeterd volgens de aanteekeningen van Henny Glarbo, blz. 74). Deze plaat was gevat in eene witmarmeren lijst, welke rustte op een trap-vormig voetstuk gesteund door een gebaarden saterkop en twee liggende putti, een horen des overvloeds dragende. Een uitspringend gedeelte van het voetstuk, steunende op een acanthe plant, draagt langs weerszijden een diamant, waarboven twee saterpooten, op acanthen uitloopende, eene gebistoeieerde kolom, steunen, met acanthe-kapiteel. De kroonlijst bestaat uit eene eiertand- en acanthe lijst, waarboven zes putti de wapenen van Isabella dragen en in het midden, het wapen van Oostenrijk, met dubbel koppigen arend, gulden vlies en keizerskroon, alles in wit marmer. 33


Deze omgeving of "antiraige" was, evenals de tafel, door Mabuse geteekend, en moest uitgevoerd worden door Jan de Smytere, welke echter reeds ziekelijk schijnt te zijn, vermits uitdrukkelijk vermeld wordt in het volgende contract, dat zijn helper of "cnape" het voleindigen zal, indien de meester mocht overlijden. "Wel es te wetene dat Jan de Smytere ... heeft ghenomen te leveren ende te makene binnen der kercken van Sente Pieters neffens Ghendt een werck van antiraigen dwelke zal gaen rondomme den epitafle van der coninghinne van Dennemereken welke daer ghestelt zal werden teeuwighe ghedenkenesse in een motalen platen die in die antiraige ghesloten ende ghemetst zal zijn. Ende dit zelve werck van antiraigen zal zijn van der alderbesten ende scoonsten albaestersteen dat men ghecrighen mach zonder scheuren aderen ofte onghelycke co leuren ende dat zelve we rek van antiraigen zal hij weereken ende opbringhen al naer den patroon ende exemplaire, die hem dairof gheven zal Jaunin de Maubeuge schildere. Welc voorz weerek hij ghehauwen werdt te leveren binnen zes of zeven rnaenden ten laetsten; indien ghefaulten van stofJe of van weercke inne bevonden warde, dat zal hij beteren ten zegghene van lieden van verstande, ende moet al dit zelve weercke metsen, weereken ende uitstellen zoals hij dzeraf eere wil hebben. Dit omme de somme van zes hondert gulden VL. groetslick te betalen de en helft dats drie hondert gulden zo wanneer hij tzelve weerek ghelevert ende ghestellt zal hebben: ende indien dat zo ghebeurde dat de zelve Jan de Smytere overlede eer dweerck volrnaeet was, zo zal Jan mijn Heere, cnape van den vorz Jan de Smytere dat zelve weerek ghetrauwelic volvoeren ende volmaken ... " (verbeterd naar Henny Glarbo, blz. 74). De Smytere echter, welke met de grootste moeite betaald geworden was voor het graf der koningin, vermits hij verschillende malen om geld had moeten vragen aan den secreataris van den koning: (Dipl. Norv. VIII. 553.1526117) en zijn helper De Smet slechts had kunnen betalen op Sinxen 1528, haastte zich niet met het werk. Inderdaad schrijft Hans Mikkeisen aan den koning op 10 Oogst 1526 om de beloofde 300 gulden te verkrijgen (Dipl. Norv. X 519), en in September komt de koning zelve naar Gent, waarop de Smytere hem belooft kort daarop met het werk aan te vangen (R. A. Munchenersarnl. Papir 65/1526). Dit vlotte echter niet, vermits in den brief van Hans Mikkeisen van 17 Juni 1528 (R. A. Munchener Saml. Papir. 213-1528. Dipl. Norv. X J 492), waarin hij meldt dat het graf nu afgewerkt is, ook gevraagd wordt naar betaling van het koper voor het grafschrift. Ondertusschen sterft Jan DeSmytereen neemt Jan D'Heere het werk over, zooals voorzien in het contract, het bewijs hiervan vinden we in de rekeningen op 6 Oogst door den Abt van St. Pieters aan den koning gestuurd. (R. A. Munchenersarnl. Papir 112-1528) en waarin voorkomen een post van 6 fl. uit34


betaald "relictae Johannes Smyteris" en een van 94 fl. aan "Jan mijn Heere". Overigens wordt een akte aangehaald door V. Vanderhaeghen (Jan Dheere Biogr. Nat.) waarin op 27 Oogst 1528 sprake is van Weduwe De Smytere-Roels. En wanneer op 20 Oogst 1528 koning Christiem den bekenden brief schrijft (J. Fr. Willems Isabella v. Oostenrijk. Belgisch Museum 1838, blz. 233) waarin hij zich beklaagt omdat het werk niet vooruitgaat en vraagt den beeldhouwer te dagvaarden met Mabuse, die het moet keuren, maar die in Zeeland is, dan antwoordt de abt op 25 Oogst, dat hij een bode naar Middelburg heeft gezonden en dat "Hanshuin" d. i. Hansken, bereid is het monument te laten bezichtigen (R. A. Munchenersaml. Papir 114/1528). Jan Dheere de Oude(+ 1578) gezegd meester Hans, was dus leerjongen geweest bij deSmytereen had diens zuster, Anna de Smytere ten huwelijk gekregen. Zijne zonen waren Jan Dheere, de Jonge en Lucas de Heere (1534-84) schilder. Hij woont in de Cyprèsstraat. Benevens het grafschrift van Isabella, maakte hij in St. Pieterskerk een altaar tafel op het hoogaltaar, achter 't koor een heilig graf, stallen in het koor en de tomba en grafschrift van Luc Munich, gemijterde proost ("Item noch een tafele op den hooghen altaer ende achter zeiven altaer een graf ons Reeren met een altaer tafel van Sinte Andries, altesamen ghemaect by meester Jan de Heere een vermaert sculptor en architector"). V. Vaemewyck. Historie van Belgis. Vierde Boek Cap. XLVill). In de St. Janskerk te Gent, voerde hij het praalgrafuit van Jan van Baufremez (overeenkomst van 20April1566) en van zijne vrouw Anna van Morslede (akt van 13 November 1566). E. De Busscher. Biogr. Nat.), terwijl vermeld wordt, dat hij voor St. Miebielskerk twee altaartafels leverde. Van deze werken blijkt echter niets overgebleven te zijn. Het grafschrift is echter nog niet gereed in het begin van 1529, vermits een brief van 10 Februari door Joos van Overbeke en gericht aan den sekretaris van den koning, Gotskalk, vast stelt dat Christiem 11 de plaats heeft aangewezen (waarschijnlijk bij een bezoek aan de kerk met Mabuse) waar het hangen zal en nu het werk zal ingemetst worden. "ende sal men ter naeste weke oft emmers binnen X of XII daghen ten laetsten beghinnen breken ende plaetse maken omme tselve werck end epithaphium te beghinnen stellen ende dat ter plaetse daer tghescrifte ende epithaphium alreeds ghehanghen heeft ende op die Ressche zijde also mijn alder ghenadickste here ooc dat gheconsentert heeft." (R. A. Mßnchenersaml. Papir 232-1528). We leeren ook hieruit dat een voorloopig, waarschijnlijk geschilderd grafschrift, op de aangewezen plaats had opgehangen, hetgeen een bizonder licht werpt op het elders beschreven schilderij (uit de St. Laurens kapel) (Ann. Kon. Ver. voor Gesch. en Oudheidkunde, Gent 1931). Inderdaad zien we, dat, zelfs als een grafschrift in steen en koper wordt uitgevoerd, een schilderij voorloopig aan den afgestorvene herinnert. 35


3. Het blasoen. Zekere archeologen, waaronder J. Fr. Willems (Belgisch museum 1834, blz. 234) hebben het grafmonument laten voorstellen, niet alleen aanleunende tegen den koormuur (zooals Henny Glarbo), maar bekroond door twee vliegende engelen, welke de wapenen der koningin dragen, alles in half verheven beeldhouwwerk. De oorsprong van deze vergissing is een teekening van V. Wynendaele, nu verloren, maar waarvan het Atlas Goetghebeur een getrouwe schets heeft bewaard, welke werkelijk boven de tombe een ruitvormig raam voorstelt, waarop deze vliegende engelen voorkomen . Echter werd geene rekening gehouden met het feit dat het graf, bedekt met een laken of"pelt" zooals op bepaalde heiligdagen gebeurde (volgens het opschrift),

Mausoleum van lsabella in de Sint-Pieterskerk. Reconstructie door P.J. Goetghebuer, naar een gravure in het werk van Marcus van Yaernewijck, Waerachtige geschiedenisse van allen gheloofweerdighe saken vanden Keizer Carolus V (Gent 1564). Het graf werd in 1578 vernield door de Gentse cal vinisten , en pas in 1652 vervangen door de veel soberder tombe die zich nu nog in de Sint-Pieterskerk bevindt.

36


gezien is langs het voeteinde en het raam dus hangt in een plan, rechtstandig op de groote as der tomba. De nota zegt bovendien "Boven de selve tombe hing een Blasoen, met twee engelen, de wapens houdende". Het woord "blasoen" wijst duidelijk op een schilderij, welke gehangen is, boven het monument en slechts een groot schild is, in den aard van deze ruitvormige borden, welke in het koor van b.v. St. Baafs in groot getal zijn opgehangen. Het monument en grafschrift werden in 1578 door de beeldenstormers verwoest en het gebeente der koningin, alsook dat van haar zoon Jan, gestorven in 1532 en in de sarcophaag bijgezet, verspreid. Bij het opruimen der bouwvallen van de abdijkerk werden in 1600, op 19 Mei, de beenderen terug verzameld en geplaatst in de sarcophaag in het koor. De koperen plaat, welke ontsnapt had aan de verwoesting werd erboven geplaatst. (Mallingié, Livre des Jours, blz. 69) door abt Cornelius Colomba Vranckx, geholpen door pater Victor Jours. Toen in 1652 het schip der nieuwe abdijkerk (nu Onze Lieve Vrouw te St. Pieters) volledig gebouwd is, worden de overblijfselen gebracht naar de heden nog bestaande eenvoudige tomba in rood marmer in de rechter zijbeuk, door Antonius Engrand (priester), en Armandus Hovelynck, prior (Mallingué, blz. 69 en volgende). In 1796 werd het graf, ditmaal door de Sans Culotten, opnieuw geschonden en de koperen plaat diende tot het vervaardigen van instrumenten voor natuurkundige opzoekingen. Een oud-monnik van de afgeschafte St. Pietersabdij, Emile Mallingué, die inmiddels pastoor geworden was der vroegere abdijkerk, nu parochiale kerk, verzamelde de overblijfselen in 1814 en plaatste ze terug in het grafmonument. (Zie ''Livre des Jours" laatste blz.) Op aandringen van den Deensehen financier C. F. Tietgen, en na onderhandelingen tusschen de Deensche regeering en het stadsbestuur van Gent, werden de overgebleven beenderen naar Denemarken gestuurd, tezamen met een kopie der teekeningen van Van Wynendaele, ten einde het heroprichten van het oorspronkelijk monument mogelijk te maken. (V. Vanderhaeghen. Exhumation des cendres d'Isabella d' Autriche. Mess. Sc. H. 1886). De teraardebestelling greep plaats op 10 October 1883 te Odensein de St. Knuds kerk, nevens het graf van den koning. Een eenvoudige steen met het opschrift "ElisabethDanmarks, Sveriges Norges-Vendes oe Gotes - Drotning" bedekt nu het graf, daar het monument te kostelijk bleek voor de bestaande geldmiddelen.

Dr. M. DERUELLE NOOT (1) Zie in Van Lokeren: "Chartes et Documents de l'Abbaye de St. Pierre" het proces verbaal van de teraardebestelling der koningin, de orde van den stoet en het grafschrift.

37


GENTSE MEMORIEDAGEN: 14-15-16 JULI 14Juli 1302 Guillaume de Juliers, Gui de Namuren Pieter De Coninck doen hun intrede in Gent. Zij worden enthousiast verwelkomd, heel de week wordt er feestgevierd.

14 Juli 1576 Enkele maanden voor de ondertekening van de Pacificatie van Gent worden de laatste 2 herdopers berecht door het vuur.

14 Juli1745 Het Oostenrijkse garnizoen dat zich na de inname van Gent door de legers van Lodewijk XV in het Spanjaardskasteel verschanst had, geeft zich over.

14 Juli 1803 Napoleon in Gent met Joséphine. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" 2001 - N° 6 - p. 393

14 Juli 1853 Stichting van de "Cercle Equestre". De oefeningen en de feestelijkheden gingen door in de Manège Visser in de Bagattenstraat 11. Er waren voornamelijk dressuurwedstrijden. Op het einde van de 19e eeuw vergaderden de leden in de Lammerstraat 13. Het was deze "Ruitersmaatschappij" die in December 1924 zijn medewerking verleende bij de heropening van de "Nieuwe Circ."

14 Juli 1869 Triomfantelijk onthaal van de "Melomanen" nadat zij op 12 Juli in Douai de Eerste Prijs gewonnen hadden in een internationale wedstrijd. Zij werden aan de Zuidstatie opgewacht door al de maatschappijen van de Stad. Een reuzestoet die niet minder dan 12 muziekkorpsen bevatte begeleidde hen onder een bloemenregen naar het Stadhuis. Daar werden zij ontvangen door de Burgemeester aan het hoofd van het Schepencollege. Vandaar vertrok men naar hun lokaal in het Hotel Van den Meersche. Na een overweldigende ovatie voor de Directeur Edouard Nevejans volgden talrijke toespraken, ondermeer van De Maere-Limnander in naam van de "Société 38


Royale des Choeurs", vanSchepensin naam van de "Maatschappij ter bevordering van Nijverheid en Wetenschappen", Block, Professor van Vlaamse Declamatie aan het Conservatorium, Lafontaine in naam van "Broedermin en Taelijver", Boon in naam van de "Fonteinisten", Jooris in naam van "ste _ Cecilia", enz. , enz. Bloemen werden afgegeven onder meer door "De Zonder Naam niet zonder Hart" , de "Kring van Oud-Onderofficieren", de "Société Grétry", etc. 14 Juli 1904 Dood in de Mussenstraat van de kunstschilder Cesar De Cock. Deze 5 jaar jongere broer van Xaveer werd geboren op 23 Juli 1823. Het is pas later dat hij zich begaf in de schilderkunst want aanvankelijk ging hij volledig op in de muziek.

Cesar De Cock.

39


Het begon als koorknaap in de St-Baafskathedraal. Hij ging dan naar het Conservatorium dat toen onder leiding stond van Joseph MengaL In 1840, hij is dan 17 jaar, behaalt hij er een Prijs voor viool en hij verdient dan een tijdje zijn brood met het geven van vioollessen. Hij heeft een mooie stem en treedt op als kerkzanger in de St-Jacobskerk en in deze van Seles Kest. Het is op aanraden van zijn broer Xaveer dat hij tekenen gaat studeren aan de Academie en hij wordt daarin aangemoedigd door Félix De Vigne. De muziek wordt daarom niet verwaarloosd en in 1855 behaalt hij aan het Conservatorium de Eerste Prijs voor Zang. Hij trekt dan naar Parijs bij zijn broer Xaveer en schildert dan al volop natuurtaferelen in de omgeving van Parijs. Maar de muziek blijft wel een voorname rol spelen in zijn leven en hij is zanger in de Eglise St-Roch en cellist in het Théàtre du Chàtelet. En dan gebeurt er iets zéér merkwaardigs: bij het schielijk overlijden van een nichtje waar hij veel aan hield, ontstelt hij zo fel dat hij plotseling met doofheid wordt geslagen. Dat betekent meteen het einde van zijn muzikale carrière en hij geeft zich nu met hart en ziel over aan de schilderkunst. Wat de ene kunstvorm verliest, wint de andere er bij. Wanneer zijn broer in 1859 uit heimwee naar Vlaanderen terugkeert, blijft hij in Parijs. Hij wordt de lievelingsdiscipel en de vriend van Corot. Zijn doek "La Cressonnière" inspireert verzen aan Théophile Gautier. Hij wordt ontboden aan het Hof van Napoleon 111 die een groot doek van hem koopt. Hij houdt het veellanger uit in Parijs dan zijn broer Xaveer, maar hij zal tenslotte toch ook terugkeren naar Gent. Het is hier dat hij zou sterven. Hij werd begraven op het Kerkhof van de Brugse Poort. Zijn grafmonument werd gemaakt door de bekende beeldhouwer Louis Mast.

14 Juli 1919 Dood van Gillis, Désiré Minnaert. Voorzitter van het Willemsfonds van 1897 tot 1919. Deze onderwijzer maakte carrière in het Onderwijs als Directeur en Inspecteur van de Gentse stadsscholen. Zie Steels, "Stedelijk Onderwijs"- pp. 188-191

15 Juli 1325 Dood van Willem Wenemaer. Deze rijke lakenhandelaar speelde een belangrijke rol in het Gents stadsleven van 1312 tot 1325. Hij was getrouwd met de schatrijke Margareta 'sBrunen. Het was in 1312 dat hij voor het eerst Schepen van de Keure wordt. In 1314 wordt hij benoemd tot Halleheer en in 1315 wordt hij Schepen van Ghedeele. 40


In 1318-1319 is hij Voorschepen van de Keure, wat zo veel is als burgemeester. In 1321 wordt hij door Robrecht van BĂŠthune benoemd tot een van de 5 Hoofdmannen. Hij stond goed aangeschreven bij Graaf Lodewijk van Nevers die hem in een document "mon bon ami et prudhomme" noemt. Bij een conflict tussen de Graaf en de Bruggelingen schaart Gent zich aan de zijde van de Graaf. De Bruggelingen slagen er in Deinze te bezetten. Aan het hoofd van de Gentse milities rukt Wenemaer vanaf het Kasteel van Ooidonk op naar Deinze, maar hij zal er sneuvelen aan de Rekelingenbrug. Hij werd begraven in de kapel van het Godshuis dat hij in 1323 gesticht had met zijn vrouw. Toen de Tolhuissluis in 1864 herbouwd werd ontdekte men een hele boel grafplaten die gediend hadden als fundering bij de vorige bouw. Daaronder bevonden zich ook deze van Willem Wenemaer en zijn vrouw. Zij berusten nu in het Bijlokemuseum. De nieuwe straat die in 1903 getrokken werd van de Terplatenkaai naar de Olifantstraat werd naar hem genoemd.

15 Juli 1846 Ingebruikname van het Paleis van Justitie. Dit imposant gebouw, ontworpen door Louis Roelandt, werd opgetrokken van 1836 tot 1846 op de plaats waar vroeger het Recollettenklooster stond. Het kenmerkte zich door zijn evenwichtige proporties, zij het dan ook dat de inwendige indeling niet zo danig practisch was. Een groot deel van de ruimte werd in beslag genomen door de majesteuze "Salle des Pas Perdus" die zo maar 57 m.lang was, 15 m. breed en 21 m. hoog. Bij gebrek aan geld werd dit gebouw aanvankelijk verwarmd bij middel van kachels. Dit systeem waarbij de rook afgevoerd werd langs vele meterslange kachelpijpen die dwars door het plafond en het dak liepen, was nog steeds in voege in i 926 en is waarschijnlijk de oorzaak van de brand geweest. Intussen had men nog niet weinig gelachen met de grote Roelandt die een gebouw gezet had zonder aan de schoorstenen te denken. Het was pas na de brand van 1926 dat men tot de vaststelling kwam dat Roelandt een volledige centrale verwarming voorzien had tussen de muren. Men had daar vroeger nooit op gelet! Een ander amusant detail: de ontwerper had in 1836 een sculptuur voorzien in het fronton van de voorgevel. Zij kwam er in ... 1961. Op Vrijdag 19 Maart 1926 brak er in de vroege morgen brand uit in de bibliotheek op de eerste verdieping. Het Gerechtshof wordt weldra een reusachtige 41


vuurpoel waarin alles vernield wordt. Verschroeide bladen van dossiers worden teruggevonden tot voorbij de Sneppebrug. 's Avonds staan enkel nog de 4 buitenmuren recht. Na de brand verhuisde het Gerecht naar de gebouwen van het gewezen Seminarie in de Biezekapelstraat, het Hof van Beroep belandde in een gebouw in de Korte Dagsteeg en de Parketten belandden in de Keizer Karelstraat Toen er op 18 oktober 1930 er opnieuw gerechtsdiensten werden in ondergebracht, was het nog een chantier waar metselaars en schrijnwerkers volop rondliepen. Op vele plaatsen ontbraken nog de deuren. Pas in 1931 was de herstelling af. Na de brand werd het interieur volledig heringericht.

15 Juli 1863 De "Société Royale des Choeurs" neemt haar nieuw lokaal in de Bagattenstraat in gebruik. Deze gekende Gentse koormaatschappij werd gesticht op 18 Augustus 1835. De uitvoeringen hadden eerst plaats in de Troonzaal van het Stadhuis, later in het Spiegelhof en in de Casino. In het begin was de Directeur Joseph Mengal. Hun nieuw lokaal in de Bagattenstraat werd ontworpen door Leclerc-Restiaux en omvatte een concertzaal, een gelagzaal en een grote tuin. In 1869 behaalden "Les Choeurs" de Internationale Prijs in Reims. Het motto van de maatschappij was "Bien faire et laisser dire". Ze werd ontbonden in 1895, het lokaal in de Bagattenstraat kwam toen in handen van de "Vooruit".

15 Juli 1865 Opening van de eerste volksbibliotheek van het Willemsfonds. Was aanvankelijk in een zaaltje van de Minard, maar kwam in 1867 in het Lakenmetershuis. Er volgden nog anderen: in 1876 op de Citadellaan, in 1877 op de Kasteellaan, in 1879 op Rooigem.

15 Juli 1881 Dood van Philippe Kervyn de Volkaersbeke. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 1999- N° 3 - p. 162

15 Juli 1894 Grote Historische Stoet. Ging ook uit op 22 Juli. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2000 -N° 5- pp. 316-320

42


15 Juli 1901 Dood van de beeldhouwer Louis Mast. Zie "Ghendsche Tydinghen" - 2004 - No 5 - p. 313

15 Juli 1909 Triomfantelijk onthaal van de Gentse roeiers die voor de 3e (en laatste) maal de "faoze" meebrengen van Henley.

15 Juli 1944 Spectaculaire bevrijding van de weerstander Albert Melot. Toen hij teruggevoerd werd van het lokaal van de Gestapo op de Kouter naar de Nieuwe Wandeling werd de Duitse auto waarin hij zat in de Papegaaistraat klem gereden door de weerstanders.

15 Juli 1947 Dood van de architect Jan Rooms. Hij werd geboren te Kemzeke op I Februari 1864. In 1887 kwam hij in St-Amandsberg wonen waar hij een hele reeks mooie huizen bouwde. Hij zelf woonde in een van die huizen in de Schoolstraat, rechtover de Begijnendreef.

16 Juli 1322 Dood van Lodewijk van Nevers I. Deze zoon van Robrecht van BĂŠthune trachtte zijn vader te vergiftigen, werd verbannen en stierf vroegtijdig. Het is zijn zoon Lodewijk van Nevers II die wij kennen als Graaf van Vlaanderen.

16 Juli 1743 De Staten Generaal besluiten aan Maria-Theresia een kanten kleed ter waarde van 25.000 gulden te schenken, bedrag te heffen op de belastingen van het kwartier van Gent.

16Juli 1794 Het Schepencollege wordt vervangen door een "Conseil Municipal".

43


16 Juli 1807 Dood te Oostende van Jean-Marie Busso. Hij werd geboren in 1739 in Asti (ItaliĂŤ), maar kwam in Gent wonen in 1763. Hij huurde op het einde van de 18e eeuw de gildezaal van St-Sebastiaan en maakte er een hotel van : Het Hof van St-Sebastiaen. Al wat naam had en te Gent overnachtte verbleef in het hotel van Busso, o.a. Jozef II. Toen de Franse Republikeinen op 22 April 1797 de goederen van de gilden verkochten, kocht hij het Gildehuis voor nagenoeg 2.250.000 fr. Hij exploiteerde daarnaast ook nog de "Peerdenposterije".

16 Juli 1823 Het klooster van de Predikheren wordt verkocht aan architect en houthandelaar Pierre Velleman. Hij herstelde het Pand ten dele en verhuurde de cellen aan particulieren. Een tijdlang werd de refter als bazar uitgebaat.

16 Juli 1838 Inhuldiging van de nieuwe lokalen van de kruisboogmaatschappij "Willem Teil" in de Bagattenstraat. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1996 - N° 3 - p. 163

16 Juli 1855 Geboorte van Georges Rodenbach. Alhoewel geboren in Doornik mogen wij hem als Gentenaar beschouwel!. Hij

Georges Rodenbach.

44


deed hier zijn humaniora aan het St-Barbaracollege, zijn "Rechten" aan onze Universiteit en werd ingeschreven aan de Balie van het Beroepshof. Zijn naam blijft verbonden aan de roman "Bruges la Morte" die een groot succes kende in Frankrijk. In 1949 werd een gedenkplaat aangebracht aan het huis dat hij bewoonde op de Frère Orbaniaan 9. Zijn ouders kwamen er wonen toen Georges 4 maanden oud was. Zijn monument in het Oud Begijnhof werd opgericht in 1903. Het was aanvankelijk bestemd voor Brugge aan wie het aangeboden werd, maar die verontwaardigd weigerde. Het waren Emile Verhaeren, Maurice Maeterlinck en Carnille Lemonnier die aan Georges Minne de opdracht gaven een monument voor hem te maken. Hij was familie van Albrecht Rodenbach en, alhoewel de ene flamingant en de andere francofoon was, onderhielden zij goede contacten. Hij stierf te Parijs (waar hij al een tijdje woonde) op 24 December 1898.

16 Juli 1865 Onthulling van het grafmonument van Hippoliet van Peene. Het werd gemaakt door Antoon Van Eenaeme. Geboren te Kaprijke op 1 Januari 1811 kwam deze geneesheer zich in 1835 in Gent vestigen om er zijn praktijk uit te oefenen. Zonder maar een ogenblik te willen twijfelen aan zijn medische vaardigheden, is het toch vrijwel zeker dat er vandaag niemand nog de naam van Dr. Van Peene zou kennen, ware het niet dat hij zich ook nog met enkele andere zaken bezighield. Hij schreef "tussendoor" de tekst van een 60-tal toneelstukken, operettes en vaudevilles en gold als een der beste toneelschrijvers van zijn tijd. Hij was een der stichters van "Broedermin en Taelijver", acteerde zelf wat, speelde viool en schreef in 1847 in één adem door de tekst van "De Vlaamsche · Leeuw". Veel van zijn werken kwamen tot stand in samenwerking met zijn neefje, de toondichter Karel Miry. Hippoliet was immers getrouwd met de tante van Karel: de zeer geliefde actrice Virginie Miry. Nonkel zorgde voor de tekst en neef maakte de muziek. Zo ook voor de "Vlaamsche Leeuw" en het zangspel "Brigitta" dat opgevoerd werd bij de opening van de Minardschouwburg in 1847. Hippoliet Van Peene stierf te Gent op 19 Februari 1864. Hij werd begraven op het Kerkhof van de Heuvelpoort. Zijn vrouw overleefde hem 38 jaren en werd dan bij hem begraven. Een borstbeeld van hem, gemaakt door Theo Soudeyns, werd in 1902 in de Vlaamse Theater geplaatst. 45


In 1835 kwam hij wonen in de Twaalfkamerstraat 37. Verhuizen scheen voor hem geen enkel probleem te stellen, want 2 jaar later woont hij op de Begijnengracht 68. In 1839 gaat hij wonen in de Peperstraat 3 en blijft er tot in 1847. Dan vertrekt hij naar de Wijngaardstraat 12. Van 1850 tot 1853 is hij te vinden in de Savaanstraat 37, maar verhuist dan naar de Ketelvest 23. Het is daar dat hij plotseling zou overlijden aan een hartaanval. Wij hadden hier destijds een Hippoliet Van Peenestraat, maar wegens een gruwelijke Gentse gewoonte om de straatnamen om de haverklap te veranderen heet zij nu Johan Daisnestraat. Wij vragen ons af waarom men het uitstekend systeem verlaten heeft dat er in bestond slechts een straatnaam aan een persoon toe te kennen wanneer hij minstens 50 jaar overleden was. Ongeduld van bepaalde politici? Op 28 oktober 1951 werd er aan het huis in de Peperstraat een gedenkplaat aangebracht, maar hoeveel Gentenaars hebben die ooit bekeken en hoeveel weten er dat dit huis gelegen is rechtover het geboortehuis van Maurice Maeterlinck?

16Juli 1907 Dood van Emiel Van Goethem. Deze boekhandelaar werd geboren op 30 Juli 1847. Het bedrijf werd gesticht in 1829 en was gekend voor zijn antiquariaat. Het was de uitgever van "Le Bibliophile Beige", een maandelijkse catalogus van oude en nieuwe boeken. De winkel was gevestigd in een van de huizen die aangebouwd waren tegen de St-Niklaaskerk, eerst links van de hoofdingang, later rechts ervan, op de hoek van de Catalognestraat. Emiel Van Goethem, tussen haakjes gezegd, erelid van de "Melomanen", was niet alleen boekhandelaar, maar ook een zeer vruchtbare toneelschrijver. Van hem is ook de tekst van de cantate "De Pacificatie van Gent" op muziek van Peter Benoit, waarvan de première plaatsgreep op 3 September 1876. Voor meer details, zie AndrÊ Verbeke "Het Gent van toen" - p. 26

16 Juli 1922 Dood van Karel Lybaert. Deze eens zo populaire, nu vrijwel vergeten Gentenaar, is niet te verwarren met zijn oudere broer Theophiel, de kunstschilder die, na de dood van zijn leermeester Theodoor Canneel, de muurschilderingen van de St-Annakerk voltooide. Karel, die geboren werd op 20 Maart 1854, was een journalist die een zeer actieve rol gespeeld heeft in het Gents cultureel leven. 46


Boekhandel Van Goethem . Foto: Edmond SacrĂŠ. Copyright ACL. Foto nr. 25982.

47


Hij startte zijn carrière van journalist bij het katholiek "Fondsenblad" dat in 1914 ter ziele ging, maar hij werkte ook mee aan tal van andere bladen en hij zou gedurende meer dan 35 jaar redacteur zijn bij "De Gentenaar". Gedurende geruime tijd verzorgde hij wekelijks pittige kroniekjes die meestal gewijd waren aan de lokale geschiedenis. Hij ondertekende deze stukjes met zijn schuilnaam C.D.S. of nog "Cies de Slange". Alhoewel van een totaal andere politieke mening, getuigde Ladewijk De Vriese van hem: "Hij was een knap gazetteschrijver van de goede stempel die zijn stiel kende en zijn stiel liefhad." Hij woonde trouwens naast Ladewijk De Vriese in het sinds lang verdwenen Regnessestraatje. In 1906 werd hij voorzitter van de Afdeling Vlaanderen van de Algemene Belgische Persbond. Hij was ook Voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, Tak Gent, was stichtend lid van de Snellaetskring waarvan hij de Ondervoorzitter werd, Secretaris van de Stedelijke Commissie van de Vlaamsche Schouwburg, enz. Hij was de bezieler van de historische stoet "Gent door de Euwen heen" die uitging in 1894. In 1910 werd hij gevierd in de feestzaal van de Casino, toen nog op de Coupure, voor zijn 35-jarige activiteit als letterkundige, kunstliefhebber, sociaal werker, etc. Tijdens deze hulde werd hem zijn borstbeeld aangeboden, gebeiteld door zijn goede vriend Theo Soudeyns. Twee jaar na zijn dood werd op het Campo Santo een gedenksteen op zijn graf onthuld, eveneens gemaakt door Soudeyns.

16Juli 1922 Geboorte te Brugge van Jéröme De Pauw. Hij begon zijn medewerking aan Radio Gent in December 1944. Werd later Directeur van B.R.T. Oost-Vlaanderen. Stierf te Gent op 15 Augustus 1985.

16 Juli 1927 Stichting van het Folkloremuseum door de "Bond der Oostvlaamse Folkloristen". Het was aanvankelijk in de lokalen van het voormalig Museum voor Oudheden, anders gezegd in de kerk van de Vrouwebroers in de Lange Steenstraat. De eerste Conservator was Gabriël Celis. Het werd in 1962 overgebracht naar het Kinderen Alynshospitaal op de Kraanlei.

48


16 Juli 1957 Dood in zijn appartement in de Keizer Karelstraat van Henri Van Daele. Hij werd geboren op 5 Januari 1877 in een kroostrijk gezin in de werkersbuurt van de Plezante Vest.

Henri Van Daele.

Als hij 11 jaar wordt is het gedaan met de school, hij moet gaan werken "op de fabrieke" . Als hij 16 jaar is vertrekt hij naar Frankrijk waar hij gaat werken als kopergieter. Terug uit Frankrijk gaat hij eerst zijn eigen liedjes gaan zingen in de CafĂŠChantants, maar opende dan zelf een cafĂŠ op de Vrijdagmarkt " ' t Volkshuis". In 1908 komt Vader Anseele hem opzoeken met de vraag een revue te schrijven voor "Vooruit". Dit zou de eerste worden van een hele reeks die opgevoerd werd in de "Nieuwe Circ" die aldus massa's volk lokte. Deze revues en toneel stukken speelden in op de actualiteit en hekelden vaak mistoestanden. Al deze stukken kenden een enorm succes, de troep van Henri Van Daele was een begrip in Gent en geen enkele echte Gentenaar zou graag een stuk van Henri'tse gemist hebben. De liedjes eruit werden jaren later nog gezongen en bepaalde uitdrukkingen die nu ingeburgerd zijn in de Gentse taal zijn afkomstig van het een of ander stuk van Henri Van Daele.

49


Gedurende de 2e Wereldoorlog kreeg hij last wegens zijn antifascistische uitlatingen. In 1930 had hij al een stuk "Hieteleire" geschreven. Wij denken dat vele van onze oudere lezers eens zullen glimlachen wanneer zij de titels terughoren van enkele van zijn stukken, zoals Tone hee 't miljoen -Ne viezen Apteker- Een half huis te huren- Monsieur Alfons-Jan SchaepevelDen Hertefritter - Een Schuunmoeder uit de Dunst - Mie Versluis - Trezeke Baervoets- De Erfenis van Nonkel Pol- Villa Patat- Salut en de Kost en zo veel anderen meer. Op 4 November 1969 werd in de Minard een plaket ter zijner ere ingehuldigd. Hugo COLLUMBIEN

OM ZEVEN UREN STIPT Wij vonden deze geestige tekst in het Jaarboekje der Maatschappij van Nijverheid en Wetenschappen van Gent, (12e jg. 1876) waaruit blijkt dat stiptheid niet de sterkste kant van de Gentse organisatoren van festiviteiten allerhande was. De auteur Julins Wytynck, schetst heel geestig en accuraat de tumultueuze sfeer tijdens het diplomatisch kwatiertje-half uurtje-drie kwartier wachten op den orkestmeester in de dompige Gentse opera. Wij maken er de wedervaren mee van Sander, den oliekoekenmarchand en van de agent - de pinne- mee zijne slekkestekker of sabel. Het poepchique volk beneden en 't gepeupel van de Brusche Puurte op 't kiekenskot die er zijn "Toreador mijn katten es versmuurd!" zong. Wij zochten er wat illustraties en verklaarden een en ander. De tekst lieten wij in zijn oorspronkelijke oude spelling met alle tierelantijntjes er op en er aan. Veel leesgenot! EddyLevis Om zeven uren stipt. Deuren open om vijf uren - om vijf en half stipt op het tooneel, het feest zal aanvang nemen om vier uren. Begin om zes en half uren stipt. Het concert zal beginnen om acht uren stipt. Enz.enz.enz.enz. enz. enz. enz. Deze woorden, beminde lezers, zijn getrokken uit verscheidene programmas van concerten, tooneelvertooningen enz. 50


~[QJ~~~~ @~llil @~11\@~~

51


Gij hebt allen reeds genoeg feesten van dien aard bijgewoond, om te weten hoe stiptelijk dat woordeken stipt van het programma wordt nageleefd. Gij spoedt u om kwart voor zeven aan uwe plaats te zijn, omdat het gedrukt staat: begin om zeven ure stipt. Zeven uren zijn geslagen. De zaal is eivol. Men zit stil te wachten omdat men hoopt den orkestmeester weldra uit de zijdeur te zien verschijnen. Want zijne verschijning is het eerste signaal van 't begin. Men wacht tien minuten ... geen orkestmeester! Vijftien minuten ... geen orkestmeester! De eerste bewegingen des ongedulds beginnen zich te verklaren - gesprekken over "'t wordt embêtant" '"t Is reeds zoo laat" enz. beginnen hun gang te gaan - Hier en daar begint een dikke dame zich met den zakdoek voor het gezicht te waaien, omdat het zoo warm wordt in de zaal en dat die warmte zich in oogenblikken van ongeduld driedubbel laat voelen - heeren gaan aan 't snuiven dat het kraakt en beginnen zich, om den tijd te dooden, aan de politiek te klampen: Servië,Rusland, Turkije komen op het tapijt - in de zaal heersebt zoo iets dat aan het gegons van een grooten bieënkorf gelijkt. Vijf en twintig minuten ... geen orkestmeester! Tweede phase van het ongeduld: het uitgelezen publiek der hanebalken (kiekens kot) begint er zich mede te bemoeien. Een gejoel dat alles behalve stichtend is, neemt aanvang. Er komt in die volksmassa een leven, eene beweging, die te vergelijken is aan een opborrelend mierennest. De straatjongens klauteren van den eenen kant naar den anderen; men lacht, men zingt deuntjes, men piept. De oliekoekenmarchand is het slachtoffer des ongedulds dier kerels: men trommelt op zijne blikken doos, men trekt hem bij zijn rugriem, men werpt zijne klak af, men roept langs vijf en twintig kanten tegelijk om oliekoeken. De verwarring wordt zoo groot dat er van beneên een afkeurend en berispend st... st... opstijgt, dat verre is van door het hooger wonende volk met dankbaarheid opgenomen te worden. Eindelijk gaat er zich den agent mede moeien, ofschoon hij weet dat zijne chefs hem de onmogelijke taak opgelegd hebben orde te houden in dat leger theaterrratten, toch, uit liefde voor zijne plichten en uit eerbied voor zijnen degen, meent hij te moeten handelen. Hij rolt en bolt over de menigte, naar den kant waar het grootste gerucht ontstaat, en daar rijst hij vlamoogend tusschen een hoopje schurken, net als een hofspook (2) tusschen de erwten, om aan de musschen den schrik in te jagen. Maar de musschen hebben den strik gauw beet, en zij gaan in het potaarden gezicht van hunnen dwingeland pik52


Een politieagent of "pinne" (rechts) in groot ornaat met hanenveren en zijn sabel of"slekkestekker", hier voor de tribune op het Sint-Pietersplein op 7 juni 1905 n.a.v. het bezoek van koning Leopold ter gelegenheid van de viering van 75 jaar Belgische onafhankelijkheid. (detail foto)

ken. En onze gewone bezoekertjes der hanebalken kennen ook hun agent! Men trekt aan zijn degen, men klopt, men ronkt binnensmonds, en wanneer hij zich rechts begeeft, begint men te tempeesten links. Half acht. .. geen orkestmeester Derde phase des ongedulds: een hevig voetgetrappel, als van Napoleons leger 53


op de brug van Arcale (1) vervult de zaal met een oorverdovend gerucht. Een kerel der hanebalken riskeert het machtige ordewoord "la pièce!"(3) vier, vijf zijner geburen roepen met eene lieve altostem: "la pièce! la pièce!" De gansche hanebalken herhalen het, "la pièce!" loopt van plaats tot plaats, zodanig dat de deftige bezoekers der rijkbetalende plaatsen nu ook hunne stem bij die der hoogverblijvende mengen, en alles in een ontzaglijk oorverdovend gerucht ineensmelt! 't Wordt nu ook toch uiteindelijk tijd, dat de orkestmeester zich toone! Ziedaar reeds een half uur dat het ongeduld des publieks op de proef ligt. Want men moest immers beginnen om zeven uren stipt! Half acht en vijf minuten ... men hoort eene bel! De orkestmeester daagt majestueus uit het zijdeurtje op! Een ontlastend en alomvattend "ha!" klinkt als verlossingskreet de intrede des orkestmeesters tegemoet. Zoo klonk het ontzaglijk en verlossingsmeldende "ha" der Romeinen, wanneer Horaas den laatsten der curiacen(4) zijn eeuwig paspoort gaf! De orkestmeester heeft plaatsgenomen voor zijn lessenaar, de muzikanten beginnen hun instrumenten te accorderen, dien blik, waarin noch aandacht, noch juiste richting ligt, op de gordijnen te gapen; het telt er tegen dank de plooien en trossen van.

Er zijn toonelen, 'k zeg u dat in 't voorbijgaan en terwijl wij toch aan het wachte zijn, er zijn tooneelen welke dat oogenblik hebben waargenomen om de aandacht van het publiek te trekken op allerlei annoneen die in veelkleurige letters op het gordijn (5) zijn geschilderd. Daar uwe oogen op niets anders kunnen kijken dan op 't gordijn, dat voor u hangt, zoo zijt ge wel gedwongen te lezen wat er op staat! Uw geest die misschien aan eenige tooneelen zou gedroomd hebben van het te vertoonen stuk, wordt de schaar van den kleermaker en den kam van den coiffeur teruggevoerd; affichen van photographen, restaurateurs, kleermakers, coiffeurs, revalentaverkopers (6), boekbinders, koussenmagazijnen, tapijtverkopers, fruitkoopmans, breukbandmagazijnen, hangen voor uwe blikken te schitteren ten titel van recommandatie (7). Doch, stel u gerust. Weldra wordt dat prozaïsche stuk in de hoogte getrokken 54


en dan valt gij met eenen van het vierkantige realismop de betooverendste poëzie der meesterstukken van Rossini, Meyerbeer en andere knappe kerels. Zie, 'ken kan er niet aan doen, maar 'k moet u toch nog verhalen wat er eens te Brussel in het Alcazar een heer tegen mij zei, terwijl wij tezamen op den recommandatielap (8) zaten te gapen. "Verduiveld, zei hij, 't gaat nu toch ver met de publiciteit en de recommandatie! he wel, ik wil het nog verder brengen! ik ga al de neeringdoende en handeldrijvende personen in een Congres tesamen roepen en hun het volgend voorstel doen: Namelijk, elk op zijnen rug een ingenaaid adres te dragen, bevattende zijnen naam, bedrijf en woonplaats met eenige woorden recommandatie bij. Aldus zal men zich overal zonder de minste moeite kunnen recommanderen, en wat meer is, ieder belanghebbende zal immediaat (9) den houder van het huis kunnen aanspreken." Mijn aanspreker vondt die publiciteit de gemakkelijkste de perfectste. Wij zijn daar nog niet... maar we zullen er wel komen! ( 10) En nu ... weer naar ons tooneel. Het verschijnen des orkestmeesters maar eene begoocheling geweest zijnde, zoo begint wederom een gedurig neussnuiten, hoesten, lachen, schuifelen, schreeuwen zoo hevig aan te duiden dat het ongeduld des publieks tot het toppunt geklommen is, dat er eindelijk voor de tweede maal gebeld wordt en de orkestmeester onder het zegevierend haf der aanschouwers den maatstok omhoog heft. De maatstok gaat neêr en ... dzim, dzim, boum, trê, tê, tê, boum! de ouverture is aan den gang! En 't is zeven uren stipt ????

..... Niet alleen in de theaters wordt er aldus met het publiek gebeuld, maar wat veel erger is, tot in concerten toe wordt die barbaarsche en onmenselijke mode algemeen. Ik weet er van te spreken en velen met mij, hoe bliksems aangenaam het is zoo wat drie lieve kwartiertjes ('t is nog niet lang geleden dat het eens een uurtje was!) daar te zitten schilderen zonder ander perspectief voor uwe oogen, dan eenige naakte muzieklessenaars.En ziet, in een concert is alles deftig; hieruit spruit, dat er nooit een glimlach op uwe lippen kan komen, in het theater soms veroorzaakt door een gelukkige poets van eenen bezoeker der 55


hanebalken. Neen ... Hier is alles, zoo als ik zeg, deftig, eerbiedwaardig, rustig en men verdraagt de Iooden wachtkwartieren met een ingehouden ongeduld en zonder het te durven laten blijken. Hier hebt gij de variĂŤteiten niet van den oliekoekenmarchand en den agent-speelbal, of van de soms wel eens goedgeplaatste kluchten en herhalingen uit operas. Gij zit hier net als een standbeeld, te zweeten van ongeduld en warmte. Welk is nu toch eigenlijk de oorzaak van dat langdurig en vervelend wachten? "Les grands hommes se font attendre" (11) zeggen de franschen. Ge moet weten, juist op 'tuur dat het concert moest aanvang nemen, zijn enige leden der commissie om mijnheer den dienen ... gereden om hem tot de concertzaal te brengen. 't Is zeer beleefd, zoo beleefd zelfs, dat men er de beleefdheid om vergeet die men aan het publiek moet, dat in de zaal te roosten zit. De heeren worden binnengeleid in 't kabinet van mijnheer, die gevonden heeft dat hij wel mocht wachten tot zij arriveerden, om zijn krawatje (12), zijne handschoenen, zijne decoratie enz. aan te doen; waarop hij thans zijn knecht roept die hem een krawatje aanstrikt, hem in 't generaal wat afborsteld en oppoetst, zijne decoratie aanspeet tot eindelijk mijnheer in het kabinet bij de heeren komt, tegen welke hij nog graag een praatje over 't weer en de politiek zou wagen, zoo niet een dier heren, met menschelijk gevoel en compassie voor het wachtende en lijdende publiek bezield, zijnen hoed opduwde en het verlosende; Mijnheeren, 't is tijd" liet ontglippen. En hier zitten wij, arme slachtoffers van het ellendige om zeven uren stipt, te wachten en te gapen. De muziekanten komen eindelijk binnen. Men begroet die als verlossers. Mijnheer zit en de snaren worden beproefd. Daar verschijnt eensklaps de orkestmeester, net als een dier mannetjes die uit een ressortkasje (13) springen; hij groet wordt begroet, men plakt; de maatstok gaat over de venerabele bollen der muziekanten en ... heradem o publiek!! het zeven uren stipt is eindelijk geslagen!

.... En zoo gaat het jaar in jaar uit, en dat niet alleen in de theaters en concerten, maar immers in alles wat maar tittel van feest mag dragen. En nu de moraal: 56


Is dat stichtend, is dat menslievend, is dat progresseerend, zoo maar een talrijk, en soms wel uitgelezen publiek, te behandelen als een kudde domme schapen? "Hola! ik vang u, zegt een lezer, vermits het publiek toch weet, dat de feesten slechts een half uur na het aangeduide beginnen, waarom komt het dan ook niet zoo veellater toe?" Goed, mijn vriendje, maar aldus zou de feestcommissie zich misschien veroorloven er nog een steertje bij te doen, en op die manier, van steertje tot steertje, zou men eindelijk in de uurtjes dompelen welke uiterst goed voor slapen en droomengeschikt zijn. Ik vind zelfs loffelijk dat het publiek door zijne stiptheid protesteerd tegen de onstiptbeid van de feesturen. Velen met ons wenschen, eens voor goed, die dwaze mode, welke geenereden van bestaan heeft, te zien verdwijnen. Een greintje goeden wil, heeren bestuurders, acteurs, muziekanten, enz. opdat het woordje stipt op de feestprogrammas geene gedrukte logen (14) blijve. Julius WYTYNCK

VOETNOTEN (1) Arcole: stad in de omgeving van VenetiÍ in de Italiaanse provincie Verona waar Napoleon op 17 nov. 1796 de Oostenrijkers. versloeg door de brug aldaar te veroveren. (2) hofspook: vogelverschrikker (3) "la pièce!": "het stuk!", "Wij eisen de aanvang van het stuk!" (4) Tragedie van Corneille (1640) waarin de Romeinse families, de Horaces en Curiaces vechten om de heerschappij. (5) ijzeren brandgordijn (6) revalentaverkoopers: wie kent de verklaring? (7) recommandatie, >Fr. recommandation: aanbeveling, hier reclame (8) recommandatielap: brandgordijn met reclame (9) immediaat, >Fr. immediatement: onmiddellijk. (1 0) Wat een visionaire boodschap! Ze zouden het toen eens moeten geweten hebben ... Men kende de "sandwichman" met de reclameborden voor en achter nog niet, evenmin Jean-Marie Pfaff met zijn op de kraag gebrodeerde "recommandaties" en de wandelende reclamesportmannen/vrouwen op wiens training, schoenen en petje er geen plaatsje meer vrij is zo groot als een erwt! (11) "Les grandes hommes se font attendre": "De groten laten op zich wachten" (12) krawatje: >Fr. cravatte: das of strikje (13) ressortkasje: >Fr. ressort: veer. Hier als een duiveltje-uit-een-doosje. (14) logen: leugen

57


BIBLIOGRAFIE Wie dacht dat monnikenwerk uitsluitend gebeurde in middeleeuwse abdijen heeft het verkeerd voor. Hoe ongelooflijk het ook mag klinken, ook vandaag gebeurt dat nog, zij het dan ook dat praktisch niemand zich dat realiseert. Een typisch voorbeeld van een dergelijke "moderne monnik" is Erik De Keukeleire. Men moet wel bijzonder sterk gedreven zijn (sommigen zullen zeggen zot zijn) om te doen wat hij gedaan heeft. Gedurende 239 dagen heeft hij in het Stadsarchief, van 9 tot 12 en van 13.30 tot 17 uur artikels zitten afschrijven uit, hoofdzakelijk, "De Gazette van Gent". Hij heeft aldus 31.600 kranten doorgenomen en al wat een Gentenaar kan interesseren afgeschreven op 5.370 grote vellen "karootsepapier". Dan volgde het onmetelijk werk om alles op computer te zetten in hedendaags Nederlands. De straatnamen heeft hij ongewijzigd gelaten, wat maar goed is ook. Het resultaat van dit titanenwerk werd gecondenseerd in 10 boeken die de periode 1819-1940 dekken. Zo iets is natuurlijk een ongelooflijke schat voor al wie in Gent ge誰nteresseerd is in heemkunde. Men komt er enorm veel interessants tegen die men anders nooit zou gevonden hebben. En men moet dit niet afdoen als "gazettepraat", want het gaat over feiten. Een van de problemen die een heemkundige vaak tegenkomt is de exacte datum van een bepaalde gebeurtenis. Men raadpleegt 3 verschillende, over het algemeen betrouwbare bronnen, en men zit met 3 verschillende data. Hier is er geen discussie mogelijk: als er in "De Gazette van Gent" van 17 Februari staat: "Gisteren gebeurde dit of dat", dan weten wij precies wanneer dit was. Wie deze boeken aandachtig wil doornemen gaat daar honderden uur plezier aan beleven. Wij zetten ze hier even op een rijtje: Boek 1. Sint-Pieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein-Deel 1 1819-1901-298 blz. Boek 2. Idem- Deel 2- 1902-1918- 302 blz. Boek 3. Idem- Deel 3- 1919-1940-290 blz. Boek 4. De Gentse Citadel en het Citadelpark- Deel1- 1819-1907-340 blz. Boek 5. Idem. Deel2- 1908-1940- 320 blz. Boek 6. De Wereldtentoonstelling van Gent in 1913- 1896-1920-352 blz. Boek 7. Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier- Deel 1 - 1832-1910 - 338 blz. Boek 8. Idem. Deel2- 1911-1940-310 blz. Boek 9. Station Gent-Sint-Pieters- 1832- 1940-344 blz. Boek 10. Stedelijk vervoer en buurtspoorwegen naar Gent-Sint-Pieters en Sint58


Pieters-Buiten- Deel1 - 1873-1940- 304 blz. Deel2 ervan (1941-2005) zal verschijnen in 2005. Al deze boeken zijn geïllustreerd en hebben een formaat van 21 x 29,7 cm. Alhoewel ze "onbetaalbaar" zijn hebben zij toch een prijs: 12 euro (484 fr.) per deel, per 3 delen 32 euro (1.291 fr.) i.p.v. 36, per 4 delen 42 euro (1.694 fr.) i.p.v. 48 euro en voorde volledige reeks van 10 boeken: 99 euro (3.994 fr.) i.p.v. 120 euro. Het boek wordt gratis aan huis geleverd binnen een straal van 4 km. Het kan afgehaald worden bij de auteur Erik De Keukeleire - E3-plein 93 - 9050 - Ledeberg. Tel. (Na 17 uur): 09.230.47.05 Levering na storting op PCR.000-0865649-21 Een aanrader! Wie Gaston De Smet zegt denkt onmiddellijk aan die talrijke prachtige tekeningen van Gentse monumenten en stadsbeelden. Vijf jaar geleden zat hij met zijn boek over Keizer Karel aan zijn 9e en dacht dat hij het nu wel gehad had. Maar deze boeken kenden een dusdanig succes dat de eersten niet meer verkrijgbaar zijn. In overleg met de uitgever SnoeckDucaju werd dan besloten een IOe en laatste boek uit te geven onder de titel "Tekeningen Gent". Het is een bundeling geworden van wat hij zelf zijn beste tekeningen vindt uit de vorige 9 boeken en dat zijn er een 100- tal geworden. Bij iedere tekening staat een begeleidende tekst en aangezien deze boeken nog al eens gebruikt worden als relatiegeschenk en toeristen er ook al wat inzien als souvenier aan hun bezoek aan Gent is deze tekst niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Frans, Engels en Duits. Voor de gelukkige bezitters van de vorige boeken van Gaston De Smet is er dus niets gebeurd, maar het is wel een buitenkansje voor dezen die de vorige uitgaven zouden gemist hebben. De prijs bedraagt 29 euro (1.170 fr) en het is te bekomen in de boekhandel. Een interessant boekje over de Gentse trams is "100 Jaar Elektrische Trams in Gent 1904-2004". Het werd uitgegeven door de "VZW. Vlaamse Tram- en Automuseum". Het geeft een overzicht van al de trams die hier ooit gereden hebben met -en dit is het boeiendste- een 70-tal foto's waarop voor de oude Gentenaars hun vroegere vertrouwde trams te zien zijn, niet alleen de tram, maar vaak ook nog de wattman en de ontvanger. En niet het minst interessant, veel verdwenen oude stadsgezichten. Het boekje heeft een formaat van 17 x 24,7 cm., telt 64 bladzijden en kost 6,50 euro (262 fr.) Bij Waanders verscheen "Gent van toen en nu. N° 11. De Werkzame stad." 59


De tekst is van Jeannine Baldewijnsen Wout De Vuyst. Komen o.m. aan bod: De Lakenindustrie, Metselaars, Koren, Stapelhuizen, Brouwers, Tinnepotgieters, Geneeskunde, Stukwerkers, etc. 32 blz. Meer dan 80 foto's. Prijs: 3,95 euro (159 fr.) "Gent van nu en toen. N° 12. De industriële stad." Tekst van René De Herdt. Textiel, Lousbergs, de Hemptine, La Lys, Linière gantoise, Metaalconstructie, Stoomketels, Stoommachines, Carels, Van den Kerchove, Phenix, Mahy, Tuinbouw, Van Houtte, Hartmann, etc. Eveneens 32 blz. en meer dan 80 afbeeldingen. Zelfde prijs als hierboven. Te bekomen in de boekhandel en in meerdere dagbladwinkels. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD De heer Roger Buyle (Melle) schrijft ons: "In Gent van toen en nu- De werkzame Stad" lees ik op bladzijde 332 "Na de hervorming van het stadsbestuur in 1301 bezetten de wevers, de volders en 53 kleine neringen mee de schepenbanken." Kan iemand een lijst bezorgen van deze 53 kleine neringen?" De heer Herwig De Wilde (Lokeren) vraagt: "In het kader van een historisch onderzoek is Herwig De Wilde (van de firma Tauw nv te Lokeren) op zoek naar informatie over de cokesfabriek die vroeger in de Parmanstraat gelegen was. De cokesfabriek was gelegen tussen de (huidige) bottelinstallatie van Gandagas en het terrein van het havenbedrijf (Farmanstraat 38). Wie kan oude foto's, eventueel plannen bezorgen van de vroegere cokesfabriek? Wie kan Herwig De Wilde in contact brengen met vroegere werknemers van de cokesfabriek. Herwig De Wilde is bereikbaar op het gsm-nummer0498.87.61.12, per mail: hwi@tauw.be, per fax: 016.72.06.75 of op het adres: Tauw nv, Waaslandlaan 8 A3, 9160 Lokeren.

LEZERS SCHRUVEN ONS Van de heer Guido De Bruyker ontvingen wij volgend schrijven: Tot mijn vreugde lees ik in het laatste nummer van Ghendtsche Tydinghen een bijdrage over componist Petrus Verheyen. Ik ben zelf musicus en minnaar van oud Gent, en onderzoek al jaren tussen mijn beroepsactiviteiten door, als leraar

60


(viool en harmonieleer) en uitvoerend musicus, muziek van Gentse meesters uit de 18e eeuw. Zo bracht ik een vrij groot aantal werken in partituur van Barth, Krafft en Verheyen. Ik wijdde in 2001 een volledig concert aan Krafft (soli, koor en orkest -met stadstoelage voor projecten die relevant zijn voor Gent), maar ben de laatste jaren vooral in Verheyen geïnteresseerd (van wie ik vorig jaar een prachtig "Laudate Pueri", voor vocale solisten, koor en orkest, dirigeerde). De historische gegevens over deze figuren intrigeren me evenzeer. Een merkwaardig gegeven in uw tekst is een tweede requiemmis die Verheyen zou geschreven hebben ter nagedachtenis aan Grétry, iets wat ik in de oude bronnen nergens ben tegengekomen. Heeft u dit van de mensen van Alamire-foundation, die het archief van de Sint-Niklaaskerk hebben geïnventariseerd? Dat zo lang verborgen archief zou nogal wat werk van Verheyen bevatten, waaronder gelukkig ook het door Frans De Potter al gesignaleerde manuscript van het requiem voor Haydn (ik zou dat archief dolgraag inzien, maar probeer al anderhalve maand vruchteloos de verantwoordelijke musicoloog te bereiken). Verheyen is een cruciale figuur in de ontwikkeling van de Gentse toonkunst, die, zoals u terecht opmerkt, in Gent helaas niet waardig werd geacht een straatnaam te krijgen. Dank daarom voor deze "memorie", en speciaal geluk gewenst voor het tijdschrift waar ik om de twee maand reikhalzend naar uitzie, en zijn steeds ongemeen boeiende "Gentse memoriedagen".

GÊNSCHE PRAÓT Pier Schaovelijnk was soldaat bij 't îeste liene. Op ne vrijdag morgen moest hij de wacht optrekke op de Kijter in d'huufdwacht. De koperaal steldeg'hem veur den îeste kier van zijn leven op schildwacht. -Soldaat Schaovelijnk, zie dache goe euwen dienst doet, zei de koperaol. Rond den elve komt de generaal hier verbij, zie da g'in tijë de mane buite roept veur de salu, of 't zal op iwen tore luië. - Goed, koperaol, zei Pier. 't Wierd elve ... halver twaolve... kaortze veur... in niemand te zien. - Hij en zal niernier kome, zei Pier, in hij kropt in zijn kotze. Al mee ne kier kwamt er îene veur hem staon die hem van onder tot bove bezag. Schaovelijnk bezag hem ûuk. - 'k Gelûuve dat da den opperkomesaores es, zeid hij in zijn eige; wa moe den di ene van mij hên ... 61


- Awèl, riept den andere, es dat ezûu dade gij euwe dienst doet? -'kEn hê kik mee eu gîen affires, Menhîere de komesaores, zei Pier. -Ezel! zeid den andere, kende gij nog de generaol nie? Pier schoot in ne lach. -Es 't serieus, zeid hij, zijde gij de generaol? Awèl, manneke, 't ziet er hem lief uit veur eu, g' hêt chance dat de koperaol eu nie en ziet, ge zij tenminste drij kortiers te laote! De generaol en kost hem nie inhêwe van lache; hij trok zijn schêwers op in gieng vûurt ... - De stommerik lacht er tons nog mee, zei Schaovelijnk.

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 9 januari 1922 verscheen in "De Gazet van Gent" onderstaand artikeltje van Alfons Van Werveke over DE VIJFWINDGATBRUG

Door "windgat" verstaat men een opening onder een brug, die afgesloten wordt door een deur, welke bij middel van een windas kan op- en neergelaten worden tusschen groeven. Hier worden vijf zulke gaten bedoeld, die men openen kon, om het overtollige water uit de stad te laten wegvloeien. De windgaten zijn geplaatst op een der oude armen van de Schelde, die door de moerassige Muinkmeerschen van de St-Pietersabdij vloeiden. Het woord windgat is zeer oud, me~ vindt het reeds in een stuk van 1255 betrekkelijkMeenenen uitgaande van Gwijde, graaf van Vlaanderen. De Windgatbrug wordt eerst vermeld in de rekening der stad Gent over 1321. Dan reeds was de arm der Schelde aldaar van verdedigingswerken voorzien; er was een versterkte poort op den steenweg, een toren aan de monding van den waterloop in de Nederschelde, die nog bestaat in het huis der Grootjuffer van het Klein Begijnhof; er waren ook torens stroomopwaarts de brug en dat alles was verbonden door muren, waarvan de grondvesten zeker nog wel te vinden zijn. Bemerken wij in 't voorbijgaan, dat de verdedigingslijn aan het Vijfwindgat de derde omheining was langs deze zijde van de stad. De eerste lag vóór de groote Nederschelde aan GeeraardDuivelsteen. De tweede gebruikte als vestinggracht den arm van de oude Schelde, die het uiteinde van den Brabantdam doorkruiste bij het Afteveldeplein en waarop de Hooipoort lag. De vierde omheining, met de Sint-Clara of de Keizerpoort en de Sint-Lievenspoort werd omstreeks 1345 gebouwd. 62


De stuw, waarmede we ons bezighouden, heette eerst de "Windgaten" , in 1406 voor het eerst de "Vijfwindgaten". De versterkte poort, die dit waterwerk verdedigde, is goed zichtbaar op het afbeeldsel der stad in vogelvlucht van 1534. Men bewaarde er in de middeleeuwen de paviljoenen van het gemeenteleger. In 1352 gebruikte Jan de Coeckelaere het hoogteverschil van het watervlak aan beide zijden van de Windgaten om aldaar een schors- en moutmolen op te richten. In 1563 kwam er een volmolen bij. De poort zelve werd ten jare 1503 in cijns gegeven aan het nevenliggende Sint-Jorisklooster, waarvan de kapel nog te zien is tegenover de RuiterijschooL 't Is door den ouden eigendom van dit klooster, dat in 1844 de "Vijfwindgatstraat" werd getrokken. De versterkte poort is verdwenen, maar de windassen, waarmede de windgaten werkten, zijn nog in wezen. Het ontwerp bestaat den waterloop boven de sluis te dempen. Wij hopen wel, dat men aan dit eigenaardige hoekje van de oude stad niet raken zal en wij menen dat het eenmaal mogelijk zal zijn den toren in het Begijnhof te herstellen, want, hij is het oudste overblijfsel van de versterkingen onzer stad. Dat men de stinkende gracht die geheel de wijk verpest, opvulle, is begrijpelijk, maar dat moet niet meebrengen de verdwijning van de brug, noch van de sluis, noch van het gedeelte van den waterloop er boven, dat van de straat zichtbaar is. Het zou voldoende zijn het te verdiepen om er het water op hetzelfde peil te brengen als beneden de sluis. In dit overblijvende gedeelte van den waterloop zou het water niet stilstaan, omdat de fabriek, die er nevens ligt, aldaar zou voortgaan haar water te trekken. Men zegge niet, dat het Vijfwindgat niet zeer eigenaardig is. Het is niet te loochenen, dat die brug, die sluis met haar oude houten windassen, die kleine waterloop, ware hij wat onderhouden, veel mooier zou zijn dan wanneer men ze verving door twee rijen huizen met verglaasde steentjes in rechte lijn. Sloopen wij dat hoekje van het oude Gent niet: het behoort tot onze geschiedenis. Laat het ons maar erkennen: zelfs na den wereldoorlog leven we nog wat van herinneringen. De vreemdeling komt ze hier opzoeken. Hij ontdekt aardige hoekjes waar veel stadsgenooten - zij die elders gaan zeggen dat hier niets te zien is nooit iets gevonden hebben dat hen aantrok. Eens op een mooien lentedag, reisden wij van Oostende naar Gent. Een Amerikaan, die 's morgens aangeland was, stond voor het portier en hield de oogen niet af van die streek die wij doortrokken. Iemand die nevens ons zat, drukte er zijn verwondering over uit, dat die vreemdeling zooveel belang stelde in het landschap, hetwelk, volgens sprekers, niets bezienswaardig aanbood: "Mijnheer, zeiden wij, wij hebben het geluk gehad Amerika te doorreizen: wij hebben er veel gezien en veel geleerd. Wij meenen te weten, wat de aandacht van die Amerikaan zoo sterk trekt. 't Is ons schoon landschap, 't zijn onze vruchtbare vlakten, 't is het groen van onze weiden, van onze velden, van onze bosschen, van ons water zelfs, 't dat ontzaglijk groen tapijt, dat heel Vlaanderen bedekt. Dat heeft hij nooit 't zijnent 63


gezien, dat weten wij zeker. In Amerika vliegt de trein dikwijls uren, ĂŠĂŠn dag lang door onbebouwde dorre vlakten, waar niets groeit. Ons land moet aan dien vreemdeling een heellachende aanblik bieden, en wij zijn geenszins verwonderd, dat hij verkiest hem te bewonderen liever dan ons uren lang te zitten bekijken. Laat ons niet alles effen maken, trekken we niet maar steeds de wegen met de koord; vullen we niet alle waterloopen op; witten en cimenteeren wij onze gevels niet, met kleurige bouwstoffen gemetseld. Maken wij niet alles overal gelijk, domweg, om er toe te komen, langzaam maar zeker, dat men geen verschil meer zie tusschen onze stad en alle andere, waar men niet meer vooruitzicht heeft gehad dan hier. Weet ge, vriend lezer, hoeveel vreemdelingen in 1921 's Gravensteen hebben bezocht? 36.600, zegge zes en dertig duizend zes honderd. Weet ge ook dat, slechts weinige jaren geleden, dit wonder gevaar heeft geloopen gesloopt te worden? A. VANWERVEKE

EEN ZWAAR VERLIES VOOR HET DOCUMENTATIECENTRUM VOOR STREEKGESCIDEDENIS Leden van onze Kring die regelmatig het Documentatiecentrum bezoeken zullen voortaan de hulp niet meer kunnen inroepen van de zeer actieve Ondervoorzitter Erik Schepens. Hij overleed schielijk op 11 oktober 2004. Dit is een zeer zwaar verlies voor het Documentatiecentrum want de heer Schepeos was er wekelijks vele uren bezig met de informatieverwerking van het bestand. Het zal bijzonder moeilijk worden om zo iemand te vervangen. Wij bieden aan zijn nabestaanden onze oprechte gevoelens van deelneming aan.

64


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 34e jaargang nr. 2 maart-april 2005

INHOUD - Pierre Kluyskens: De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. 3e en laatste deel. -Louis Maeterlinck: Inventaire ArchĂŠologique: Borstbeeld van generaal Bonaparte. - Prudens Van Duyse - Guido De Bruyker: Pierre Verheyen. - Frieda Van Tyghem: Verdwenen monumenten. Huizenonderzoek te Gent: een verdwenen woonsite in de Drabstraat - Erik De Keukeleire: Het Museum van Schone Kunsten. Deel2. 1903-1918. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 17-18 juli. - Quizmaster: Uitslag van de Puzzel 2004. - Lorlewijk De Vriese: De Koetsier van Dr. ScheeweL -Bibliografie. -Vraag en Antwoord. - Alfons Van Werveke Oudheidkundige kroniek I. De namen der straten onder het Fransch Bewind Oudheidkundige kroniek II. Namen van straten samengesteld met Berg

65

66 76 77 86

102 116 123 125 131 133

134 135


COMMISSIE VAN MONUMENTEN EN STADSGEZICHTEN 3e en laatste deel

Het valt niet moeilijk voor elk jaar van de afgelopen kwarteeuw een initiatief van de Commissie van Monumenten op de kop te tikken dat Gent baat bijbracht of het van een of andere ramp of verminking spaarde. Zoals voor 1974 de actie van de Commissie die leidde tot de beslissing van de Nationale Bank af te zien van het optrekken van een betonnen complex vlak tegen het Oeraard Duivelsteen, als de overwinning van het jaar zal geboekt blijven, zo droeg in 1964 het beste door de Commissie behaald resultaat de naam: Middeleeuwse keuken van het voormalig godshuis van de Wollewevers. De Generale Bankmaatschappij wou ze slopen om haar parking meer ruimte te geven: het optreden van de Commissie bracht redding van het gebouw, al had de Bank zeker een grotere inspanning kunnen doen die de restauratie van dat enig ensemble had verzekerd. Andermaal moest de Commissie zich schrap zetten tegen een geplande verminking van de halfronde uitstalramen in de Korte Munt, de enige voorbeelden van dergelijke uitstallingen te Gent. Geen jaar gaat voorbij zonder een of ander dossier over de Kouter. In 1964, dus 10 jaar v贸贸r men ze thans herstelt, liet het stadsbestuur weten dat de kiosk niet meer kon gerestaureerd worden en derhalve moest gesloopt worden! De Commissie legde zich bij het zgh. oordeelkundig advies van de specialisten neer en opteerde voor een nieuwe, uitneembare en verplaatsbare kiosk die ook nog elders, bv. aan het Zuidpark of aan het Maria-Hendrikaplein zou kunnen gebruikt worden. Het antwoord van de Commissie verdween voor de zoveelste maal in de grote berglade van het Stadhuis. Hetzelfde jaar begonnen de onderhandelingen met de Europabank die op de Groentenmarkt het indrukwekkende ensemble tussen Korte Munt en Pensmarkt, een gewezen leen van de St-Pietersabdij wou omvormen tot een modern bankgebouw. Voor de hoofdgevel kant Groentenmarkt kon een vergelijk worden getroffen, doch voor de zijgevel, kant Spijker, bleef het een ramp. De Commissie adviseerde ook eenparig ongunstig voor een nieuwe gevel van een sportwinkel Burgemeester Braunplein: de stad wou het advies niet volgen en de gevel werd en blijft een vloek in dit historisch ensemble Belfort-St.Niklaaskerk Evenmin succes had de Commissie voor het hoekhuis Vrijdagmarkt-Waaistraat,

66


een fraai gebouw waar de eigenaar per se een groot uitstalraam wilde: evenmin succes toen zij een stemmige gevel in de Sint-Jacobsnieuwstraat wou redden. In 1965 werd, zoals het hoort na Gemeenteverkiezingen, de Commissie met een paar nieuwe leden aangesteld; zij kon pas op 21 mei voor de eerste maal bijeenkomen: voorzitter en secretaris werden bij handgeklap in hun functie bevestigd en er mocht opnieuw van wal worden gegaan. Het heuglijk dossier van het jaar was de restauratie door het Gemeentekrediet van het ensemble op de hoek Hoogstraat en Holstraat In augustus kwam een vraag binnen voor het slopen van een gevel uit de XVIe eeuw in de Lange Munt en het optrekken aldaar van een appartementsgebouw. De Commissie haalde haar klauwen boven: "De Lange Munt heeft tot op heden een typisch uitzicht bewaard, dat past in het kader van het oude stadsgedeelte. Het optrekken van een modem flatgebouw aldaar zou storend werken en bovendien een gevaarlijk precedent scheppen" De Commissie bleef ditmaal aan de winnende hand. Het oude gebouw Fritz in de Veldstraat waar zovele dames in jaren met wafels en taartjes hun slanke lijn evenveel kwaad hadden aangedaan als hun vriendinnen en kennissen met hetgeen zij er vertelden of kletsten, verdween en maakte plaats voor de C&A-gevel, modem opgevat, zeker niet lelijker dan het gesloopt gebouw, maar meteen verdween een brok romantiek uit de vrouwelijke kroniek van Gent. De Commissie deed een wanhopige of hopeloze poging om de gebouwen van het Militair gasthuis, het gewezen Klooster van Deinze, vooral kant Triestlaan en Ekkergemstraat, te laten klasseren: het mocht niet baten.

In de CataloniĂŤstraat verdween de van oudsher gekende zaak "Ie Louvre": een bankinstelling nam de plaats in, doch de Commissie kon onmogelijk haar goedkeuring hechten aan het in september '65 ingediend ontwerp: "De Commissie verwerpt het ingediend ontwerp wegens zijn "vieux-neuf' karakter, en andermaal dringt de Commissie aan bij het stadsbestuur opdat een algemeen plan van aanleg van Mageleinstraat tot Veldstraat zou worden opgemaakt. Het was de vierde of vijfde maal dat de Commissie aandrong doch de stad bleef doof als een pot! 1966 werd zeer slecht ingezet want in de loop van de maand februari overleed haar voorzitter, Professor Paul De Keyser. In zitting van 11 maart mochten wij een postume hulde brengen aan hem die een overgangsfiguur was geweest in de geschiedenis van de Commissie, maar ook een groot figuur. "Wij hebben, zegden wij toen, een goede voorzitter, een trouwe vriend, een doorbrave man verloren. Als voorzitter van onze Commissie is hij steeds geweest wat hij ook in het

67


gewone, in het dagelijkse leven is geweest: eerlijk, rechtvaardig, gedienstig. Hij kende onze stad en had ze lief, niet als een kamergeleerde of een specialist, maar eenvoudig lief, om haar atmosfeer, om de lijn van een gebouw, om de gril van een arabeske, om de gemoedelijkheid van een straatje, om het loof en het groen van een boom langs een kaai, om een herinnering aan het verleden in een gevel geprent, om de volksziel die bleef zingen en zweven in een pittoresk hoekje van de oude stad..." Ja, zo was Paul De Keyser, de filoloog, de folklorist, de letterkundige, de historicus en de pedegoog geweest: een doorbrave, verdraagzame man, bekommerd om het behoud van het schone maar ook om de rechtmatige belangen van eignaars, neringdoenden en handelaars. In de zitting van 1 april volgden wij hem als voorzitter op: "Onze macht en onze bevoegdheid zijn gering, beklemtoonden wij in ons dankwoord, wij zijn een consultatieve Commissie die het in het atoomtijdperk moet stellen met een reglement en met middelen die grotendeels dagtekenen van de regering van Willemil Het is hoofdzakelijk het stedeschoon van onze stadskuip dat wij moeten verdedigen, de ruimte waar de historische gebouwen, merkwaardige gevels en sites prijken maar waar ook handel en nering geconcentreerd zijn ..." In diezelfde zitting werd ten andere aangedrongen of een wijziging en aanpassing van het reglement. Drie weken later bracht de Commissie een voorziene toelage op 30.000 fr. terug omdat de bouwheer slechts enkele van zijn beloften had ingewilligd. Gelukwensen gingen naar het stadsbestuur voor de ontworpen restauratie van de gevel van de Em. Braunschool in de Volderstraat. Aangedrongen werd opdat in de nis het beeldhouwwerk "De Maagd van Gent" zou voorstellen en zou moeten opgevat worden in de geest van de XVIIe eeuw, d.w.z. dat zij zwierig de gehele ruimte van de nis zou vullen. Of het nu zo is uitgevallen, kunnen de Gentenaren wel zelf uitmaken! Hetzelfde jaar trachtte de Commissie het koor van de St.-Michielskerk in te schakelen in de reeks verlichte monumenten, hetgeen de verlichting van Grasen Koomlei zou verlengen en later ook de herstelde gevel van het Pand erbij zou kunnen betrekken: wij kropen een halve dag op daken en in goten, maar het resultaat was dat het stadsbestuur om zgh. financiĂŤle redenen niet wou ingaan op dat voorstel, dat alles bij mekaar, niet veel meer had gekost dan een vuurwerk van 3/4 uur tijdens de Gentse Feesten! Het dossier nr 1 van 1966 bleef dat van het plan van aanleg "Oudburg-Patershol". Het gold toen nog een voorontwerp, doch in 1974 zijn wij niet veel verder gevorderd! De Commissie verheugde zich om de principiĂŤle beslissing dit enig ensemble te redden, doch wees meteen op het feit dat heel wat huizen bouwvallig waren, 68


andere stijlloos geworden, en andere nog totaal onbewoonbaar. Globaal gezien keurde de Commissie het voorontwerp goed, o.a. voor het verbreden van Hertogstraat, Haringstraat en Kalversteeg, het voorbehouden van een strook voor het heroprichten van historische gebouwen, doch sprak zich kordaat uit tegen het mogelijk slopen van de huizengroep begrensd door Kraanlei, Zuivelbrugstraat en Leie. In november kwam het dossier van het appartementsgebouw van de Kouter op de plaats van het voormalig Posthotel te berde: het ingediend voorwerp werd eenparig afgewezen! In februari 1966 was ons professor emeritus Paul De Keyser, sedert jaren de inschikkelijke, gematigde voorzitter van de Commissie ontvallen; het was een pijnlijk verlies dat wij nog niet helemaal te boven waren, toen ons in april van het volgend jaar ook onze toegewijde erevoorzitter, de h. Jean de Breyne, onverwachts na een korte ziekte, ontviel. Hij was 45 jaren ononderbroken lid geweest. In 1922 had hij Napoleon De Pauw opgevolgd, was van 1926 tot tot 1935 secretaris, dan tot 1959 voorzitter, en sindsdien erevoorzitter geweest. In al die jaren had hij geleefd voor de Commissie en voor al hetgeen zij vertegenwoordigde en kon verwezenlijken in een stad als Gent. De h. de Breyne, bescheiden figuur die lof en eer schuwde, was elke voormiddag en praktisch elke namiddag op post om de registers en documentatie bij te houden, de dossiers van de zittingen aan te vullen en klaar te maken voor de komende vergadering. In de laatste zitting die hij mocht bijwonen, was het probleem van de mogelijke verbouwing van het bisschoppelijk paleis besproken geworden. De h. de Breyne was fel gekant tegen elke aanslag op het koor van de hoofdkerk, en ook hij had er hardnekkig tegen gevochten moest hij nog de gelegenheid daartoe hebben gekregen. Het dossier "Uitbreiding van het bisschoppelijk paleis" is "de" grote nederlaag van de Commissie en van alle Gentse kunstliefhebbers in de afgelopen 25 jaar geweest, de zwaarste aanslag op ons kunstpatrimonium, een van de zeldzame fouten voor dewelke er geen vergiffenis kan geschonken worden: zij die deze daad van vandalisme hebben doorgevoerd, blijven ten eeuwige dage in de ban van de Gentse gemeenschap. Het is ten andere allemaal verdoken, geheimzinnig gebeurd. ledereen in de stad dacht dat men het opzet had laten varen, dat het een akelige droom was geweest en dat het gezond verstand het uiteindelijk zou halen: wanneer dan toch werd ingezien dat sommigen volhardden in de boosheid en niet aarzelden een gebouw ruw en brutaal als een oorlogsbunker tot vlak tegen het koor van de wereldberoemde katedraal te laten optrekken, was het te laat: de kogel was dit-

69


maal niet door de kerk, maar het monster tegen de kerk aangeschoven. In 1967 dacht men nog steeds dat alles zou eindigen indien niet met een chanson, dan toch zonder drama. Er waren dat jaar niet veel belangrijke dossiers doch de enkele die wij uit de reeks van 12 commissievergaderingen weerhouden, waren ontegensprekelijk gewichtige zaken. Een eigenaar in de Zuivelbrugstraat wou zijn gevel zgh. moderniseren. Het antwoord van de Commissie kwam ondubbelzinnig, snedig: "dit straatje is een der best bewaard gebleven typisch oude stadsgezichten, met een kenschetsende XVTie eeuwse architectuur. De Commissie is eenparig de mening toegedaan dat de huidige architectuur van de gevel dient bewaard te blijven, temeer daar dit typisch straatje leidt naar het Patershol en samen met de groep huizen aan de Kraanlei en Rode Koningstraat een enig pittoresk stadshoekje uitmaakt". Aldus werd het ensemble gered en werden later twee gevels zelfs keurig gerestaureerd. Een ander belangrijk en netelig dossier was dat van het optrekken van een appartementsgebouw op de plaats van het voormalig Posthotel op de Kouter. Er waren onderhandelingen geweest met de bouwfrrma, een vergelijk lag in het verschiet doch toen het ontwerp officieel werd ingediend, bleek het dat men de opmerkingen van de Commissie over het hoofd had gezien, zodat dan ook ongunstig advies werd uitgebracht, hetgeen helaas niet mocht beletten dat het gebouw, afschuwelijk banaal en een ereplein als de Kouter in elk geval onwaardig, er toch mocht komen tot grote ergemis van de Gentse kunstminnaars. Even belangrijk en delicaat was het project de gevel van de "Concorde" op de Kouter te slopen en op die plaats een nieuwbouw te doen. Verschillende ontwerpen werden ingediend waarbij uitgekeken werd naar het opvangen van de oude gevel in een nieuw complex: het bleek een onmogelijke zaak te zijn. Uiteindelijk legde de Commissie zich neer bij het ontwerp van nieuwbouw echter met de conditio sine qua non dat de zorgvuldig weggenomen voorgevel van de Concorde zou heropgetrokken worden kant Universiteit, hetgeen, zoals men weet, toch niet geschiedde. Andere ontwerpen werden op de Kouter in het vooruitzicht gesteld en de Commissie ging dan ook preventief tot de aanval over: "In een nabije toekomst, zullen vier complexen worden opgetrokken, nl. op de plaats van het gewezen Posthotel, op de hoek Kouter-Zonnestraat, op de hoek Kouter-Korte Meer en op het terrein Kouter-Korte Meer- Universiteitsstraat De Commissie meent dat deze vier complexen qua hoogte, aspect, standing en materialen een zeker verwantschap moeten vertonen, hetgeen natuurlijk de individuele schepping van de verschillende architecten niet mag uitsluiten". Het jaar 1968 was nog geen maand oud of een vervelend dossier kwam op de Commissietafel belanden: de sloping van een merkwaardige gevel uit de XVTile

70


eeuw in de Brabantdam (nrs 44 en 46). De Commissie zette zich schrap en van het ontwerp werd uiteindelijk afgezien. Het Kasteeltje van Emmaüs in de Hoveniersberg, straatje uitgevend in de St.Pietersnieuwstraat zou gedeeltelijk worden hersteld hetgeen de Commissie natuurlijk goedkeurde evenals een voorontwerp voor een complex voor de politiediensten aan het Gouden Leeuwplein. Het voorzag het optrekken van twee gevels in XVIIe eeuwse stijl, hetgeen een verfraaiing van het site aldaar had betekend, doch zeven jaar later rust het voorontwerp nog zacht in een of andere lade van het stadhuis! Op 22 maart 1968 gaf de Commissie voor de eerste maal in haar geschiedenis een persconferentie over een aantal stadsproblemen: zij werd zeer druk bijgewoond en leidde tot een reeks merkwaardige bijdragen in de Gentse kranten. Op het Burgemeester Braunplein werd een ensemble galerijwinkels gepland op de plaats van het huis Bourdon, echter zonder het inpalmen van de hoekhuizen, hetgeen de Commissie niet kon aanvaarden: zij bereed andermaal haar stokpaardje: geen gebouw optrekken vooraleer de stad een algemeen plan van aanleg zal hebben uitgevaardigd. 1968 was beslist een vruchtbaar en bewogen jaar met heel wat ongelukkige en slechts een paar gelukkige ontwerpen. Aldus verwierp de Commissie het ontwerp van het gebouw hoek KouterZonnestraat als zijnde afschuwelijk banaal: het gebouw kwam er toch doch men zal de Commissie later nooit kunnen verwijten de Kouter te hebben laten verknoeien: zij die de vernieling mogelijk maakten, zetelden elders dan in onze Commissiezaal. Er werd lang gepalaverd over een ontwerp van verbouwing hoek SintPietersplein-Sint-Amandstraat, d.w.z. het gebouw aan de monumentale trap. De Commissie verwierp achtereenvolgens verschillende ontwerpen, de stad volgde het advies van de Commissie, de bouwheer ging tegen de beslissing in beroep, won het geding voor de bestendige deputatie, mocht dus alles verknoeien... op het ogenblik dat de provincie de klassering van het Sint-Pietersplein aanvroeg! Even erg was het verminken van de monumentale gevel van de Vismijn op het VeerlepleiD met publiciteitsborden. Wij ontvingen de vertegenwoordigers van de petroleummaatschappij die niet konden begrijpen hoe laks men in België is waar men alles mag stukgooien in een landschap of stadsgezicht. De Commissie lepelde het stadsbestuur een redelijke oplossing in. "De enig redelijke oplossing die tevens de commerciële belangen van de aanvrager zou. waarborgen, ware het aanbrengen aan beide zijden van het bestaande telefoonhuisje op het Plein, van een sobere lichtreklame met opschrift en pijl om de parking aan te duiden". Den. v. Fina ging akkoord doch de stad weigerde, zgd. omdat geen publiciteit op een telefoonkabien mag aangebracht worden! 71


Dus nog liever het meest bezocht stadsbeeld, de meest gefotografeerde gevel, het meest gaaf gebleven ensemble van Gent, nl. VeerlepJein aan de voet van het Gravensteen laten verknoeien dan een telefooncel van de R. T.T. door een P met pijl te laten "schenden"! In de Veldstraat nieuwe en zoveelste aanslag: verbouwing van het gelijkvloers met de toen florerende zwarte "marbrite" van een deel van het historisch ensemble Hotel Clemmen. De Commissie, haar zending indachtig, verwierp het ontwerp. De bouwheer van het ensemble hoek Kouter-Zonnestraat kwam plots aandraven met een tweede, zg. gewijzigd ontwerp dat eveneens werd verworpen als zijnde eentonig, banaal, saai en noem maar op. Men zou de architecten moeten verplichten hun naam in reuzeletters in een gevelsteen te beitelen: het zou een nieuwe vorm van schandpaal zijn voor het nageslacht. Het jaar 1968, het op sociaal vlak zo bewogen jaar te Parijs en in andere universitaire steden, werd op gebied van stedeschoon, een zeer slecht jaar voor Gent, zoals wij het in onze vorige bijdrage hebben beklemtoond: Veldstraat, Kouter, Sint-Pietersplein, Veerleplein, zovele blikvangers van de stad, kregen harde klappen. Ook in de Lange Munt dreigde maandenlang gevaar na het slopen van het zg. "huis Crombez"; uiteindelijk konden bouwheer_ en Commissie het op een akkoord gooien en werd een stijlgevel opgetrokken voor dewelke de eigenaar een subsidie van 350.000 fr. mocht opstrijken. Hetzelfde jaar, midden in de zomer overleed de h. Verhelst, gewezen schepen voor Schone Kunsten, die zijn naam heeft verbonden aan de herstelling van de Sint-Pietersabdij, ijverde voor de restauratie van het Museum voor Schone Kunsten en droomde van het volledig in waarde stellen van het site van de Blandijnberg. Op 18 oktober 1968 bracht de Commissie hulde aan de h. Geo Bontinck, directeur van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, naar aanleiding van zijn 35-jarig ononderbroken lidmaatschap van de Commissie van Monumenten. Bij deze gelegenheid werd hem, na de speech van de Voorzitter en de erewijn, een huldeadres, mede ondertekend door alle leden, overhandigd. Begin 1969 werd een oud dossier, het gebouw aan de monumentale trap van het Sint-Pietersplein andermaal op tafel gegooid: de leden van de Commissie begonnen het stilaan welletjes te vinden: "Het ingediend plan werd eenparig verworpen. Het is een brutale en stijlloze tegenstrijdigheid van twee verschillende architecturen. Bovendien zou een dergelijke verwezenlijking onmogelijk kunnen geduld worden op het Sint-Pietersplein hoek Sint-Amandsplein. De uitvoering van dit afschuwelijk ontwerp zou de definitieve ondergang betekenen van het enig pleinontwerp van Leclercq-Restiaux in de XIXe eeuwse bouw72


trant, dat in onze stad nog eeri betrekkelijk gaaf geheel uitmaakt, en, qua proporties, voorkomen en monumentaliteit evenwichtiger en mooier is dan het enkele jaren geleden hersteld en gered Martelarenplein te Brussel". De Commissie drong tevens bij het stadsbestuur aan, ten einde een volledige relevĂŠ van de bestaande gebouwen van het Plein op te maken en een werkgroep aan te stellen om te onderzoeken hoe het Plein in zijn oorspronkelijke toestand zou kunnen hersteld worden. Naar het heette was er geen geld om een dergelijke relevĂŠ te maken, dus zeker niet om iets te herstellen... Om te knoeien aan de gevel was er wel geld! De olmen van de Kouter waren, iedereen kon het de visu vaststellen, emstig ziek, en de stad besloot op verslag van de directeur van de Plantsoendienst, de bomen te vellen en te vervangen door jonge bomen. De Commissie meende zich bij het advies van de specialisten te moeten neerleggen doch drong aan opdat de zieke bomen door volwassen bomen zouden vervangen worden als dit nog meer in het buitenland geschiedt. Het resultaat was dat men piepjonge boompjes plantte, niet eens de zevenjarige Âą 4,50 m. hoog die men oorspronkelijk had voorzien. In de Commissie wordt het nieuwe jaar zeer dikwijls ingezet met een netelig dossier of probleem. 1970 was pas een week oud toen de Commissie bijeenkwam om zich uit te spreken over de zg. restauratiewerken uitgevoerd aan het handelshuis D 0 51 van de Vrijdagmarkt, een gevel uit de XVllle eeuw met een uitgesproken tendens naar decoratieve motieven. Zonder het verplicht advies af te wachten van de Commissie, nam de eigenaar de pleisterlaag en derhalve ook alle versieringsmotieven weg en verminkte op schandalige wijze dit fraai voorbeeld van XVllle eeuwse architectuur. De Commissie protesteerde heftig tegen deze vandalenstreek en vroeg het stadsbestuur de gepaste maatregelen te treffen tegen de bouwheer. Door de leden werd bovendien aangedrongen opdat de Juridische Dienst van de stad zou onderzoeken of de eigenaar niet gerechtelijk kon worden vervolgd. Aan welke bel deze laatste ging trekken weten wij niet doch wat wij weten is dat de gevel verminkt bleef en de stad niet de minste sanctie tegen de bouwheer trof: de wegen van het Gents stadsbestuur gelijken soms aardig op de wegen der Voorzienigheid! Daar verbouwingswerken zouden uitgevoerd worden vlak naast de "Donkere Poort" drong de Commissie bij het stadsbestuur aan opdat onmiddellijk de procedure zou ingesteld worden tot rangschikken van deze laatste bewaard gebleven getuigen van het Prinsenhof waar Keizer Karel werd geboren. Op deze brief van de Commissie kwam nooit enig antwoord. Wanneer er in de stadskas een mooie stuiver overblijft, duikt gewoonlijk uit het diepste van een of ander brein een soort monster van Loch Ness op. Begin 73


1970 droeg het naam "Bouwen van een ondergrondse tentoonstellingszaal met toegangsgebouw" in de zg. puinen van de Sint-Baafsabdij, zulks ter berging en bescherming van een aantal waardevolle kunststukken die vooralsnog bij plaatsgebrek op zeer ongelukkige wijze werden geĂŤxposeerd. De Commissie maakte echter bezwaar tegen het aanbrengen van een modem gebouw vlak tegen de middeleeuwse abdij alsmede tegen de voorziene bouwmaterialen, en wenste dan ook nadere gegevens, en een onderhoud met de architect. Van dit onderwerp dat niet eens emstig kon besproken worden, kwam er niets in huis en het vervoegde het grote legioen dossiers in de lade Utopia van het Gentse stadhuis. Verwondering, zeker geen bewondering bij het ontvangen van een schrijven van notaris H ... in de maand maart: een principeaanvraag om op de plaats Priba, Koommarkt-Hoogpoort, een torengebouw-parking op te trekken. "Njet" antwoordde de Commissie na de Stedebouwdienst die ook voor de notaris onmogelijke eisen had gesteld en gelukkig bleef alles zoals het was. Had men hem laten doen, wij zouden op de Koommarkt "iets" hebben gekregen als het parkinggebouw in de Korte Meer, misschien nog "iets" hoger en banaler! Het dossier Sint-Pietersplein-Sint-Amandsplein kwam voor de zoveelste maal ter sprake, ditmaal om te vernemen dat de eigenaar tegen het advies van de Commissie en tegen de beslissing in van de stad, het pleit in beroep had gewonnen: "de Commissie, aldus het Verslag, kan slechts betreuren dat de Bestendige Deputatie-, bij beslissing van 9-1-1970 zich medeplichtig heeft gemaakt van een dergelijke aanslag op het patrimonium van de stad!" Kort voor de Gentse Feesten overwoog de stad de mogelijkheid de doorgang van het Graaf van Vlaanderenplein naar de Tweebruggenstraat aan het zg. "Rocher de Cancale" te verbreden door het wegbreken van de middenpeilers en bogen. De Commissie verzette er zich tegen en won het pleit. Minder gelukkig was zij wanneer zij zich verzette tegen de vernieling, ter hoogte van de begane grond, van de bakkerij op de hoek van Sint-Jacobsnieuwstraat en Erpelsteeg, een van de laatste XVIe eeuwse gevels te Gent, hoogstwaarschijnlijk het huis waar de beroemde Gentse kronijker Marcus van Vaemewijck woonde. De Commissie verzette hemel en aarde om de verminking te beletten doch ei-

genaar en stadsbestuur bleven potdoof. In Brugge ware voor een dergelijke gevel en voor een huis met een dergelijke historische waarde, het stadsbestuur onmiddellijk in de bres gesprongen! Verheugend daarentegen was het nieuws van de door de COO geplande bouwwerken aan de Sopbie Van Akenstraat n° 4 en 6: op enkele detailpunten na kon de Commissie het ingediend ontwerp, met gelukwensen aan de COO, goedkeuren.

74


Met succes verzette de Commissie zich december 1970 tegen het project van een meubelzaak gelegen Kouter, de Ladewijk XVI -stijl af te breken en te vervangen door een grote blinde muur. Einde 1970 nam het mandaat van de 27leden van de Commissie een einde. Begin 1971 moest de nieuwe Commissie worden aangesteld doch het duurde tot 2 juli vooraleer zij kon worden geïnstalleerd. Het aantalleden werd van 27 op 14 teruggebracht, voorzitter en secretaris zouden slechts definitief aangesteld worden na goedkeuring van een nieuw reglement, goedkeuring die pas door de Gemeenteraad werd verleend in zitting van 20 december 1971! Het was dan ook een overgangsjaar met amper vijf vergaderingen, hetgeen niet wegnam dat de Commissie samen met het Bureau dat regelmatig zetelde, 94 dossiers moest afhandelen; waaronder echter slechts één belangrijk dossier, dat van de sanering van het PatershoL 1972 zag de klassieke lading goede, minder goede en slechte dossiers en eindoplossingen. In de eerste vergadering, traditiegetrouw degene die een vervelend dossier op de dagorde ziet, werd voor het eerst gehandeld over de geplande bouwwerken aan de Kalandenstraat en -plein, dossier dat potsierlijk zou uitlopen op het slopen van een halve gevel: onlangs heeft de Commissie een zeer redelijk voorstel gedaan aan de stad om toch maar uit het slop te geraken, doch een officieel antwoord is er nog niet gekomen! Pas in zitting van 14 april1972 kon tot de defmitieve aanstelling van het Bureau worden overgegaan, op traditioneel handgeklap. Inmiddels verzette de Commissie zich met klem tegen de sloping van de XVIDe eeuwse gevel Ketelpoort n° 8 en het oprichten aldaar van aan banaal appartementsgebouw: zij slaagde in haar opzet en momenteel is men de gevel aan 't herstellen. Een volumineus dossier was het ontwerp voor het optrekken van een reuzecomplex op de teerling tussen Ajuinlei, Van de Veldestraat, Onderbergen en Jakobijnenstraat Daar het architecturaal een grote eenheid vertoonde verleende de Commissie een gunstig advies doch het dossier geraakte sindsdien ergens in de oubliëtten van een of ander architectenbureau. De Gentse Universiteit heeft aan de Muinkkaai tussen Vooruit en SintPieterskerk reeds heel wat verknoeid: de nieuwe werken die zij in SintPietersnieuwstraat-Hoveniersberg wou uitvoeren kregen dan zeker niet de zegen van de Commissie. Zo geraakte men stilaan in het slotjaar van deze kwarteeuw geschiedenis en activiteit, met drie belangrijke dossiers: de herstelling van de "Wapens van Zeeland" op de Koornmarkt voor dewelke een prachtig restauratieplan werd ingediend en goedgekeurd, het optrekken van een home van Gandae in het OudBegijnhof van Sint-Elisabeth, dat thans een voldongen feit en een mooie reali-

75


satie is, en de onweerswolken die plots opdoken boven het Oeraard Duivelsteen toen de Nationale Bank besloot haar kantoor aldaar te slopen en te vervangen door hoogbouw. Regen, zonneschijn, wel en wee gedurende een kwarteeuw en einde goed alles goed, ook de inzet van een nieuwe kwarteeuw met het verheugend nieuws dat de Nationale Bank van haar oorspronkelijk ontwerp afzag! Pierre KLUYSKENS

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE -Fiche N° 120 Op 18 mei 1899 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek ''BeeldhouwwerkenSchilderijmuseum- XVllle eeuw (1798), in het Frans een fiche op over

Borstbeeld van generaal Bonaparte De generaal Bonaparte is afgebeeld met het hoofd lichtjes naar rechts gekeerd, het bovenlijf gedrapeerd in de plooien van zijn mantel. Het gelaat, zorgvuldig bewerkt door een meesterhand, mag beschouwd worden als een van de mooiste specimens van de beeldhouwkunst op het einde van de XVllle eeuw. Volgens de traditie werd dit werk toegeschreven aan Rude en het comité dat belast was met de organisatie van een speciaal museum in Dijon, gewijd aan de werken van deze grote beeldhouwer, had een reproductie gevraagd, wanneer ik in 1897 bij het verwijderen van de talrijke lagen kalk die de plaaster bedekte de volgende inscriptie kon lezen: aal Bonaparte an3 fait par E.L. Corbet an 6 Dit mooi borstbeeld heeft dus als maker E.L. Corbet, geboren te Douai in 1758, dood te Parijs in 1808 en die leerling was van Berruer. De catalogussen van de Parijse salons leren ons dat Corbet het borstbeeld van generaal Bonaparte inzond voor de tentoonstelling van 1798 en er de melding aan toevoegde: "fait d'aprés nature". Het werk welke wij hier beschrijven is waarschijnlijk een reproductie van dit borstbeeld. Zijn uitvoering in marmer werd aan de kunstenaar besteld door de Franse regering en was te zien op het Salon van 1800. Zij werd als volgt 76


gecatalogeerd: "Een borstbeeld in marmer van generaal Bonaparte... en de maker verklaart dat het uitgevoerd werd op bevel van het Directoire gedurende de expeditie in Egypte", dus in 1798, jaar in hetwelk het plaasteren beeld voor het eerst geëxposeerd werd op het Salon. Dit borstbeeld bestaat niet meer in Parijs, maar bevindt zich vandaag in Versailles, volgens wat de Directeur van de "Musées nationaux de France" ons geschreven heeft: ''Wij hebben niets van deze kunstenaar in het Louvre, maar men kan verschillende borstbeelden van hem zien in Versailles en in Rijsel, namelijk deze van generaal Bonaparte in plaaster 1798, de generaal Bonaparte (marmer) 1800, de generaal Bayraud. Het Museum van Rijsel bezit een portret van Corbet, geschilderd door Boilly". Lang geplaatst in de gangen van de Tekenacademie, figureert dit beeld nu eervol in de galerijen van ons Schilderijmuseum.

PIERRE VERHEYEN Prudens Van Duyse, belangrijke historische figuur in de Vlaamse letterkunde, gangmaker van de Vlaamse beweging, verzorgde in 1841 een bijdrage voor de Messager des sciences historiques de Belgique over de Gentse componist Pierre (Petrus/ Pieter) Verheyen (1747-1819). Belangstelling voor ''Vlaamse" muziek uit de 18e eeuw is slechts traag op gang gekomen en bleef tot voor kort, uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, in hoofdzaak beperkt tot Brusselse componisten (Van Maldere, de Croes, Van Helmont). Tegenwoordig voert men ook onderzoek uit naar het Gentse patrimonium. Mijn eigen nieuwsgierigheid op dat vlak leidde me o.m. naar handschriften van een der belangrijkste figuren uit de tweede helft van die eeuw, Pierre Verheyen. Een bijzonder aangename kennismaking, mag ik zeggen. De 19c eeuwse musicograaf, E. Grégoir, schrijft in Galérie biographique des artistes-musiciens belges (1862) over Verheyen: zijn vocale religieuze werken munten uit door hun zuivere factuur, door de verheven waardigheid van de zangpartijen, en door groot meesterschap over de orkestratie (Ses partitions de chant d' église sont remarquables par leur correction, par la sévérité soleneZie et majestueuse du chant, et par un grand talent dans la partie de l 'orchestre ). Beter zou ik mijn eigen ervaring bij het lezen van Verheyens werken niet kunnen verwoorden. Verheyen was een van de medestichters van de Gentse Société royale des BeauxArts (1808) en adjunct~directeur van de in 1812 binnen deze vereniging opgerichte muziekafdeling. Enkele decennia later treffen we Prudens Van Duyse aan

77


als algemeen secretaris van diezelfde Société. Met zijn Notice biographique, die hij aan medestichter Verheyen wijdde, bezorgde hij het nageslacht waardevolle informatie over de componist. Van Duyse verwerkte in deze Notice voor een groot deel gegevens uit het geschriftje Un mot sur Pierre Verheyen, uitgegeven in 1816. De (niet genoemde) auteur van die tekst zegt zich te baseren op quelques notes recueillis par un de ses dignes élèves. Als garantie voor authenticiteit klinkt dit goed, en over het algemeen lijken de kostbare gegevens die deze tekst ons biedt betrouwbaar, maar toch blijkt dat sommige beweringen eruit mogen gerelativeerd worden. Van Duyse's Notice is dus in het Frans gesteld, in een tijdseigen, verheerlijkende en wat gezwollen taal. Een Nederlandse vertaling die zo dicht mogelijk aanleunt bij de oorspronkelijke tekst leek me voor huidige lezers niet de beste optie. Daarom koos ik voor een vrijere bewerking. Van Duyse's voetnoten heb ik behouden (met sterretjes), maar waar ik het interessant en nuttig oordeelde, eigen verwijzingen bij de tekst gevoegd. G.D.B.

Biografische nota over Pierre Verheyen.

(Naar Prudens Van Duyse: Notice biographique sur Pierre Verheyen; 1841) Sinds jaar en dag kent de religieuze muziek in België bekwame beoefenaars. Wat Gent betreft kunnen wij met terechte fierheid de namen noemen van Barth1 , Krafft2 , Verheyen en J.B. D'Hollander3. Denken wij ook aan de heer Louis Ermel4 , die momenteel in Parijs woont: nog onlangs oogstte hij in onze stad groot succes met zijn Stabat Mater, dat bekroond werd door de Koninklijke Vereniging van Schone Kunsten en Literatuur. Het oeuvre van De Volder5 kwam grotendeels tot stand in Gent, maar deze meester, wiens stoffelijk overschot sinds kort in Brussel berust, was een geboren Antwerpenaar*. Deze bladzijden wijden wij aan de nagedachtenis van Pierre Verheyen, omdat wij menen dat de weinige gegevens die we over hem konden verzamelen anders voorgoed dreigden verloren te gaan, een verlies dat zeker zou worden betreurd. Deze componist zag het daglicht te Gent in 17506 , als zoon van Jacques Verheyen en Isabelle Amoe. Zijn vader was er zanger(altpartij) aan de kathedraal. De muzikale begaafdheid van het kind trad vroeg aan het licht, en de orgelist van de kathedraal, Boutmy7 , gafhem enkele lessen. Toen de knaap, tien jaar oud, voor het eerst de volmaakte drieklank aanhoorde riep hij verrukt uit: "Ach, meester, leer mij alstublieft het basso continuospel". 8 's Anderendaags toonde hij zijn leraar een eigenhandige muzikale zin, wat Boutmy de *Een beknopte nota over De Volder vindt men in de Annales du Salon de Gand, 1823, bladz. 89.

78


opmerking ontlokte: Ik zie het, jij bent geboren voor de muziek. Zijn ouders verzetten zich niet tegen de muzikale aspiraties van hun zoon, maar achtten het toch wenselijk hem voor zijn algemene ontwikkeling naar Maastricht te sturen, naar een instituut, onder de leiding van een zekere pater de Groene. Toen deze op een dag de klassen inspecteerde, vond hij Verheyen in diepe gedachten verzonken. De jonge melomaan was een romance aan het componeren. Uit vrees voor een berisping zei de knaap tot de overste: "Excuseert, ik had een mooie inval, ik wou hem op papier vastleggen ... ". "Houd je zo veel van muziek?" vroeg pater de Groene. "0 ja, heel veel!" "Wel, beoefen dan deze mooie kunst. Gebruik je talent tot lof van de Heer. Ik wil je persoonlijk les geven." De pater was zelf muzikaal onderlegd en voelde aan wat er in het gemoed van de leerling omging. Dit onverwachte voorstel was heel beslissend voor Verheyens verdere lot. Onder het toezicht van pater de Groene, die hem kwartetten van Gerniniani in partituur liet zetten, maakte hij snel vorderingen. Naast muzikale smaak had de natuur hem bovendien begiftigd met een mooie stem. Bij het verlaten van het Maastrichtse college kreeg hij een aanbod uit Brugge om er in het kathedraalkoor de altpartijen te zingen9 • Zijn eerste belangstelling, de kerkmuziek, zou echter weldra plaats maken voor het profane genre. Hij had namelijk kennis aangeknoopt met Neyts 10 , de directeur van een toneelgezelschap, die als een der eersten bekend stond om zijn operaopvoeringen in het Vlaams*. De hartstocht die Verheyen nu voor het thea.: ter opvatte voerde hem met de troep acteurs naar Duinkerken. Hij vertolkte met talent een honderdtal rollen, zong in twintig opera's (door zijn directeur naar het Vlaams vertaald), en doorkruiste Holland. Daar had hij een ontmoeting met de fameuze orkestleider Vitzthumb 11 , met wie hij vriendschap sloot. Deze band riep opnieuw de drang tot componeren bij hem op, ook al had Vitzthumb hem in eerste instantie aangeworven als zanger in zijn theater. In Amsterdam viel hem een ander gelukstoeval te beurt. Een Italiaanse componist, Raffa, uit Milaan, liet hem daar een reeks chromatisch dalende akkoorden op de mineurtoonladder horen- een geheim, vertrouwde hij hem toe. Verheyen was er zo van onder de indruk dat hij hem zijn hele vermogen van negen dukaten bood om dit vermeende geheim af te kopen. De Italiaan liet zich geen twee maal smeken. Beiden zijn er wel mee gevaren: voor Verheyen lag dit aan de basis van het zo opvallende harmonisch raffmement dat zijn oeuvre kenmerkt 12 • Aan de verbintenis met Vitzthumb kwam ook een eind en Krafft, de uitmuntende fugacomponist, nodigde Verheyen uit om in de Sint-Baafskathedraal van zijn geboortestad de tenorpartijen te komen zingen. Aan Krafft had hij een kostbare leermeester en een toegewijde vriend. Weldra echter, toen de leerling *Zie Goethals, Lectures relatives à l'histoire des lettres en Belgique, dl. lil, blz. 232

79


IOTIÇI BIOGIAPBIQlJI ...... PIERR~ VERBETEN, ! .

. '"" .

..........,.... ,.t

.

..

,.

.....

~;

·'

...... •.. .

·.•· ..

~-UU., IDUIJftH--SGI&ICa~BIII\CftUt

r.m. alal1elle, •·.,. .ca.. ':-~

ti à

80


81


de leraar begon te overtreffen 13 , veranderde de vriend in een jaloerse tegenstrever, de meester in een vijandige despoot! Zo weigerde hij zelfs Verheyen de leiding over een eigen miscompositie. Voor de tweede maal zag de ongelukkige kunstenaar, die ondertussen gehuwd was met de Gentse Cathérine Vercauteren, zich verplicht zijn geboorteplaats te verlaten. Het lot zou evenwel een pijnlijk onrecht opheffen. We vinden hem terug als orkestleider in Maastricht. In zijn zoektocht naar het ontsluieren van de geheimen van zijn vak vond hij nu zijn grote voorbeeld: Haydn. Jammer dat de leerling, die zijn nieuwe meester wellicht niet onwaardig was, de grote man nooit heeft kunnen ontmoeten. Hier ongeveer namen reizen en studies een einde. Maàr nam ook tegenspoed een aanvang. Eerst werd hij benoemd tot kapelmeester van de Sint-Veerlekerk te Gent, maar hij werd ontslagen nadat hij zich wat ongunstig had uitgelaten over de Brabantse omwenteling. Door het vereffenen van de schuld van een vriend, voor wie hij zich had borg gesteld, verloor hij zo goed als al zijn bestaansmiddelen. En tot overmaat van ramp ontnam een zware ziekte hem zijn mooie stem. Terug in de stad van zijn jeugd, rond 1790, wijdde hij zich ten volle aan het componeren. In 1793 schreef hij, op tekst van Ch. Van Acker, een huldemuziek voor J.B. Hellebaut, primus aan de universiteit van Leuven*. Rond 1797 had hij een postje bekomen bij het centrale bestuur van het Scheldedepartement. Gedurende enkele jaren verzekerde dit hem een mager inkomentje. Tijdens de vrije uren, die deze functie hem liet, componeerde hij onverdroten verder, o.a. verschillende liederen van E. P. Van Ackere (gezongen in de Tempel van de Wet en t.g.v. het feest van 26e messiclor van hetjaar VIII- 15 juni 1800), de Hymne de la Paix, van P. Botte (uitv. in dezelfde Tempel de 25e messiclor van het jaar IX) en ook het beroemde Hymne aan het Opperwezen van Chénier. Dit laatste stuk, eveneens uitgevoerd in de Tempel van de Wet, is doordrongen van waarachtig religieus gevoel, en deze tekst was dan toch Verbeyeos inspiratie waardig. Uiteindelijk stortte het rijk van de godinnen der Rede in elkaar. De tempel van de Heer ging terug naar de christelijke eredienst, en Verheyen herinnerde zich de profetische wens van pater de Groene. Zijn gerijpt talent kon hij nu in dienst stellen van de levende God. Hij werd orgelist aan het klooster van de Ursulinen en gaf in de stad viool- en cellolessen. Verheyen behoorde ook tot de stichters van de Société des Beaux-Arts et des Lettres. Deze maatschappij vroeg zijn medewerking aan een laatste hulde aan Haydn, de illustere componist van De Schepping. Verheyen was door het ver-

* De tekst van deze zang is weergegeven in Schrant: Hulde aan de nagedachtenis van J. B. Hellebaut. Gent, 1819. 82


lies van de grote symfonicus diep getroffen en componeerde een Requiemmis. Ze werd met grote luister uitgevoerd in de Sint-Niklaaskerk Daarbij bracht een katafalk, ontworpen door architect P.J.Goetgebuer, eveneens lid van de Vereniging, de naam in herinnering van de grote betreurde. De Vereniging was bijzonder ingenomen met het mooie werk van de waardige Haydn-discipel, en schonk hem een medaille met de inscriptie: DE VERENIGING VOOR SCHONE KUNSTEN EERT DE HERINNERING VAN DE GROTE SYMFONICUS DOOR MIDDEL VAN EEN PLECHTIGE ZIELEMIS IN DE KERK VAN SINT-NICOLAAS OP 9 APRIL 1810 Als componist was Verheyen uitermate vruchtbaar. Zijn inspanningen zag hij bekroond met uitbundige successen, maar vrijgevigheid was zelden zijn deel: de vergoeding bleef doorgaans beperkt tot applaus. Eens te meer diende een opmerkelijk talent, dat de vergissing had begaan carrière te willen maken in eigen land, af te rekenen met heel wat tegenspoed. Daarom wensen wij hier ook hulde te brengen aan E.H. Pierre Van Den Bussche uit Nieuwpoort, die kapelmeester was van de kerken Sint-Miebiels en Sint-Baafs: deze man toonde zich niet onverschillig voor Verheyens lot. Middelen om zijn werken te laten uitgeven waren er hoe dan ook niet. Alle bleven ze, op enkele uitzonderingen na, in handschrift - een ernstige belemmering voor de verspreiding van zijn faam. De hierboven genoemde Vereniging voor Schone Kunsten schreef in 1816 een compositiewedstrijd uit. Onderwerp was een cantate over de slag bij Waterloo. In een wedstrijd waarin zeven concurrenten meedongen, kende de jury met eenstemmigheid de erepalm toe aan Verheyen, voor zijn muziek op een bekroonde cantatetekst van M. Ph. Lebroussart14 • Op de medaille stond te lezen: SOLERTISSIMO VIRO PETRO VERREYEN GANDAVENSIS QUOD CELEBRATAM NUMEROSO CARMINE DE GALIS AD WATERLOO VICTOR. SUAVISSIMIS MODIS APTAVIT. (Vert.: Aan de uiterst bekwame man, Petrus Verheyen, uit Gent, omdat hij de roemrijke overwinning op de Fransen te Waterloo met welluidend gezang op de meest bevallige wijze heeft verklankt.)

83


Verheyen en Lebroussart, twee Gentenaars, deelden in een grootse hulde. 's Anderendaags vergastte de rederijkerskamer, de Fonteinisten, de laureaat op een aantal Vlaamse verzen. Deze zegepraalleverde Verheyen het jaar nadien de benoeming op van corresponderend lid van het Instituut der Nederlanden. Doorgaans was hij in die jaren zwijgzaam en treurig gestemd. Misschien was hij verbitterd door de onverschilligheid die zijn maatschappelijke positie bij een aantal mensen teweegbracht, maar ongetwijfeld droeg hier een longoedeem toe bij, waartegen de kennis van Professor Kesteloot, ook een van zijn beschermers, jammer genoeg niets vermocht. De Koninklijke Vereniging voor Schone Kunsten ondersteunde de kunstenaar op zijn oude dag met een jaarrente. Hij stierf op 11 januari 1819. Op 16 februari bracht dezelfde Vereniging in de Sint-Jacobskerk een hulde tot zijn nagedachtenis. Ziehier een overzicht van zijn omvangrijk oeuvre: Een requiemmis, ter nagedachtenis van Haydn, in 1814 in Brugge uitgevoerd door 72 musici. 15 missen met groot orkest. 12 kleine missen. 6 Psalmen Laudate pueri, 4 Dixit Dominus, 3 Confitebor, 2 Beatus vir, alle met groot orkest. Groot Te Deum, gecomponeerd ter gelegenheid van de wijding van de Sint-Salvatorkerk te Brugge, en nog 2 andere, met groot orkest. Meer dan 50 elevatio's voor verschillende stemmen: solo's, duo's en trio's. Sanctae Crucis, voor de plechtige ceremonie in de Sint-Miebielskerk te Gent. 4 Audite Coeli, met groot orkest. 9 klaagzangen van Jeremias, voor piano, alt en bas, die men tijdens de Goede Week in de Sint-Niklaaskerk te Nieuwpoort uitvoert. 4 Salve Regina, 5 Alma Mater, 3 Ave Regina, 3 Regina coeli, alle met groot orkest. Verschillende faux bourdon-koormissen. Meer dan 50 romances, waaronder 6 gepubliceerd in een bundel. Meerdere Franse en Italiaanse arietta's. Verschillende pantomimes in 2 of 3 akten. Een Vlaamstalige opera, voor de studenten van de Augustijnen: De Jagtparty van Henrik IV. De opera: le Jardin del' Amour, uit het repertoire genomen. 5 kwartetten voor bas 15 , altviool en twee violen. Een oratorium: la mort de J( ĂŠsus ). -C(rist)., dat de auteur zich had voorgenomen aan een vriend te schenken als afscheid en herinnering, om eerst na zijn dood te worden uitgevoerd. Het werd verkocht aan dhr. Della Faille d' Huysse, uit Gent, en moet op heden in handen zijn van diens erfgenamen.

Verheyen componeerde nog verschillende kleinere stukken die bewaard worden in de archieven van de Vereniging voor Schone Kunsten. Ook hangt zijn portret in het lokaal van deze Vereniging. De gelijkenis is treffend. Het is van de hand van dhr. De Cauwer sr. en door deze kunstenaar aan de Vereniging geschonken. Wij voegen hier een gravure bij, uitgevoerd naar dat schilderij door 84


dhr. Onghena. Eronder plaatsten wij Verheyens handtekening fac-simile. In revolutionaire tijden heeft hij, wellicht uit noodzaak, geofferd aan onwaardige altaren. Zijn religieus gevoel echter, dat hem in zijn beste dagen steeds inspireerde, staat er borg voor dat deze republikeinse dwalingen zullen worden vergeten. Dank zij die gave immers kwam hem de buitengewone eer toe aan het plafond van de zaal van het prachtige theater van de stad Gent zijn naam te zien schitteren in de onmiddellijke omgeving van die van Grétry. 16

Oorspronkelijke Titel: Notice biographique sur Pierre Verheyen (inleiding, vertaling & commentaren: Guido De Bruyker)

NOTEN Henry Alois Barth (Gent 1727- ibid. 1791): componist en zangmeester aan de St.Baafskathedraal (1755-1769) en de St.-Michielskerk (1769-). Barth gaf twee werken uit in druk en noemt zich in één ervan élève de l'immortel François Duranti (sic). Durante was misschien de meest gezaghebbende compositieleraar van zijn tijd, maar het merendeel van Barths nog bewaarde werken zijn van een oninteressant niveau. 2 François Joseph Krafft (Brussel 1721-Gent 1795): belangrijk musicus, wiens werk nog onvoldoende bekend is. Zangmeester aan de St.-Baafskathedraal (vanaf 1769, als opvolger van Barth; zijn vroegere loopbaan is nog steeds onduidelijk). Zeer vruchtbaar componist. 3 Jean Baptiste D'Hollander (Gent 1785- ibid. 1839): kapelmeester aan de kerken van St.-Jacobsen St.-Salvator. Hoog gewaardeerd in zijn tijd, ook als dirigent van de Société Sainte-Cécile, toen een van de beste Belgische harmonieorkesten. Lid van de Société R. des Beaux-Arts. 4 Louis Constant Ermel (Gent 1798-Clermont 1871 ): componist, uit een grote muzikantenfamilie, waaronder de eerste Belgische pianobouwers. Leerling van het Parijse conservatorium, winnaar van de Prix de Rome. Een aantal van zijn werken werd bekroond. s Pierre Jean De Volder (Antwerpen 1767-Brussel1841): bijzonder veelzijdig musicus. Componist, violist, dirigent, orgelbouwer. In deze laatste hoedanigheid maakte hij meest naam. In Gent was hij de eerste directeur van de muziekafdeling van de Société R. des Beaux-Arts. Uitgebreid oeuvre. In onze stadsdiscotheek bevindt zich een cd met een uiterst veeleisend vioolconcerto (solist: Paul Klinck). 6 Slechts één auteur, Ch. Bergmans in La musique et les musiciens- Gent 1902, lijkt Verheyens juiste geboortejaar te kennen. De doopakte leert immers dat hij werd geboren op 15 januari 1747. 7 Jean Joseph Boutmy (Brussel 1725-Kleve 1782): een der belangrijkste telgen van een Gents muzikantengeslacht (vader: Josse Boutmy, 1697-1779, was de zoon van Jacques, orgelist aan Sint-Jacobs- en Sint-Niklaaskerk- cf.Pastoor Nottinghams memorieboek, Gh.T. 2004, nr. 2, blz. 75). Jean Joseph was orgelist aan St.-Baafs van 1757 tot 1764. Hij publiceerde o.a. klavecimbelsonates (met niet obligate vioolpartij) en concerti voor klavecimbel en orkest. 8 De kunst om, aan de hand van een baspartij (met bijgevoegde cijfers), een muziekstuk te begeleiden met de juiste akkoorden. Obligaat sinds de baroktijd. Sinds het laatste kwart van de 18• eeuw meer en meer in onbruik. Het langst bleef dit gebruik in kerkmuziek gehandhaafd. 9 Deze partij werd toen nog vaak door hoge tenoren gezongen. Zeker in kerken (vrouwen hadden tot het oksaal geen toegang). 10 Jacob Neyts (Brugge 1727- Boulogne 1794): aanvankelijk procureur te Brugge, nadien stichteren leider van het reizend gezelschap ''De Vlaamse Opera". Neyts vertaalde hiervoor zelf Franse en Italiaanse (komische) opera's in het Vlaams. 1

85


Ignaz Vitzthumb (Baden bij Wenen 1720-Brussel 1816): dirigent en componist, van Oostenrijkse afkomst. Bracht de Brusselse Munt-schouwburg op hoog niveau. Zorgde ook in de Gentse opera voor enkele hoogseizoenen (1779 tot 1781 ). 12 Op zijn minst twijfelachtig verhaal. Deze Raffa (of Reffa in het geschrift van 1816) blijkt overigens met geen enkele bron identificeerbaar. 13 Cf. noot 2. De invloed vanKrafft-wiens verdiensten NB veel verder reiken dan goede fuga's -is in Verheyens partituren duidelijk aanwijsbaar, hoe verschillend beider persoonlijkheid overigens was. Dat de leerling de leraar overtrof is een bewering, afkomstig uit Un mot sur Pierre Verheyen (1816- cf.onze inleiding). 14 Andere bronnen vermelden een eerste prijs ex aequo aan Verheyen (La Joumée de Waterloo) en P.H.Suremont (Antwerpen 1762-1832, met: Nederlandsche Triomph). 15 Het woord basse had destijds een nogal ruime betekenis, het kon o.m. (zoals hier) ook cello betekenen. In Un Mot sur P. V. , uit 1816, staat bij de vermelding van deze kwartetten: qui paraîtront bientot par souscription (die weldra zullen verschijnen met voorintekening). Strijkkwartetten van Verheyen zijn, indien ooit verschenen, helaas niet teruggevonden. 16 André Ernest Modeste Grétry (Luik 1741-Montmorency 1813): de meest succesrijke componist van zijn tijd. Onovertroffen in het genre van de opéra comique. 11

VERDWENEN MONUMENTEN Huizenonderzoek te Gent: een verdwenen woonsite in de Drabstraat. De architecturale rijkdom van Gent is indrukwekkend en komt vooral tot uiting in een aantal grote monumenten die doorgaans met de nodige zorg omringd worden. Kleinere monumenten, zoals woonhuizen, kregen minder aandacht en verdwenen soms vrij snel uit het stadsbeeld om plaats te maken voor vernieuwing en modernisering. Recent werd de bouw van een nieuw hotellangs de Korenlei aangevat, waarbij enkel de gevels en enkele interieurelementen van de oude huizen bewaard bleven. Aan de achterzijde werden een aantal bestaande huizen langs de Drabstraat volledig afgebroken. De woonhuizen droegen de huisnummers 11 totenmet25 en dateerden uit de 17de, 19deen20Sieeeuw 1 (afb. !).Weinig Gentenaars beseften dat door deze atbraak een interessant stukje Gentse bouw- en woongeschiedenis definitief verloren ging. Huizenonderzoek maakte het mogelijk een deel van het verleden van deze huizen terug zichtbaar te maken. Uitgangspunt voor deze bijdrage is een pen- en potloodtekening (afb.2), toegeschreven aan Pieter Frans de Noter ( 1779-1842). De tekening is niet gesigneerd, noch gedateerd. Onderaan rechts staat te lezen : Rood huys, drapstraete. Het

86


Afb. 1. De huizen nr. 11 tot nr. 25 in de Drabstraat tijdens de atbraak in 1991 (Foto RMLZ).

grote huis in het midden wordt geflankeerd door twee kleinere trapgevels en werd rood huis genoemd naar de vermoedelijk rode kleur van de gevel. De tekening maakte deel uit van de verzameling van August van Lokeren en berust thans in de bekende Atlas Goetghebuer2 . Armand He ins maakte een kopie van dit pittoreske straatbeeld voor het tijdschrift Oud-Vlaanderen van 1904. Een tweede basisdocument is het primitiefkadasterplan van 1835, waarvan de percelen 1357 en 1358 overeenstemmen met de huizen in De Noter's tekening, zoals nog bewezen zal worden (afb. 3). Door de methode, ontwikkeld voor het Gentse huizenonderzoek, kon de geschiedenis van deze verdwenen huizen, hun eigenaars en bewoners voor een groot deel gereconstrueerd worden 3 . Voor de periode van 1480 tot 1520 vormde het werk van L. DERYCKE over de Gentse St.-Michielswijk een goede basis om de verdere evolutie te schetsen4 . De trapgevel links, die slechts gedeeltelijk is weergegeven, bleef in zijn 17cte_ eeuwse toestand bestaan tot de afbraak in 1991. Het bakstenen diephuis, zoals het op de recentere foto , genomen voor de afbraak, wordt afgebeeld, is vier traveeĂŤn breed en twee bouwlagen hoog, afgedekt door een zadeldak met trapgevel (afb. 4). Het gelijkvloers bestaat uit een dubbele spiegelboogvormige poort, geflankeerd door een venster en een deur. De verdieping bevat vier rechthoekige, aaneengesloten vensters. Sporen van de oorspronkelijke kruisvensters waren nog zichtbaar. De trapgevel is doorbroken door twee zoldervensters en 87


Afb. 2. Het Rood huys, drapstraete . Pen- en potloodtekening , toegeschreven aan P.J. de Noter.(SAG, Atlas Goetghebuer, ( L 71113 a-b).

88


Afb. 3. Detail uit het primitief percelenplan van 1835. (AKG, Sectie F, Drabstraat nrs. 1357 en 1358).

89


Afb . 4. Het 17d•-eeuws pand, Drabstraat nr. 11, toestand voor de afbraak (Foto RMLZ).

90


een ovalen oculus in de geveltop5 • In de loop van de 18d• en de 19d• eeuw werden veranderingen aangebracht, waarvan de gegevens in de bouwaanvragen voorhanden zijn. De bewoningsgeschiedenis kan gereconstrueerd worden aan de hand van gegevens, die in verschillende archivalische bronnen terug te vinden zijn. Voor de middeleeuwse periode zijn de landcijnsboeken en de registers van de schepenen van de keure of van gedele het belangrijkste materiaal om de nodige opzoekingen te doen. In de laatste decennia van de 15de eeuw, werd Jan van Eedinghen, die verschillende huizen in de Drabstraat bezat, vermeld als eigenaar. Hij, en later zijn weduwe Cathelijne Weeremans, betaalden een jaarlijkse landcijns van 10 d. groten te bamesse aan de Quoticliane van St.-Michiels6 . De cijnsgrond was in dit geval eigendom van de nabijgelegen St.-Michielskerk. In 1518 behoorde de helft van het huis aan de weduwe en de andere helft aan haar kinderen. Het huis werd gesitueerd links tusschen derve ende lochtynghe van wijlen Clays de Mey en rechts den huuse van Jan van Loo, gheseit dinghelschman 1 • Jan van Loo was toen eigenaar van het Rode huis, zoals nog bewezen zal worden. Na de dood van Jaquemyne van Eedinghen, fa. Jan, was het huis in 1567 in handen van Joachim van Westerghem, die zijn eigendom van vier andere erfgenamen had afgekocht. Belangrijk voor de voorgeschiedenis is de vermelding dat het een huus met eenen groenen hauten ghevele was, gelegen neffens de poorte upde lochtynck van wylen Zegher de Mey. 8 Het pand had in de 16d• eeuw een groen-beschilderde houten gevel en paalde aan het eigendom van de familie De Mey. Toen Joachim van Westerghem stierf, erfden de weduwe en haar drie kinderen de woning, die in 1575 werd verkocht aan Baptiste Nevelinck. Zijn erfgenamen verkochten op hun beurt in 1593 het huis aan Cornelis Blancquaert, fs. Jacob, procureur bij de Raad van Vlaanderen. In de 17d• eeuw volgden verschillende eigenaars elkaar op, waaronder Gillis Colijn, jonkheer Loys de Pouillon, Laureins Vander Haeghen en Pantaleon Reyntiens. In 1672 betaalde Paulus deSadeleere een huisgeld van 24lb. gr., vastgesteld op 5% van de geschatte huurwaarde van het pand9 • Wie van de genoemde eigenaars de oorspronkelijke houten woning vervangen heeft door een stenen woonst, is niet duidelijk gebleken uit de geraadpleegde bronnen. De bouwaanvragen geven geen informatie. In de eerste helft van de 18d• eeuw, was het huis in het bezit van Hendrik Marechal en vervolgens van diens weduwe, die in 1712 het huisgeld van 24lb. gr. betaalde. De woning werd toen verhuurd aan procureur Narbonne en sinds 1732 aan Norbertus vanAeken, die de volgende eigenaar werd 10 • Door zijn zoon Norbertus vanAeken junior, werd het huis op 1 mei 1758 verkocht aan Martinus Lotu. In de bewaarde notarisacte werd het huis gesitueerd tusschen 91


d'achterpoorte van de brauwerye De Swaene ende... dhoirs vanden advocaet Dubois. De Swaene, waarvan nu enkel de gevel nog bestaat als gevolg van de hoger-vermelde hotelbouw, ligt langs de Korenlei en was eertijds toegankelijk langs een achterpoort in de Drabstraat. De brouwerij stond voor een deel op het erf van de reeds genoemde familie De Mey.De buren aan de rechterkant waren de erfgenamen van advokaat Frans du Bois, die het Rode huis in hun bezit hadden. Het pand werd verkocht aan Lotu voor 550 lb. gr. vlaams. Twee pistollen wisselgeit werden bezorgd aan s vercaopers domestiquen 11 • Martinus Lotu, koopman in verfwaren en huisschilder, richtte in februari 1762 een aanvraag tot de schepenen van de keure om zijn voorgevel te veranderen. De oorspronkelijke ingangsdeur naast de achterpoort van de Swaene en een borstwering zouden vervangen worden door twee vensters, terwijl de twee middenste vensters veranderd werden in een poort met twee deuren twelck zal geven beter ciraet12 • De nieuwe poort met de mooie hardstenen omlijsting bleef bestaan tot de afbraak in 1991. Bij het overlijden van Lotu's vrouw, Elisabeth Pietemelle van Acker op 3 januari, 1783, werd het eigendom verdeeld tussen Lotu en zijn vier kinderen13 • Lotu bleefhet huis bewonen tot 1789, daarna werd het verkocht aan Guillaume van Loo, fs. Jacques Miehiel die ook een rente van 400 lb. gr. ten voordele van het klooster St. Benedietos tot Q.L.Vrouw van Lazarijen ovemam14 .Blijkbaar had Martinus Lotu financiële zorgen, want in de vermelde Quotidiane is herhaaldelijk sprake van de crediteur Comelis van Heusden uit Rotterdam, aan wie Lotu verschillende duizenden guldens verschuldigd was wegens gheleverde coopmanschappen. In de Franse aanwijzende tabel van de huisgelden, vindt men onder de naam van Guillaume van Loo, ook de naam van J.B. Pisson (1763-1818), die stadsarchitect werd in Gent tussen 1802 en 1809 tijdens het Frans bewind. Dit zou er op wijzen dat hij enkele jaren in dit huis gewoond heeft, vooraleer hij zijn huis op de hoek van de Drabstraat en de Gruuthuusestraat in 1795 aankocht15 • Pisson was door zijn huwelijk met Jeaime-Françoise van Melle, dochter van slager Jean van Melle en Marie van Loo, zowel verwant met de familie Van Melle als met de uitgebreide familie Van Loo. Bewoners van dit huis waren volgens de Bevolkingsregisters van het begin van de 19d• eeuw, verschillende generaties van de glazenmakersfamilie De Block16 • In een bouwaanvraag van augustus 1818 werd door Jean-Baptiste de Block de toelating gevraagd om de stenen vensterkruisen te mogen verwijderen en te vervangen door chassis à la moderne 11 • De tekening van De Noter moet na 1818 tot stand gekomen zijn, vermits de kunstenaar de vensterkruisen niet meer heeft afgebeeld. Ca. 1838 wordt het huis bewoond door Jan-Baptiste van Geertruyen, huisschilder. Op basis van kadastrale gegevens is een kort overzicht van de opeenvolgende

92


Afb. 5. Drabstraat, nr. I I tijdens de atbraak in 1991 (Foto RMLZ).

93


eigenaars sinds 1850 mogelijk18 • Het huisnummer veranderde tijdelijk in nr. 5 maar werd enkele jaren later terug nr. 7.1n 1851 werden Willem van Loo, vishandelaar gevestigd op de Vismarkt, vervolgens zijn weduwe en dochter eigenaars van het pand. Eenjaar later, in 1852 werd het verkocht aan Jan Jozef De Lanier, kruidenier en nadien in 1861 aan de weduwe Jan de Cremer-Poirier. Sinds 1862 waren opnieuw verschillende generaties Van Loo eigenaars van dit huis. Felix van Loo-Balzaer, slager, werd in 1878 opgevolgd door zijn zonen Felix junior en Gustaaf.ln 1893 werd Gustaaf van Loo-De Muynck de volgende eigenaar. Zijn dochter Leontine huwde met Ferdinand Willaert. Het echtpaar bewoonde sinds 1904 dit huis. Willaert was kunstschilder, leraar en later directeur van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Het huis bleef in handen van de familie Willaert tot het in 1947 verkocht werd aan Petrus Comelis Feliers, handelaar. In 1991-1992 volgt de afbraak van dit 17de_eeuwse huis (afb. 5). Een stukje Gentse bouw- en woongeschiedenis verdween uit het straatbeeld. Het Rode huis, afgebeeld in het midden van De Noter's tekening, laat een beeld zien van een belangrijk middeleeuws huis van vier traveeën breed tussen zijtrapgevels. De gelijkvloerse verdieping boven een kelder, waarvan een rechthoekige opening zichtbaar is, bestaat uit drie langwerpige, achtdelige vensters, waartussen een ingangsdeur zit, toegankelijk door drie trappen. Het geheel wordt overspannen door een rij geprofileerde lancetbogen. De bovenverdieping, bestaande uit twee kruiskozijnen tussen twee bolkozijnen voorzien van kleine ruitjes, wijst op een oudere toestand, die vermoedelijk teruggaat op een houten constructie. Een daklijst scheidt de gevel van het hoogopgaande pannendak, bekroond door een brede schoorsteen. Aan de rechterkant van het huis is een uitsprong merkbaar met een getralied zijvenster, waarachter een moeilijk te identificeren voorwerp of figuurtje merkbaar is. Mogelijk lag hier de oorspronkelijke ingang (zie lager). Het traditionele trapgeveltje rechts, rnaakte vermoedelijk reeds vrij vroeg, in de 15de eeuw deel uit van het grote huis (zie afb. 3). Het kleine huis bestaat uit twee traveeën met achtdelige vensters en een verdieping met kruiskozijnen en kleine ruitjes, alles overspannen door rondbogige ontlastingsbogen. Het valt op dat er geen ingangsdeur is, maar wel een vrij groot kelderluik. In de geveltop is een zolderdeur merkbaar, met daaronder mogelijk de aanduiding van een gevelsteen. Wie de huizen gebouwd heeft, is moeilijk nog te achterhalen. Wel zijn een aantal gegevens bekend van eigenaars die veranderingen aan de gevels hebben doorgevoerd. Uit de gegevens van L. DERYCKE blijkt dat de familie Hudsebout (Hudgebaut) 94


dit huis zeker sinds 1460, mogelijk ook vroeger in haar bezit had. Gillis Hudsebout en later zijn zoon Cornelis betaalden jaarlijks 14 d. gr. landcijns aan het Godshuis van St.-Jan en Paowel (ook de Leugemeete genoemd) en 10 d. gr. aan de Quotidiane van St.-Michiels 19 . In 1513 verkochten de toenmalige bewoners Stevenijne van Wassenhove, weduwe van Cornelis Hudsebout en haar zoon Jan, het huis aan Lievin van de Walle, die zowel metser als kaasverkoper was.Misschien was hij de man die de gelijkvloerse verdieping met de mooie lancetbogen verrijkt heeft. Een vijftal jaren later, in 1518, werd Jan van Loo, den Inghelsman de nieuwe bewoner en eigenaar. De familienaam Van Loo zal ook voor dit huis herhaaldelijk opduiken in de lijst van eigenaars en bewoners; Dit is reeds het geval in 1546, wanneer blijkt dat Marten van Loo, fs. Martinus, de helft van dit huis in zijn bezit had; een vierde behoorde toe aan zijn zwager Gillis vander Cruysschen en het andere vierde aan de kinderen van hoger-vermelde Lievin van de Walle20 • Nadat Marten van Loo in 1565 het deel van zijn zwager verworven had, verkocht hij in 1570, samen met de kinderen Van de Walle, het huis aan jonkheer Anthonis Triest, één van de negen kinderen van Niklaas Triest van Auweghem en Anne de Bourgogne21 . De familie Triest behoorde tot de hoge adel en was, zoals bekend, zeer actief op politiek en religieus gebied. Verschillende verwanten van Anthonis, waaronder ook zijn vader, waren voorschepen of schepen van de keure of van gedele. Zijn neef, bisschop Anthonis Triest (1571-1657) was de beroemdste telg uit dit geslacht22. Uit het Landboek van Willem van Vaernewijck, dat heel wat informatie bevat over verschillende huizen in de Drabstraat, blijkt dat Anthonis Triest ook een achterhuis kocht in de Penssteeg (nu Gruuthuusestraat), waarvoor jaarlijks 18 s. gr. 3 d. en twee en een halve kapoen landcijns betaald werd23 . De kapoenen of gesneden hanen wijzen op een oud gebruik om cijnzen in natura te betalen. In 1575 komen voor- en achterhuis in het bezit van Joos vanden Vivere, fs. Robrecht24 • In 1588 kreeg de familie Triest de huizen opnieuw in handen met name jonkheer Adriaan Triest, heer van Delft, fs. ridder Joos, heer van Lovendegem, werd de nieuwe eigenaars . Adriaan Triest was gehuwd met Florence de Duernaghele, fa. Philips, en was herhaaldelijk schepen van de keure of van gedele tussen 1596 en 1617. Belangrijk is dat op het einde van de 16de eeuw de huisnaam De Clocke verschijnt in het Landboek van Vaernewijck. De naam De Clocke kan aanleiding geven tot enige verwarring, want in Gent waren toen meerdere huizen die een voorkeur hadden voor deze huisnaam. Zo bestond er een wijntaverne De Clocke in de Breidelsteeg (ook Zeurzaksteeg) met een uitgang in de Drabstraat naast de apoteek De gulden mortier. Het huis De Clocke in de Drabstraat werd herhaaldelijk verkeerd gesitueerd op de hoek van de Groothousestraat (vroeger Penssteeg), waar later de bekende orgelbouwers Van Peteghem gevestigd waren26. 95


In 1595 werd Hercules van Loo, fs. Martin, de nieuwe eigenaar van het huys ghenaempt de clocke by coope van Joncheer Adriaen Triest. In 1604 werd dit huis, samen met het achterhuis voor 240 lb. gr. verkocht aan Pauwel van Bulare, een rijke koopman die talrijke eigendommen bezat in en buiten Gent. Hij verhuurde zijn huis o.m. aan Pieter Eeckman voor 11 lb. gr. per jaar, met dien verstande dat de eigenaar zelf de kelder kon gebruiken. In 1613 werd het huis verhuurd aan advokaat Jacques Coolbrant. In 1614 verkocht Van Bulare de clocke aan zijn schoonzoon Adriaan Haetse, advokaat bij de Raad van Vlaanderen voorde som van 176lb. gr. 27 • Haetse was gehuwd met Isabeau van Bulare, bij wie hij twee kinderen had, Pauweiken en Josyntken. Zijn huis verkreeg hij een stuk goedkoper dan de geschatte waarde. Sinds 1627 was het huis met achterhuis in het bezit van twee weduwen achtereenvolgens Gryselle vanden Heede, weduwe van Gabriël Meurier en sinds 1631 Anna de Moor, weduwe van Charles vander Vynckt. Het achterhuis in de Penssteeg bezat toen volgens het Landboek van Vaemewijck een bilt van onse lieve vrouwe boven de deure 28 • Uit de stadsrekeningen van 1638-1639 blijkt dat Lieven Doedens, secretaris van de schepenen van de keureen schoonzoon van Anna de Moor, een toelage kreeg van 14 lb. gr. om een nieuwe gevel voor het huis van zijn schoonmoeder in de Drabstraat tot chieraet deser stede te bouwen. Vermoedelijk ging het om het opknappen van de kleine trapgevel, die een aantal 17de_eeuwse kenmerken vertoont29 • In 1655 komt De Clocke in handen van de adellijke familie Du Bois, die het huis meer dan een eeuw bezat. De eerste eigenaar was Christiaan du Bois, fs. Matheus, advocaat bij de Raad van Vlaanderen30 • Volgens de Pryzye van 1672 was het zijn weduwe Marie Gellinck, die het aanzienlijke huisgeld van 50 lb. gr. betaalde31 .Hun zoon, Frans du Bois, eveneens advokaat bij de Raad van Vlaanderen, werd na de dood van zijn moeder en na een overeenkomst met zijn zus Marie, de enige eigenaar van het huis, dat in de registers van het huisgeld bekend was onder het Oostenrijkse nummer 0 26832 • Van 1756 dateert een bouwaanvraag van de zoon van Frans, Ludovicus Hernardus du Bois, kanunnik te Lier, die samen met zijn zus Anne, eigenaar geworden was van het voor- en achterhuis. De aanvraag betrof het achterhuis dat van het poortjen ende muer tot aende eerste staegie ruïne is menacerende en bijgevolg hersteld en herbouwd moest worden33 • De bijhorende tekening toont een eenvoudig trapgeveltje van twee traveeën breed en twee bouwlagen hoog (afb. 6). Het voor- en achterhuis werden toen reeds gehuurd door Maxirniliaan Fieraert, die het eigendom kocht in 1765, maar kort daarop in 1766 overleed. Zijn weduwe Joanne Geeraert erft de helft van de panden. In 1781 komt het geheel in handen van Frans Setters (ook Schetters), de echtgenoot van Marie-Cathérine Geeraert, een verwante van Joanne. De aankoopprijs van het huis bedroeg toen 1400 lb.gr. wisselgeld34 •

96


In 1788 werd een nieuwe eigenaar vermeld: Donatus Ignatius Domy. Uit een notarisakte verneemt men dat diens weduwe en kinderen op 14 fructidor van het jaar 8 ( 1 september, 1800) uit het huis werden gezet par expropriationforcée. De nieuwe eigenaar werd Jean-François de Loose uit de Burgstraat, die de panden op 7 september 1808 verkocht aan de reedsvermelde stadsarchitect Jean Baptiste Pisson. Deze laatste betaalde toen 3069,74 fr.voor het huis dat omschreven werd als une auberge, nommée verger verd ou maison rouge 35 .De vroegere clocke had in de tweede helft A van de 18de eeuw twee nieuwe bena~ mingen gekregen Ze verger verd, de groene boomgaard en la maison rouge, het rode huis. Vermoedelijk hadden deze benamingen te maken met de functieverandering als herberg. Volgens de Kadastrale atlas Napoleon blijkt dat het huis 12 m. breed was, met een uitsprong van 1 m. in de Drabstraat en een uitgang in de Rue aux tripes van 4 m. breed36 • Afb. 6. Tekening bij de bouwaanvraag voor de heropbouw van het achterhuis van de Clocke in Pisson zelf woonde toen reeds een de Penssteeg (SAG, reeks 535, Drabstraat, m. aantal jaren in het huis nr. 15 op 26). de hoek van de Drabstraat en de Gruuthuusestraat. Hij vroeg en verkreeg in februari 1818 de toelating om zijn eigendom la maison rouge te veranderen, d.w.z. de ijzeren tralies en de stenen vensterkruisen te verwijderen qui défigurent les croisées en de ingang te verplaatsen naar één van de vensters 37 • De Wegwijzers van de stad Gent bevestigen dat het Rode huis een herberg was daer men logeert te voet en te peird. De bevolkingsregisters vermelden dat zeker sinds 1799, het begin van de tellingen, cabaretiers en vendeurs de bière het huis bewoonden. Van 1821 tot 1847 vindt men opeenvolgend Jacobus en Joseph van Loo als herbergiers vermeld 38 . Toen Pisson kinderloos stierf in december 1818, kwam het huis in 1819 in het bezit van één van de vier belangrijkste erfgenamen, zijn neef Jean-Henry van

97


Afb. 7. Twee burgerhuizen nr. 13 en 15, gebouwd in 1847 n.o. v. Ferdinand Bral op de plaats van het Rood huis (Foto RMLZ).

98


Loo. Het huis werd in het testament van Pisson geschat op een waarde van 3860 florijnen 39 • In juni 1819 deed de nieuwe eigenaar een aanvraag om een dakvenster qui menace ruïne te mogen afbreken40 • In de tekening van De Noter werd het dakvenster niet meer afgebeeld. Op 10 september 1828 werd het Rode huis verkocht aan de bouwkundige Ferdinand Bral. Zijn weduwe, F. de Naeyere vroeg in juni 1847 of ze de gevel van het huys genoemd het rood huys mocht herbouwen volgens het plan, ontworpen door haar man41 • Op die plaats werden twee eenvoudige burgerhuizen gebouwd van drie traveeën breed en drie bouwlagen hoog (afb. 7). De rooilijn werd voor de nieuwbouw aangepast en voor de twee nieuwe huizen op eenzelfde lijn gebracht, waardoor enerzijds de uitsprong van het kleinere pand rechts verdween, maar anderzijds een diepere uitsprong t.o.v. het 17de_eeuwse huis links ontstond. Deze huizen bleven bestaan tot 1991, toen het hele bouwblok afgebroken werd. In 1999-2000 greep een archeologisch onderzoek plaats, dat enkele resten van kelders blootlegde.

BESLUIT Uit de zoektocht naar het verleden van dit verdwenen stukje van de Drabstraat, kwam dankzij het huizenonderzoek, heel wat informatie aan het licht. Door dit onderzoek kon de geschiedenis van de verdwenen huizen en hun eigenaars en bewoners tot in de 15de eeuw grotendeels gereconstrueerd worden. De nadruk lag in deze studie op de iconografie en de verschillende archivalische bronnen, die het mogelijk maakten om, vertrekkend van de pittoreske tekening van De Noter , met een summiere verwijzing naar een rood huis in de Drabstraat, de ligging van de afgebeelde huizen en hun situering in het oude kadasterplan van 1835 te bepalen. De besproken huizen waren oorspronkelijk kleurrijke houten constructies , maar als gevolg van het versteningsproces werden ze door stenen gevels vervangen. De bouwaanvragen tonen aan dat herhaaldelijk ingrepen op de bestaande constructies uitgevoerd werden, zoals het verwijderen van tralies en stenen vensterkruisen en het aanbrengen van nieuwe ingangspartijen. Over de eigenaars en bewoners van de panden worden niet zelden bijkomende gegevens verstrekt, o.m. over hun beroep, de gevraagde huis- of huurprijzen, de renten en huisgelden enz. Ook de vermelding van de buren aan beide zijden van de besproken huizen, geven kostbare aanduidingen of bevestigingen van de ligging van de panden. Adellijke eigenaars, zoals de families Triest, Du Bois en De Pmüllon waren goed vertegenwoordigd in dit deeltje van de Drabstraat Opvallend ook was het aantal advocaten en magistraten, verbonden aan de Raad van Vlaanderen, die 99


vooral in de 17d• en 18d• eeuw in deze straat gevestigd waren. De nabijheid van het Gravensteen was daar niet vreemd aan. Bovenstaande vaststellingen stemmen overeen met bevindingen betreffende andere huizen in deze straat. Daarmee wordt bevestigd wat door L. DERYCKE reeds werd vastgesteld, nl. dat de Drabstraat, samen met de Poel, als een van de meest prestigieuze straten van het gebied rond de St.-Miebielskerk kan beschouwd worden. Tegen het einde van de 18d• eeuw verdwijnen de adellijke families uit dit deel van de Drabstraat In hun plaats komt een gemengde bevolking van middenstanders en vrije beroepen, zoals huisschilder, glazenmaker, kruidenier, architect en schilder-directeur van de Academie. De familienaam die door de eeuwen heen vrij frequent voorkomt, is ongetwijfeld de naam Van Loo. Sinds het einde van de 15de tot en met de 20Stc eeuw zijn Van Loo's terug te vinden in dit deeltje van de Drabstraat Ze waren zowel als vis- en vleeshandelaars bekend, maar later ook als bierverkopers en herbergiers. Huizenonderzoek blijkt op vele terreinen tot boeiende resultaten te leiden. Ook de kleine verdwenen monumenten kunnen heel wat vertellen over het verleden van de stad. Moge deze kleine bijdrage een stimulans zijn voor verder onderzoek over Gentse straten en buurten. Frieda VAN TYGHEM

NOTEN AFKORTINGEN ABG: Archief Bevolking Gent AKG: Archief Kadaster Gent RAG: Rijsarchief Gent RMIZ: Rijksdienst Monumenten- en Landschapszorg SAG: Stadsarchief Gent UBG: Universiteitsbibliotheek Gent 1

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Stad Gent, 4 na., 1976, p. 79-80. SAG, Atlas Goetghebuer. L 71113 a-b. 3 L. CHARLES, G. EVERAERT, M.C. LALEMAN en D. LIEVOIS, Erf, huis en mens. Huizenondenoek te Gent. StadsarchiefGent Uitg. Stichting Mens en Kultuur, Gent, 2001. 4 L. DERYCKE, De Sint-Michielswijk te Gent ( 1480-1520), een sociaal-topografische reconstructie. Verhandelingen Mij. Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, dl. XXIV, Gent, 1999. s Bouwen , op.cit. p. 17, nr. 11. 6 RAG, St.-Michiels Quotidiane, nrs. 384, 387, 389, 390, 391. L. DERYCKE, op. cit., p. 175. 7 SAG, Jaarregisters van de keure, reeks 301, nr. 75, :t" 149 v0 .• 8 RAG, St.-Michiels Quotidiane, nr. 390, :t".16,16 V 0 • 9 SAG, Registers huisgeld, reeks 153/2, nr. 56, Pryzye van 1672, Drabstraat 2

100


SAG, Registers huisgeld, reeks 153/1, nrs. 1,2,3, f" 22 V 0 • RAG, Oud notariaat, Not. J. Fr. Michaels, 1 mei, 1758, z. fol. 12 SAG, Bouwaanvragen, reeks 535, m. 60, 29, zonder bouwtekening. 13 SAG, Staten van goed, reeks 330, nr. 287, f" 96 V 0 -98. 14 RAG, Quotidiane St.-Michiels, nr. 391, dl. 1, f" 40 v 0 -41. 15 SAG, Franse aanwijzende tabel, DD 4, f" 27 V 0 •• 16 ABG, Bevolkingsregisters, Telboeken, wijk 2, Drabstraat, m. 267, sinds 1815 nr. 7. 17 SAG, Bouwaanvragen, reeks G 12, nr. 3475, zonder bouwtekening. 18 AKG, Kadastraal plan, sectie F, Drabstraat, nr. 1358.SAG, Mutatieregisters,DD 4, Drapstraete, fol. 27 V 0 ,m. 267; DD 15, Drapstraete, m. 7. 19 L. DERYCKE, Op.cit., p. 174-175. 20 SAG, Landboek Godshuis St. Jan en Pauwel, reeks LXVI, nr. 149, cahier 6, Drapstrate. 21 SAG, Staten van goed, reeks 330, nr. 88, f" 197. 22 J.S. DE HERCKENRODE, Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, Gent 1865, deel4, p. 1913 e.v. Nationaal Biografisch Woordenboek, deel15, kol. 721-722; deel25, kol. 614-624. 23 SAG, Landboek van Vaernewijck, reeks 152 bis, m. 14, f" 16. 24 SAG, Jaarregisters van de keure, reeks 301, nr 123, f" 144. Landboek Godshuis St. Jan en Pauwel, reeks LXVI/149, cahier 6, z. fol. 25 SAG, Jaarregisters van de keure, reeks 301, nr. 133, f" 59 V0 -60 Landboek van Vaernewijck, reeks 152 bis, m. 14, f" 16v0 -17. 26 L. DERYCKE, op.cit., p. 196-200. 27 SAG, Handboek van Bulare, FH 61, P 53, 62. Landboek Godshuis St. Jan en Pauwel, reeks LXVI, nr. 149, z. fol. 28 SAG, Landboek van Vaernewijck, reeks 152 bis, nr. 15, f" 85. Jaarregisters van de keure, reeks 301, m. 162,9-12-1655. 29 SAG, Stadsrekeningen, reeks 400, nr. 151, 1638-1639, f" 191 V0 • 30 SAG, Landboek Godshuis St.-Jan en Pauwel, reeks LXVI, m. 149, z. fol. 31 SAG, Registers huisgeld, reeks 153/2, nr. 56, f" 5. Het huis werd verkeerdelijk op de Poel gelocaliseerd. 32 RAG, Oud Notariaat, Not. Ch. De Rynck, 5 dec. 1709. SAG, Registers Huisgeld, reeks 15311, nr. 1-2-3, f" 22 V 0 • 33 SAG, Bouwaanvragen, reeks 535, Drabstraat, m. 26. 34 RAG, Oud Notariaat, not. Buyck (Nève 1), nr. 4, 13 ma. 1783. SAG, Register huisgelden, reeks 153/1, nr. 3-4-5-6, f" 22 V 0 • 35 RAG, Modem Notariaat, not. Ch. A. De Vinck (Nève 1), m. 173, 7 september, 1808. 36 RAG, Kadastrale atlas Napoleon ,nr. 2773, sectie F, f" 60. 37 SAG, Bouwaanvragen, G 12, nr. 3472, febr. 1818. 38 ABG, Bevolkingsregisters, Telboeken, Drabstraat nr. 9, 1821-1847. 39 RAG, Modem Notariaat, not. Ch. A. De Vmck, (Nève I), m. 190, 9 juni 1819. 40 SAG, Bouwaanvragen, reeks G 12, nr. 3476,juni 1819.. 41 SAG, Bouwaanvragen, reeks G 12, nr. 6938, juni 1847. 10 11

101


I. HET MUSEUM VAN SCHONE KUNSTEN- DEEL 2 1903-1918 VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE "GAZETTE VAN GENT". 28 januari 1903 Na het sluiten van de driejaarlijkse tentoonstelling van schone kunsten werden de schilderijen die in de wandelzaal van het justitiepaleis hingen naar het museum gezonden. Gezien de grote afmetingen heeft men .de meeste uit de lijsten moeten doen en oprollen. Enkele, zoals Jacob van Artevelde van G. Vanaise, heeft men gewoon weer moeten opspannen, andere zoals De weduwe van Egmont die genade voor haar man komt afsmeken, moesten eerst worden hersteld. Men heeft ook onderzocht of de lokalen voldoende droog zijn en dit is gunstig uitgevallen. Bijgevolg zullen nog deze zomer al de schilderijen die voor het nieuw museum bestemd zijn erheen worden gebracht. Men weet dat door de beperkte ruimte in het oud museum van de Sint-Margrietstraat verscheidene schilderijen tijdelijk in andere plaatsen werden gehangen, sommige in het stadhuis, andere in de kazerne van de pompiers, enz. Men zal een schifting doen en de beste naar het nieuw museum overbrengen. Eerstdaags begint men aan de moza誰ekvloer bij de ingang. Het middendeel zal het wapenschild van de Sint-Lucasgilde voorstellen, omringd door looftakken. De boord wordt met tekeningen versierd. 16 april1903 Talrijke leden van de Oudheidkundige Kring hebben de wens uitgebracht dat de schilderijen die zich in het oud lokaal van de academie bevinden naar het nieuw museum worden overgebracht. Men weet dat de oude zalen heel gebrekkig en vochtig zijn en zowel schadelijk voor de oude als de hedendaagse schilderijen. De toestand is nog verergerd door de tijdelijke doorsijpelingen, waarvan de laatsten echt rampspoedig zijn geweest. 29mei 1903 Zondag wordt in het nieuw museum een tentoonstelling geopend van werken van de betreurde Gentse schilder Gustaaf Vanaise. Zijn borstbeeld zal er op 4 juni aanstaande worden onthuld. Ongetwijfeld zullen eerlang naast dit eerste beeld die van Xavier De Cock en Gustaaf Den Duyts komen te staan, twee Gentenaren die de kunstfaam van hun geboortestad hebben verhoogd. 102


6jull1903 De heer Vmdevogel is gelast met het schilderen van de fresco's in vier zalen van het nieuw kunstmuseum. Dit werk zal als proef dienen voor de aanbesteding van de versiering der lokalen. De tekeningen van de fresco's bevatten geen figuren en bestaan enkel uit bladeren. Waarschijnlijk zullen ook namen van beroemde artiesten in de schone kunsten op de muren prijken. De moza誰ekvloer die in het voorportaal zal worden aangelegd is naar de tekening van de heer Del vin.

8 augustus 1903 De commissie van het nieuw kunstmuseum hield in het stadhuis haar eerste zitting onder het voorzitterschap van de heer burgemeester Braun. Hij beloofde dat de stad voortaan milder dan vroeger zal zijn voor het museum en verklaarde zich ook voor een keuze tussen de kunstwerken welke eigendom zijn van de stad en naar het nieuw museum zullen worden overgebracht. Dit zou nog voor de winter kunnen geschieden.

21 augustus 1903 De kunstcommissie heeft zich bezig gehouden met het aanduiden van de taferelen die waardig zijn om in het nieuw museum te worden geplaatst. De kenners zijn het eens om een museum te hebben waar de bezoekers enkel goede taferelen te aanschouwen krijgen. Verscheidene afgewezen schilderijen welke belangrijker zijn onder geschiedkundig opzicht dan door de kunstwaarde worden ondergebracht in het Oudheidkundig Museum of de bibliotheek van de hogeschool.

29 augustus 1903 Men heeft de afsluiting weggenomen welke voor de trap van het nieuw museum was geplaatst. De vloer van de zuilengalerij is met schone moza誰ek bedekt. De kleuren van de tekening en de boorden zijn in harmonie met de fries.

17 oktober 1903 Al de schilderijen bestemd om het Museum van Schone Kunsten te versieren zijn naar de nieuwe lokalen in het park overgebracht, maar hun plaatsing is verdaagd geworden doordat de schilderwerken in de zalen nog niet voleindigd zijn. Alhoewel men voor zekere schilderijen een bijzondere voorzorgsmaatregel heeft moeten nemen en de afstand tussen de twee lokalen zeer groot is, heeft men geen ongelukken te betreuren gehad. 103


De uitslag strekt vooral tot eer van de heer Maeterlinck, bewaarder van het museum, die de werkingen heeft bestuurd. Voor de grootste taferelen heeft men zelfs de hulp van de pompiers moeten inroepen om er mee door de straten te trekken. Alleen de beeldhouwwerken bevinden zich nog in het bureel van de SintMargrietstraat Hun overbrenging zal maar geschieden wanneer zij voor goed kunnen geplaatst worden. Enige van deze stukken zijn zeer zwaar.

28 november 1903 De aanbestedingen werden toegewezen voor de schilderwerken binnen het nieuw kunstmuseum. Een eerste lot gaat naar A. Hauman voor 2 640 frank, een tweede en een derde naar R. Thery, respectievelijk voor 2 085 en 2 876 frank.

18 januari 1904 Aangezien het nieuw Museum van Schone Kunsten eerstdaags toegankelijk wordt gesteld is het nodig een krediet te voorzien voor het toezicht, de verwarming, het kuisen van de lokalen en het onderhouden van de uitgestalde schilderijen. De stedelijke raad heeft besloten de jaarwedde van de bewaarder met 300 frank te vermeerderen en de totale uitgave ten titel vàn proef op 8 500 frank vast te stellen.

21 januari 1904 De schilderwerken in het Museum van Schone Kunsten zijn voltooid en de zalen in gereedheid gebracht om er de schilderijen te plaatsen. Dit moet gebeuren onder het toezicht van de museumcommissie. We hopen dat men daar spoedig zal aan beginnen, teneinde het museum weldra voor het publiek te kunnen openen. Dit zal op officiële wijze geschieden. Alle overheden worden er op uitgenodigd. Men rekent ook op de aanwezigheid van de heer Gérard, gezant van de Franse republiek te Brussel. De zaal welke op voorstel van de heer Maeterlinck aan de Franse schilders is voorbehouden, maakt een soort verheerlijking uit van de Franse school in de negentiende en twintigste eeuw.

1 april1904 Het nieuw Museum van Schone Kunsten zal op zondag 23 april officieel worden geopend. Redevoeringen zullen worden uitgesproken door de heer burgemeester, een afgevaardigde van de Kunst- en Letterkring van de stad en de voorzitter van de commissie van het museum. 104


Vanaf de dinsdag zullen de zalen voor het publiek geopend zijn, de eerste dagen tegen een inkomgeld van 10 centiemen om het grote gedrang te vermijden.

9 april1904 Het schepencollege heeft de koning uitgenodigd om de inhuldiging van het nieuw kunstmuseum met zijn tegenwoordigheid te vereren, teneinde luister aan de plechtigheid bij te zetten. Koning Leopold heeft geantwoord dat hij niets beters vraagt dan die plechtigheid voor te zitten, indien het gemeentebestuur de inhuldiging doet plaatshebben rond 10 mei. Op 24 april kan hij niet komen. Men zal de koning vragen zelf de dag te bepalen. Grote feestelijkheden zullen worden ingericht Al de museumbewaarders van de grote steden van het land en de bekendste vaklieden uit de vreemde worden uitgenodigd. Zodra de heer burgemeester een antwoord heeft bekomen zal hij aan de raad het bepaald plan van de plechtigheden voorleggen.

20 april1904 De koning zal op 9 mei de officiĂŤle inhuldiging van het Museum van Schone Kunsten bijwonen. De gemeenteraad werd verwittigd dat de koninklijke trein om 2 uur in de statie van Gent-Zuid zal aankomen. Z. M. zal eerst de Lakenhalle bezoeken die tegen dat tijdstip gans in orde zal zijn en rond 3 uur aan het nieuw museum afstappen. Het vertrek terug naar Brussel is bepaald langs de statie Gent-Sint-Pieters.

29 april1904 Ook prins Albert zal het nieuw museum komen inhuldigen. Er is geen officieel banket van de gemeenteraad, wel een groot gastenmaal bij de heer burgemeester Braun, die aan zijn tafel de vreemde notabelen zal ontvangen. Het museum zal vanaf 2 uur toegankelijk zijn aan diegenen welke voorzien zijn van een uitnodigingskaart, geldig voor de personen wiens naam zij dragen, alsook voor de dames die onder hetzelfde dak wonen. De heren officieren van de burgerwacht en het leger in grote kledij, zullen insgelijks met hun dames worden toegelaten. De ingang zal geschieden langs de zijdeur rechts. De middendeur zal maar geopend worden bij de aankomst van Zijne Majesteit. Op de grote kiosk zal vanaf 2 uur 30 een concert worden gegeven door de maatschappij De Oude Muzikanten van het Belgisch Leger. Gezien de grote diensten bewezen door De Vrienden van het Museum hebben al de leden van deze maatschappij een uitnodiging ontvangen. 105


Bij de officiële opening zal de Franse regering vertegenwoordigd zijn door de heer Benédicte, bewaarder van het Musée de Luxembourg. De gezanten van Engeland, Frankrijk, Holland, Duitsland en vele vreemde kunstcritici zullen de plechtigheid bijwonen. De plaatsing van de schilderijen in het museum is beëindigd. De schone, oude tapijten maken een grootse indruk. Talrije aankopen werden gedaan in de driejaarlijkse tentoonstellingen. Zo is het hedendaags museum een rijke verzameling geworden van kunstwerken. Alle richtingen zijn er vertegenwoordigd, tot lering van het publiek. Ook de verzameling beeldhouwwerken werd vermeerderd met merkwaardige gewrochten van Belgische en vreemde meesters. De Vrienden van het Museum, onder het voorzitterschap van de stichter de heer Scribe, schonken niet alleen kostbare, oude schilderijen maar ook beeldhouwwerken, die de belangrijkheid van het museum zeer vermeerderen. Al de werken zijn overgebracht naar het nieuw museum, waar zij in talrijke en ruime zalen, beschenen door een goed verdeeld licht, ten volle tot hun recht komen. De bezoekers zullen verbaasd staan over de kunstrijkdom die wij bezitten. Het zal bewondering opwekken, want weinigen weten dat Gent zoveel schoons rijk is. De dagen dat de tentoonstelling toegankelijk is voor het publiek zal het een stroom van bezoekers wezen in de 26 zalen van het museum, dat zich in de schone citadeltuin verschuilt. Het zal met de tijd der jaren omloverd worden door hoge bomen, die schier niets anders open laten dan het ingangsportiek in zijn zuivere, Griekse stijl. De wandelaars worden er uitgenodigd de trap op te gaan en binnen te komen, teneinde er genietingen te smaken welke gezond zijn voor de geest en verkwikkend voor het gemoed. Alleen het aanschouwen van kunstvoortbrengselen kan zulks geven. De heer Van Rysselberghe heeft het museum een nederig uitzicht willen bezorgen. Geen kostelijke steen, geen marmer, geen verguldsel. Wel versierselen waarbij weer de kunst ter hulp is geroepen: de bas-reliëfs en de beelden van de Gentse beeldhouwer Van Biesbroeck die de hoekpijlers zullen sieren en de schilderingen van de fries met onderwerpen uit de kunstgeschiedenis, gekozen door de bestuurder van onze academie, de heer Jan Delvin. Langs binnen is een weelde van licht en ruimte, zoals het past voor een museum. Daar komt men om schilderijen en beeldhouwwerken te aanschouwen, niet om de geest verpletterd te zien worden door de pracht van het gebouw. Het geheel heeft ongeveer 600 000 frank gekost, dat is zowat tien maal minder dan het museum van Rijsel. Met betrekkelijk kleine middelen heeft de bouwmeester een monument tot stand gebracht dat in alle opzichten aan zijn bestemming beantwoordt.

106


Het zal de eer van het tegenwoordig stadsbestuur blijven het nieuw museum te hebben laten bouwen. Het is in 1900 geweest dat de heer burgemeester Braun het voornemen-aankondigde, voldoening te geven aan de wens van alle kunstvrienden. Nu komt de koning naar Gent om het stadsbestuur en de groep kunstenaars die zich verdienstelijk hebben gemaakt bij het tot stand brengen van het museum geluk te wensen. Schoon werk werd volbracht in korte tijd!

lOmei 1904 De koning en prins Albert kwamen om 2 uur met een bijzondere trein in de Zuidstatie aan en werden ontvangen door baron de Kerchove, gouverneur van de provincie, Braun, burgemeester van de stad, de luitenant-generaals Greindl van de burgerwacht en Pinte, bevelhebber van de provincie, allen in officieel kostuum of grote dienstkledij, de eretekens waarmee zij vereerd zijn op de borst. Binnen de statie bevond zich ook priester Daens, die op een in het oog vallende wijze zijn medaille van volksvertegenwoordiger droeg. Van rond 1 uur stroomde het volk naar het park. Vooral de plaatsen van waar men goed de hoofdingang kon zien werden stormenderhand ingenomen. Voor het museum vatten twee compagnies infanterie van de burgerwacht post, onder het bevel van kolonel Morry. Weldra kwamen de overheden aan: de voornaamste personen van de rechterlijke macht, senatoren, volksvertegenwoordigers, leden van de handelsrechtbank, de kamer van koophandel, enz. De koninklijke stoet bereikte om 3 uur 15 het museum en werd er begroet op de Brabanรงonne, tromgeroffel en klaroengeschal. Dat alles werd echter overstemd door de geestdriftige toejuichingen van de opeengepakte menigte. De koning trad nu de voorzaal binnen, waar hij begroet werd door de commissie, met aan het hoofd de heer voorzitter L. Tytgadt, de uitstekende kunstschilder en gewezen bestuurder van de academie van teken-, beeld- en bouwkunde. De heer burgemeester herinnerde er in zijn rede aan, dat Gent altijd op de hoogste trap heeft gestaan van de nijverheid, maar ook de schone kunsten in ere hield. "Gent streeft er naar op kunstgebied weer de plaats te veroveren die het vroeger bekleedde en geholpen door de regering heeft het een museum opgericht dat de kunst waardig is. Armen en rijken kunnen onze monumenten en musea zien en er bij leren. Een volk dat de kunsten niet lief heeft wordt als een minder volk aanzien. Daarom doet het gemeentebestuur al het mogelijke om de kunst bij het volk levendig te houden." De koning antwoordde: "Het is met groot genoegen dat ik de uitnodiging heb aanvaard. Gent is een machtige stad, die kunst en wetenschappen evenveel aanmoedigt als de nijverheid. Ik wens haar geluk met de werken die werden uitgevoerd en ik tijdens mijn rit gedeeltelijk heb gezien. Ik moedig de heer burgemeester aan op die weg voort te gaan." 107


De koning werd rondgeleid door de heren Tytgadt, Maeterlinck en Scribe, prins Albert door de heer Dupureux. Zij doorwandelden de verschillende zalen van het museum. Tijdens het bezoek is in het gedrang in de voorzaal een borstbeeldje van zijn voetstuk gevallen en gebroken. Het was reeds na 5 uur als het bezoek ten einde liep en de koning het museum verliet, nadat hij en prins Albert het Gulden Boek hadden getekend. Zoals het te begrijpen is werd er door de duizenden toeschouwers in het park nogal wat schade aangericht aan de plantsoenen. Alles zal echter door de beplantingsdienst dadelijk worden hersteld.

17mei1904 Het nieuw museum is zondag voor de eerste maal kosteloos geopend geworden voor het publiek en een zeer groot aantal personen hebben het bezocht. Tussen 5 en 7 uur schatte men dat meer dan 2000 bezoekers tegelijk in de zalen waren. Over de ganse dag verspreid hebben meer dan 5000 belangstellenden de zalen doorlopen. Dank zij de genomen maatregelen liet de ordedienst niets te wensen over.

28 november 1904 Vele kunstwerken die zowat overal over de stad verspreid waren zijn naar het nieuw museum overgebracht. Al de schilderijen en beelden die zich nog in het lokaal van de Sint-Margrietstraat bevonden en de schilderijen uit het justitiepaleis welke eerder waren afgewezen, werden neergelegd in de kelder van het nieuw lokaal, alsook een vijftal werken uit de kazerne van de pompiers.

28 december 1904 De meier, de bouwmeester en de bewaarder van het museum van Valencia zijn te Gent aangekomen, om in zijn geheel ons Museum van Schone Kunsten te bezoeken. Zij werden ontvangen door de heren Van Rysselberghe en Maeterlinck, die hun alle inlichtingen hebben gegeven. Er is naar het schijnt in Valencia kwestie van een kunstmuseum te bouwen waarvoor dat van Gent tot voorbeeld zou strekken. Het is overigens de eerste maal niet dat wij te Gent de aankomst mogen vermelden van vreemdelingen die begerig zijn om in het bijzonder de zo gelukkige binnenschikking te bestuderen. Ons museum is verrijkt met een gewrocht van waarde, dat het gouvernement in bewaring heeft gegeven. Het is een tafereel van Claus, genaamd Bij zomerdag. Evenals de werken door De Vrienden van het Museum aangekocht, zal het voorlopig in de voorzaal worden tentoongesteld. 108


16 september 1905 In de stedelijke raad besprak men de kwestie van het plaatsen van de twee allegorische beelden boven de ingang midden het nieuw kunstmuseum. Die beelden zijn vervaardigd door de heer Lodewijk Van Biesbroeck. In brons gegoten zouden ze 20 000 frank kosten en de regering komt maar voor 5000 frank tussen. De resterende som is voor de stad te hoog. De heer burgemeester dacht dat het goedkoper zou zijn die beelden met de hamer uit koperplaten te doen slaan door de heer Tavernier. Dat zou een uitgave betekenen van 16 000 frank. De heer Van Biesbroeck wil zijn beelden in brons doen gieten door de heer Goossens, maar dat kost 18 000 frank. In een schrijven verklaarde hij desnoods de twee beelden te willen leveren voor 16 000 frank. Als het moet zal hij zich niet verzetten tegen het toevertrouwen van dit werk aan de heer Tavernier. De commissie stemde nu de volgende overeenkomst: de beelden worden geplaatst en het werk wordt toevertrouwd aan de heer Tavernier, die de beelden met de hamer zal kloppen in rood koper, onder de leiding van de heer Van Biesbroeck.

23juni 1906 Nadat er zoveel pogingen werden aangewend om Gent en zijn merkwaardigheden aan de vreemdelingen bekend te maken, zou ook het trambestuur daartoe veel kunnen bijdragen en er zelf voordeel uit trekken. Op de rijtuigen die de tocht doen tussen de Sint-Jacobsplaats en de Korenmarkt langs Gent-Zuid en de Heuvelpoort, vermeldt men thans niets anders dan de eindpunten en het middelpunt Gent-Sint-Pieters. Waarom niet, in grote letters die de aandacht wekken, er ook bijvoegen "Park" en "Museum van Schone Kunsten"?

23mei 1907 De commissie voor de verfraaiingswerken in de stad heeft onderzocht welke het beste ontwerp zou zijn voor de geschiktmaking van de kazerne van de citadel, die op 1 oktober door de militaire overheid wordt verlaten en zoals men weet bij de Wereldtentoonstelling zal worden ingelijfd. Zij heeft zich reeds verklaard voor het behoud van tenminste een deel van de kazerne. Men zou daar ondermeer een aantal schilderijen kunnen bergen die wegens hun geringe kunstwaarde niet in het museum worden opgenomen. Men zou er ook voorzien in een boetseerzaal, wat met de uitbreiding van het onderwijs in de versieringskunst te Gent onmisbaar wordt. De bestaande gebouwen kunnen met kleine kosten worden ingericht en de plans worden thans verder onderzocht. 109


24 augustus 1907 De beelden die het Museum van Schone Kunsten moesten bekronen zijn eergisteren en gisteren op hun voetstukken aangebracht door het personeel van de heer Van Autryve, zoon, die het museum bouwde. Het zijn echte kunstwerken. De modellen in gips zijn van de hand van de beeldhouwer L. Van Biesbroeck, die ook de basreliĂŤfs van de voorgevel vervaardigde. De heren P. Tavernier en zoon hebben ze geheel in het koper geslagen. De kunstsmeden werkten daaraan gedurende zes maanden. Voor ieder beeld dat ongeveer 275 kilogram weegt, gebruikten zij 13 m2 koperen platen. Ze zijn op de ijzeren voetstukken vastgeklonken door bouten van 2 meter lang, tot op een hoogte van 70 centimeter, dus nagenoeg tot aan de knieĂŤn en in kiezelmortel vastgemetst

13juni 1910 Men is volop begonnen aan de slechting van de citadel. Aan de vestingsgordel is men ook bezig. Men zal binnen afzienbare tijd een brok van 50 meter afbreken rechtover het Museum van Schone Kunsten. De vensters met de ijzeren staven zijn reeds uitgenomen. De eigenlijke afbraak zal gedeeltelijk geschieden met houwelen, gedeeltelijk bij middel van kleine springbussen, die de hardste delen uit elkaar rukken om ze dan gemakkelijker te kunnen wegruimen.

5 januari 1911 Het slopen van de bres van 50 meter in de omheining van de citadel nabij het Museum van Schone Kunsten nadert zijn voltooiing. Heel de afbraak van de rotsvaste muren en het effenen van het terrein zal rond half februari geĂŤindigd zijn.

17 juni 1911 De werken tot het vergroten van het Museum van Schone Kunsten zijn langs de kant van de Hofbouwlaan begonnen. Reeds zijn een aantal bomen, waaronder echte prachtexemplaren, onder de bijl van de houthakkers gevallen. 27 juni 1911

Men doet met zoveel kracht de muren van de oude citadel springen, dat zaterdagmorgen grote stenen in een zaal van het Museum van Schone Kunsten zijn gevlogen. Niet alleen is een gat in het glazen dak gemaakt, de puinen hebben ook een verwarmingstoestel beschadigd en in een groot tafereel van Van Helmant is een scheur. Het is nodig maatregelen te nemen om dit voortaan te voorkomen. 110


1 juli 1911 Voor de vergroting van het Museum van Schone Kunsten zijn de grachten voor de grondvesten reeds geheel gedolven en binnen drie weken zullen de metsers de hand- aan het werk slaan. Het nieuw gebouw zal uitspringen op het voetpad van de Hofbouw laan.

20 augustus 1911 De werken aan het nieuw Museum van Schone Kunsten vorderen buitengewoon goed. De muren bereiken reeds een hoogte van anderhalve meter boven de grond.

4 november 1911 Nabij de parkvijver wordt op de plaats waar de gewezen guinguette BelvÊdère stond de witte steen bewerkt, nodig voor het vergroten van het Museum van Schone Kunsten. Dit werk zal weldra voltooid zijn.

10 december 1911 Langs de kant van het Museum van Schone Kunsten en de Hofbouwlaan wordt nu heel de vestingsmoor van de citadel afgebroken, behalve een klein deel dat zal ingericht worden als terras. Al de brokstukken zullen dienen tot grondlagen voor de wegen in de Wereldtentoonstelling, om die zo vast mogelijk te maken.

14 januari 1912 De vergroting van het Museum van Schone Kunsten nadert de voltooiing. Langs de ene kant is het ijzeren gebinte geplaatst om het glazen gewelf te dragen.

15 januari 1912 Gisteren deed zich aan de bouwwerken voor het Museum van Schone Kunsten een dodelijk ongeluk voor. De 29-jarige metser Frans Van den Abeele, gehuwd en woonachtig aan de Zwijnaardsesteenweg, was op een muur van 6 meter hoogte werkzaam aan het plaatsen van een zware steen. Door het kantelen van het blok verloor de ongelukkige het evenwicht en stortte ten gronde, waar hij bewegingloos bleef liggen. Een bijgeroepen geneesheer stelde een schedelbreuk vast en inwendige verwondingen. Een kwartier na de overbrengst naar het gasthuis overleed hij aldaar.

111


27 augustus 1912 De vergrotingswerken van het Museum van Schone Kunsten langs de kant van de Hofbouwlaan naderen hun voltooiing. De gevel in baksteen is voltrokken en boven de ingangspoort zijn in halfverheven beeldwerk drie vrouwen aangebracht, welke de teken-, de schilder- en de beeldhouwkunst verbeelden. De bijgebouwde zalen zijn zeer goed verlicht, alhoewel het langs buiten niet zo schijnt. Een groot deel is bestemd voor de vergroting van het museum, een ander deel zal gebruikt worden door de pompiers, in vervanging van de ruimte die thans in de kelders is ingericht.

1 oktober 1912 Het schepencollege brengt ter kennis dat in het Museum van Schone Kunsten, ingang langs de Hofbouwlaan, een stedelijke spijszaal zal ingericht worden voor jongens en meisjes van 6 tot 12 jaar. Dit schooleetmaal is gans kosteloos en begint op 4 november. Men zal er 20 leerlingen van de gemeentescholen aanvaarden en 20 van de vrije scholen. De kinderen die geen school bijwonen zullen in de groep begrepen worden volgens de wens van de ouders.

19 november 1912 Gisteren heeft men ten titel van proef voor de leden van de Koninklijke Commissie der Gedenkgebouwen op de grote voetstukken naast de hoofdingang van het Museum van Schone Kunsten de maquettes gesteld van de beelden die voor die plaats bestemd zijn. Het zijn allegorieĂŤn van de schilderkunst en de beeldhouwkunst. Nadat de leden de beelden in ogenschouw genomen hadden zijn ze weer van hun voetstukken genomen en weggebracht.

1 december 1912 Gisteren had de officiĂŤle opening plaats van de derde stedelijke schoolrefter in de nieuwe gebouwen van het Museum van Schone Kunsten, die eigenlijk reeds een maand geleden in dienst werd gesteld. Het is de eerste stedelijke spijszaal die gevestigd is in een lokaal van de gemeente. De meeste kinderen lieten zich inschrijven na de ruchtbaarheid bij middel van aanplakbrieven en de plaatselijke pers gegeven. Elke weekdag worden enkele tientallen aanvaard volgens hun zwaktetoestand, aangeduid door de heer bestuurder van de gezondheidsdienst. Een volledig maal wordt opgediend. De spijskaart is zeer afwisselend: soep, 112


vlees, groenten, aardappelen of brood, melkpap, vis of eieren. De kinderen staan onder het toezicht van een onderwijzeres en een onderwijzer van de twee soorten scholen. In de schoolrefter van het park kunnen al de kinderen gezamenlijk aan tafel gaan. De leerlingen van de katholieke scholen treden eerst binnen en lezen het gebed, waarna deze van de gemeentescholen hen vervoegen en samen verorberen ze het maal dat wordt opgediend door twee nette kindermeiden, geholpen door enige grote leerlingen van de scholen uüt de omtrek. De kosten van de maaltijden belopen voor de stad 23 centiemen, alles inbegrepen en 12 tot 15 centiemen voor de degelijke inrichting van de eetzaal.

20 december 1912 Het bestuur van de afdeling Oude Kunst in Vlaanderen zal bepaald in haar vak een clou uitmaken tijdens de Wereldtentoonstelling en ingericht worden in de nieuwe lokalen op de verdieping van het Museum van Schone Kunsten in het park. De zalen van het gelijkvloers, waarvan de vensters evenals de deuren door dikke ijzeren staven tegen alle inbraak beveiligd zijn, zullen dienen voor het uitpakken van de ingezonden voorwerpen en het plaatsen van de coffre-forts om er de kostbaarste kleine stukken in te bergen. De toegang tot de tentoonstelling zal geschieden bij middel van een bijzondere hoofdingang, ontworpen door de heer Van Rysselberghe en opgetrókken worden langs de kant van de Heuvelpoort De. bezoekers zullen echter langs het museum kunnen vertrekken. De dagbladschrijvers werden door het bestuur uitgenodigd om hun plan te horen uiteenzetten. Het ontwerp is groots en verscheiden, al volgt het in niets na wat bij vroegere tentoonstellingen van oude kunst beoogd werd. De grondgedachte is het verzamelen van beeldhouwkunst, miniaturen, handschriften, goud- en zilverwerk, meubelen en tapijten die behoren tot de streken van de Scheldekom, Frans-België en Hollands-Vlaanderen, van de vijftiende tot het einde van de negentiende eeuw. HH. MM. de koning en de koningin hebben hun hoge bescherming aan de tentoonstelling verleend. Kardinaal Merder heeft aanvaard deel uit te maken van het erecomiteit. Dit belooft een prachtige steun voor de toezending van godsdienstige voorwerpen van grote waarde. Verscheidene vreemde verzamelaars hebben reeds een belangrijke en krachtige medewerking beloofd. Men rekent ook op de openbare en bijzondere verzamelingen van België, waar men zulke talrijke schatten vindt. Voor wat de veiligheid betreft zal de tentoonstelling geruststelling bieden. Zij is ingericht in een nieuw en onbrandbaar gebouw, gelegen in het midden van het park en op een grote afstand van de Wereldfoor. De kunstwerken zullen tegen 113


alle gevaren worden verzekerd van het ogenblik waarop ze worden afgenomen tot wanneer zij worden herplaatst in de verzameling waartoe ze behoren.

17 januari 1913 De som van 200 frank op de stedelijke begroting voor het loon van een toegevoegde opzichter in het Museum van Schone Kunsten werd op 1000 frank gebracht, omdat men voorziet dat tijdens de duur van de Wereldtentoonstelling één of twee bijgevoegde opzichters onmisbaar zullen zijn.

23 januari 1913 Het nieuw plakkaat van de Wereldtentoonstelling is het kunstig werk van de heer R. De Cramer en kondigt de Oude Kunst in Vlaanderen aan. Die zal worden tentoongesteld in het nieuw gebouw, gehecht aan het Museum van Schone Kunsten in het park, dat deel uitmaakt van de Wereldfoor. In het middendeel van het plakkaat prijkt de Maagd van Vlaanderen, een beeldschone vrouw die in de rechterhand de scepter houdt en in de linker een charter van Filips, hertog van Bourgondië, waarin hij aan zijn onderdanen laat weten dat de stad Gent de oudste en voornaamste stad van het Vlaamse land is.

17 juni 1913 Op zondag 22 juni zal koning Albert zijn Blijde Intrede in de stad doen. Hij zal per postboot naar Gent komen om eerst het kanaal van Terneuzen en de haven te bezoeken. In stoet gaat het naar het gouvernementshotel en het stadhuis voor de officiële verwelkoming, waarna hij naar het belfort zal stappen om de herstelling in te huldigen. Hij zal zich dan langs de Kortrijksestraat tot aan de Heuvelpoort begeven, om in het museum de tentoonstelling Oude Kunst in Vlaanderen te bezoeken.

15mei 1914 De commissie van het Museum van Schone Kunsten houdt zich onledig met een betere schikking van de werken die in sommige zalen van het oude deel te dicht bij elkander zijn geplaatst en met de inrichting van de nieuwe zalen. Er zal vooraf een zaal in orde gebracht worden die men de Zaal der Gentse Kunstenaars zal noemen en twee zalen Scribe, waar de kunstschatten worden verzameld welke door de grote kunstliethebber aan de stad werden overgelaten.

Sjuli 1914 Er wordt thans fel gewerkt aan de inrichting van de nieuwe zalen waarmee het 114


Museum van Schone Kunsten vergroot werd. In één der nieuwe galerijen zullen de werken van de oude Gentse schilders worden geplaatst. In de andere de werken der Vlaamse schilders uit de negentiende eeuw. Een derde zaal, gewijd aan de tekeningen, zal dit geheel vervolledigen.

16 juli 1914 De vakantiekoloniën zullen de maaltijden dit jaar in plaats van op het Parmanplein gebruiken in het lokaal van de stedelijke schoolrefter, gevestigd in het Museum van Schone Kunsten. Aldus zal er gelegenheid zijn langs de zuidkant van de stad in open lucht te verblijven. De kinderen die veraf wonen worden per tram naar het park gebracht en 's avonds naar hun wederzijdse wijken teruggeleid.

*Op 4 augustus 1914 brak de Europese oorlog uit. Duitsland verklaarde de oorlog aan België, Frankrijk, Engeland en Rusland. Duitse troepen vielen aan de oostgrens België binnen. Op 12 oktober werd de stad Gent door de Duitse troepen bezet.

8juni 1916 Het Museum van Schone Kunsten is open voor het publiek. Zoals voorheen is de toegang kosteloos de zon- en donderdagen, de andere dagen wordt een inkomgeld van 10 centiemen geheven.

28 augustus 1918 De stedelijke raad heeft beslist dadelijk verscheidene schilderijen van het Museum van Schone Kunsten te herstellen welke tijdens de oorlog in zekere kelders bewaard werden en door de vochtigheid beschadigd zijn geworden.

* De Duitse bezetter trok zich uit Gent terug tussen 1 en 11 november 1918. 16 december 1918 De stedelijke raad verleende een gunstig advies voor een krediet van 3000 frank, dat de kosten moet dekken voor het in veiligheid brengen van de schilderijen van het Museum van Schone Kunsten. De heer burgemeester Braun dankte de heren Hulin en Casier, die uitmuntende maatregelen hadden genomen tot het behoud van de kunstvoorwerpen. Dit werd algemeen bijgetreden. Erik DE KEUKELEIRE Fragmenten uit "De Gentse citadel en het Citadelpark" deelt (1819-1907), 340 blz., deel2 (19081940), 320 blz. en "De Wereldtentoonstelling van Gentin 1913" (1896-1920), 352 blz., oktober 2004, uitgaven in eigen beheer.

115


GENTSE MEMORIEDAGEN: 17-18 Juli 17 Juli 1070 Dood te Oudenaarde van Boudewijn VI, de 8e Graaf van Vlaanderen. Hij regeerde terzelfdertijd over Henegouwen onder de naam Baudouin IV. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1996- N째 3- p. 129

17 Juli 1345 Moord op Jacob van Artevelde. Het was niet een van die banale moorden die de algemene afkeuring verwekken, het was het logisch gevolg van een hetze die al een hele tijd tegen hem gevoerd werd. Hoe is het mogelijk, kan men zich afvragen, dat iemand die vereerd werd als een geniale leider die Vlaanderen redde van de hongerdood, afgemaakt werd onder de vreugdekreten van de bevolking? Altijd hetzelfde oude liedje: mensen die populair zijn verwekken afgunst en als het iets minder goed gaat is men steeds blij een zondebok te vinden. Men weet dat het een historische constante is dat wanneer 2 groten met elkaar ruzie maken de kleintjes van de brokken delen. In 1337 verklaarde Edward lil van Engeland dat hij de rechtmatige koning van Frankrijk was en hij verzocht Philippe van Valois het te willen aftrappen. Philippe had daar een totaal andere mening over en wij waren vertrokken voor een 100-jarige oorlog. De Graaf van Vlaanderen, Ladewijk Van Nevers, die gehoorzaamheid verschuldigd was aan de Koning van Frankrijk, schaarde zich aan de zijde van Philippe. Als het zo is, zei Edward, dan kan Vlaanderen fluiten achter mijn wol. En die wol had Vlaanderen nu precies nodig om te kunnen overleven. En toen kwam J acob Van Artevelde. Hij maneuvreerde zeer handig en slaagde er in een politiek van neutraliteit te voeren die het belang van Vlaanderen diende. Maar mooie liedjes duren niet lang en de halsstarrigheid van Lodewijk van Nevers dreef Gent en Vlaanderen in het Engels kamp. Dit stelde toch problemen voor Vlaanderen dat zich gebonden voelde aan zijn leenheer, de Koning van Frankrijk. Dit probleem werd opgelost door Van Aftevelde die het trucje bedacht Edward op de Vrijdagmarkt te laten uitroepen tot Koning van Frankrijk. Maar we zitten volop in de politiek, vergeet het niet, en na een tijdje zag Edward het belang niet meer zitten van een bondgenootschap met Vlaanderen en dat bekoelde onmiddelijk zijn liefde. En dan was er natuurlijk Geeraard Denijs, de Deken der Wevers, nochtans een 116


beschermeling van Jacob VanArtevelde. Gedreven door hoogmoed en afgunst -ook al weer een klassiek verhaal- wacht hij de eerste gelegenheid af om af te rekenen met zijn rivaal. Die doet zich weldra voor wanneer Van Artevelde vertrekt naar Sluis om er opnieuw te onderhandelen metEdward. Denijs gaat overal gaan vertellen dat de vrouw van Jacob gevlucht is naar Engeland met een deel van de schatten van de Stad, dat hij zich ten koste van de gemeenschap verrijkt heeft en dat hij het land verraden heeft door zich te laten omkopen door Edward. Wanneer op 17 Juli 1345 Jacob, vergezeld van een kleine lijfwacht 's avonds laat naar Gent terugkomt, heeft men hem herkend. Een woedende menigte, aangevoerd door Denijs, bestormt zijn huis op de Kalanderberg. De poort wordt met bijlslagen ingebeukt en het gepeupel dringt de woning binnen. Jacob wil nog een laatste maal de menigte toespreken, maar begin maar eens te discuteren met een hysterische massa. Van Artevelde wordt met bijlslagen afgemaakt en zijn lijk uren lang door de straten gesleept.

17 Juli 1549 Filips 11 legt in de St-Pietersabdij de eed af als Graaf van Vlaanderen.

17 Juli 1568 Pieter Cappoen, gerechtsdienaar wordt op het Veerleplein onthoofd. Reden: hij was te toegeeflijk geweest gedurende de beeldenstorm.

17 Juli 1711 Geboorte van Pierre Joseph Le Blan. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 2002- N° 4 - pp. 245-246

17 Juli 1740 Geboorte te Diksmuide van de beeldhouwer Karel Van Poucke. Op 13-jarige leeftijd is hij reeds leerling bij Pulinx in Brugge. Werkt dan een 4-

tal jaren bij Pigalle in Parijs, vooraleer voor meer dan 10 jaar naar ItaliĂŤ te trekken. Hij wordt hartelijk onthaald aan het Hof van Wenen waar Maria-Theresia hem voorstelt aan onze Gouverneur-Generaal Karel van Lotharingen. Hij komt dan terug naar zijn vaderland en vestigt zich definitief in Gent, rechtover het Stadhuis. Werken van hem zijn te zien in de kathedraal en de St-Michielskerk. In de StJacobskerk de preekstoel, een beeld van St-Jacob en het mausoleum van Jan Palfijn. 117


Hij stierf in 1812. Hij is afgebeeld op een portret dat hangt in het Bijlokemuseum.

17 Juli 1797 Opening van de Ecole Centrale. Het was onvermijdelijk dat bij de talrijke hervormingen die hier doorgevoerd werden door de Fransen ook het onderwijs betrokken werd. De Theresiaanse Colleges werden afgeschaft en er kwam een centrale school in ieder departement. Gent, als hoofdstad van het "Departement de 1'Escaut" kreeg dus ook zijn "Ecole Centrale". Lokalen vinden voor deze nieuwe school vormde geen enkel probleem: het stond hier immers vol met leegstaande kloosters. Wegens zijn gunstige ligging in het stadscentrum werd de gewezen Abdij van Baudeloo op de Ottogracht uitgekozen. De leraars waren allen eerst aan de tand gevoeld door een "Jury van Openbaar Onderwijs" die de opdracht had de intellectuele bagage van de kandidaten van dichtbij te bekijken. Het studieprogramma had grondige wijzigingen ondergaan. Het Latijn aan hetwelk men tot hiertoe een overwegende betekenis had toegekend, werd sterk teruggedrongen ten voordele van de wetenschappelijke en practische vakken. Op het programma stonden er o.m. het tekenen, "eet art propre à omer I' esprit de l'élève et à étendre ses connaissances sans fatiguer son intelligence", de wiskunde, de spraakkunst, "le don le plus beau dont la nature ait pu nous enrichir", de fysica, de scheikunde, de natuurhistorie, "la mére de tous les arts", de plantkunde, de geschiedenis, de wetgeving en de literatuurgeschiedenis. De eerste prijsuitreiking, in 1798, ging door in de ''Tempel der Wet", anders gezegd de St-Michielskerk. Deze Ecole Centrale zou maar een 7-jarig bestaan kennen. Het Directoire had de plaats moeten ruimen voor het Consulat, wat dan ook weer een onderwijshervorming meebracht. Er moest een Lyceum opgericht worden in het gebied van ieder Beroepshof. In ons land waren dat er 4: Brussel, Luik, Brugge en Gent. De "Ecole Centrale" vatte haar laatste bestaansjaar aan in Oktober 1803. Te dier gelegenheid werd er een Mis van de Heilige Geest gezongen in de St-Michielskerk. We zien dus op enkele jaren tijd de publieke ceremonieën in de Tempel der Wet wel zéér sterk geëvolueerd waren. De ''Ecole Centrale" werd dus in 1804 het Lycée, in 1814 het Koninklijk College, in 1830 het Municipaal College en in 1832 het Atheneum.

17 Juli 1812 De Fransen brengen het huidig systeem van de huisnummering in. Men begon de nummering uit de richting van het Stadhuis, onpare nummers links, pare nummers rechts. Het was de eerste maal dat men per straat tewerk ging, want vroeger gebeurde dit per wijk. De eerste naamplaten waren uit blik 118


vervaardigd. Ze werden grotendeels vernieuwd in 1836 om 9 jaar later te worden vervangen door platen uit gegoten ijzer met verheven letters. Tot in 1940 waren de straatnamen tweetalig. Op 11 Juli 1940 besloot de Gemeenteraad de Franse tekst met een laag verf te bedekken.

17 Juli 1848 Geboorte van Pol De Witte in de krottenwijk Batavia. Hij zou een niet onbelangrijke rol spelen in de opkomende vakbeweging, iets wat wel merkwaardig was omdat hij helemaal geen fabrieksarbeider was, maar een kleermaker. Hij was evenwel vertrouwd met dat milieu want zijn vader was een spinner die 75 uren per week werkte, ook de zondagmorgen, want dan moesten de machines gekuist worden. Zijn moeder werkte eveneens in een fabriek als spinster, maar, al even merkwaardig, in tegenstelling met haar man kon ze lezen en schrijven. Het was dankzij haar -zij het dan ook tegen de wil van zijn vader- dat hij tot zijn 13e jaar naar school mocht gaan, iets wat zo ongeveer een unicum moet geweest zijn in die kringen. Hij ging in de leer bij een kleermaker en werd zelf een kleine ambachtsman, dat wil zeggen dat hij deel uit maakte van een klasse die zo een beetje tussen 2 stoelen viel. Door de burgers uit de hoogte bekeken en evenmin geaccepteerd door de fabrieksarbeiders die het niet op hadden met iemand die een hoed droeg en niet op kloefen liep. Dat Pol De Witte zich het lot van de arbeiders zou aantrekken was dan ook weer te verklaren door het feit dat hij voor een groot deel opgebracht werd bij zijn grootouders langs moeders kant. Grootvader Wtllem Van Pleteren organiseerde bij hem thuis een soort "politiek salon" waar o.m. de leiders van het eerste textielverbond, Cies Billen en Jan De Ridder, regelmatig over de vloer kwamen. Pol De Witte zou een tijdje een belangrijke rol spelen in de Gentse Afdeling van de Eerste Internationale. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij geficheerd stond bij de politie. Uit deze fiche kunnen wij het een en ander over hem leren: "1 ,68 m. groot, ovaal gezicht, breed voorhoofd, blauwe ogen, bleke huidskleur, sproeten, blond haar, een kleine blonde snor, redelijk corpulent." Verder stond hij genoteerd als "een zeer geëxalteerde socialist, weliswaar van goede moraliteit, maar een majesteitsschenner." Als particulariteit kunnen wij nog lezen: "11 s' adonne beaucoup à la lecture." Hij werd bestuurslid van de "Coöperatieve Vooruit", maar kwam in conflict met Anseele en hij stapte het er af in 1896. 119


Hij stelde zijn belevenissen te boek in "De Geschiedenis van Vooruit en de Socialistische Werkersbeweging sedert 1870." Deze publicatie werd vooral populair in anti-socialistische kringen. In 1924, hij was toen 76 jaar, schreefhij zijn mémoires die slechts een 60-tal jaren later gepubliceerd werden: "Alles is omgekeerd. Hoe de werklieden vroeger leefden." Een zeer interessant document voor dezen die geïnteresseerd zijn in de sociale geschiedenis van de 19e eeuw. Pol De Witte, wiens zuster tussen haakjes gezegd getrouwd was met Ed.mond Van Beveren, overleed op 11 Maart 1929.

17 Juli 1860 Geboorte van Marc Baertsoen. Deze advocaat aan het Beroepshof van Gent was gemeenteraadslid van 1891 tot 1911 en Schepen van 1895 tot 1908. Toen in 1925 de Commissie van Openbare Onderstand ontstond door de versmelting van de Burgerlijke Godshuizen en het Bureel van Weldadigheid, werd hij er de eerste voorzitter van. Deze medewerker van ''La Flandre Libérale" verwierf ook bekendheid met zijn boek "Gand sous l'occupation allemande. Notes d'un gantois sur la guerre de 1914-1918". Hij overleed op 19 Februari 1934.

17 Juli 1909 Opening van café "Het Vosken" op St-Baafsplein. Heette aanvankelijk "Koffijhuis De Vos". De eigenaar was Cyriel Ysebaert.

18 Juli 1340 Geboorte van Filips Van Artevelde. In 1382 lag Gent al enkele jaren overhoop met de Graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male. Maar zeg nu eens, met welke Graaf van Vlaanderen lagen de Gentenaars niet overhoop? In de belegerde stad is de toestand ernstig en er dreigt hongersnood. Men is ten einde raad. En dan denkt men er ineens. aan dat zo wat 40 jaar geleden, in een dergelijk benarde situatie, de redding gekomen was van een zekere Jacob Van Artevelde, dat diens zoon Filips woont in de St-Pietersnieuwstraat, rechtover de Bagattenstraat, waar hij het grootste deel van de tijd van zijn lui leven doorbrengt met in zijn achtertuin te vissen in de Schelde. Misschien zou hij wel bereid .. ZIJn ....? Hij is dat inderdaad en hij wordt onmiddellijk uitgeroepen tot Opperhoofdman van Gent. 120


Alle lyrische beschrijvingen in de historische romans ten spijt, mist hij helaas vrijwel al de kwaliteiten die zijn vader beroemd hadden gemaakt. Van zodra deze genadeloze geweldenaar aan de macht komt laat hij zijn politieke tegenstanders afslachten en steekt zelf een handje toe als het niet vlug genoeg gaat. Hij laat er eerst 12 onthoofden, steekt dan zelf de Eerste Schepen (d.w.z. de toenmalige burgemeester) neer in het Stadhuis en laat wat later nog 3 andere Schepenen terechtstellen. In Februari is het de beurt aan de Deken van Vleeshouwers om uit de weg geruimd te worden. Met 5.000 Gentenaars trekt hij naar Brugge waar hij het 40.000-man sterke leger van de Graaf een memorabele nederlaag toebrengt in het Beverhoutsveld. Zijn prestige heeft nu een hoogtepunt bereikt en hij is nu zelf heilig overtuigd van zijn geniale krijgskunst. Ladewijk van Male gaat naar Frankrijk om de hulp in te roepen van zijn suzerein en bekomt die zonder moeite. Een Frans leger rukt op naar Vlaanderen en ontmoet er te Westrozebeke het Gents leger aangevoerd door Filips Van Artevelde. De compacte massa Vlaamse militie, opgesteld op de Goudberg, heeft slechts één kans van slagen: een defensieve taktiek. De verwaande en dol vermetele Filips die werkelijk nog alles te leren heeft op het gebied van de strategie, loopt in de val als een klein kind: hij laat zich in de vlakte lokken, gaat over tot de aanval en laat heel zijn leger in de pan hakken. Bij de meer dan 20.000 lijken die het slagveld bedekken, ligt o~k dat van Filips.

18Juli 1501 Geboorte te Brussel van Isabella van Oostenrijk, de zuster van Keizer Karel. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1999- N° 1- pp. 37-38.

18 Juli 1549 Op de Collatiezolder wordt door het Magistraat een feestmaal aangeboden aan Keizer Karel, zijn zoon Filips en zijn zusters Eleonora en Maria. Dit ter gelegenheid van de inhuldiging van Filips 11 als Graaf van Vlaanderen.

18Juli 1559 Plechtige lijkdienst in de St-Michielskerk ter nagedachtenis van de Franse Koning Henri 11, op 10 Juni overleden tengevolge van een kwetsuur opgelopen in een tornooi. Filips 11 en alle prinsen die in Gent verbleven voor het Kapittel van het Gulden Vlies, wonen de lijkdienst bij.

121


18Juli1736 De St-Sebastiaansgilde krijgt bij octrooi het monopolie voor alle vormen van spektakel in de stad.

18Juli 1754 François Pilsen krijgt octrooi om een papierfabriek op te richten in Gent.

18Juli1768 Oprichting van de vrijmetselaarsloge "La Constante Union", gezeid "De Standvastige Benigheid". Deze loge was vooral samengesteld uit edellieden en burgers. De broeders kwamen alle maandagen samen in een tuin die toebehoorde aan de loge en de eerste woensdag van de maand in het Hof van St-Antonius. Dit hof, niet te verwarren met het gesticht, was gelegen in het Prinsenhof en werd later betrokken door de wijnhandelaar Van Thorenburg.

18Juli1799 Stichting van de "Société Patriotique". Deze vereniging is niet te verwarren met de "Société Patriotique" die gesticht werd in 1830. Zij had als doel de bestrijding van de belagers van de Franse Republiek.

18 Juli 1858 Inhuldiging op het Campo Santo van het grafmonument van Joseph MengaL Het werd opgericht door de "Melomanen". Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001- N° 4- p. 239.

18 Juli 1860 Wet waarbij de octrooirechten afgeschaft worden. Dit gebeurde hier om middernacht tussen 20 en 21 Juli.

18Juli 1892 Officiële opening gedurende de Gentse Feesten van de Velodroom op de Godshuizenlaan. Hij was gelegen tussen de Matemiteitsbrug en de KulderschooL De piste had een omtrek van 370 m., het middenplein kon gebruikt worden voor militaire feesten, jumping, tennis, voetbal, etc. 122


Hij werd beheerd door de "Société du Vélodrome Gantois" en werd aangelegd volgens de plans van architect Adrien Ledoux. De exploitatie was niet rendabel en het geheel werd op 1 Januari 1895 te koop of te huur aangeboden. Het kwam in handen van de "Gantoise" die het gebruikte als sport- en oefenterrein. Het einde kwam er in 1901 wanneer het gehele complex openbaar verkocht en afgebroken werd. Kwamen dan de verkavelingen van de toen nog niet bestaande GrootBritanniëlaan, Nonnemeers - en Abdisstraat

18Juli 1968 Dood te Knokke van Comeel Heymans. Deze Professor van Pharmacodynamie ontving in 1938 de Nobelprijs voor Geneeskunde. Hij werd alhier geboren op 28 Maart 1892. Hij promoveerde tot Dr. in de Geneeskunde in 1921 en werd eenjaar later tot Docent benoemd. In 1930 volgde hij zijn vader Jan Frans op als Professor. Hij bouwde het Instituut van Pharmacodynamie uit tot een internationaal vermaard centrum, dat later naar hem en zijn vader zou genoemd worden. Hij werd begraven op het Campo Santo. Hugo COLLUMBIEN

UITSLAG VAN DE PUZZEL 2004 Als U "kiekenvlees" heeft als uitslag, dan heeft u de plaats gevonden waar ik vertoefde om het hoofd koel te houden en zodanig deze kwies te kunnen opstellen. Inmiddels heeft u vastgesteld dat ik deze keer wat minder gewicht van dikke boeken in de schaal heb gelegd en meer ''ne serieuze" mens geworden ben, die als toerist ook al eens een dun "boekske" open doe, als ik te ver ga. Als uitgangspunt heb ik de toeristische wandelgidsen "Op stap door Oost-Vlaanderen" genomen van de Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen. Als daar niet te veelleugens in staan dan heeft u de oplossingen ook gevonden en die zijn: 1) De buitenverblijven van de genoemde Gentse burgerij liggen in de gemeente Brakel. Het was daar dat de familie Van Saceghem (hun hotel is gevestigd aan de Drabstraat) hun naam gaf aan de Sassegem~ek; VlaamseArdennen nr 3, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent 1979, blz. 11. 123


2) Het Gampelaere-goed is gelegen in Astea.e, fusiegemeente van Deinze; De Leiestreek nr. 2, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent 1980, blz. 6. 3) Deze gedenkplaat hangt aan de gevel van de kerk van Ide.s.em; Reigersroute Geraardsbergen, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent 1998, blz. 11-13. 4) Het was de Gentse Sint-Pietersabdij die in Elmare- thans deel uitmakend van Sint-Margriete- een proosdij stichtte; Meetjesland -Houtland nr. 1, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent 1979,3. 5) Sint-Margriete dankt haar naam aanMargrietede Baenst. die samen met haar familie een octrooi verkreeg om de polder, waar het dorp midden in ligt, in te dijken; Polder en houtland te Sint-Laureins, in: Wandelen langs Vlaamse wegen, blz. 293. 6) Deze schandaligmakende paal kan men bewonderen in Mef!donk, ScheldeDunne nr. 4, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent 1982, blz. 7; 7) De burcht van deze anti-Oentenaar Arnold V stond te Schor.isse: Vlaamse Ardennen nr. 4, Omer Wattezpad-Schorisse, in: Op stap door Oost-Vlaanderen, Gent, 1992, blz. 5. 8) Deze geestelijke luisterde naar de naam Jozef Oliver Andrifl..s; Polder en houtland te Sint-Laureins, in: Wandelen langs Vlaamse wegen, blz. 289. 9) Dit koorgestoelte kwam uit het Wilh!:,lmietenkloosterte Beveren; R. Weemaes, Een convent ende gasthuys vander ordene van Sinte Willemme... De Wilhelmieten te Beveren 1461-1784, Beveren 1984, blz. 161-163. 10) Deze Fransoos noemde Jan Dqmas, Wegwijs in Zulte, Olsene, z.d., blz. 8. 11) De naam die we nodig hadden was Daniël (Daneel) r.an Machelen; L. Decavel- C. Velghe, Oudenaarde en de Scheldevallei, Oudenaarde 1975 (Kruishoutem). Door de gevraagde letterkeus weet u dat ik mij in één van de mooiste monumenten van ons landeke bevind, nl. het GRAVENSTEEN. En dit was dan ook de hoofdvraag van dit jaar. Als u dat gemakkelijk vond, dan moet U eens de mening horen van de mannekens die dat kasteel trachten tegen te houden tegen de verzakking in het water. Die hebben daar een ander gedacht over. De nobele weggezakte quizmaster.

Enkele woordjes commentaar Onze Quizmaster schijnt nog altijd uit te gaan van de veronderstelling dat zijn 124


Puzzel uitsluitend bestemd is voor enkele superbegaafden. Hoe anders te verklaren dat, na een bedenktijd van een 6-tal weken, wij maar 5 antwoorden ontvingen waaronder slechts 2 volledig correcte? Onbetwistbare Primus deze keer was de heer Erik Dekeyser die ons nog in November reeds het goede antwoord bezorgde. Dat de dames niet moeten onderdoen bewees mevrouw Paula D'haen die het 2e goede antwoord inleverde. Zij bezit waarschijnlijk de flair om de juiste medewerkers te kiezen, want zij ondertekent altijd met "en Co". Met 2 foutjes, wat wij toch nog altijd een uitstekend resultaat noemen, noteerden wij de heer Arthur De Decker en de heer Jos Tavernier. Mevrouw Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche die zich, na een afwezigheid van 4 jaar, terug in de strijd wierp behaalde toch nog altijd een niet onverdienstelijke 8 op 11, en dit zonder internet. Het geweeklaag en het gevloek van de (waarschijnlijk talrijke) anonieme zwoegers is niet tot ons doorgedrongen.

DE KOETSIER VAN DR. SCHEEWEI Onderstaand stukje komt uit "Onder de Wekkeringe" ( 1925).

Positief, er was in geheel de stad van Gent geen mensch te vinden die zoo geeme gezien werd als Dr. Scheewey. Aan de Brugsche Poort -waar hij heel zijn leven woonde- op Ekkergem, op Roygem, aan de Palingshuizen, op 't Rabot, tot aan de Plezante Vest, was hij de God van iedereen. Men wilde van geenen anderen dokteur weten. Want hij was de goedheid zelve, zoowel bij dage als bij nachte, en van betalen was er meestal geen sprake. Hoe zijn naam eigenlijk was, weet ik niet, en dat doet niets ter zake, maar hij stond algemeen bekend als Dr. Scheewey, men noemde hem niet anders. En ziehier waarom: Meestal de kwalen, meestal de ziekten, zoo beweerde hij, komen voort uit de onzuiverheid van 't bloed. Daar ligt de knoop: Zuivert uw bloed, en ge zult frisch en gezond blijven als 'nen bliek. En 't geneesmiddel, 't onfeilbaar, 't radicaal geneesmiddelligt in 't bereik van iedereen. Den eersten, den besten melkboer, kan er u aan helpen, 't is Scheewei (1). Zijne remedie, zoo simpel zoo goedkoop, werd gevolgd en had wonderbare uitslagen opgeleverd. 125


Aldus was Dr. Scheewei populair geworden. Hij was nog één dier geneesheren van den goeden ouden tijd, die de Faculteit eere aandoen. Hij droeg, jaar in jaar uit, een zwarten laken jas met lange flankaarts, die rond zijne magere beenen slingerden, een sneeuwwitten halsdoek en den traditioneelen hoogen zijden hoed die hem het voorkomen gaven dat past aan een man der Wetenschap. 's Morgens deed hij zijne visites in stad -hij had er vele- 's namiddags deed hij den buiten: Mariakerke, Drongen, Vinderhaute tot aan Wondelgem-Weegsche. Nooit te voet. Hij had een oud peerd, een oude sjeeze geleid door 'nen ouden koetsier die Jan heette. Jan was al meer dan 30 jaar in dienst van Dr. Scheewey. Meester en knecht maakten om zoo te zeggen maar één uit; als men den eenen zag, zag men den anderen. En onze Jan begon aan dat samenleven zoodanig gewend te worden, dat hij zich ten langen leste ook als een soort van dokter aanzag. Zoo hoorde men hem soms zeggen: - Wij hên vandage nen kloeken tweeling op de wereld gehaeld. - We staen morgen veur 'n moeilijke operaetie. - We meuge vandaege meê twee keersen eten. - W'hên de vrêwe van Jan Slock gesauveerd. - W'hên çi, w'hên çà. 't Was zoo waar dat vele menschen, Jan niet meer bezagen als 'nen gewonen koetsier, maar als 'nen medehelper van Dr. Scheewey. Zij kregen respect voor hem. En 't ging zoo verre, dat als er soms bij den eenen of bij den anderen een scheetje contrarie zat, eene vervuilde mage, een puistje of een zweerken, of een kleine zwarigheid, zij Jan heel serieus om raad vroegen, en Jan even serieus de remedie gaf. Dat de eeuwige Scheewei ook door hem meestal werd voorgeschreven, behoeft nauwelijks gezegd te worden. En 't wonderlijkste van al, 't is dat velen dier menschen genazen en aan niemand anders dan aan Jan hunne genezing toeschreven. Deze was er niet weinig fier op. Het kwam onze goeden dokter soms ter ore, en hij moest er dan goed om lachen. Als hij welgezind was, schudde hij Jan hertelijk de hand en heette hem "Collega". Zoo stonden de zaken, toen Dr. Scheewei op eenen koelen morgend het besluit 126


nam zijn ambt neer te leggen en eene welverdiende rust te nemen. Het was nu meer dan 50 jaar dat hij zich voor armen en rijken opofferde. Hij telde er bij de 75 en mocht er uitscheiden. Dit besluit werd met algemeen spijt vernomen. Men zou niet licht zulk een geneesheer meer vinden. Doch het was onwederroepelijk. "Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan", was het oordeel van Dr. Scheewei, "en daarmede, punctum" Als Jan de koetsier de mare vernam, was hij het hert in. Wat ging er nu van hem geworden? Hij ook werd oud. Hoe zou hij nu zijn brood verdienen? Dr Scheewei stelde hem gerust. - Steekt dit uit uw hoofd Jan, wij zullen er wel wat op vinden. Slaap gerust op uwe twee oren, ik zal voor u zorgen. Jan vertelde dat 's avonds in "Het Keetje" op de Noordkaai, waar hij soms een pintje ging drinken, als 't werk gedaan was. Hij vond daar vrienden, en er waren ook wel Gentsche geestigaards onder. Zoo was er één -een schoenpinne- die hem met het serieuste aangezicht der wereld zei: -Maar Jan, jongen, waarom zoudt gij dat baantje niet overnemen? Gij kunt dokter spelen, beter dan een ander. Gij hebt al zoovele menschen geholpen en genezen, uwe reputatie is gemaakt, gij zult kalanten hebben zooveel als ge wilt. "Ik spreek niet van groote en zware operaties, ge moet daarom geen armen of benen afzetten, maar voor gewone, alledaagsche ziekten, bij kinderen en zelfs bij groote menschen, zijt gij de man. Spreek daar eens zoo gauw mogelijk met uwen heer over." En effectief, 's anderendaags, was 'teerste wat Jan aan Dr. Scheewei voorstelde: "Hij wilde "het affaire" overnemen"... Als Dr. Scheewei dat hoorde, moest hij op zijn tanden bijten. Hoe kon Jan zoo naïef zijn!! Maar hij hield zich prompt. -Jan, zei hij, dokteur spelen 'nes perdes geen lachspel. Maer ge kent 'r toch iets van, ge zijt den eersten den gereedsten niet. 'k Zal der 'n keer op slaepen, tons keune we daer morgen 'n keer serieus over "ingaen". Drijmaal per week ging Dr. Scheewei op staminee in "De Zwaene", aan de Brugsche Poort. Daar kwamen leutige Gentenaars van den ouden stempel, men speelde er met de kaart of met de dominos, men lachte en men klapte er, men sleet er aangename uurkens. 127


Dezelfden avond vertelde Dr. Scheewei aan zijne herbergvrienden het zonderling voorstel van Jan de koetsier. En er werd besloten an deze eens een goede farce te bakken, eene van die farcen waar de Gentenaars de specialiteit van hebben. Jan zou het maar moeten weten. Een kameraad zou zich ziek gebaren, Dr. Scheewei doen roepen. Deze zou er heen gaan, vergezeld van Jan, en den zoogezegden zieke een onderzoek doen ondergaan. 's Anderendaags zou de dokter belet zijn, en Jan bij den zieke zenden, die aldus voor eigen rekening zou beginnen dokter te spelen. Maar hij zou het voor geen panne eiers hebben. Er zou gelachen worden. Den volgenden morgen spande Jan, als naar gewoonte in, en Dr. Scheewei sprong in de sjeeze. -Waar eerst naar toe? vroeg Jan. - Naar de Groendreef bij den dikken Steenkiste, den houtkoopman; hij heeft dezen nacht iets gekregen; 't zal nochtans niet erg zijn, denk ik. Karel Steenkiste was een der grootste lollekensheeren der stad; hij was 't die zich gelast had den zieke te verbeelden. Hij lag te bed, toen Dr. Scheewei, vergezeld van Jan, de slaapkamer binnentrad. En het onderzoek begon. - Wa schilt er dan, mijnen Karel? - Van den nacht zoo al meê 'n keer, onpasselijk geworden. Draeingen en jaegingen en pijne deur gheel mijn lijf. Hier bijzonderlijk. En Karel wees op zijn mage. - Wa hedde gèten gisterenavond? - Heufdvlakke en pataeten meê pellen; en 't smaektege mij zeûdaenig dak mij misschien wat overeten hê. - Zwaere kost, bijzonderlijk op uwen êwerdom. -Hoe staet het meê de pols? Karel stak zijnen arm uit. -En meê de tonge? Karel stak zijn tonge uit. - Een beetje vervuild. En ge zoed è vandaege koest moeten êwen. - En meê de reste? Dr. Scheewei wees naar de nachttafeL Het meisse opende hetdeurkeen haalde den waterpot te voorschijn. Jan die alles goed afgeluisterd en afgekeken had, stak nu het hoofd bij. - Wa gaet er gebeuren? dacht hij. Dr Scheewei nam den pot in de hand. 128


Hij hief hem hooger, stak er dan den neus in en snuffelde langzaam en herhaaldelijk, alsof het ''Eau de Cologne" was. -Verdomme! dacht Jan; maar dat was nog maar een begin. Want nu doopte Dr. Scheewei zijnen wijsvinger in den pot -die bijna half vol was- en likte hem smakelijk af, als ware het suiker geweest. - Nondeverdomme! vloekte Jan, die walgde, hoe ès 't Gods meugelijk! Moê kik dat ûk doen, 't ziet er hem proper uit. Dr. Scheewei gaf nu den pot terug aan 't meise, die hem wegborg. -Gezond mest! besloot hij. Hier was de farce eigenlijk begonnen. Hier had men Jan de koetsier beet gehad. De pot, waaraan Dr. Scheewei zoo wellustig snuffelde, waarvan hij zich de vingers aflikte, de pot die Jan zooveel walg en afkeer inboezemde, bevatte niets anders dan een afkooksel van "lekkerkoekee", en niet, wat de onnoozele candidaat-dokter zich voorstelde. -Gezond mest! herhaalde Dr. Scheewei tot Karel Steenkiste, die alles met guitige oogen had afgekeken. - G'hêt è alleenlijk gistrenavend wat overeten; ge moet vandaege een beetje vasten. Deze noen niets anders dan een teiloorken zoete melkpap, en vanavond een locht eike en twee kommekens scheewei; een tasse lindethee kan è ûk geen kwaed doen. Ge meugt naer den middag opstaen, maer vroeg naar 't bedde; 'k zal morgen 'n keer komen kijken hoê da g'hêt stelt." Hij drukte zijnen vriend de hand en gevolgd door Jan zette hij zijne ronde voort. Den volgende morgend was Jan als naar gewoonte reeds vroeg op zijnen post. Hij wilde inspannen, maar Dr. Scheewei riep hem van verre: -Een beetje wachten Jan. Ik moê ten negenen op 't stadhuis zijn bij den Burgemeester, maar rond halvertien ben ik hier weer. Loopt gij intossehen eens kijken hoe Karel Steenkiste het stelt: gij waart er gisteren bij. Gij moet maar doen zooals ik deed, niets gemakkelijker. Gij trekt er onzen vriend door, en van den eersten dag dat gij dokter speelt, is uwe reputatie gemaakt. Met deze aanmoedigende woorden trok Jan er op los. Hij vond den dikken houtkoopman nog in zijn bedde; 't was immers zoo met de vrienden afgesproken. -Dr. Scheewei es belet, sprak Jan bij 't binnenkomen, maer 'k remplaceer hem. Bij dit zeggen stak Jan huûvaerdig de borst vooruit. En Jan ging nu zijn gang, zooals hij gisteren had afgeluisterd. De pols werd betast en goed bevonden. - Steek nî îw tonge uit, ging hij voort. 129


- Daer es veel betemesse, troostte hij. - Doê de maege nog zeere? - Redde goê geslaepen? - Geen draeingen meer? -Geen pijne in 't huûfd? Er werd geruststellend geantwoord. -Redde niet te vele geëten gisteren? Smaekt het al 'n beetje? Karel Steenkiste knikte. - En de reste? Nu kwam het ergste, het zoolang gevreesde. Jan stond er voor en hij moest er door. Hij overwon zijne walging en naderde de nachttafeL Opnieuw trok het meisse het deurke open. De pot kwam te voorschijn. Doch het was ditmaal geen "lekkerkoekee" meer, want er kwam een reuksken uit dat aan Raen de Cock en aan het Groot Meerhem herinnerde. Alle oude Gentenaars weten wat dat wil zeggen. Jan trok een vieze gespe. Hij stopte zijn neus en keerde het hoofd af. De pot was boordevol. En wat er in zwom, was een vies, stinkend mengsel, metgeenepen te beschrijven. Doch er was niet te aarzelen. Dr. Scheewei had het voorgedaan, hij moest het ook doen. Jan stak zijn hand uit, om den pot over te nemen, en hield den wijsvinger gereed om de schrikkelijke proef te onderstaan, "kost wat kost", heuge tegen meuge. Maar de moed ontbrak hem. Het zweet barstte hem uit. Hij dreigde kwalijk te vallen; 't was een ware verpesting. Hij deed een afwijkend gebaar met de hand, en sprak tot het meisse, die nog altijd den pot vasthield. - Doe dat zeere weg, 'k hê genoeg gezien." En dan binnensmonds: -Daarvan proeven, daervan lekken, meê die vuiligheid aan mijne lippen komen nuut ofjamais!! Liever duûd vallen!" En resoluut keerde hij zich tot Karel Steenkiste die in zijn bedde lag te lachen, dat de tranen langs zijn dikke kaken rolden, en hij zijnen buik moest vasthouden. - Proficiat, meneere, ge zij genezen! En zonder verder beschied, liep Jan gezwind de trappen af, den huize uit, schaverdijnde over de Groendreef langs de Zuidkaai over de Bargiebrug tot aan de Noordkaai, waar hij zich in het "Keetje" liet binnenvallen. Hij dronk er ineenentrok twee groote "ko's" al rechtstaande aan den toog, om zijne alteratie af te spoelen. Hij betaalde en liep voort tot aan het huis van Dr. Scheewei, die hem lachend afwachtte. 130


-Awel Jan, es alles goed afgeluûpen? Zij-de-gij content van î visite? Jan droogde zijn zweet af. - Meneere, zei hij dan, ge meug't mij niê kwaelijk nemen, maer 'k geve mijn demisse; 'k-hê-d-er van den eersten dag af mijnen buik vol van. 'k Blijve nog liever heel mijn leven lang nen aermen koetsier, of dokter te spelen en alle dagen -meê permisse- s... te moeten frîten! Lodewijk DE VRIESE

BffiLIOGRAFIE Bij Lannoo verscheen het prachtig boek "De Schoonheid van de Stilte", gewijd aan Cesar De Cock en samengesteld door Richard Comyn en Paul Huys. In het decadent tijdperk waarin wij nu leven en waar het beplakken van kolommen met hesp van de beste kwaliteit, het monteren van "kakmachines", het vervaardigen van "kunstwerken" met koeienstront, het produceren van copulerende skeletten, het tatouëren van varkens en andere onzin meer, verheven worden tot sublieme kunstwerken en de knoeiers die dat maakten en nog alles te leren hebben van de grondbeginselen van het vak beschreven worden als "kunstenaars", wel, dan is het verademend terug eens in contact gesteld te worden met de producties van èchte kunstenaars, wat nog heel iets anders is dan "kunstenmakers". Het boek bevat niet alleen een biografie van Cesar De Cock, maar vooral een reproductie van een 60-tal van zijn prachtige schilderijen, benevens tal van andere illustraties. Het boek bevat ook een Tijdstabel waarin in chronologische volgorde belangrijke evenementen uit zijn leven vermeld staan. Volgt dan nog een stamboom van de familie De Cock, een lijst van zijn werken die geëxposeerd werden op de Salons van Parijs, Gent, Brussel, Antwerpen, etc. Ook een bloemlezing van de appreciatie van diverse kunstcritici. Het boek heeft een formaat van 24,8 X 29 cm., telt 159 bladzijden en kost 45,00 euro (1.815 fr.) Te bekomen in de boekhandel. In 2004 verscheen het boek "Het Hart". Wij willen er onmiddellijk de aandacht op vestigen dat dit boek niets te maken heeft met Gent en als wij het citeren is dit enkel omdat het uitgegeven werd ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Museum Dr. Guislain. Het is daar te bekomen en kost 36 euro. Een ander boek verscheen in 2004 dat daarentegen niet alleen Gents, maar 100%

131


Gents is, nl. het Guldenboek dat uitgegeven werd ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Walter De Buck. Het draagt de titel "Walter De Buck. Partituur van een Gents Rebel." Wij vragen ons af of Walter een mooier verjaardagsgeschenk had kunnen dromen dan deze kanjer van 424 bladzijden. Na een zeer beknopte biografie volgen de getuigenissen en sympathiebetoningen van vrienden en kennissen zoals Roland Van Campenhout, Marc Vandepitte, Marc Van Hecke, Bob De Moor, Wannes Van de Velde en Marcel Van Maele. Volgen dan de woorden van 155 liedjes die gezongen worden door Walter De Buck, niet alleen liedjes van Karelke Waeri, Henri Van Daele, traditionele volksliedjes, maar ook van velen die hij zelf gemaakt heeft. Maar wat zijt gij met de woorden "aos ge de veus nie e kent?" Gelukkiglijk is Clee Van Herzeele dan ten tonele verschenen en die heeft -onderschat het werk niet- de muziek uitgeschreven. Op de linkerbladzijde vinden wij de partituur, op de rechter de tekst. Een schat aan documentatiemateriaal dat men elders moeilijk zal vinden. Het boek werd opgeluisterd met talrijke foto'sen-Walter mag niet klagen- zijn familiealbum is aldus verrijkt met meer dan 100 foto's van hemzelf. Zoals reeds gezegd bevat het boek niet alleen 424 bladzijden, maar het heeft ook nog een formaat van 21 X 27 cm. Ongetwijfeld zullen veel Gentenaars zich dat boek willen aanschaffen. Het kost 25 euro (1.008 fr.) en is te bekomen in de boekhandel. Wie het thuis besteld wenst schrijft 28 euro over op Rekening N째 001-2859340-50 van "De Groep rond de Gentse Feesten Bij St-Jacobs" met de vermelding "Walter De Buck. Partituur van een Gents Rebel." Eveneens verleden jaar verscheen het "Jaarboek XLI - 2004" van de Heemkundige Kring Oost-Oudburg. Wij noteerden er een interessant zeer uitgebreid artikel in over "Het Executieoord van Oostakker". Een ander onderwerp dat onze lezers kan interesseren is "Territoriumafbakening en Jurisdictie te Meulestede in de 17e eeuw" van W.L. Braekman. Dit boek telt niet minder dan 300 bladzijden en is gratis voor de leden van deze Kring. Bij Waanders verscheen "Gent van toen en nu"- No 13 en No 14. N째 13 "De waterrijke stad" werd samengesteld door Marie Christine Laleman. De titel is duidelijk, het gaat over onze bestaande en verdwenen waterlopen en bruggen en de sites daarrond. Meer dan 80 foto's gespreid over 32 bladzijden. N째 14 "De bewegende stad" werd samengesteld door de betreurde Roeland Van de Walle. 132


Fietsen, auto's, koetsen, vigilantes, trams, treinen, vliegtuigen, stations, etc. Ook hier een 90-tal foto's. Toch wel hier en daar een paar kleine slordigheden die gemakkelijk hadden kunnen vermeden worden. In het N° 13 wordt op p. 393 een fotografisch overzicht gegeven van de behandelde items, maar bij de foto van de samenvloeiing wordt ons verteld dat dit de Van Eyckbrug is en bij de duik van de Schelde onder het Laurentplein beweert men dat dit de Grote Huidevettershoek is. Idem in N° 14 waarin men ons wil doen geloven dat de spoorwegbrug over de Verbindingsvaart het Rabotstation is. Verder, wij hebben het reeds eerder gemeld, komen wij in de tekst hier en daar kleine onnauwkeurigheden tegen, zoals in het N° 13 waarin verklaard wordt dat Maria-Theresia een van de beroemde passagiers van de bargie was, daar waar het braaf mens nooit een voet in ons land gezet heeft. In N° 1 wil men ons wijsmaken dat de jongeling op het monument van Jan Frans Willeros "de blote pompier" genoemd wordt. Het is een feit dat de Gentenaars iemand of iets gemakkelijk een bijnaam geven, maar dat is dan altijd op iets gebaseerd dat er verband mee houdt. Als men het in Gent heeft over "De 5 Zekers" of "De Pietsesbak" begrijpt men waarom het monument van Minne zo genoemd wordt. Voor de jongeling op het monument van Jan Frans Willeros is daar geen enkel rede toe. "De Blote Pompier" is een bijnaam die de Gentenaars gaven aan het beeld ''De Gladiator" of"De Gekwetste Gladiator" van Louis Mast en dit omdat de man op het beeld een helm draagt die herinnert aan deze van onze brandweermannen. Dat is allemaal niet dodelijk natuurlijk en de echte Gentenaar zal vlug zelf de correctie gemaakt hebben, maar aan iemand die minder vertrouwd is met Gent verstrekt het een verkeerde informatie ... Dit doet niets af van de grote troef van deze publicaties, namelijk de talrijke zeer interessante foto's en wij hebben er al spijt van dat binnenkort het laatste nummer verschijnt. Prijs: 3,95 euro (159 fr.). In de boekhandel en meerdere dagbladwinkels. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van mevrouw Christine Beelaert-D'haen op de vraag van de heer Jean Marie de Wulf (Gh. T. 2004 - N° 1 - p. 64): Mijn man, René Beelaert (1919) zegt mij dat zijn vader, de Gentse beeldhouwer Victor Beelaert (1880-1945) hem zei dat hij die haan had gemaakt. Meer weten wij er niet over, documenten ontbreken. Maar wij geloven vast datVictor Beelaert aan zijn zoon René de waarheid gezegd heeft. 133


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK I Op 4 December 1921 verscheen in de "Gazet van Gent" een artikeltje vanAlfons Van Werveke over

De namen der straten onder het Fransch Bewind De namen in 1786 op de hoeken der straten geschreven, waren natuurlijk die, welke het volk tot dan toe had gebruikt. Men hadde ongelijk gehad er andere in de plaats te zetten, daar de oude namen tot de geschiedenis behaoren en het volk er aan gewoon was. Dat was echter het gevoelen niet van onze bestuurders in den Fransehen tijd. In uitvoering van een beslissing van 12 Februari 1799, genomen ten gevolge der opvordering van den commissaris van het Directoire en van den generaal Lesvigne, vaardigde het Gemeentebestuur, 8 April1799, een besluit uit bevelende dat de ''namen van pleinen en openbare wegen, die den stempel dragen van het fanatismus en herinneren aan een met reden verafschuwden regeeringsvorm, zullen veranderd worden zooals het aldaar wordt opgegeven, en de namen van de andere pleinen en openbare wegen, die in het Vlaamsch zijn, zullen terstond op de naamborden in het Fransch gesteld worden." Geven we enkele staaltjes van die veranderingen: Abrahamstraat, naar een naam van het Oud Testament, moest verdwijnen, en men redeneerde als volgt: Abraham was een grijsaard, Abrahamstraat zal vervangen worden door "Rue de la Vieillesse". Engelstraat: dat behoort tot de fabels van den katholieken godsdienst; wij vervangen het door "Rue des Oiseaux"; vogels, die wel bestaan, hebben ook vleugels. Heilig-Geeststraat is ook een naam, die om dezelfde reden verdwijnen moet. Men stelt den H. Geest voor door een duif; welnu we zullen de straat "Rue du Pigeon" heeten. Kruisstraat, nogal een naam van denzelfden oorsprong, zullen we vervangen door den naam van werklieden, die de kruisen maken ''Rue des Charpentiers". Hertogstraat, die aan het verschil der standen herinnert, zal plaats maken voor "Rue de 1'Egalité". Voor dezelfde reden zullen wij Koningstraat vervangen door "Rue de la Liberté". Er zijn er nog van dien aard, al even belachelijk. Sint-Gillisbrug, waarvan wij in onze laatste kroniek gewaagden, werd vervangen door "Pont des Epingliers". We meenden eerst, dat de H. Gillis de patroon was van de speldenmakers, maar het blijkt, dat niet hij, maar de H. Antonius het was, en we moeten bekennen, dat ons de reden dier verwisseling niet duidelijk is. Men begrijpt, dat de even radicale als belachelijke maatregel niet toegepast bleef als de theoretische hervormingen van dien aard hadden uitgediend. In Januari 1813 verscheen dan ook een vlugschrift in-quarto: "Nouvelles dénominations 134


en français et flamand des sections, faubourgs, enclos, places, marchés, remparts, quais, rues, passages, ponts et portes de la villede Gand ... arrêté par nous Maire de la villede Gand, Chevalier de la Légion d'honneur, le 5 décembre 1812, signé Vanderhaeghen". Deze officieele lijst, welke nooit is vervangen geworden door een andere volledige lijst, maar waaraan wijzigingen zijn toegebracht in den loop der eeuw, die daarop volgde, herstelde de meeste van de namen van 1786 en gaf de Fransche vertaling. Ongelukkiglijk werd ze met te veel spoed samengesteld. Zekere Nederlandsche namen zijn slecht geschreven en verschillende van de zoogezegde Fransche vertalingen, zeggen heel wat anders dan de oorspronkelijke Nederlandsche namen. Kammerstraat (Rue des Brasseurs) wordt vertaald door "Rue des Peignes". Burgstraat (Rue du Bourg) wordt "Rue de Bruges". Ramen (Rames) wordt "Ram" geschreven en vertaald door "Rue du Bélier". Minnemeersch (Pré aux Sirènes) wordt "Pré d' Amour". Stoofstraat wordt in 't Fransch Rue de la Poussière in plaats van Rue de l'Etuve, en Dookersteeg "Rue du Paradis" in plaats van Rue Obscure.

A. VAN WERVEKE

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK ll Op 19 December 1921 verscheen in "De Gazet van Gent" een artikeltje van Alfons Van Werveke over Namen van straten samengesteld met berg Na "Onderbergen" gaan we "Parijsberg, "Hoveniersberg" en "Oranjeberg" bespreken. "Parijsberg" is de naam van de straat zonder einde in de Lammerstraat 't Is dus een gedeelte van den Blandinberg. Van waar komt de naam Parijs? Een oorkonde van 1274leert, dat Simon, Zeger en Jan Paris onderdanen waren van den abt van Sint-Pieters, hoofd van de heerlijkheid" waarop de Parijsberg lag. In 1347 verkoopt ene Zeger Parijs een stuk grond aan de Abdij van Sint-Pieters. Ten jare 1374 is er spraak van een huis "an den Cleyt Sente Pieters" op den grond van Zeger Parijs. Een stuk van 1401 vermeldt een grond gelegen op den "Parisinghersbergh, dat is op den berg van de familie Parijs, een grond, die had toebehoord aan Eulard. Hendrik en Jan Parijs. In 1417 is er spraak van een bebouwden grond aan de Nieuwstraat te 135


Sint-Pieters op het uiteinde van de steeg, geheeten "Parisinghers berch", en die weleer aan de "Parisinghers" toebehoorde. Den ouden vorm "Parisinghers berch" vindt men nog in en stuk van 1423, maar "Parijs steghe" verschijnt reeds in 1434 en "Parijs berch" in 1442. De naam "Parijsberg" wijst dus op het gedeelte van de helling van den Blandinberg, waar in de XIVe eeuw eigendommen van de familie Parijs lagen. ''Hoveniersberg" heeft geen langen uitleg noodig. 't Is een van de talrijke steegjes, die weleer de helling van den Blandinberg afdaalden naar de Schelde, en die zijn naam verschuldigd is aan de hoveniers, die het bewoonden en aldaar groenten kweekten. "Oranjeberg", we moeten doen opmerken, dat zulks de officieele naam niet is, wel "Oranjestraat", maar dat het volk "Oranjeberg" zegt. 't Is de naam van de helling van den "Kalanderberg" de kleine verhevenheid van den grond, waarover wij reeds spraken. Die straat werd gemaakt in October 1580 door het wegbreken van een gedeelte van het Hof van de abdij der Duinen en van het eigendom van Cornelis Breydel. 't Is deze laatste, ĂŠĂŠn van de testamentuitvoerders van Viglius de Zuichen, proost van Sint-Baafs, die het werk deed uitvoeren ter verfraaiing en ten gerieve van het Huis van Sint-Baafs, dat het Bisschoppelijk Paleis werd, onder het Fransch bewind de Prefectuur en ten huidigen dage het Gouvernementshotel. De naam Oranje werd aan de straat gegeven omdat, op het oogenblik, dat men de straat maakte, Willem van Oranje, de Zwijger, in het huis van den prelaat van Sint-Baafs verbleef, zooals hij overigens deed telkenmale hij te Gent kwam gedurende het Calvinistisch tijdvak (1578-1584). A. VAN WERVEKE.

136


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W mei-juni 2005 34e jaargang nr. 3

INHOUD 138 - W. L. Braekman: Gentse straatzangers weeklagen over moorden in de stad. 154 - Paul Bergmans: Inventaire Archéologique: Het Testament van Louis Porquin. 156 - Nicole Verschoore: Franstalige literatuur te Gent. 165 - Erik De Keukeleire: Het Museum van Schone Kunsten. Deel3. 1919-1940. 169 - Pierre Kluyskens: Princesse de Condé. 172 - Ginette Desmet. Rosa De Vriendt-Mores: Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. 183 - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 19-20-21 Juli. 190 - Erik De Keukeleire: Gentse "Gazettenpraat" van weleer. Vijfsterrenjournalistiek "à la carte". -Bibliografie. 199 - Vraag en Antwoord. 201 - Lezers schrijven ons. 204 - Jan Cleppe: 206 Gênsche Praot. 206 - René Ladrière: • Souvenirs Métalliques. 208 - Uitgaven van onze Kring.

137


GENTSE STRAATZANGERS WEEKLAGEN OVER MOORDEN IN DE STAD Na de belangstelling die markt- of straatzangers als de blindePieter Eggerickx (1796-1868) 1 en natuurlijk in de eerste plaats Karel Waeri (1812-1898) 2 zijn te beurt gevallen, hebben de vele collega's die de fakkel van hen hebben overgenomen daarentegen veel minder aandacht gekregen. In feite zijn de meesten daarvan zogoed als geheel, zoniet onbekend dan toch nauwelijks onder de aandacht gebracht 3 • In bekende standaardwerken als dat van Stefaan Top 4 komen er slechts een paar voor en dan steeds met gegevens die erg onvolledig zijn. In de hiernavolgende bladzijden beperken we ons tot zeven liederen over moorden die te Gent in het laatste kwart van de negentiende eeuw zijn gepleegd en door Gentse zangers zijn bejammerd. Moordliederen nemen op het repertoire van de marktzangers van alle tijden een heel bijzondere plaats in. Ze hebben veel meer dan andere de belangstelling gewekt van de volkskundigen. Dit is wel te danken aan de sensationele nieuwswaarde die ze in hoge mate hadden. Bovendien zijn ze goed gelokaliseerd en gedateerd, zodat het in de meeste gevallen goed mogelijk is de achtergrondinformatie te bekomen waartegen de liedtekst kan worden geplaatst. In de studie over het moordlied van Julien De Vuyst 5 komen een aantalliederen voor bij moorden te Gent in de negentiende eeuw. Het betreft - in chronologische volgorde - de moorden gepleegd door de bende D'Hond, Triest en consoorten die onthoofd werden op 26 aug. 1806 6 , de moordpoging van herbergier Jacob Francies Mignon op zijn echtgenote in 1841 7 en het ombrengen op 30 jan. 1855 van Clémence Walraeve, een herbergierster op het Veerieplein 8 • Sporadisch wordt nog de een of de andere moord in de kijker gezet, zoals b.v. die van JosefLachaert op een geldophaler te Ledeberg in 1856 9 , maar vele moordliederen wachten nog steeds geduldig op de aandacht die ze zeker verdienen, maar tot op heden niet kregen. De zeven moorden die we hier samenbrengen zijn die in de Bagaltenstraat in 1889, die in deSavaanstraat (1893), de moord door JosefFlesch in de Spaarstraat in 1894, de vergiftiging op Sint-Pieters in hetzelfde jaar, de kindermoord in de Statiestraat aan het Zuidstation (nov. 1895) en ten slotte een roofmoord in de Sint-Pietersaalststraat op het einde van 1898. Deze liederen zijn ons alle bekend dank zij de losse blaadjes in kwarto- of kleinfolioformaat waarop de teksten staan afgedrukt en die door de zangers aan de toehoorders te koop werden aangeboden. Al deze blaadjes zijn bewaard in de Gentse universiteitsbibliotheek (Sig. G 19069), uitgezonderd het eerste dat zich in een privé-collectie bevindt. De achtergrondinformatie bij deze liederen is 138


afkomstig uit de Gazeue van Gent. De zangers en de 'dichters' maken op de blaadjes onderaan hun naam bekend. Het zijn, in alfabetische volgorde 10 : • Paul de Snerk ( 0 Gent, 25.1.1855- + 9.9.1941), een wever, dagloner en "klakkenmaker", zoals hij in de registers van de burgerlijke stand bekend staat. In nevenberoep was hij ook de auteur en zanger van vele straatliederen, soms met een sterke politieke inslag. Hij woonde in de Zandstraat (bij de Heuvelpoort). • Adriaan Genesal ( 0 Groningen, N.-Ned., 23.4.1869- +?),bij de burgerlijke stand bekend als 'musicien ambulant'. Hij woonde in 1895 op de Meulesteedsesteenweg 497 en twee jaar later in het Berouw 206. • Camiel Van de Velde (0 Gent, 22.6.1873- + ald., 8.2.1960). Woonde in de Wandelgemstraat 2. • FlorentVanHulle Gent, 10.6.1865- (+ ald., 11.11.1932). Woonde op verscheidene adressen, o.m. in de Dankersteeg 9 en op de Geuzenberg 157. • August(in) Verheye Gent, 9.10.1868- + Ledeberg, 1.11.1927). Huwde Leonie Beirnaerdt in 1889. Fabrieksarbeider. Had een broer die Emiel heette en over wie ik geen verdere biografische informatie heb gevonden, maar die dikwijls samen met zijn broer ging zingen. August woonde van aug. 1892 tot einde febr. 1894 te Gentbrugge in de Van Ooststraat 31 en 49, en in een bepaald jaar ook in de Weldadigheidsstraat 46 en nog ten minste op één ander adres in hetzelfde 'voorgeborgte' van Gent. Zij allen en nog vele anderen die in de hier besproken liederen niet genoemd worden, verdienen onze aandacht 11 •

e

e

1. Roofmoord in de Bagattenstraat (1889) Op zaterdag 5 oktober 1889 vinden we in de Gazette van Gent enige achtergrondinformatie bij het lied. Daar lezen we dat op vrijdag 4 oktober- men dacht tussen negen en tien uur in de voormiddag - een vrouw van in de zestig jaren, de weduwe Van den Bossche, in haar woning was vermoord. Deze vrouw woonde in de Bagattenstraat nr. 7, langs de kant van de Nederkouter. Ze hield daar een winkel van aardappelen en fruit, en aan de toog verkocht ze ook drank. Dit zullen wel geen flessen sterke drank geweest zijn, want voor de gewone man was een hele fles te duur. Vrouw Van den Bossche schonk 'druppels', glaasjes jenever; ze hield dus stiekem ook herberg om de inkomsten van de verkoop van fruit en groenten wat aan te vullen. Een neef van haar - volgens het lied was het haar zoon, een zekere De Meyer -had met haar een afspraak om tien uur. Tot zijn verbazing vond hij de winkeldeur gesloten. Samen met een buurvrouw drong hij de woning binnen. Ze vonden de weduwe in de achterkamer levenloos op de grond liggen. Ze had de waskoord waaraan ze haar linnen te drogen hing om de hals en daarmee had 139


men tevergeefs gepoogd haar te wurgen. Toen dat niet lukte, was ze dan maar met een hamer het hoofd ingeslagen. De vrouw moet zich wanhopig hebben verweerd. Alles wees er immers op dat er een hevige worsteling tussen het slachtoffer en de rnaordenar had plaatsgehad: alles in de kamer lag overhoop. Zonderling en onverklaard was dat men ook de hond van het slachtoffer dood aantrof met een uitgerukte tong en wonden aan de neus. Naast het huis van de weduwe was er een 'poortje', d.i. een steegje waar de reeds vermelde buurvrouw woonde. Die verklaarde dat ze kort voor tien uur een man het huis van de buurtwinkel had zien verlaten met een zak op de rug. Naar alle waarschijnlijkheid was dat de moordenaar. Die moet in alle geval vlug te werk zijn gegaan, daar men meende dat hij niet langer dan een half uur in het huis kan geweest zijn. Onmiddellijk nadat hij de vrouw had vermoord, moet hij naar boven zijn gelopen, vermoedelijk naar de slaapkamer. Hier bleek dat hij er de hand had kunnen leggen op de juwelen van het slachtoffer en haar spaarcenten, de toen relatief belangrijke som van honderdvijftig frank. Of men de dader ooit heeft gevonden, is mij niet bekend. Vermoedelijk bleef de moord onopgelost. Zeker is in alle geval dat er bijna tien jaar later, in 1898, van de dader geen spoor te bekennen was, zoals de krant van 4 aug. van dit jaar ons bevestigt. Het liedblad, gedrukt bij H. Cnops, Lange Steenstraat 9 te Gent, bevindt zich in slechte staat, maar blijft toch op een enkele regel na goed leesbaar 12 • We laten het hier volgen. De tekst ervan werd gezongen door August Verheye die er wel niet zelf de auteur van is geweest.

2. Drama uit jaloersheid in de Savaanstraat (1893) In een statig herenhuis van de Savaanstraat woonde dokterTheedoor Jacquemin, 32 j. met zijn acht jaar jongere echtgenote, Ernilie Van Hoecke. Zij was uit Gent afkomstig, hij was in 1861 geboren te Echternach, maar had geneeskunde gestudeerd te Gent waar hij zijn toekomstige vrouw had leren kennen. Als dokter genoot Jacquernin een goede faam, maar toch circuleerden er weldra over het echtpaar allerlei geruchten in de stad. Het echtpaar dat geen kinderen had, was van bij het begin niet gelukkig. Men vertelde dat de dokter geregeld zijn vrouw sloeg, en dat hij een relatie had met Octavie, de meid. Een getuige had het ook over "onzedelijke feiten welke hij in zijn werkkabinet op vrouwen pleegde". Als reactie op deze situatie zou de jonge echtgenote eveneens op zoek zijn gegaan naar een minnaar. De gespannen verhouding tussen de dokter en zijn vrouw, en de geruchten die daarover in de stad verspreid werden, bleven niet zonder invloed op het patiĂŤntenbestand. In het voorjaar van 1893 bereikten de huiselijke moeilijkheden een hoogtepunt gevolgd door een fatale ontknoping. 140


.'

.....;,.....

~

.__

·_,·

~ __

·:. ::~(:>~:. ,"-~~,1 -

.-i

.

· .

ï.~-:

' l"<?<"J)I~ f, .;: i

.... t

'*'"''

...

1' ..

;

Hoc pijnlijk wnnt• m~n hoot"l van sp'l]>cn ·' Nu wcet··gebcut·l i!• OIJtlgcn lse~o stnJ -'.(:'Of·' Ecît ieder mcnsch zijn Jl r( zou Cl' vn.n br;ekcn moord gosehied lln~ llogaÎtcnsl!·nat· · · Hoc l;nn cçn mcnscll z· bel't dnt doen gcbeu\"" Ooi ij k moonlon er. nndt hoort men niet . ln deu ~mst rec.k mQO.t · er er voor tl'elll'Cn hfanr nu hclans·! ûio Is'! t reed• ge>cltic..l! l ' ---:-··! ·_:._;:-. ..·f':}~·Î',-'.. ;. . . .)::..: ~ {"~-~'( ..... ,...;:-· · ~ ., ..

.,. E<lo

~

....... :...

,,..

14 1

~.

.::;,.

'. '


Op 17 mei had Emilie de echtelijke woning verlaten. Enkele dagen nadien legde ze bij de politiecommissaris Van Dron tegen haar man klacht neer wegens mishandeling. De commissaris ging op onderzoek uit en de dokter bekende zijn vrouw geslagen te hebben. In een daarop georganiseerde verzoeningspoging bad hij haar om vergiffenis en smeekte haar om naar huis terug te keren. Ze weigerde, maar kort nadien, op zaterdag 3 juni, keerde ze toch bij haar echtgenoot terug. Daarmee leek een einde gekomen te zijn aan de problemen, maar dit bleek helemaal niet het geval. Op een dag kwam J acquemin onverwacht vroeg thuis. Hij verraste zijn vrouw terwijl die een brief schreef aan een zekere Jules Colpaert, wachtmeester van beroep. Daarin zei ze volgens een getuige, dat ze voor het ogenblik nog door haar huwelijk gebonden was, maar dat hij geduld moest oefenen, dat haar situatie wel spoedig zou veranderen. Hoe de dokter daarop reageerde weten we niet, maar veel goeds voorspelde dit voorval alvast niet voor de toekomst. En dat bleek ook al heel snel. Op 6 juni kwam de dokter's middags thuis. Hij trof er zijn vrouw aan. De dokter beval de meid, tegen de gewoonte in, de tafel voor het middagmaal te dekken in het salon op de eerste verdieping. Terwijl de meid naar beneden ging om de eerste schotel naar boven te brengen en op te dienen, hoorde ze vier schoten lossen. Ze vermoedde dat er iets ergs gebeurd was en liep dadelijk het huis uit om de reeds genoemde politiecommissaris te halen. Toen deze in het salon kwam, zag hij de vrouw op haar rug liggen, badend in het bloed. Ze was reeds dood en boven op haar lag de dokter die de hand aan zichzelf geslagen had en er eveneens erg aan toe was. Hij leefde nog en had de kracht te zeggen dat hij 's morgens zijn vrouw in de stad had gezien in het gezelschap van een jonge man. Dit was dan wel bedoeld als verklaring voor wat hij gedaan had. In de brief die hij bij zich had, liet hij weten dat hij wilde rusten in een graf, samen met zijn vrouw die, zo voegde hij eraan toe, "ik zoo zeer bemin en met wie ik wil sterven". Verder sprak hij in zijn afscheidsbrief een vervloeking uit over de persoon die hij ervan beschuldigde de minnaar van zijn vrouw te zijn. De dokter overleefde zijn verwonding, was echter lam aan ĂŠĂŠn zijde en poogde in de gevangenis herhaalde malen, maar steeds tevergeefs, zelfmoord te plegen. De zaak kwam voor het assissenhof te Gent op het einde van oktober 1893. Dr. Jacquemin werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid, 300 frank boete en levenslange beroving van zijn burgerrechten. Spoedig nadien werd hem genade verleend. Hij emigreerde naar Amerika waar hij als dokter een nieuw leven begon. Kort na de dag van de moord en zelfmoordpoging werd langs de Gentse stra142


143


ten reeds een treurlied gezongen op deze gebeurtenis die in de stad druk besproken werd. In de Gazette van Gent van 14 juni lezen we : "Gisteren (d.i. 11 juni) zong een liedjeszanger ... het klaaglied van de Wreede moord in de Savaanstraat. Er staan drie namen op van eigenaars van het lied." Het gaat dus wel degelijk om het lied dat op een los blaadje werd verkocht en hierbij staat afgebeeld. De drie namen onderaan zijn die van bekende dichters van dergelijke liederen, Florent van Hulle, Emiel Verheye en Camiel Vande Velde. Wie echter de zanger was - één van deze drie ? - wordt niet vermeld. 3. Man stampt zijn vrouw dood in de Spaanstraat (1894) Het drankmisbruik bij de arbeidersklasse was - het is welbekend - in de negentiende en de vroege twintigste eeuw een sociale plaag waar veel gezinnen mee geconfronteerd werden. De kostwinner vond troost en vergetelheid in de herbergen waar hij een deel van het weekloon verdronk. Bij de thuiskomst volgde dikwijls gekrakeel waarbij kinderen en echtgenote niet altijd van slagen gespaard bleven. Soms ontaardden deze huiselijke brutaliteiten in onvrijwillige doodslag. Dit was het geval in het gezin van Frans Flesch, ijzergieter van beroep. Flesch, een naarstig werkman, was afkomstig uit Luik en woonde sedert 1890 te Gent, samen met zijn vrouw en drie kinderen, een jongen van 14, een van 12 en een meisje van 9. Vrouw Flesch was zwanger van een vierde kind. Op vrijdag 22 juni 1894 kwam de toen achtendertigjarige metaalarbeider om halfnegen thuis in de Spaanstraat Hij had gedronken, wat bij hem geregeld het geval was, maar die dag had hij sterke nood aan alcoholtroost omdat hij op zijn werk afgedankt was. En dat had de man "in zijn hoofd gestoken", zoals men zei. In die benevelde toestand begon hij met zijn vrouw te twisten. Vrouw Flesch was "een zeer brave en naarstige vrouw", zo lezen we in de Gazette van Gent (zondag 24 juni). Ze ging bij de buren wassen en schuren om zo wat geld bij te verdienen. Van haar man kreeg ze geregeld slaag als hij gedronken had, "hetgeen ze met gelatenheid verdroeg", zo lezen we verder in de krant; Flesch gaf zijn vrouw die vrijdag een ongelukkige stamp op de buik. De vrouw viel op de grond en begon hevig te bloeden. Toen de woesteling dit zag, liep hij ontnuchterd de straat op tot voorbij het politiecommissariaat Daar kwam hij· een zekere De Moerloose tegen en riep: "Er is iemand gekwetst, waar woont er een geneesheer?" Ondertussen was het dochtertje bij de buren hulp gaan halen en stonden de twee jongens schreiend bij hun moeder. De buren vonden de vrouw in een bloedplas en toen dokter Van Beekhaute ter plaatse kwam, bleek alle hulp tevergeefs: de vrouw was reeds doodgebloed. 144


LIED

gepleeg4 door JOZEF FLESOH op zijne vrou.w. ~·.. :~~ ·t . Stomme ,

'

l RB~

De kinderen ri•pen

,EIN.

m<~l. oogen

,

vollranen,

Ál bij bellijk' no hulln'f'liioeliiir'tfët, · T~rwij( zij zaçul!cn •nol '1. !wljol gespt.duea, .. • ·:· 'f.<J! 1._Qpd l g~ OIIUI ~OYO m~ ,Vf,&er•

....

i},'u ;J !breÏ..n; ! r BoilUi'mtWIIÛ!IIi1'UJiÜe.z8snóordauaHj ;;i_ij-: ~

•.• ., iY'MII'flllf,~ .~ll\~11!'.~'\.\!. ~~.~)ekt,l)! - t;: W~r er rt'f' 1110111Ch nu k:f~>q> ln h.el ij .

..,r.:''Ji~·~~t·m.:~··;~Jli'S'Iilti'llril.\J,I'·äilil'arht&, · 'J WADI den druk bcè!Lto.:h nltijd zijo kwaad, ( ~ ..)Y: .?. nio vrouw en kind.eÀ komen toverneb ton,

;...:~:., Oeiijk F!eseh, d~D Woordooaar, 't it r<>eda te !na\.

'

f~'B:~'!~~·:

.•·.:t·~· .; •· .~ : -

~

· Refrein:' .~.

?.!~;fr l·t~Jjn~.Woolirbotn.'l. ... eed W..mmuwe,

;<!- ~ "•W~I1! .Yn~ ""'!Î~!'f~~~.~~"'(otJ":

~-

~,.~:-

.-

•.•

if,:, -•'.

• !ode• menscb 81'!""1kl,er, vp.o

U:~l

rouwe,

b~t xij' ~Jo ·.g;~i.rGNi'fûtlïi~~~~~~d. .'!•lf•l'~uÎ!Iiji1 ~t'k' Üiehruj •ll.uH>tzig 1

4 "

ft. . -~olldiJill~>~r.IIIAnt oleed~.d,r:o9l<~p fY."!''f'huis,

,.._ . Mot. do vo<JacjJien lOO·di'Ot!r es{ soo beestig, ....~C:Jç. .t r .. .; . ,lo"J''~LJ .Ji l--: t.!'~ ~'J<<,i 1 ..:<•.. J l!u,lend çn lle~nd me ga:ool "ROOTH"~

ll.

~::"

'7/efrein . .. -~ 11.

De wei"dlélä!<llil óbk apoédig gel<omen, En be~bon Fle.teb naar 't gevang gedaan,

; J,.~z,i} d4,m~N!Aw.ll\ai!M9 ~~!'!'!!"~·:i ~

-. . .~.~. li~~·,d~~,\':";~ ~~.~.:r.~~ï.

. • • · Nu.lllluiJ 1n net g&vang ltlt en •uenCen,

. , .'

'io 1 ïel bê~'!ilgé,;.wärhijbeeiVr~>Ndliali:r,fJ

;JWiB'w·uwo·kindéra.blulne ol!l&,!'le,n J~çliten, 0 moordenaar, wa1 hebt gij ged~>AD!

'·

'

145


Florent vanHulleen de gebroeders Verheye 'componeerden' met grote spoed een toepasselijke lamentatie die ze zongen en op een kwarto-liedblaadje verkochten. Dit blaadje beelden we hierbij af. 4. Vrouw vergiftigt haar man in de St.-Amandsstraat (1894) In de zomer van 1894 werd Gent en in de eerste plaats de Sint-Pietersparochie, opgeschrikt door een geheimzinnig overlijden in een herberg aldaar. De impact van deze zaak kan men afmeten aan de twee straatliederen die erover bestaan. Het ene werd zonder twijfel 'gecomponeerd' kort nadat de zaak aan het licht kwam, het andere volgde op het assissenproces dat te Gent slechts een paar maanden later plaatsvond. Matbilde Saelens was gehuwd met H. Baertsoen. Ze woonden in de St.Amandsstraat, waar de vrouw een herberg uitbaatte. Haar man werkte buitenshuis. De vrouw had sinds enige tijd, wat de Gazette van Gent "schuldige betrekkingen" noemt, met een soldaat, een zekere Pol de Meester, leerling-muzikant bij het 2de linie-regiment. De negenentwintigjarige Matbilde Saelens zag het met haar man niet meer zitten en vertelde aan de toog van haar herberg aan verscheidene klanten dat ze hoopte dat hij vlug zou sterven. Naar dat gebeuren keek ze vol verlangen uit ... Intussen had ze, zoals gezegd, al zes maanden een verhouding met soldaat De Meester. Deze woonde naast de herberg van Baertsoen en echtgenote. 's Avonds, als Baertsoen naar de repetitie in De Vooruit was, klom hij over een achtermuurtje en geraakte zo bij zijn geliefde Mathilde. Hij was nauw bij de zaak betrokken, maar bleek toch verder niets afgeweten te hebben van de plannen die Saelens voor haar man smeedde. Daarvoor deed ze een beroep op een andere herbergklant, een zekere Ladewijk De Pauw. Met hem had Matbilde gesprekken over de middelen die ze zou kunnen gebruiken om van haar echtgenoot af te geraken. En zo kwam de dood door vergiftiging ter sprake. De Pauw zegde zelfs: "Hemel, hebt gij zoo een slecht leven, ik zou iets in den koffij smijten van mijnen man, ik zou hem het leven ontnemen, ik zou hem rattenvergif geven." Vrouw Baertsoen ging gretig op deze suggestie in. Ze beloofde De Pauw vijftig frank te geven en een kostuum, indien haar man zou sterven. Bovendien beloofde ze dat hij in dat geval ook bij haar mocht komen wonen en eten. De Pauw begon dadelijk met de uitvoering van het plan. Met enige moeite geraakte hij op 5 juli 1894 bij apotheker Van de Velde aan 'arseniek' of rattenvergif. 's Anderendaags, op 6 juli, vertrok Baertsoen zoals gewoonlijk naar zijn werk bij de heer Dangotte. Om 9 uur at hij daar de boterham die zijn vrouw de dag voordien had gereedgemaakt. Kort daarop werd hij zo ziek dat hij verplicht was de toelating te vragen om de rest van de dag verlof te nemen en naar huis terug 146


147


gruweldaden -i: hier is goschied ' . -~>. baar ~raVe man vorsn1adeti !)~ · · naar mijn treurig lied . ' · rbng die breng ik hem Tan ·~leven . · ·die xij ~bod nrst.'\~n · wil ik hem veri;cten -. om bel Tergin g egllAll •. ., 2.

.

.'

:

f.

•t.>

I

.

l ..

~;

:i::·~;:;, . : -~:~';~+-''."

?._;

gedicht door li'lorent:V an Hulle ' ·-:.. ~·- _;· ~· ~~ ~ . · -~< -~- . ·;.f~-{~{Y~- ~-: t .,

148


te keren. De pijnen verergerden nog en in de loop van de nacht stierf hij. De omstandigheden van dit overlijden waren zo zonderling dat de bijgeroepen dokter weigerde toelating tot begraven te geven. Er werd een gerechterlijk onderzoek geopend. De lijkschouwing bracht aan het licht dat Baertsoen gestorven was door vergiftiging met arsenik. Matbilde Saelens bekende dat ze het vergif op de boterham van haar man had gestrooid en ook De Pauw legde volledige bekentenissen af. Tussen maandag 22 en woensdag 24 oktober van hetzelfde jaar had het proces plaats voor het assissenhof van Oost-Vlaanderen te Gent. Matbilde Saelens werd er op 24 oktober veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, De Pauw tot twintig jaar opsluiting. Zoals gezegd zijn over deze zaak twee liederen in omloop geweest, beide gedicht en gezongen door Florent Van Hulle en de twee broers Verheye. Merken we nog op dat in de titel van het eerste lied de moordenares per abuis Maria en niet Mathilde genoemd wordt. Verder wordt gesuggereerd, eveneens ten onrechte, dat "een soldaat" haar medeplichtige zou geweest zijn. Hiermee is natuurlijk Pol de Meester bedoeld die bij de vergiftiging echter niet betrokken was. Deze fouten wijzen op de grote haast waarmee dergelijke liederen werden geschreven om zoveel mogelijk uit hun actualiteitswaarรงle profijt te halen. Een ander teken dat het lied reeds enkele dagen na het bekend worden van de moord gezongen werd, is dat soldaat De Meester, die sinds maanden een blijkbaar bij velen bekende verhouding met de herbergierster had, de schuldige wordt genoemd. Op het ogenblik dat het eerste lied ontstond wisten de zangers zelfs niet van het bestaan van De Pauw af. De tekst van beide liederen beelden we hierbij af.

5. Ongehuwde moeder vermoordt haar kind in de Statiestraat (1895) Begin oktober 1895 was in een hotel van de Statiestraat, aan het Zuidstation, een meid van dertig jaar werkzaam die bijzonder zwaarlijvig was. Volgens de Gazette van Gent (21 nov.) was dit zo opvallend dat iedereen dacht dat ze zwanger was. De knechten van het hotel plaagden haar dan ook met de vraag of zij peter mochten zijn. Maar de meid, Seraphine de Soete heette ze, vond dat helemaal niet leuk en ontkende dan ook steeds heel hardnekkig. Op 11 oktober vond men echter bloedvlekken op de trap en dat tot in de kelder. Op een tussenverdieping bevonden zich de toiletten. De eigenares of de gerante van het hotel werd daarvan op de hoogte gebracht. Ze riep de meid die op dat ogenblik bezig was met de traptreden af te wassen. Op haar vraag waar dat bloed vandaan kwam, antwoordde de meid dat het van haar maandstonden kwam. Daar bleefhet toen bij. Na enige tijd werd ze ontslagen. Op 20 november wilde wat men dacht een toeval te zijn, dat de afvoerbuis van het toilet verstopt was. Een stielman werd erbij gehaald die de afvoerpijp open149


SC Hn·II\1\ E LI,J 1\ E

.I NDERMOO gcplet\gd .te (;ENT door

EENE ONTAARDE MOEDER VAN 30 JAAR-·

OF

DE ONTHOOFDING · VAN !EEN PASGEBOREN KIND. Refrein,· Met bloedend hnrt die komt men helle boaren Elk roept om wraak !MI jammerlijke I marl 't Is of een dolk eenieder kom I doorboaren 0 baarheroi vcrwijdolfd u vao dczo wereld al

J. Couplet.

wreed geval tiet men

3. Couplet.

llU 'll' CCr

gebeuren

Maar nu die k " 'am lllCil hel gemak te lloo wrocdclijk was 't geen dat won er

nieoden hier kom luistert. aa4.1' mijn Heli

.WodoJ•moonl dal ictler.< hnrt doel scheuren

Nccu llieu.lauU kwam :tijn plichteÖ: te Ji[l .r:ondeu nu al otn de ~· et terstoud

weder ia geschied

Zij v~nden daar teU wichtje po.s gêboren Van moeder naak\. in het vertrek ~"'""'~P'·~.:~ Outn.n.r"dc moeder boe lulll giJ u Gegauseh uw leven vcnlicat .g~ het

llel>e ~IUU>atuuna die brhc.ht 100 wreed -oçan 'l 1cvcn

die pa.s _ ~er w~reld wu bobt gij toch misdreven vrucht dis onder uw. bnrU>Illg wai

_4. Couplei- -

2. Couplol.

Doeh ie wa\ sln.a\ hceh men het kind !lel wicluj• wu zoo wrecdelijk. Hot lijkje was wo wreedolijk gco<:Ue1na•~•."

eene meid wa.a iu -een dienst getreden 1

een groot huis ia. ODze Genlscho sls.d · Ea .wooude daar eeruge tijd geleden M.aar wemand doch< ze nu la zulkÓ stant iri dit huis is tij iu 't .kraam gekomen m<l haar kiad al naar ·, gemok gcgaao heeft 1ij 't wichtje wreed 't leveu ontlloman wat hebt gij loch gedaan • ~ -:

'

'

.Het \ll'US verwur:.;d spoedig Geg:um:h het lijkje <lrougt Al \lü.D ·, ge. weid t.l.ie zij dur 0 tuoordou:1res kon u het. Gij kroegt uw· ill'llf uw

: . :~

5. Couplol. '

!!oe kllll men zulke boozo harte vinden - · Een araï bloeèje dat niemand heeft misdaan Die k."tfam dez.e bouza moeder te veNJinden · Elk die het hoort dio is met smart belaan 0 dochtera wilt hier «n exempel nemen Wilt nooit uw bartmei zulke moord belaan Want dan lijn rust en nede ganscb verdwonon Met .kn•gend bnrl moet gij bet graf ingaan

Genes~l Adriaa.ii· zllriget' en dicLier.

150


legde. De oorzaak van de verstopping bleek toen een groot stuk vlees te zijn. Dit wekte achterdocht en men ontbood de politiecommissaris Clément. Deze stelde vast dat de klomp vlees in feite het lijk was van een voldragen kind van het vrouwelijk geslacht waarvan het hoofd ontbrak. Hij constateerde eveneens dat iemand had geprobeerd om een bil af te snijden, wat dan toch mislukt was. Onmiddellijk vielen de vermoedens op de afgedankte meid. Commissaris Clément probeerde te achterhalen waar Séraphine de Soete te vinden was. Reeds in de namiddag vond hij haar in een hotel in de Sleepstraat waar ze weer als meid werkte. Ze gaf toe dat het kind van haar was, maar probeerde de politie te doen geloven dat het maar vier maanden oud was. Toen haar echter werd gezegd dat het lijkje gevonden was en dat het om een voldragen kind ging, legde ze volledige bekentenissen af. Het kind was ter wereld gekomen in de nacht van 10 op 11 oktober. Ze had het onmiddellijk gewurgd en was dan met het lijkje naar beneden gegaan. Ze had het op de pompsteen gelegd en met een keukenmes onthoofd. Ook had ze geprobeerd het de benen af te snijden, maar dat bleek niet mogelijk. Daarna had ze het lijkje door de opening van de afvoerpijp van het toilet geduwd. De journalist die in de Gazette van Gent verslag uitbracht over deze kindermoord, vroeg zich af wat de drijfveer van deze "helleveeg" kon zijn geweest. Armoede was het alvast niet, want ze bleek een spaarboekje met 268 frank te hebben, een niet onaardige som in die tijd. Men kan alleen vermoeden dat deze blijkbaar ongehuwde moeder dit kind niet alleen kon of wilde opvoeden. Deze moord werd bezongen, lees bejammerd, in een lied door de minder bekende Gentse straatzanger Adriaan Genesal, die er ook de dichter van blijkt te zijn. Ook dit liedblad wordt hierbij afgebeeld.

6. Roofmoord in de St.-Pietersaalststraat (1898) Op 22 november van dit jaar, zo lezen we in de Gazette van Gent van die datum, werd in de volkrijke wijk buiten de Kortrijkse poort een moord gepleegd. De Sint-Pietersaalststraat, zo heet het, "is een lange weg tusschen de Kortrijksche-en de Zwijnaardsche steenwegen, meest nog bezet met hofsteden van groenselboeren, doch met hier en daar een groepje werkershuizen". In een van deze groepjes, heel dicht bij de Zwijnaardse steenweg, woonde op nr. 102 een zekere Virginie Beyaert, geboren De Moerloose, in de vijftig jaar oud. Ze werd in de wandeling Virginie genoemd en haar gehoor was niet al te best. Deze weduwe had de naam er warmpjes in te zitten. Haar familie en de buren hadden haar herhaalde malen aangeraden niet alleen in haar huis te blijven wonen. Ze luisterde echter niet, ook niet toen ze al eens het slachtoffer van dieven was geworden. 151


;;.-:/Jt~:;

-

~

,.';. ,

..AFGR-IJSLIJKE MOORD OP ST-PIE1,ERSAALST . I.

;.

RBF.lUUN Ach wat Yordt Chriatullijo Jeerlea lijollro~llll Waarlijk ftftrecWl op aard oabelloord Bij neeg 0111 u broer liDmaler t. Ja.... Bn ., ll 't DMCIOhdolll dia .J.IIudfr TWIDOOI'dl

•· Ach Ie mea •• door de ~r.s &lept beftngan Alllillil w&& 1paarceoteD heefl ia buit W111t., beet.at thaM 111 alle l'lUigtC .

_. wat boord 111811 hacl.m toch dranip IIIIJ'eD Vu alecllt btdlog bonJDcllf>o moonl op 11100nl 't Lrftc dat .-ladlr 'tOl Il&l'da wil 1pare Wonlt door de boewic.bteD.IoJ!ijlr geetoort · Thau beeft veartl een moord te betrelln!ll Op oud 1111 doohua eec •teeo, Dat hier~ gnnrlijk k'fttll la gebeaNO Op 81-l'lNraaallt goedgtked door elkem

Rulmet de tJauwe c 'II'OMt uar n,lt

_'mlll,.

Zoo wu 'I gnal met de nouw Woerelóore Wat moett de cloodatrijdt 'rlUI haar-.- &reld Die IJIAIII û tlaohto&r au )laG m-11:01811 Bzl haar ~dat 'I ~- hW' dool'IIMIIId,

;f?~-~f '.; ,- ~- t , Ala'a bedákl boe dia oode TI'OU,.. . t lAftil oatroold werd lij 't dagUcllt rag ~r

Chlatua die del> meotc.b lleG!e ordiltteo Bilmoord a lafbeid uil 'I hvt Ook OllllrÏJig • BB toch hoerat 1101 bij 'I Dlàllebdom die lliekt. . Die hij 100 ~ . . . de~ llillr·

DIUI 1-.lv -.eb toch 111 it barte de I'OIIW 0 duinla geld JChuld nD moord dq op dq w._ u.! loch uw &racllteo- '~ Dat aa-h de aardbol Olllrlng 1111 reponl ..DJa a1eec1JIIIkt YtdD.YI C / dl• bet I1IQOl'dell a&IIIMrl

. •. .

. /··'•

·,. . 1

PAUL DB ~CE..

Gezongen door Camiél VANDE VEL~E.

152

;":.:"'


Op 22 november hoorden de buren rond 6 uur in de morgen een gerucht dat leek te komen uit het huis van weduwe Beyaert. Ze besteedden er geen verdere aandacht aan. Ze dachten dat de vrouw, die de gewoonte had elke dag naar de vroegmis te gaan, het ene of het andere voorwerp in huis had laten vallen of omver gestoten. De vrouw verscheen echter niet in de kerk. Toen de mis uit was, circa 6u30, zagen de buren dat de deur van het huis van vrouw Beyaert open stond. Dat was natuurlijk niet normaal. Toen ze het huis binnengingen, zagen ze de vrouw in de gang op de grond liggen. Ze lag er dood met een prop in de mond en met de handen samengebonden met een waskoord die de moordenaars op het koertje hadden afgedaan. De petroleumlamp lag verbrijzeld naast haar en de inhoud van de geldkoffer, ongeveer 25.000 frank, was verdwenen. Men vermoedde dat de moordenaars werden verrast door de vrouw, toen ze aan het proberen waren de koffer open te maken. De vrouw zal niets vermoedend naar beneden gekomen zijn om naar de mis te gaan en zo de indringers hebben aangetroffen. Die zullen haar verplicht hebben hun de code voor de koffer (het was crux) te verklappen, vooraleer haar om het leven te brengen. De moordenaars zijn langs de achterdeur binnengeraakt door een ruit in te slaan nadat ze die met modder hadden ingestreken. De verdenking viel al vlug op een zekere Lanckrock, een viskoopman en herbergier uit de Meersstraat en kort nadien werd te Londen August De Clercq, bijgnaamd Vereist aangehouden. Hij was de schoonzoon van Lanckrock. Deze laatste vertelde aan de politie ook dat een zekere Bruno Van Wijnsberghe, een kooldrager die ook in de Meersstraat woonde, medeplichtig was. Deze was geboren te Wuustwezel in 1869 en had vroeger in d~ Kazernestraat gewoond, waar men eens vitriool in zijn gezicht had gegooid. Hij was sedert enige tijd op logies bij Lanckrock. De zuster van De Clercq, die te Antwerpen woonde, werd op 9 december aangehouden te Duinkerke waarheen ze gevlucht was. Ook zij bleek als medeplichtige bij de roofmoord betrokken te zijn geweest. Het lied gedicht door Paul de Snerck en gezongen door Camiel Van de Velde is slordig en wel in heel grote haast gezet, te oordelen naar de vele zetfouten die er in voorkomen en naar de slordige verwoording. Haastig maakwerk, zoals bij moordliederen zo dikwijls het geval is. W.L. BRAEKMAN NOTEN 1 W.L. Braekman, "Pieter Eggerickx. De blinde marktzanger (1796-1868)", Volkskunde 85 (1984), 209-245 en 295-351.

153


2

Over hem en zijn repertoire, zie P. Waeri, Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri (Gent, 1899) en verder o.m. H. Collumbien, "Karelke Waeri", Ghendtsche Tyd. I (1972), 84-89 en dezelfde, "Nog eens Karelke Waeri", Ghendtsche Tyd. 5 (1976), 84-95. 3 Ik neem mij voor daar binnen afzienbare tijd iets aan te doen. 4 St. Top e.a., Komt Vrienden, Luisten naar mijn lied. Aspecten van de marktzanger in Vlaanderen 1750-1950 (Tielt, 1985). 5 J. De Vuyst, Het Moordlied in de Zuidelijke Nederlanden (X/Xe eeuw) (Brussel, 1976). 6 Idem, p. 53. 7 Idem, p. 82. 8 Idem, p. 26-27. 9 W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d'hand (Gent, 1990), p. 88 e.v. 10 Alleen Verheye komt voor in het repertorium van St. Top en dan nog zeer summier. 11 Alleen Verheye komt voor in het repertorium van St. Top en dan nog zeer summier. 12 Deze regelluidt : Ze zullen hem nu geven een wreede straf.

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 125 Op 1 oktober 1899 stelde Paul Bergmans in de rubriek "Drukwerken- Bibliotheek van de Stad en van de Universiteit- Rés.1062- XVIe eeuw (1563)" in het Frans een fiche op over Het Testament van Louis Porquin Geboren in Piémont, verbleef Louis Porquin enkele jaren in België waar hij in 1537 in Brugge trouwde met Madeleine Muelenaers. Rond 1540 ging hij zich dan in Holland vestigen. Zijn testament dat morele leefregels bevat, werd in verzen gezet door Antoine de Veere. De eerste uitgave waarvan de titel hier gereproduceerd wordt, werd gedrukt in Antwerpen in 1563 in "caractères de civilité" door Amé Tavemier. Het is een klein in 4 o van 96 bladzijden met 4 figuren, 2 wapenschilden en 2 vignetten. De figuren werden gemaakt door Amold Nicolaï. De oplage van de eerste uitgave was beperkt tot 11 exemplaren, het aantal kinderen van Porquin, maar men kent er nog slechts 2: dit van de Plantijnbibliotheek in Antwerpen, gedrukt op blauw papier, dat toebehoord heeft aan Marie Porquin en verworven werd op de verkoop R. Della Paille ( 1878) voor 440 fr. en dit van de bibliotheek van Gent, afkomstig van de collectie F. Snellaert. Dit laatste exemplaar is dat van Cesar Porquin, tweede zoon van Louis, geboren in Zierikzee. Het werd gedrukt op wit papier; de afbeeldingen, wapenschilden, enz. zijn met veel zorg gekleurd en opgeluisterd met goud. Deze merkwaardige en interessante bibliografische rariteit, waaraan spijtig 154


genoeg enkele bladzijden ontbreken, is gebonden in bruin marokijnleder versierd met vergulde fleurons; op de bovenkant van ieder plat: CAESAR PORQVIN en onderaan 1565. Het testament van Louis Porquin is dikwijls herdrukt geweest in de XVIIIe eeuw; maar enkel de eerste uitgave bevat de dedicatie van Porquin aan zijn kinderen en de familiedetails die er op volgen. Men leest er op de achterzijde van de voorlaatste bladzijde: En tot een memorie Ende een teyken dat ick begeere dat ghy dus doet So hebbe ick dit onderteekent met mijn selfs bloet. Volgt de handtekening van Louis Porquin geschreven met zijn bloed zoals hierbij weergegeven. Cf. F. Vander Haeghen, Th.-I. -J. Arnold en R. Vauden Berghe, Bibliotheca belgica , V 0 Antonius Verensis (A.22).

155


FRANSTALIGE LITERATUUR TE GENT Overzichten van de Franstalige Belgische letteren beginnen bijna steeds met • het hoogtepunt van de Symbolisten op het einde van de 19de eeuw. Voor het merendeel waren ze franssprekeode Vlamingen, in Frankrijk als «groten» erkend. Voornamelijk afkomstig uit Gent, leefden en werkten ze in Brussel, Parijs of elders in Frankrijk, vormden geen groep maar vertegenwoordigden de geest van de tijd met een nieuwe thematiek en stijlinnovaties die in de toekomst wezen. De verschillen tussen de verwante naturen waren even duidelijk als de overeenkomsten, maar door hun thema's en hun levensgevoel werden zij gevierd als de eerste moderne auteurs. Zij waren niet :.. zoals vaak wordt beweerd - Franstaligen die in Vlaanderen woonden, maar Vlamingen die in het Frans schreven vanuit hun Vlaamse gevoeligheid en hun verleden. Hun inspiratie en taal steunden op het mysterie van de Middeleeuwen, zij zagen en voelden met de ingetogen blik van Memling en het talent van Bosch, Breughel en Rubens om in weerwil van de somberste dagen de pracht van de natuur en het alledaagse te verheerlijken. Hun proza, poëzie en theater bracht vreemde echo's bij het intellectueel Frans publiek, te meer daar deze echo's dienden om actueel levensgevoel uit te drukken: eenzaamheid, heimwee, onzekerheid, levensmoeheid. Nieuw was ook bij Charles Van Lerberghe in La Chanson d' Eve en bij Maeterlinck in de persoon vanMaleineen van Mélisande een tot dan toe ongekende analyse van vrouwelijk innerlijk leven. Verwarrend was dit nieuw geluid alleszins, in een verbijsterend mooie taal gehuld. Het publiek van de Franse hoofdstad onthaalde de kunst van de Gentenaars als een grote aanwinst, verstrikt als het was in rationalistische denkgewoonten en Cartesiaanse logica. De grootmeesters van de Parijse kritiek bejubelden de Belgen, Remy de Gourmont meer bepaald Emile Verhaeren, oud-leerling van het SintBarbaracollege te Gent, en Octave Mirbeau Maurice Maeterlinck, geboren Gentenaar, in hetzelfde college als Verbaeren grootgebracht. Mirbeau deed het met zo'n luidruchtige geestdrift, dat Maeterlinck internationaal met de Nobelprijs voor literatuur werd vereerd. Het einde van de 19de eeuw was een hoogtepunt in de vrij jonge Franstalige Belgische letteren. Er zijn in België geen Franstalige tegenhangers van Jacob van Maerlant, Hadewijch, Ruusbroeck en Vondel. Wel dient erop gewezen dat in de 16de eeuw de Gentenaar Lucas d'Heere verzen in het Frans pleegde. Op hetzelfde ogenblik en tot de val van Duinkerke onder Ladewijk XVI werden in omgekeerde richting Nederlandse verzen te Rijsel en Duinkerke geschreven. Over het algemeen beginnen overzichten van de Franstalige Belgische letteren op het einde van de XVIIIe eeuw met de merkwaardige Charles Joseph, prince 156


de Ligne ( 1735-1814), in Brussel geboren en in 1814 in Wenen overleden. Zijn politieke, diplomatieke, biografische, amoureuse en filosofische geschriften (1795) en zijn merkwaardige door Madame de Staël uitgegeven Lettres et pensées (1804) zijn het werk van een uiterst begaafde diplomaat, strateeg, fijne psycholoog en rake portrettist. Chronologisch bekeken is de tweede auteur van de Franse literatuur in België een Gentenaar van geboorte, Eugène Van Bemmel (1824-1880), zoon van ouders die respectievelijk in 1815 en 1818 in Gent waren komen wonen, echter na de geboorte van hun zoon naar Brussel verhuisden. Van Bemmel schreef op latere leeftijd een liefdesroman Dom Placide, mémoires du de mier moine de l 'abbaye de Villers ( 1875). De derde Franstalige Belgische schrijver is Charles De Coster, Vlaming voor meer dan de helft. Zoon van een Vlaamse vader en een Waalse moeder publiceerde hij werk dat volledig in Vlaanderen wortelt, Légendes Flamandes (1858) en negen jaar later zijn beroemde Légende etaventures ... d'Ulenspiegel et Lamme Goedzak. De Franstalige Gentse literatuur dient in dit «Vlaams»-Franstalige licht begrepen te worden, niet als een tijdelijk verschijnsel uit de hoogtij van de franstalige bourgeoisie. Vlaams waren eveneens, na De Coster, de franstaligeromantische romancier Georges Beekhoudt en de Symbolist Max Elskamp, beide Antwerpenaren, ongeneeslijk verbonden met hun vaderstad. Carnille Lemonnier, de uiterst productieve naturalistische Franstalige romancier, werd op actueel Brussels grondgebied geboren, leefde en stierf er, maar bestudeerde oude Vlaamse volksgebruiken. De liefde voor Vlaanderen werd voor Verbaeren de inspiratiebron van zijn extatisch lyrisme. Franz Hellens, de volgende Gentenaar in onze reeks Franstalige auteurs is een onvergelijkbare, uiterst productieve en in zijn tijd in Frankrijk en in internationale milieu's zeer bekende figuur. Voorloper van het surrealisme genoemd, werd deze in zijn geboorteland te weinig geprezen prozaïst, dichter, publicist en bemiddelaar tussen alle literaturen van Europa, in zijn romans en novellen hoofdzakelijk geïnspireerd door dromen en hun oorsprong in de werkelijkheid - die hij zoals Rodenbach meer als waarneming dan als werkelijkheid beschreef. Hellens' wegen volgen de kronkels van het fantastische brein. Ondanks zijn contacten met buitenlandse stromingen beweerde Hellens op het laatst van zijn lange leven dat alles wat hij geproduceerd had wortelde in zijn Gentse ervaringen. De Vlaamse identiteit in boven genoemde gevallen bleef ook in de XXste eeuw inspiratiebron of drijfveer van het Franstalige proza in Gent. Wel was de bloeitijd van de Symbolisten, met bakermat te Gent, Antwerpen, Leuven en Brussel uniek in die zin dat mensen uit Gent, samen met een deel van de dichters van het in 1881 te Brussel gestichte tijdschrift Lajeune Belgique in staat zijn geweest de Parijse hegemonie te verbreken en van Brussel de hoofdstad van het Symbolisme en de Art Nouveau te maken. 157


In weerwil van de titel van zijn wereldberoemde roman Bruges la morte was zijn auteur, de Gentenaar Georges Rodenbach (1855-1898), oudste in de reeks van Gentse Symbolisten, nooit in Brugge gedomicilieerd. Hij verzon de titel in Parijs. Het zeer persoonlijk cachet van dit proza, de melancholische stilte in het wazig decor van een huis, enkele straten en hier en daar een zicht op de stad, vindt men al in Rodenbachs eerste versbundels terug, in hun vorm nog klassiek volgens de toenmalige Pamassiens, maar zeker weerspiegeld in de gekozen titels- Les tristesses (1879), Le règne du silence (1891). Andere titels waren eveneens symptomatisch voor de versmelting van de omgeving met de innerlijke levensatmosfeer- Le voyage dans les yeux (1893), Les vies encloses ( 1896), Le miroir du ciel natal ( 1898). In Bruges la morte overwogen het verdriet om een verloren vrouw en verlangens die meer tot het bereik van de droom behoorden dan tot het leven. Decor en ambiance weerspiegelden zich in de hoofdpersoon, tenzij in tegendeel de afzondering en de gemoedstoestand het decor creëerden. De vraag op zichzelf kenmerkte het einde van het naturalisme. Onmiddellijk na zijn studies Rechten aan de Gentse universiteit had Rodenbach - door zijn vader gestuurd - een jaar in de Franse hoofdstad doorgebracht, weliswaar ziek van heimwee naar Gent, maar toch ook al trouwe gezel van de Parijse jonge schrijvers, dichter en uitgevers. Hij vertegenwoordigde er het in 1881 te Brussel gestichte tijdschrift Lajeune Belgique. In mei 1885 opnieuw te Gent, ontmoette Rodenbach op de Kouter Charles van Lerberghe en Grégoire Le Roy. Beiden waren, zoals ook Maeterlinck, enkele jaren na Rodenbach eveneens leerlingen van het Sint-Barbaracollege (1). Rodenbach introduceerde de drie Gentenaren te Brussel bij La Jeune Belgique. Le Roy, ondertussen ook naar Parijs verhuisd, bracht op zijn beurt Maeterlinck bij de Cercle de jeunes poètes post-Pamassiens, waarvan hij medestichter was. (2) Ze stonden op het punt een nieuw tijdschrift in het leven te roepen, La Pléiade (1886). De poëzie van de Symbolisten wilde, zoals de muziek, levenssfeer en emoties uitdrukken die ontsnappen aan de analyse. Ze schilderde visioenen, suggereerde beelden, tekende innerlijke gebeurtenissen en psychologische dramatiek. De toonaard was mythisch, tragisch maar ook vaak hemels, soms paradijselijk. Het onderliggend thema was nochtans pessimistisch: het individu is overgeleverd aan het lot, hij is totaal machteloos. Daarom was de vreugde om de schoonheid en de zuiverheid des te groter. Het tweede thema was dus lyrischer: de mens is voorbestemd om de schoonheid van het leven en de liefde te ontdekken. Het geluk werd bezongen, de zang nam een hoge vlucht. De taal werd ritme, kleur, sonoriteit. De Symbolisten zijn te Parijs met veel ophef ook op de Franse scène doorgebroken, met de twee vroegste stukken van Maeterlinck, La princesse Maleine (1889) en Pelléas et Mélisande (1892) en Les Flaireurs van Van Lerberghe. Toeschouwers en kritiek noemden het vreemde karakter, de 158


originaliteit van de drie stukken fantastisch realisme. In feite trachtte Maeterlinck de machteloosheid van de mens te omschrijven, onder het juk van de fatale dood. Met hem begint het modem theater, de moderne symboliek, het denktheater, de afkeer van het naturalisme. Sedert de Oudheid vocht de held van een tragedie een ongelijke strijd tegen het noodlot of tegen de hartstocht van machtige medespelers. Niet bij Maeterlinck. Zich weren is overbodig, het lot is sterker dan de mens. Hij schreef voor het eerst theater van de angst. Daarbij werd Maeterlincks hoofdpersoon een vrouw, symbool van naïviteit, of liever, van ongerept bewustzijn en niet misvormd levensgevoel. De vrouw - het oorspronkelijke leven - wordt misbruikt door de bezittingsdrang van de man en gaat ten onder. Maeterlinck kreeg de Nobelprijs in 1911 na verscheidene toneelstukken waarvan L'Oiseau bleu (1909) even bekend werd als zijn eerste successen. Sedert 1896 te Parijs, was Maeterlinck begonnen aan zijn indrukwekkende reeks ethischfilosofische essays. Le Trésor des Humbles (1896) tekende de weg naar de gelatenheid van zijn toneelhelden en de mens in het algemeen. Andere literaire essays benaderden onze kennis van de religie (1912, Legrand secret), de astronomie (1929, La grandeféerie), het heelal (1928, La vie de l'espace), de relativiteit (1933, La grande loi), ten slotte, nog voor de toekenning van de Nobelprijs het essay La Vie des abeilles (1901), later eveneens over termieten. Het grootst is Maeterlinck in zijn poëzie. Hij schreef er betrekkelijk weinig in verhouding met het toneel en het essyaistisch proza. Zijn poëziedebuut Les Serres chaudes (1889) behoort tot het mooist en meest indringende ooit in Franse verzen gedicht, tegelijk hymnisch en mysterieus, contemplatief en onrustig. Op latere leeftijd schreefMaeterlinck zijn Gentse memoires, Bulles bleues, eens te meer het bewijs dat de ontrouwe Gentenaar - hij leefde achtereenvolgend in Parijs, in de Provence en in Normandië- zich niet losmaakte van zijn Gentse jeugd. Het meesterwerk van de Gentse Symbolisten is nochtans niet van Maeterlinck, we bedoelen het onvolprezen, na een eeuw nog even actueel en fris gebleven lange gedicht La Chanson d'Eve (1901) van Charles van Lerberghe (18611907). Een hymne die met de dageraad en het ontwaken begint en eindigt met de dood, tegelijk vreugdelied en geniale visie van het bewustzijn en de liefde. La Chanson d'Eve heeft de dichter terecht een plaats bij de onsterfelijken bezorgd. Als prozaïst heeft Van Lerberghe honderden brieven geschreven, die postuum gebundeld en uitgegeven werden. Hij ontpopte zich daarin als een komisch talent, fascinerend door de vrolijkheid van zijn zelfspot en de kwaliteit van zijn observatie (3). Hij is de auteur van het eerste kort symbolisch drama, Les Flaireurs (1889) en de lyrische komedie Pan. Grégoire Le Roy (1861-1949) begon op de Gentse universiteit maar hield de studie van het recht vlug voor bekeken. Daarom was hij, na Rodenbach, de eerste van zijn generatie in Parijs. 159


Het verschil tussen de zwaarmoedige, subtiele en fijngevoelige poëzie van Georges Rodenbach en Maeterlinck en de specifieke toon van Grégoire Le Roy hing in de eerste plaats af van Le Roy's persoonlijkheid. Zijn sociale belangstelling gaf aanleiding tot een soort geobjectiveerde poëzie, waarin het spleen niet direct als gevoel werd beschreven. In hun debuten waren Rodenbach, later ook Franz Hellens, eenzame zwervers in een desolate omgeving. Le Roy daarentegen schreef in dezelfde stad, rond dezelfde tijd, ballade-achtige gedichten waarin zijn eigen persoon niet als de centrale figuur verscheen. Le Roy was alles behalve narcistisch. De dichter verdween achter andere personages. Hiervan is de bundel Le Rouet et la Besace ( 1912) een representatief voorbeeld. Op het eerste gezicht lijken de gedichten treurige overgeleverde verhalen, waarin de personages discreet sociale en psychische verhoudingen suggereren. Het gedicht Les Adieux plaatste b.v. tegenover elkaar degene die thuis bleef en degene die op avontuur vertrok, vandaar de titel van de bundel Ze rouet, het spinnewiel, la besace, de reistas. Achter het neogotisch aanleunen bij de middeleeuwen schuilen moderne accenten van spot en verloren illusie. Le Roy's sobere bewoordingen, zijn ingehouden gevoeligheid, de nauwelijks uitgedrukte maar steeds voelbare betrokkenheid maken hem actueel. Hedendaagse liedjeszangers zouden zijn teksten opnieuw moeten lezen. Le Roy dikt de hoofdlijnen van een verhaal aan, de geladenheid wordt door understatement overgebracht. De toonaard is moll, zoals steeds voor machteloze sociale weemoed die niet overslaat in verontwaardiging en daad. Andere bundels van Le Roy zijn La Chanson d'un soir, Mon coeur pleure d' autrefois (1889), La Chanson du pauvre ( 1907), La Couronne des Soirs ( 1911 ), L'Ombre sur la Ville (1934), La Nuit sans Etoiles (1940). In weerwil van zijn uitgaven in Parijs en de kwaliteit van zijn vers beschouwde Le Roy zichzelf niet in hoofdzaak als een dichter. Etsen was voor hem belangrijker, evenals schilderkunst en kunstkritiek. Hij schreef enkele verhalen, voorts een monografie over J ames Ensor ( 13) en een over Jules De Bruycker. Deze laatste, L'Oeuvre gravé de Jules De Bruycker is doorslaggevend geweest voor de erkenning van de Gentse etser en bracht koningin Elisabeth ertoe, Le Roy conservator van het Wiertzmuseum te benoemen. Le Roy overleed te Elsene. Bij de Gentse symbolisten Rodenbach, Maeterlinck, Van Lerberghe en Le Roy moet nog hun tijdgenoot Fernand Séverin (1867-1931) vermeld worden, geen geboren Gentenaar, maar jarenlang titularis van de leerstoel Franse letteren in de Romaanse Filologie aan de Gentse universiteit. Séverin wordt vaak in verband met Van Lerberghe vernoemd, omdat zijn poëzie blijk geeft van hetgeen de Fransen «Ie don d'enfance» noemen, een naïviteit, die als een ode van verwondering voor het leven klinkt en uitmondt in een soort intieme dagelijkse extase. Op de drempel van de 20ste eeuw verschijnt de Gentenaar Franz Hellens 160


(1881-1972) in de Franstalige Belgische letteren. Romancier, dichter, essayist en publicist heeft deze gedisciplineerde harde werker een ontzaglijk oeuvre gepubliceerd, meer dan 120 titels- in zijn In memoriam van 29 januari 1972 telde Robert Guiette 200 titels -, voornamelijk romans of fantastische verhalen, «contes fantastiques» over onirische ervaringen en hun betrekking tot gebeurtenissen uit het reële leven, autobiografisch of verwijzend naar hoofdpersonages waarin de lezer zich zou moeten herkennen in tochten en toestanden die gewoonlijk niet worden beschreven. Hellens' debuut En ville morte ( 1906), dat als ondertitel Les scories (Het schuim) draagt en met een kafttekening en elf andere tekeningen van Jules De Bruycker verscheen, is zeker nog geen meesterwerk. Een jonge man wandelt in de straten van Gent, alleen of met zijn gezellin. Met haar op zijn kamer brengt hij «grijze uren van melancholie» door. Hellens heeft oog voor het lugubere en schilderachtige, maar verder is En ville morte eerder een werk van spleen dan van magisch realisme. Zijn latere fantastiek is van een heel ander niveau. Het werd in het buitenland in het licht van Maeterlincks visioenen als typisch Belgisch begrepen, een «noordelijke inspiratie». Maeterlincks fantastisch realisme (in Frankrijk Ze fantastique réel) schiep een nieuwe realiteit om zijn visie over het leven uit te drukken en er een gevoelswaarde aan te geven, hetgeen merkelijk verschilt van Hellens' droomstudie en surrealisme. Toen Jean Ray met zijn magische thrillers op de markt kwam, brandmerkte Parijs zijn inspiratie eveneens als «noordelijke inspiratie». Liggen bij Daisne en Lampo de overgangen tussen «Werkelijk» en <<mogelijk>> in de gedachte van de auteur of de held van het verhaal, in Hellens' fantastiek zijn droom en onderbewustzijn symbolen voor hetgeen in het innerlijk leven gebeurt. Hellens weigerde deel te nemen aan vieringen, lid te worden van de Academie voor Franse taal en letteren van België, maar had levenslang onder de literatoren een uitgebreide vriendenkring. Toen hem in 1933 in België de driejaarlijkse staatsprijs voor zijn verhalenbundel Fraîcheur de la merwerd toegekend, was hij over de vijftig en al een kwarteeuw in het buitenland erkend. In 1963 ontving hij de eremedaille van de stad Gent. Hij is een uitzonderlijke figuur niet alleen wegens de aard en de omvang van zijn werk maar ook door het tijdschrift dat hij in Parijs stichtte, Le Disque Vert. In 1917 te Nice, waar hij de eerste versie van zijn belangrijkste roman Mélusine ou la robe de saphir schreef, ontstond bij hem de idee om de pioniers van de toenmalige moderne kunst en de literatuur met wie hij bevriend was - o.a. met Maxim Gorki - in een tijdschrift te promoten en tegelijk de Belgische letteren in het buitenland bekend te maken, idee die na de oorlog in Parijs werd verwezenlijkt door zijn tijdschriften Signaux de Franceet de Belgique, daarna Le Disque Vert. Om zijn uniek literaire en cultuurhistorische waarde werd dit laatste tijdschrift integraal heruitgegeven (4). In 1987 werden zijn roman 161


Mélusine bij Les Eperonniers en zijn autobiografische roman Le Naifbij Labor te Brussel herdrukt (5), het laatste in 1985 ook vertaald als Kind tussen twee muren (Uitgeverij Zuid, Brussel-In de Knipscheer, Haarlem, 1988). De Gentenaar Jean Ray (1887-1964), tijdgenoot van Franz Hellens, kan men bezwaarlijk uitsluitend tot de Franstalige literatuur rekenen omdat hij eveneens in het Nederlands heeft geschreven. Dat deed hij onder de schuilnaam John Flanders, die hij ook gebruikte voor Franse teksten. Officieel heette hij Raymond de Kremer. Als Jean Ray werd hij internationaal bekend door zijn in het Frans geschreven fantastische verhalen en romans, waarvan de bekendste, Malpertuis ( 1943) vertaald werd door HubertLampoen verfilmd door Harry Kümmel. In feite schreefRay griezelverhalen volgens de techniek van de «sciencefiction». Door toeval of een experiment onstaat een plooi in de ruimte waardoor twee vijandige werelden- de onze en een fantastische- elkaar komen te raken, zodat «onmogelijke» mens-wezens in onze wereld overstappen en er «Onmogelijke» toestanden teweegbrengen. Het grote verschil met de Symbolisten en Hellens ligt in het feit dat bij hen de fantastiek op innerlijk leven slaat, op toestanden van dromen die herkenbaar zijn, op reële elementen waarvan de lezer de betekenis wil achterhalen in verband met de werkelijkheid van het bestaan. In de griezelverhalen en fantastiek van Jean Ray moet de lezer eerst en vooral griezelen van het kwaad dat op een «onmogelijke» manier binnendringt. Hij kan - als hij dat wil - in de zo geschapen fictieve wereld stappen en geloven wat daar gebeurt, de tijd van de lectuur. Langer hoeft niet. Zoals Maeterlinck en Hellens hun poëzie en literair werk even opzij zetten om zich aan essays te wijden, of zoals Van Lerberghe als briefschrijver proza van hoog literair gehalte wist te leveren, zo heeft ook dramaturge, essayiste en schrijfster Suzanne Lilar ( 190 1-1992) een aanzienlijk deel van haar werk in de vorm van literaire essayistiek geleverd. Zij verwierf vermaardheid door de kwaliteit van haar cultuurhistorisch inzicht, haar analyse van bewustzijn en emotie, haar zoektocht naar schoonheid en liefde. In Gent geboren en getogen, waardeerde zij het Vlaams als een eeuwenoude cultuurtaal, de taal van Hadewych, Rousbroec en Rubens (Une Enfance gantoise, Parijs 1976, in vertaling Een kind te Gent, Manteau, 1990). Haar eerste toneelstuk, Le Burlador ou l'Ange du démon (1945) ging over de liefde, spel, verleiding, dubbel spel. Wat is «echt» gevoel, wie de echte mens? Hoe functioneert levenshonger? Intellectuele nieuwsgierigheid was de eigenlijke drijfveer van haar schrijverschap. Na Le Burlador ontcijferde zij de liefde, met alle tegenstrijdigheden, in twee romans, Le Divertissement portugais (1960) en La Confession anonyme (eerst anoniem, daarna op haar naam in 1980 bij Jacques Antoine, in 1983 bij Gallimard). La Confàsion anonyme werd door André 162


Delvaux verfilmd onder de naam van de hoofdpersoon Benvenuta. Le Couple (1963), in vertaling Het Paar (Meulenhof 1976), werd een pleidooi voor duurzame erotiek en voor de sacrale liefde. Het bevat prachtige bladzijden over Rubens. Haar bijdragen inzake feminisme in Planète, L'Androgyne: un mythe confirmé par la biologie evenals haar polemische boeken A propos de Sartre et de ['amour (1967) en Le Malentendu du deuxième sexe (1969) raakten met feilloze redenering de zwakheid aan van stellingen bij Sartre en Sirnone de Beauvoir. Beide boeken werden taboe in Frankrijk. In Le Joumal de l 'analogiste (1954) is de esthetische ervaring het overheersende thema. Schrijfster analyseerde, langs analogieën om, het mechanisme van de ervaring van schoonheid. Zij betrok er de cultuurgeschiedenis van de westeuropese traditie in. Haar derde thema, transcendentie en mystiek, was al aanwezig in haar tweede toneelstuk, Tous les chemins mènent au ciel ( 1947) en in Le Joumal de l'analogiste. Het beïnvloedde alle ervaringen die zij tot het einde aan het papier toevertrouwde. Zo scheerde zij hoge toppen in Une Enfance gantoise, over de natuur, de liefde van het kind voor de vader, het talent, de emotie, de essentie van momenten die mystiek, liefde en schoonheid in zich verenigen. Samen met en na Hellens en Lilar waren nog een groot aantal Franstalige Gentenaars actief met Franstalige poëzie en proza. Le patrimoine secret. Symphonie familiale (1947) van Sirnone Bergmans is een Gentse familiesaga, in de eerste helft van het boek- de beste helft- een historisch document van uitgesproken liberaal burgerlijk leven. Bergmans heeft ook novellen geschreven, Le Collier d 'Epines geïllustreerd door Cécile Cau terman (1948) en een paar sentimentele romans, Faligan, dat met zijn dijkgraaf zeer sterk aan Marie Gevers herinnert maar beschrijvingen van Gent bevat, en Moi ce rnalade (1941), injoumaalvorm. Jeanne Nowé had een betere pen en zou zeker meer bekendheid hebben verworven had ze even klassiek en helder in het Nederlands haar meeslepende roman Les Hamelinck. Chronique de Maria (1965) geschreven. De familiesaga speelt zich af te Gent, voortreffelijk gedocumenteerd, sociaalkritisch en psychologisch met onvergetelijke personages gestoffeerd. Postuum uitgegeven, zijn er naar het einde toe enkele herhalingen, die een betere uitgever zou hebben geweerd. De vroege romans van Jeanne Nowé over verliefdheid, feminisme en de problematiek van de burgerlijke familie bereiken niet hetzelfde niveau. Alleen in Saint-Christophe en Halatte (1959), tekent schrijfster met bijna angelsaksischeschrijfvaardigheid de karakters, verwachtingen, strijd en andere lotsbestemmingen met een kracht die Les Hamelinek aankondigen. In de familie van de magische thriller moeten de zo goed als onbekende schitterend koele Histoires d'ailleurs et de nullepart van Bemard Manier, 163


schuilnaam van Robert Desprechins, vermeld worden (Editions des Artistes, Bruxelles 1961). Alhoewel Jean Ray hierin het woord vooraf schreef, spelen de verhalen zich niet af te Gent. Robert Desprechins was geen Gentenaar maar leefde en werkte in Gent en heeft vele decennia lang als voorzitter van de Gentse Winterconcerten een actieve rol gespeeld. Onder dezeffde pennaam Bemard Manier heeft hij een autobiografische roman Le jouet mécanique (Editions de la Paix, Paris 1952) geschreven, een gewild koele, moderne versie van de leerjarenroman. In verband met Gent is Philippe Kervyn de Volkaersbeke, auteur van de luguber romantische magische thriller Le songe d'un antiquaire (1853) rechtstreekser van belang, evenals Pierre Bondue met Gand de ma jeunesse. Vagabondages ( 1990) zijn vroege herinneringen in de Gentse familiekring van Luc Beyer de Ryke, een van de laatste transtalige Gentenaars die te Brussel volledig in het Frans carrière maakten. Hij stelde gedurende achttienjaar hetjoumaal voor op RTBf, schreef in de Fanstalige Gentse pers en publiceerde enkele politieke schetsen uit zijn journalistieke loopbaan. Roger Kervyn de Marcketen Driessche ( 1896-1965), Gentenaar van geboorte, later advokaat te Brussel, wordt heel vaak als Gentse humorist beschouwd met zijn Fables de Pietje Schramouille (1923), welke figuur echter een Brusselaar is. De auteur was ook vertaler van Timmermans en Walschap. Met Bemaerts, stelde hij het standaardwerk Les noms de rues à Bruxelles (1951) samen en pleitte jarenlang kosteloos voor zijn «kennissen» uit de Marollen. Literaire essayistiek pleegde jarenlang Gaston Colle, geen geboren Gentenaar maar voor vele generaties studenten aan de RUG een typisch Gentse figuur, de professor op de fiets met het baardje in de wind. Zijn drie uitgaven Les Eternels, Les Sourires de Béatrice en Mes Alyscamps zijn zeer persoonlijke schitterende literaire essayistiek over literatuur, kunst en filosofie. Sedert enkele jaren schrijft ook Nicole Verschoore romans en novellen in het Frans. Le Maître du bourg (Gallimard 1994, 20002) speelt zich af in Brussel, Les Parehemins de la tour (Le Cri, 2004) in Gent, de Vlaamse Ardennen en Brussel. Van de ontelbare Franstalige Gentse dichters worden Sirnone Kuhnen de la Coeuillerie, Edmond Boonen, Marie-Jeanne Boelens enEliane Vandamme het vaakst gelezen. Nicole VERSCHOORE

NOTEN (1) Met klasgenoot Maeterlinck samen op een klasfoto, Van Buysse tot Brusselmans, p.76.

Rodenbach noteert van de ontmoeting op de Kouter alle details in een tekst die postuum werd

164


uitgegeven in Evocations, zie Jean-Pierre Michel in Le Nouveau Courrier nr 100. In hetzelfde postuum uitgegeven hoofdstuk maakt Rodenbach een merkwaardige analyse van de eerste verzen van Van Lerberghe. (2) De ontmoeting wordt beschreven in Maurice Maeterlinck Hamme et vie. Renaissance du Livre, 1962. Deze en meer bijzonderheden in verband met Grégoire Le Roy en diens invloed op Van Lerberghe's en Maeterlincks begin in de Franse hoofdstad zijn te vinden in: Jean-Pierre Michel, Grégoire Le Roy. Poète, peintre, graveur. In: Le Nouveau Courrier nr I 00, van 25 april 1996 (3) Postuum verschenen Lettres à Femand Séverin (1924), Contes hors du temps ( 1931) en Lettres à unejeunefille (1954). (4) door Jacques Antoine te Brussel. (5) Recente herdrukken van Franz Hellens: Contes et Nouvelles, Bruxelles, Les Eperonniers, collection Passé-présent 1977; Mélusine, Bruxelles, Les Eperonniers, collection Passé-présent 1987; Le Naïf, Bruxelles, Labor 1987, collection Espace-Nord.

BIOGRAFISCHE NOTA VAN DE AUTEUR Nicole Verschoore: Doctor Germaanse Filologie, specialisatie Duits, RUG 1965. Lesgeefster middelbaar onderwijs, aspirant NFWO, assistente RUG van 1966 tot 1969. In 1965 medewerkster, van 1973 tot 1988 redactrice van Het Laatste Nieuws, Brussel. Talrijke bio-bibliografische bijdragen over minder bekendeXVIIIeen XIXde eeuwse Vlaamse auteurs en publicaties in Boek en Bibliotheek (uitg. Willemsfonds) en voor Ex libris (BRT). In 1994 hoofdredactrice van Le Nouveau Courrier, Gent (tot december 1999), van maart 2000 af colunmist van La Lettrede Flandrein La Revue générale. Sedert februari 2001 novellen en korte stukken in het electronisch literair tijdschrift www.bon-a-tirer.com. Publicaties: Le mattre du bourg. Roman. Parijs, Gallimard, rnaart 1994, 20002 (Prix franco-beige de I' Ade1f, Parijs 1995), Les Parehemins de la tour, Roman. Brussel, Le Cri, november 2004

I. HET MUSEUM VAN SCHONE KUNSTEN. DEEL 3. 1919-1940 VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE "GAZETTE VAN GENT''. 19 januari 1920

De inrichting van de nieuwe zalen in het Museum van Schone Kunsten is voltrokken. Om er het publiek toegang te verlenen dient het aantal opzichters vermeerderd te worden. De commissie van het museum stelt aan de gemeenteraad voor er vier te benoemen. Dit minimum is vereist, opdat het toezicht doeltreffend zou wezen. In overeenstemming met het voorstel van het schepencollege worden deze plaatsen open verklaard en door de dagbladen wordt een oproep tot de kandidaten gericht. 165


Volgens de wettelijke bepalingen zal de voorkeur gegeven worden aan de verminkten en slachtoffers van de oorlog. 23 april 1920 Op 1 mei wordt in de nieuwe zalen van het Museum van Schone Kunsten de verzameling van de kunstschilder Scribe ingehuldigd. 5 september 1921 Het Departement van Nationale Verdediging, dienst Magasins-OfficiersTroupes, moest de zalen welke het tot nu toe gebruikt had in de onderste verdieping van het Museum van Schone Kunsten ontruimen voor 15 mei. Ingevolge de onderhandelingen tussen de militaire overheid en de stad werd aan de dienst voorgesteld tegen de prijs van 160 frank per maand de eerste verdieping van het Restaurant des AzalĂŠes in het Feestpaleis te huren. De gemeenteraad zal heden zijn goedkeuring verlenen.

6juli 1922 Bij brief van 15 aprillaatstleden heeft het comiteit van het werkJeton de Guerre een waterverfschilderij dat de Oude Markt van Gent voorstelt en de laatste zeven etsen van de meester Jules De Bruycker aangekocht voor het Museum van Schone Kunsten. Het werk Jeton de Guerre schenkt ze aan de stad en werd door de commissie van het museum op zeer gunstige wijze onthaald. 23 maart 1923 Gisteren werd in het Museum van Schone Kunsten een schilderij ontvreemd. Het doek is van de Hollandse schilder Nicolaas Muys, geboren in 1740 en stelt een binnenzicht met muziekbenodigdheden voor, verlicht bij middel van een kaars. Op de achtergrond een meisje dat een muziekpapier in de hand houdt en op de tafel de handtekening van de schilder, N. Muys F. 1783. Het zou een waarde hebben van ongeveer 200 000 frank.

8juni 1923 Dank zij de behendigheid van de rechterlijke politie is thans een kerel aangehouden die ongetwijfeld ĂŠĂŠn der daders is van de gepleegde diefie van een schilderij in het Museum van Schone Kunsten. Een tweetal dagen geleden was een persoon bij de genaamde V., koopman in oudheden, gehuisvest in de Winkelstraat te Gent gekomen en vroeg hem of hij 166


geen koper kon vinden voor een schilderij van grote waarde. Hij voegde er aan toe dat hem een groot commissieloon zou betaald worden. De koopman zei dat hij van een koper wist, namelijk een Amerikaan, die zich woensdag zou aanbieden om een overeenkomst te sluiten en de aanbieder zich persoonlijk moest ten dienste stellen. De heer V. vermoedde iets verdachts en verwittigde de rechterlijke politie. Woensdag werd een valstrik gespannen, waardoor de dief in het net liep. Op het afgesproken uur was een Amerikaan aanwezig, een agent van de rechterlijke politie, die de kerel inrekende toen hij met het schilderij aankwam.

22 december 1924 Te Gent is het comiteit samengesteld voor het monument ter nagedachtenis van de beroemde kunstschilder Erniel Claus. De artieste welke gelast is met de uitvoering is mevrouw Yvonne Serruys, die in haar jeugd onder leiding van Claus schilderde. Ze heeft de heer Oscar Van de Voorde als bouwkundige gekozen. Het zal in witte steen worden opgericht in het park, op de plaats die leidt naar de ingang van het Feestpaleis. Een tombola wordt ingericht en iedere inschrijver aan 100 frank zal kosteloos een biljet ontvangen, dat het comiteit zal toelaten zich de nodige fondsen te verschaffen. Als er overschot is zou het geld gebruikt worden tot aankoop van één der meesterwerken van Claus, om het aan het Museum van Schone Kunsten te schenken.

8juli 1929 Op 28 juli heeft onder het peristyle van het Museum om 15 uur een vertoning in open lucht plaats door de toneelgroep van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg. Men zal er het treurspel in drie bedrijven Medea van Ernest Legouvé opvoeren.

28 mei 1930 De fries op de gevel van het Museum van Schone Kunsten valt met grote brokken af. Men mag aan een herstelling denken, vooral nu wegens de Bloemenfeeërie in het Feestpaleis vele vreemdelingen de stad en het park zullen bezoeken.

4 juli 1931 Het Comiteit der Openluchtspelen te Gent heeft een persvergadering gehouden. De heer Van Overbeke had het op zich genomen de dagbladschrijvers in te lichten over zijn plan om in de Afteveldestad jaarlijks openluchtspelen te geven. 167


Hij wees op de mooie plekjes die Gent aanbiedt, benadrukte de ideale kaders voor zekere spelen en gaf dan een opsomming van mogelijks te geven vertoningen, waaronder klassieke spelen aan het Museum van Schone Kunsten, zoals Lucifer van Vondel, Antigone van Sofokles, Athalie van Racine en Medea van LegouvĂŠ. In groep werd een bezoek aan het park gebracht, waar de heer De Wilde van de beplantingsdienst en de architectAudoorde persleden afwachtten. Het Comiteit der Openluchtspelen heeft grootse plannen. Wil het deze doen slagen dan zal het niet bij de pakken mogen gaan zitten.

7 november 1931 Het Gents Museum van Schone Kunsten heeft een tafereel aangekocht van de schilder Albert Servaes. Het is een landschap, breed en krachtig uitgewerkt. Een bloedrode zon beschijnt zwoegende veldarbeiders.

7 april1938 Ter gelegenheid van de FloraliĂŤn zal in het Museum van Schone Kunsten een tentoonstelling geopend zijn van werken van de Gentse schilder Gustaaf Den Duyts.

5 september 1939 Het Museum van Schone Kunsten is niet meer toegankelijk voor het publiek. De verzamelingen kostbare schilderijen en voorwerpen worden in kisten ingepakt en naar droge, bomvrije plaatsen gebracht. De hulppost aan de Hofbouwlaan is in gereedheid.

15 mei 1940 Gent kende maandagavond zijn eerste erge luchtaanval. Bij de zware bombardementen werden de wijk van Gent-Sint-Pieters en het park erg geteisterd. Er is grote schade aan de Wintervelodroom en het Museum van Schone Kunsten.

J1 september 1940 Het Ministerie van Openbare Werken heeft een krediet van 40 miljoen frank ter beschikking gesteld van het Gentse stadsbestuur voor het herstellen van door oorlogsfeiten vernielde kunstwerken en de bestrijding van de werkloosheid. Daartoe behoort 2 250 000 frank voor het zwaar beschadigde Museum van Schone Kunsten.

168


19 september 1940 Gent heeft op het gebied van openluchttoneel steeds kunnen bogen op prachtige prestaties. Het nieuwe, monumentale openluchttheater in het park heeft op 1 september de kroon op het werk gezet met de eerste uitvoering van Shakespeare's meesterwerk Driekoningenavond. De speelmogelijkheid in het park kan nog vergroot worden. De stoep van het Museum van Schone Kunsten is een andere geschikte plaats, liefst voor het klassiek repertorium met Eudipos, Antigone en andere, maar vooral Lucifer van Vondel. De zuilengang, het halfrond voor de toeschouwers en de oriëntatie van het complex bieden uitzonderlijke mogelijkheden aan. Na de middag glijdt het zonlicht langs de ganse gevel om naar rechts toe weg te schuiven en bezorgt zo een natuurlijke belichting die in een tragedie allerbest toepassing zal vinden. Erik DE KEUKELEIRE Fragmenten uit "De Gentse citadel en het Citadelpark" deel2 (1908-1940), 320 blz., oktober 2004, uitgave in eigen beheer.

PRINCESSE DE CONDÉ Onderstaand artikeltje van Pierre Kluyskens dateert van 1958. Na de dood van de Aartshertogin lsabella, de volksgeliefde kleindochter van Keizer Karel, werden onze gewesten opnieuw een provincie, als zovele anderen, van de Spaanse kroon, die, bestuurd en beheerd door gouverneurs, een Ferdinand van Spanje, eenFranciscode Mello of een Manuel de Castel-Rodrigo, in de oorlogen van Spanje met Frankrijk en de afgescheurde noordelijke provinciën, werden meegesleept. Met het Verdrag van Münster, in 1648, en de Intrede van de nieuwe Gouverneur-Generaal Leopold van Oostenrijk, kenden Vlaanderen en Gent gelukkig gedurende een paar jaren rust en betrekkelijke voorspoed, een heropleving van de artistieke en culturele activiteit dank zij het mecenaat van bisschop Triest en de opkomst van een aantal nieuwe nijverheden. Het was in die jaren, meer bepaaldelijk in 1653, dat Gent het bezoek ontving van Marie-Clémence de Maillé, hertogin de Fronsac, nicht van kardinaal de Richelieu en echtgenote van Louis de Condé.

169


Condé, aan wie het nageslacht de bijnaam "Ie Grand Condé" zou geven, was een der grootste veldheren die Frankrijk in zijn nochtans zo wel gevulde militaire geschiedenis heeft geteld. Zijn overwinningen te Rocroi, Alerheim, Duinkerken, Nordlingen staan met gouden letters in de regering van de jonge Ladewijk XIV geschreven, maar nooit is een krijgsman de val zo nabij, als wanneer hij de toppen van eer en roem heeft bereikt. Condé, de behendigste kapitein uit zijn tijd, had zich nooit met politieke intrigues mogen bemoeien, een terrein waar men slechts verraderlijke wapens hanteert. Hij koos op een bepaald ogenblik partij voor de Fronde tegen zijn koning en Mazarin, doch hij had op een slecht paard gewed, werd verslagen en verbannen. Strategen en oorlogsbliksems als de Grote Condé zijn echter maar niet zo langs de straat te vinden en lopen dan ook niet lang werkloos rond. De Spaanse koning wist dat de verslagen generaal op weerwraak aasde en dat hij zelfs niet aarzelen zou, om zich te wreken, in dienst te treden van de vijanden van zijn vaderland. Condé zou dus een gemakkelijke prooi worden. Wanneer Filips IV dan ook verneemt dat de vrouw van Condé, Bordeaux ontvlucht is om haar echtgenoot in Vlaanderen te vervoegen, rijst onmiddellijk in zijn brein een plan op dat hem zeer nuttig kan worden en bovendien niet veel zal kosten. Hij zal de prinses, in alle Vlaamse steden die zij zal doorkruisen, een schitterend onthaal voorbehouden... op kosten van de plaatselijke overheden, die al het gelag zullen betalen! AI het profijt zal voor hem zijn, want de echtgenote van de verbitterde en vernederde generaal triomfantelijk onthalen is niet enkel een kaakslag voor de Franse koning, maar tevens het beste middel om Condé voor de Spaanse zaak te winnen. Filips had ten andere juist geraden, want kort daarop trad Condé in zijn dienst; Isabella was in 1600 als een sprookjesprinses te Gent onthaald en gevierd geworden. Ook voor de prinses van Condé werd een luisterrijke ontvangst voorbereid, werd beroep gedaan op schilders, dichters en kunstenaars, en werd gebruikelijk ceremonieel geëerbiedigd. Maar daar waar in 1600 alles spontaan geschiedde, stonden de schepenen, in 1653, op post om de kniebuiging te doen en een redevoering afte rammelen; en indien er duizenden mensen langs de straten stonden opgesteld, was het niet om de prinses toe te juichen, maar enkel omdat men te Gent steeds ziekelijk nieuwsgierig is geweest en dat de komst van de prinses van Condé, die geen enkel sympathie verwekte, toch een van die spektakels was die men niet mag missen! Veel centen zaten er echter niet in de Gentse stadskas (ook een ziekte waarvan men alhier nog steeds niet genezen is) en onze schepenen hadden dan ook dolgraag gewild dat de prinses van Condé een reisweg zou gekozen hebben die niet over Gent leidde. 17Ö


Zij zonden zelfs een schepen van der Keure, Denijs van Vaemewijck, en de Pensionaris du Laury naar Brugge om de prinses diets te maken dat zij eens de landkaart moest raadplegen en dat de kortste weg van Brugge naar Valenciennes, waar zij haar echtgenoot moest vervoegen, over Kortrijk of Doornik liep, maar in geen geval over Gent. Het was verloren moeite: Claire-ClĂŠmence was al even koppig als haar man en wou absoluut Gent bezoeken, d.w.z. er gedurende een paar dagen verblijven met gans haar gevolg, in casu tweehonderd personen, met pak en zak. Zo gezegd, zo gedaan! Na de plechtigheden, stoet en geschenken -zij kreeg twee grote wijnvaten- nam de prinses haar intrek in de Gulden Appel, het beste hotel van Gent, in de Jan Breydelstraat gelegen. De stad had het volledig moeten laten behangen, nieuwe meubels moeten aankopen, enz. Het gevolg van de prinses kon met moeite in elf andere hotels en herbergen ondergebracht worden. Twee volle dagen aten en dronken die vrolijke vluchtelingen als zovele Gargantua's ... op stadskosten; hoe zij, na dergelijke festijnen en braspartijen nog levend de stad konden verlaten blijft een raadsel, want een voltallig regiment had het nooit op een week kunnen opkrijgen en uitdrinken. Pas waren zij de stadspoorten uit of het begon klachten te regenen op het hoofd van de arme schepenen. De baas van de Gulden Appel, die niet ver van het stadhuis woonde, was er de eerste toegekomen om zijn beklag te doen, zeggende dat de Fransen bij hun reisgoed ook heel wat van zijn tafelgerief en andere voorwerpen hadden ingepakt; de meiden en knechten van de andere hotels kwamen eveneens toesnellen, verklarende dat zij voor al wat zij gedaan hadden "maecken van de beddens, cuysschen van de camers, alle dinghen wederom op zijne plaets gesteld" geen cent drinkgeld hadden ontvangen, maar enkel met Franse complimenten waren uitbetaald geworden. Aan de stad hadden die twee dagen ontvangst een mooi sommetje gekost, dat in onze munt omgezet wat meer dan 3.000.000 F zou vertegenwoordigen. De Fransen zullen, menen wij, nog lange jaren nagepraat hebben over het Vlaamse luilekkerland! Pierre KLUYSKENS

171


JAN BAPTIST BLOMMAERT EN ZIJN MYSTIEK TESTAMENT INLEIDING Op woensdagmorgen 18 oktober 1854 kwamen om 9 uur 's morgens een tiental personen samen in de Lange Violettestraat in een huis gelegen op de hoek met de Vijfwindgatenstraat dat toen huisnummer 136 droeg maar nu nr.196 is. (afb. 1) Het gezelschap bestond behalve uit een vrederechter, uit de notarissen Norbert Eggermont, Alex Spanogheen Isidoor Claeys, dokter Charles Hulin, advocaat Edmond Willequet, de particulieren Joseph Buysse en Comelis Strauven, meubelschatter JeanWalgeren het echtpaar Judocus De Keyser en Constancia Van Durme, beide dienstbode.

Atb.l. Lange Yiolettesraat nr. 196. anno 2004. In 1854 was dit het sterthuis van Jan Baptist Blornrnaert.

172


Afb. 2. Bidprentje Jan Baptist Blomrnaert.. Verzameling Rosa De Vriendt-Mores .

Aan de oorsprong van die samenkomst lag het overlijden op 6 oktober voordien van de 45 -jarige vrijgezel Jan Baptist Blomrnaert. (afb. 2) Die had op 29 september 1847 zijn mystiek testament overhandigd aan notaris Eggermont en enkele dagen voor zijn dood had hij, op 1 oktober 1854, diezelfde notaris in zijn huis in de Lange Violettestraat nr.l36 nog een bijvoegsel aan dat bewuste mystiek testament gedicteerd. Na het lichten van de zegels op het huis door de vrederechter begon de inventarisatie van de inboedel. Notaris Claeys fungeerde als opsteller van de beschrijving en de waarde van de goederen hierbij geholpen door de meubelschatter. Notaris Eggermont was de testamentuitvoerder en had het algemeen toezicht terwijl notaris Spanoghe was aangesteld door de voorzitter van de rechtbank 173


van eerste aanleg om eventuele afwezige erfgenamen te vertegenwoordigen. Dokter Charles Hulin, doorJan Baptist Blommaert als enige erfgenaam aangeduid, zou zich tijdens de langdurige inventarisatie geregeld laten vervangen door zijn kozijn (en latere schoonzoon) Jules Hulin. Advocaat Willequet vertegenwoordigde Louis Jean Blommaert, de nog levende vader van de overledene die het testament van zijn zoon aanvocht en als erfgenaam ten reserve de helft van de nalatenschap opeiste. Judocus De Keyser en Constancia Van Durme, de dienstboden van de overledene, waren als zegelbewaarders aangesteld en moesten alles aantonen en aanwijzen. Joseph Buysse en Cornelis Strauven waren als getuigen aanwezig. MYSTIEK OF GEHEIM TESTAMENT De oorsprong van het woord mystiek gaat terug naar een Grieks woord dat 'de mond sluiten' betekent. Daarvan is ook het woord mysterie afgeleid 'geheimenis'. In de oudheid waren de mysteriĂŤn erediensten die alleen toegankelijk waren voor ingewijden. De benaming mystiek testament duidt dus op het geheime, gesloten aspect van dit type testament. Er is pas sprake van een mystiek of geheim testament als de testateur - die het zelf schrijft of laat schrijven- het ondertekent, sluit en zegelt en in tegenwoordigheid van zes (oorspronkelijk zeven) getuigen overhandigd aan een notaris met de mededeling dat het zijn testament is. Deze verklaring van de erflater wordt vastgelegd in een akte van 'suscriptie' of opschrift neergeschreven door de notaris op een gezegeld papier dat als omslag dient voor het gesloten testament. Deze akte wordt ondertekend door de erflater, de notaris en de zes getuigen die meerderjarig moeten zijn, van het mannelijk geslacht en in het bezit van hun burgerrechten. De zes getuigen die op 27-9-1847 aanwezig waren in het kantoor van notaris Eggermont in de Mageleinstraat nr.2 bij de overhandiging van het mystiek testament door Jan Baptist Blommaert waren: de particulieren Joseph Buysse en Comelis Strauven uit deSavaanstraat en de Bennesteeg Oater eveneens getuigen bij de inventarisatie van de inboedel), Jan Baptist Nijs een particulier uit de Bagattenstraat, Charles Waedemon een winkelier uit de Plotersgracht, Henri Duyck een kleermaker uit de Druifsteeg (verdwenen straat achter de Vrijdagmarkt) en Antone Erffelynck een kleermaker uit de Waegenaerstraat (nu Zwartezustersstraat). Jan Baptist Blommaert had zijn testament zelf geschreven, gesloten en gezegeld op zeven plaatsen met rode lak met daarin een afdruk van zijn zegelstempel 'dragende de leueren J.B.B.' Dit pakket met het mystiek testament, omsloten door de akte van opschrift werd dan in bewaring gehouden door notaris Eggermont. Volgens zijn overlijdensakte stierf Jan Baptist Blommaert op 6 oktober 1854 om 9 u 30' in de voormiddag en Charles Hulin (die toen zijn dokter was) stuurde 174


dadelijk een berichtje naar notaris Eggerrnont: 'Notre ami commun Mons. Jean Blommaert, après une longue agonie viens enfin de succomber. Désirans me conformer au désir qu 'il m 'a souvent manifesté durant sa maladie, je m 'impresse de vous donner connaissance de son décès.' Om het nieuws te verspreiden en iedere betrokkene te verwittigen beschikte men toen slechts over bodes die -te voet of in het beste geval per koets- de berichten konden overbrengen. Nochtans schoot de hele omslachtige rechterlijke procedure bliksemsnel in gang. De gehele gang van zaken is tot in de kleinste details te volgen in de inventaris van het sterfhuis. Nog dezelfde dag kwam notaris Eggermont, vergezeld van vijf van de zes getuigen die op 29-9-1847 aanwezig waren bij het opmaken van de akte van opschrift, aan bij Alexander Lelièvre de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Jan Baptist Nijs, de zesde getuige was ondertussen overleden zodat een uittreksel van zijn overlijdensakte was opgehaald. Norbert Eggermont overhandigde in het bijzijn van de getuigen het pakket met het mystiek testament aan de voorzitter met de vraag alles te beschrijven, te bevestigen en het daarna over te maken in de studie van een door de voorzitter te benoemen notaris. Daarna volgde een strikte, secure procedure waarbij eerst de getuigen hun handtekening op de akte van opschrift moesten erkennen. De zegels werden gecontroleerd, de akte werd beschreven, waarbij het aantal regels werden geteld en de tekst werd genoteerd die werd nagekeken op eventuele schrappingen, tussenvoegingen en doorhalingen. Na het openen werd het eigenlijke testament op dezelfde manier onderzocht waarbij onvolledige regels en open alinea's door middel van 'kronkelende pennetrekken werden vervuld.' Akte van opschrift en testament werden door de voorzitter recto en verso geparagrafeerd waarna de voorzitter het testament verwees ter studie van

Afb. 3. Visitekaartje van Louis Jean Blommaert - Dufour op geporseleind karton. In de J9de eeuw was het bij de burgerij gebruikelijk dat mannen ook de familienaam van hun vrouw gebruikten . Verzameling Rosa De Vriendt-Mores .

175


notaris Eggermont. Van dit alles werd verslag opgemaakt dat door allen werd getekend . Naderhand werd alles nog eens geregistreerd en werden er registratierechten op betaald. Momenteel is het mystiek testament al verscheidene decennia volledig in onbruik geraakt en wordt de procedure niet meer toegepast. HET OUDERLUK GEZIN VAN JAN BAPTIST BLOMMMAERT Louis Jean Blommaert was bijna 25 jaar en 'particulier' toen hij op 2 november 1808 huwde met de 27-jarige Marie Joanna Dufour. (afb. 3) Hij was de zoon van Laurent Louis, een winkelier en wijnhandelaar uit de Lange Violettestraat en Anna Catharina Van Meerbeeck. Zijn grootvader Jozef Joannes Blommaert, gehuwd met Isabella Kieckepoost, was brouwer evenals zijn oom Pierre Blommaert terwijl oom François Louis Blommaert notaris was tijdens het ancien régime. Na zijn huwelijk werd Louis Jean eveneens wijnhandelaar. Zijn bruid, Maria Joanna Dufour was de dochter van de steenrijke brouwer Joannes Baptist Dufour uit de Brabantdam geboren tijdens diens tweede huwelijk met Petronilla De Mil. Grootvader Adriaan Dufour was meester kuiper en azijnlegger, haar broer Joannes brouwer en haar broer Amandus zoutzieder. Bruid en bruidegom hadden dus nagenoeg een zelfde sociale achtergrond. Op 23 augustus 1809 werd om 9 uur 's avonds hun kind Jan Baptist geboren. Hoewel Marie Joanna een vruchtbare vrouw was -nog geen twee maanden na haar huwelijk was ze al zwanger - kwamen geen andere kinderen het gezin vergroten. Jan Baptist bleef enig kind wat voor die tijdsperiode een abnormaal gegeven is. Was de bevalling dermate zwaar dat Maria Joanna letsels opliep die een blijvende onvruchtbaarheid voor gevolg had ? Eindigden volgende zwangerschappen steevast in miskramen of had de zware bevalling Maria Joanna zo getraumatiseerd dat ze sexuele contacten met haar man zoveel mogelijk vermeed? Jaren later was de verstandhouding tussen het koppel zeker niet optimaal want op 5 november 1832 werd Jean Louis Comelis geboren, de natuurlijke zoon van Louis Jean en de 26-jarige Joanna Petronilla Comelis een 'particuliere' uit Stekene die beviel in de Korte Meir te Gent. De aangever van de geboorte was vroedmeester en chirurg Augustin Magnin uit de Brabantdam. Zijn ouders en zuster woonden in de KorteMeiren waarschijnlijk is Joanna Petronilla in deze woning bevallen. Ze werd nooit officieel te Gent ingeschreven en is hier dus in relatieve anonimiteit komen bevallen. Officiële cijfers geven aan dat in deze periode 1 op 5 geboortes te Gent buiten het huwelijk gebeurden. De armoede van de laagste bevolkingskiassen lag hier aan de oorzaak, veel arbeiders konden het zich gewoon niet permitteren om te trouwen en een gezin te onderhouden maar dit cijfer van natuurlijke geboortes ligt te Gent ook zo hoog doordat ongehuwde vrouwen uit kleine gemeenten de roddels en de schande probeerden te ontvluchten door in de anonimiteit van 176


een grote stad te bevallen. Veel van deze ongewenste kinderen werden te vinden gelegd of uitbesteed bij een pleeggezin door wie het zich kon permitteren. Jean Louis Comelis werd uitbesteed en opgevoed in het gezin van politiecommissaris Victor Louis Verbeken en Nathalie Demette. Het onderhoudsgeld voor de opvoeding van het kind zal waarschijnlijk door Louis Jean zijn bekostigd. Een kind geboren buiten het huwelijk kon niet worden gewettigd. Slechts na het overlijden van Marie Jeanne Dufour en toen hij 25 jaar was werd Jean Louis officieel geadopteerd door zijn vader en kreeg hij de familienaam Blommaert. Toen Marie Joanna Dufour op 11 juni 1847 stierf erfde haar man van haar niet minder dan 25 huizen te Gent en ca. 200 ha. gronden verspreid over de provincie. Volgens zijn huwelijkscontract had hij recht op de helft van haar goederen plus een vierde deel in volle eigendom van de wederhelft die aan haar zoon Jan Baptist toekwam. Deze liet niet na tijdens de verdeling van haar nalatenschap aan notaris De Backere die de zaak afhandelde te verklaren: ' ... beweerd den heer Blommaert zoon dat er gedurende huwelijk onderscheidene zyde houdende goederen van d'overledene zijn vervremd geworden waer over door de gemeenzaamheid aen de successie recompentie is verschuldigd' m.a.w. Jan Baptist voelde zich benadeeld en tekort gedaan door zijn vader. Deze liet zich echter niet overdonderen en verklaarde op zijn beurt ' ... zonder deze beweeringe in zijn geheel te willen ontkennen verklaerd dat er van zynen kant ook zyde houdende goederen zijn vervremd en in de gemeenzaemheid gesmolten en waer over aen hem ook door deze laetste recompentie is verschuldigd.' Daar ze beiden beseften dat er onvermijdelijk eenboel processen uit die betwistingen zouden volgen gingen ze dan maar akkoord met de notariĂŤle verdeling. Het illustreert echter dat de verstandhouding tussen Jan Baptist en zijn vader erg verzuurd was. Marie Joanna Dufour werd bijgezet in een graf te Gentbrugge waar ook haar broers Joannes en Amandus voordien waren bijgezet en ook haar zoon Jan Baptist zou later uitdrukkelijk te kennen geven om daar te worden begraven. Louis Jean was al vanaf 1823 lid van de Gentse vrijmetselaarsloge Le Septentrion en vanaf 1830 verhuurde hij aan deze loge een huis met tuin in de Stoppelstraat waar de loge nu nog altijd gevestigd is. Later kocht de Loge dit huis aan want in de inventaris van de nalatenschap staat nog een open schuldvordering van 3000 fr.ten laste van de Loge i.v.m. de aankoop van dit huis die een intrest van 135 fr.per jaar opbracht. Ondanks zijn beroep van wijnhandelaar was Louis Jean ook politiek actief. Van 1 januari 1843 tot 31 december 1860 was hij liberaal gemeenteraadslid te Gent. Vanaf 1824 tot aan zijn overlijden in 1864 woonde hij in een huis aan de Brabanddam terwijl zijn vader Laurent Blommaert, als weduwnaar van 1827 en dit tot aan zijn dood in 1840, in het pand ernaast woonde. 177


LEVENSLOOPVAN JAN BAPTIST BLOMMAERT Over de scholing die Jan Baptist kreeg is niets teruggevonden maar als enige zoon uit een rijk gezin zal hij in ieder geval een verzorgde, degelijke scholing hebben gekregen. Het is weinig waarschijnlijk dat hij ooit zijn vader hielp met diens wijnhandel want in 1830, op amper 21-jarige leeftijd vertrok hij uit het ouderlijk huis en nam hij zijn intrek in een buitengoed met twee glarietten te Gentbrugge aan de Oude Brusselseweg, dat hij na het overlijden van zijn moeder erfde. Voor deze tijdsperiode is het eerder uitzonderlijk dat kinderen van gegoede burgers al zo vroeg ongehuwd afzonderlijk gingen wonen. Boterde het toen al niet meer tussen Jan Baptist en zijn vader of lieten zijn ouders hem te Gentbrugge wonen omdat hij een eerder zwakke gezondheid had en hij op doktersadvies nood had aan gezonde lucht? Hoe de jonge man zijn dagen vulde in het toen nog landelijke Gentbrugge is eveneens een raadsel. Vast staat wel dat Jan Baptist kerkmeester was van de kerk van Gentbrugge. Volgens een Latijnse inscriptie op de voet van een nog bestaande, 16d• eeuwse verguld zilveren monstrans liet hij die in 1850 restaureren. In de inventaris opgemaakt na zijn overlijden staat er nog een openstaande rekening genoteerd ten bedrage van 2118,21 frank die nog moest betaald worden aan Patemotte, een bekende steenhouwer uit de Visserij te Gent en dit voor het plaatsen van een altaar in de kerk van Gentbrugge. In 1846 was hij steunend lid van de muziekmaatschappij De Neerschelde die toen officieel werd opgericht te Gentbrugge. Notaris Isidoor Claeys die voorzitter was stortte 75 frank in de kas en Jan Baptiste Blommaert deed eenzelfde geste. De andere steunleden gaven slechts 30, 10, 7 of 5 fr. In diezelfde gemeente werd hij vanaf 1845 eveneens politiek actief. Bij de gemeenteraadsverkiezingen werd hij toen voor het eerst verkozen tot schepen waarna hij in 1848 eerste schepen werd wat hij bleef tot aan zijn overlijden. In 1852 richtte een zekere Van Campenhoudt, een kaarsenfabrikant uit Heusden een verzoek tot het schepencollege tot het oprichten van een fabriek voor stearinekaarsen te Gentbrugge. Een van de zeven personen die hiertegen verzet aantekenden was Jan Baptist Blommaert, andere proteststemmen kwamen o.a. van Isidore Claeys en tuinbouwer Louis Van Houtte die toen voor het eerst raadslid was. Hun voornaamste argument tegen de oprichting van de fabriek was de mogelijke luchtverontreiniging. Daar men verwachtte dat de hogere overheid de vestiging toch zou toelaten stelde het schepencollege bepaalde voorwaarden waaraan de fabrikant zich zou moeten houden. In 1867 werd de fabriek overgenomen door AdolfPemot-Minne die ze omvormde tot een nagelfabriek die werk verschafte aan 60 arbeiders. Het bedrijf breidde gestadig uit en werd in 1892 de N.V. Clouterie et TrÊfilerie des Flandres, in de volksmond bekend als de Puntfabriek die in 1993 werd opgedoekt. Jan Baptist was ook kerkmeester van de St.-Annaparochie te Gent. In de Lange 178


ÇJIOUJI t'l GaltY ,

._U J•ly 1781,

"

.~

o-<lft do t

.iu""'f }J.IO,

-<916>-

"::t:n:~ !ái.·L~~~:n~~:1J1:; :d.:Mf rT•~lJh n•;teA ~01::::: il,"t'i. 1

0

u...,, "'"" u.w ad*c-\f6 . . . .,.... &OÛR. b . .... o.

at, ao u'lJOII(\ nay •U. ~J'Q aurtrtlll1:DJCII.

'0•• ...eht'f'M!'d.l.,a •1...-n pton-1 : ar"• at110c1 i• het *!".. Yin h•l kt••.".,.l'lli• tA llal ll•fla .,.. . . ""'' 1.........

R. I. p,

•. ···'-'·

G.ltc\ 1 ' ' la"JC'•CSPft•Jio"''ID'W 1 ilooJPOÓf" j

a• 4.

Afb.4. Bidprentje van Joannes Dufour, oom van Jan Baptist Blommaert. Verzameling Rosa De Vriend!- Mores.

Violettestraat stond - bij de Tweebruggenstraat- een kapel toegewijd aan de H.Catharina die in 1644 werd herbouwd en opgedragen aan St.-Anna. Daar de 17deeeuwse kapel door de grote bevolkingstoename in de 19de eeuw veel te klein was geworden werd geopteerd om een nieuwe, grote kerk te bouwen in de as van de nieuwe, lijnrechte Keizer Karelstraat Stadsarchitect Louis Roelandt ontwierp een plan voor een Byzantijns-Gotisch geïnspireerd kerkgebouw. Tij dens een grote plechtigheid werd op 1 september 1853 de eerste steen gelegd door koning Leopold I. Een koperen plaat waarin een tekst van Prudens Van Duyse was geëtst werd in een loden omslag verzegeld en ingemetseld. Zowat alle personaliteiten van provincie, stadsbestuur en geestelijkheid - toen in functie en bij het project betrokken- stonden erop vermeld . Victor Hulin (een broer van Charles Hulin) en pastoor van de St.-Annakerk stond natuurlijk vermeld evenals Jan (Baptist) Blommaert als voorzitter van de kerkfabriek. Voor Jan Baptist zal het een gloriedag geweest zijn maar de nieuwe kerk heeft hij nooit gekend daar ze pas in oktober 1862 werd ingewijd. Louis Roelandt had foute berekeningen gemaakt wat hij koppig weigerde onder ogen te zien, waarna hem de opdracht werd ontnomen en zijn opvolger Jacob Van Hoecke met een vereenvoudigde versie de bouw van de kerk tot een goed einde bracht. De twee broers van zijn moeder, brouwer Joannes en zoutzieder Amandus overleden ongehuwd zodat het familiefortuin terug samensmolt en Jan Baptist zijn erfdeel navenant aangroeide. 179


Joannes overleed op 4 januari 1840 en had bij Joanna Coleta De Schepper twee natuurlijke kinderen, de tweeling Joanna Constantia en Coleta Catharina, geboren op 14 september 1835. Hun moeder was toen 23 jaar en geboortig van Belsele. Ze wordt in de geboorteakte aangeduid als 'particuliere' een aanduiding dat ze geen beroep uitoefende. Bij hun geboorte woonde ze in de Stoppelstraat in een huis dat eigendom was van Joannes Dufour. Die was toen 52 jaar en een van de getuigen bij de geboorteaangifte van de kinderen. In zijn testament bedacht hij haar en de kinderen met een legaat en een lijfrente. Zo krijgt ze het vruchtgebruik van drie huisjes in de Koperstraat en een aanpalend huis in de Stoppelstraat, evenals het vruchtgebruik van twee partijen zaailand te Gentbrugge en de intrest van een hypotheek ten laste van ene P.J.Claeys. Hij voegt er evenwel als voorwaarde aan toe:' Indien Joanna Coleta De Schepper naderhand middelen van bestaen in het huwelyck kwam te zoeken eindigt haer vruchtgebruik en wordt dit vereenigd met den eigendom ten behoeve van haerer kinderen. Hetselve sal insgelyks plaets vinden indien na mijn overlijden nog kind of kinderen worden geboren'. Joannes wou dus eerst en vooral de materiële toekomst van zijn natuurlijke kinderen beveiligen want zij kregen de onroerende goederen in naakte eigendom. Ook de 21-jarige Virginie Pladuyt, de in 1819 geboren natuurlijke dochter van 'wascheresse' Marie Française Pladuyt wordt met een bescheiden lijfrente en legaat bedacht wat doet vermoeden dat zij ook een natuurlijk kind van Joannes was. Een tekst op zijn bidprentje: '0 Heer, keert uw aenschyn van myne zonden af, en vergeeft my alle myne overtredingen.' was voor de goede verstaanders waarschijnlijk meer dan duidelijk. (afb.4) Toch was de familie na zijn overlijden waarschijnlijk gerustgesteld: doordat de kinderen niet gewettigd werden keerde het gros van zijn nalatenschap terug naar de familie. Amandus Dufour overleed op 13 december 1845 en begunstigde Jan Baptist fors via zijn testament. Hij schonk hem twee huizen in de Lange Violettestraat waaronder zijn woonhuis (nr.136) dat nu het woonhuis van Jan Baptist werd en verder al zijn roerende bezittingen, renten, actiën, 'comptante penningen', meubelen enz. Jan Baptist had alleen de verplichting ieder van de twee dienstbodes van zijn oom een jaarlijkse lijfrente van 300 frank te betalen. Toen zijn moeder anderhalf jaar later- op 11 juni 1847- op haar beurt overleed liet ze hem eveneens een stevige erfenis na. Kort daarna, op 27 september zette hij zich zelf aan het schrijven en pende hij zijn mystiek testament neer dat hij op 29 september in het gezelschap van zes getuigen overmaakte aan notaris Norhert Eggermont. ZIEKTE, OVERLIJDEN EN UITVAART Over zijn constitutie en zijn gezondheidsproblemen zijn wat gegevens bekend doordat in het inventarisatieregister van zijn inboedel dat na zijn dood werd 180


opgemaakt, ook enkele medische voorschriften en een nota van dokter Charles Hulin die tussen de papieren werden gevonden, letterlijk werden gekopieerd : 'Votre faiblesse de constitution peut etre basée sur une difformité de la poitrine, un applatissement antéro-postérieur de la cavité thoracique' . Hulin beschrijft hier een zgn. 'schoenmakersborst' zo genoemd omdat deze afwijking frequent voorkwam bij schoenmakers die schoenen hard tegen de borst drukten om bv. de zolen af te trekken. Deze afwijking is ook dikwijls aangeboren en veroorzaakt zelden klachten maar kan door een slechte werkhouding en zwakke constitutie ademhalings- en hartproblemen veroorzaken. De medische voorschriften voor pillen en siroop, voorgeschreven door Charles Hulin, bevatten vooral extracten van planten en bomen om allerlei symptomen te behandelen, de meest voorkomende wijze van behandelen in de 19de eeuw. In de recepten kwamen onder meer voor: Opium - tegen de pijn. ijzer lactaat -versterkend, tegen bloedarmoede kamfer - harttonicum sinaasappelschil - om de bittere smaak van pil of siroop te verzachten kaneel en muskaat - ter stimulatie van de ademhaling aftreksel van wilg- bevat salicylzuur, veel toepassingen mogelijk- ter bestrijding van koorts, hoofdpijn, buikloop, reuma. extracten van dennenschors - talrijke toepassingen, ter bestrijding van verkoudheden, astma, ademhalingsmoeilijkheden. Uit deze beknopte medische gegevens komt toch naar voren dat Jan Baptist waarschijnlijk een zwakke constitutie bezat en door zijn misvormde borstkast last had met ademhalingsproblemen. Jan Baptist zal als kerkmeester en schepen veel schrijfwerk hebben verricht en kan daarbij een slechte houding hebben aangenomen. Zijn rijk gevulde bibliotheek die hij naliet en zijn abonnementen op minstens vier kranten tonen ook aan dat hij veel las en studeerde, waardoor hij waarschijnlijk ook te weinig lichaamsbeweging nam.Toch moeten zijn ziekte en dood voor hem nog heel onverwacht zijn gekomen want de rekeningen in de inventaris wijzen er op dat hij korte tijd voordien nog grote werken aan zijn huis in de Lange Violettestraat liet uitvoeren door aannemer Hosten (bouwmeester van o.a. de Jesuiëtenkerk in de Savaanstraat). Een post in deze inventaris leert ook dat hij tijdens zijn ziekte werd opgepast door Broeders van Liefde die ook zorgden voor het 'afleggen' (opbaren) van zijn dood lichaam. Jan Baptist was overtuigd katholiek en heel godsvruchtig. Niet alleen was hij kerkmeester van twee parochies, hij was ook lid van niet minder dan 10 religieuze broederschappen met name van de HH.Anna, Antonius van Padua, Barbara, Catharina, Antonius (abt), van O.L.-Vrouw, van het H. sacrament, van de H. Rozenkrans , de H. naam van Jezus en het sacrament der berechting. 181


Een testament is niet alleen een belangrijk document om inzicht te krijgen in het materieel bezit van een overledene, meestal geeft het ook indirect een kijk op de mentaliteit en levensvisie van een overledene, eventuele familievetes en vriendschapsbanden. Uit het testament van Jan Baptist komt duidelijk naar voren dat hij in onvrede met zijn vader leefde maar zich sterk verbonden voelde met zijn moeder en haar broers. Slechts zijn moeder, haar broers en de familie langs haar kant worden vermeld en begunstigd waarbij vooral opvalt dat hij zijn achterneef (langs moederskant), dokter Charles Hulin als voornaamste erfgenaam aanduidde. Toen hij in 1847 zijn mystiek testament opstelde ging hij waarschijnlijk uit van de veronderstelling dat hij zijn vader zou overleven . Het bijvoegsel werd echter opgemaakt toen hij zelf al zeer zwaar ziek was maar zijn vader evenwel nog springlevend. Toch kon er geen enkel woordje of klein gebaar aften gunste van zijn vader. Zo wil hij een begrafenis gelijk aan die van zijn 'lieve' moeder en zijn 'welbeminden' oom Amandus, ' zijn uitstekende weldoener' en wil hij begraven worden in de grafkelder te Gentbrugge waar zijn moeder en haar broers al zijn bijgezet. In dit bijvoegsel stipuleert hij zelfs uitdrukkelijk dat na zijn begrafenis er niemand nog in die grafkelder mag worden bijgezet, een ultiem bewijs van wrok ten opzichte van zijn vader en een uiting van verbondenheid met zijn moeder en haar familie. Ontstaan in de loop van de 18d• eeuw was in de 19d• eeuw de angst om levend begraven te worden -niet helemaal ongegrond- sterk aanwezig. Ook Jan Baptist Blommaert hield hier rekening mee. Zo wil hij dat zijn lichaam na zijn overlijden drie volle dagen en volle nachten op zijn bed blijft liggen en twee dagen na zijn overlijden moet het lichaam door twee dokters worden onderzocht om de wezenlijke dood te onderzoeken. In het passief van de inventaris staan nog twee sommen vermeld die moeten uitbetaald worden aan de geneesheren De Rudder uit de Ajuinlei en Blariau uit de Kwaadham, waarschijnlijk deden zij de nodige vaststellingen twee dagen na zijn dood. Notaris Eggermont moest aan de politie toestemming vragen om het lijk zolang ongekist te laten, in een afrekening van de nalatenschap wordt een som van 8 fr. voor zijn verplaatsing naar de politie in het passief aangetroffen. De kosten voor de begrafenis die voor het grootste gedeelte door Charles Hulin werden vereffend lopen hoog op. Volgens het testament moest de uitvaartdienst gehouden worden in de kerk van de St-Annaparochie en moest ze gelijk zijn aan die van Amand Dufour 'doch met vijfhonderd pond was'. De kosten voor die lijkdienst liepen op tot 1779,3 fr.waar nog 236 fr.bijkwam voor de levering van de was. Drie jaar lang moest er dagelijks in die kerk een mis gelezen worden van drie frank voor zijn zielrust en die van zijn moeder, haar broers en de familie Dufour. Verder wou hij begraven worden in een 'spiessche' (eikenhouten) kist die geplaatst moest worden in een loden kist die gewoonlijk gebruikt werd bij een plaatsing in een grafkelder. Loodgieter Cardon leverde die 182


loden kist waarvoor hij 105 fr. aanrekende. Aan de pastoor van Gentbrugge werd voor de begrafeniskosten en de dienst aldaar 634,64 fr. uitbetaald. Dan waren er nog een massa bijkomende kleinere kosten: voor de lijkdragers, agenten van politie, aalmoezen voor de armen, voor de bidders voor het aankondigen van de dood en het uitdragen van de rouwkaarten, voor het drukken van bidprentjes en voor de huur van de koetsen. Een laatste grote post bij die uitvaart waren de kosten voor de broodbedelingen aan de armen. Door een 20-tal bakkers werd er in totaal voor 1072,08 frank broden voor de armen gebakken die uitgedeeld werden tijdens de uitvaartdiensten. Het behoorde eeuwen lang tot de traditie dat de nabestaanden een hoeveelheid graan aankochten om brood te laten bakken en uit te delen aan de armen. Ter vergelijking: bij de begrafenis van F.Lousbergs (+ 1859), een van de allerrijkste Gentenaars, werden 5528 broden gebakken en dit voor een bedrag van 3164,64 fr. Ginette DESMET en Rosa DE VRIENDT-MORES ('t vervolgt)

GENTSE MEMORIEDAGEN: 19-20-21 JULI 19 Juli 1578 De Rijke Klaren nemen hun intrek in het Braemsteen dat zij gekocht hadden van Antoon Van der Gracht. Ze konden er niet lang van genieten want in 1580 werd hun eigendom door de Calvinisten verbeurd verklaard en verkocht.

19 Juli 1730 Dood te Londen op 50-jarige leeftijd van Jean-Baptiste Loeiliet Deze Gentse clavecinist, fluitist, hobo誰st en componist werd geboren in de StJacobsparochie op 18 November 1680. In 1702 ging hij naar Parijs, maar in 1705 vestigde hij zich definitief in Londen. Daar was hij als clavecinist verbonden aan het "King's Theatre" in Haymarket. Hij stopte er mee in 1710 om les te geven en hij organiseerde ook concerten in zijn huis in Hartstreet. Hij gaf er zijn meest bekend werk uit: "Suites for Harpsichord", maar componeerde daar buiten nog heel wat sonates voor fluit, hobo, viool, etc. De Gentse hobo誰st en componist Pieter Loeiliet was een haltbroer van hem.

19 Juli 1937 Inhuldiging van de ''Fontein der geknielde Jongelingen" vanG. Minne op het Braunplein. Ook wel meer bekend onder typische Gentse namen. 183


20Juli 1468 Blijde Intrede te Gent van Karel de Stoute met zijn 3e vrouw Margareta van York.

20Juli 1819 Benoeming van PhilippePiers de Raveschoot tot Burgemeester van Gent. Toen Burgemeester Philippe de Lens Gouverneur van Oost-Vlaanderen benoemd werd kwam de plaats van Burgemeester vrij. De Gemeenteraad werd verzocht aan Koning Willem I een lijst met 3 kandidaten voor te dragen. Een van de drie was Piers en de Koning aarzelde geen ogenblik om aan hem de voorkeur te geven. Piers de Raveschoot werd geboren op 4 Maart 1781 in het huis in de Koningstraat waar later een school kwam die naar hem genoemd werd. Hij was getrouwd met Natbalie de Ghellinck, dochter van de Heer van Nockere. Het echtpaar bewoonde de mooiste privĂŠwoning van Gent, het HoteldeNockere op de Poel. Vroeger was dit het fameus Hof van Wackene waar o.m. Keizer Karel, Filips 11 en Willem de Zwijger nog gelogeerd hadden. Bij de aanstelling van Piers als Burgemeester werd er gefeest op de Poel. Er was een grote estrade opgetimmerd voor zijn woning waarop de orkesten elkander aflosten. De bevolking had de straten bevlagd en 's avonds was het kwartier feestelijk verlicht. Piers was nog maar 5 dagen Burgemeester of hij mocht reeds Koning Willem I verwelkomen bij zijn officieel bezoek aan onze stad. 's Avonds was er de traditionele galavoorstelling in de schouwburg die feeĂŤriek verlicht was met duizenden kaarsen. De volgende dag vergezelde hij de vorst bij diens bezoek aan hospitalen, musea, nijverheidsinstellingen en kunstenaarsateliers. Het was onder het burgemeesterschap van Piers dat de basis gelegd werd van de orangistische geest die hier nog lang na de afscheiding zou bloeien. Het ging hier immers goed: Gent had zijn Universiteit gekregen, er was een grote Nijverheidstentoonstelling in het Stadhuis die in het teken gesteld werd van de economische expansie van Gent en die in heel het land veel belangstelling verwekte. Er was serieus sprake van de "Vaart op Terneuzen" en het was dankzij de hardnekkigheid van Piers dat het kanaal een grotere diepte kreeg dan aanvankelijk was voorzien. En dan kwam er het plan van de Koning om in de Zuidelijke Nederlanden een School voor Kunsten en Ambachten te stichten. Er waren vanzelfsprekend heel wat steden die hun kandidatuur stelden. Piers nam geen afwachtende houding 184


aan, hij trok naar Den Haag om bij de Koning de kandidatuur van Gent te bepleiten. Het zou zijn laatste reis worden, want het was dààr dat hij op 6 December 1825 plotseling onwel werd en slechts enkele uren later overleed. Hij was pas 44 jaar oud en werd begraven in Den Haag.

20Juli 1821 Dood te Parijs van Mgr. de Broglie. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- N° 1- pp. 28-41

20 Juli 1867 Henri Waelput krijgt de Prijs van Rome voor zijn cantate "Het Woud". Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- N°4- pp. 259-260.

20Juli 1881 Geboorte van Leon De Smet. Hij was de jongste zoon van de decoratieschilder Jules De Smet. Van jongsaf mocht hij, samen met zijn broer Gustave, vader helpen bij het decoratieschilderen, o.a. in verschillende Gentse herbergen. Weinig Gentenaars die destijds naar de foor gingen en een bezoek brachten aan het fameus "Musée d' anatomie Spitzner" zullen geweten hebben dat de buitenpanelen van deze barak geschilderd werden door het trio De Smet. Leon ging vanzelfsprekend studeren aan de Academie waar hij Jean Delvin als leraar had en waar hij een Eerste Prijs Tekenen wegkaapte. In 1906 ging hij in Latem wonen, maar het zou verkeerd zijn hem te klasseren als deel uitmakend van wat men een beetje artificieel de "Latemse School" noemt. Zijn vrolijke levenslustige natuur kon zich niet verzoenen met de hoekige sombere stijl van de zogenaamde "Vlaamse Expressionisten". Hij zou vooral bekendheid krijgen als portretschilder, wat niet wil zeggen dat hij minder goed was in andere genres. Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 trekt hij, zoals tal van andere kunstenaars, naar Engeland. Deze joviale bohémien wordt weldra zéér populair in Londen waar hij zonder moeite opgenomen wordt in de kunstenaarskringen aldaar. Het feit dat hij prachtige portretten maakt van gekende figuren zoals Bemard Shaw, Joseph Conrad, John Galsworthy maakt van hem een van de meest gezochte portretschilders. Figuren uit de Londense High Society zoals Baron French, Norman Douglas, Edward Philipot laten zich maar al te graag portretteren door onze Gentse Leon De Smet. 185


Na het beĂŤindigen van de oorlog komt hij terug naar BelgiĂŤ en gaat in Brussel wonen. Kunt ge u dat voorstellen: iemand die in de Leiestreek gewoond heeft en amoureus is van de natuur die in Brussel gaat wonen? Dat blijft natuurlijk niet duren en in 1926 vestigt hij zich definitief in Deurle. Waar hij ook woont, de klanten komen hem wel opzoeken. Hij schildert portretten van August Vermeylen, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Koningin Fabiola. Ook potloodtekeningen van Lode Baekelmans, Cyriel Buysse, Maurits Sabbe, Kamiel Huysmans. In 1965, op 84-jarige leeftijd, schildert hij nog een portret van Baron EmileJean Braun, waaruit blijkt dat hij nog niets van zijn kunde ingeboet heeft. Merkwaardig is misschien wel dat in de kringen van de zogenaamde "kunstcritici" vaak veel minder aandacht besteed wordt aan Leon De Smet dan aan andere kunstenaars die op verre na niet zo begaafd waren als hij. Hij stierf te Deurle op 9 September 1966.

20Juli 1902 Plotselinge dood van kunstschilder Gustave Vanaise in zijn atelier in de rue Moris in Brussel. Hij werd geboren op 24 oktober 1854 als zoon van een bakker-patissier. Overdreven veel geluk heeft deze knappe schilder niet gekend. Het begon al toen hij nog klein was en een vrouw die op hem moest passen hem liet vallen. Gevolg: een blijvende afwijking van de ruggegraat die er voor zou zorgen dat hij klein en mismaakt bleef. Lang moest hij niet naar school gaan in de Onderstraat, het gezin was niet rijk, de moeder stierf jong en de vader moest dubbel hard werken. Bij gevolg is Gustave een welgekomen hulp in de bakkerij. Vader Vanaise moet wel hard werken maar dat belet hem niet op te merken dat zijn zoon de manie bezit overal tekeningetjes te maken die toch iets meer voorstellen dan enkel maar wat krabbels. Hij is zo verstandig hem naar de Academie te sturen. Gustave studeert er onder Theodoor Canneel en behaalt er de Eerste Prijs Antiek Model. Hij krijgt een beurs en gaat naar Parijs waar hij in dezelfde atelier belandt als J ef Lambeaux. Deze laatste gaat zich installeren in Brussel en kan er Vanais se van overtuigen met hem mee te gaan. Maar Lambeaux krijgt zo veel bestellingen dat het atelier weldra te klein wordt en er geen plaats overblijft voor Vanaise. Die keert tijdelijk terug naar Gent waar hij eindelijk succes kent en goed zijn brood verdient. Hij laat dan een immens atelier bouwen in Brussel. Het is misschien omdat hij 186


Gustave Vanaise. Zelfportret. zelf zo klein was dat hij heel zijn leven geobsedeerd werd door het grote. Zeven jaar nadat hij gedroomd heeft van een groot doek, begint hij er aan: Jacob Van Artevelde. Wij zegden een groot doek, oordeel zelf: 8,5 m. breed en 5 m. hoog. Op het doek komt een koe voor, hij heeft dus een model nodig. Hij koopt een koe en installeert ze in zijn atelier. Er komen ook paarden op voor, maar aangezien hij zijn atelier toch niet volledig kon herscheppen in een stal, zijn het de trekpaarden van de vuilniskar van St-Gillis die als model zullen dienen. Ook voor de personages dienen figuren uit die tijd voor model, iets waar ze niet weinig fier op zijn. Hij exposeert dit doek op het Salon in de Gentse Casino in 1892. Groot succes, unanieme lofbetuigingen, iedereen vindt dat een dergelijk meesterwerk in Gent moet blij ven. Dat is trouwens ook de wens van Vanaise. Hij hoopt er 50.000 fr. voor te krijgen, maar wanneer de Stad met hem contact neemt durft hij er niet meer dan 35 .000 fr. voor vragen. Te duur, zegt de Stad. Een harde slag voor Vanaisse. Het salon wordt afgesloten en Vanaise wordt verzocht op te hoepelen met zijn schilderij van 5 m. op 8,5 m. Met zijn rug tegen de muur stelt hij aan de Stad voor het te verkopen voor 16.000 fr. Geen interesse. De zaak verwekt opschudding en het Hof komt tussen bij de Minister van Schone Kunsten. Eindelijk laat de Stad weten dat ze bereid is het doek aan te kopen voor 12.000 fr. aangezien de Staat zal tussenkomen voor 6.000 fr. En zo gebeurde het dat het reusachtig doek Jacob Van Artevelde toch in Gent bleef, waar het netjes opgerold in de reserve ligt zodat niemand het kan zien. 187


20 Juli 1903 Inhuldiging in het Oud Begijnhof van het gedenkteken aan Georges Rodenbach. 20 Juli 1913 Uitgang van de historische stoet ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de St-Michielsgilde. Deze stoet ging ook nog uit op 27 Juli en 9 Augustus. Armand Heins was de zeer actieve medewerker bij het ontwerpen van de wagens, de kostuums, etc. 21 Juli 1623 De Stad koopt het Geeraard Duivelsteen. 21 Juli 1625 Bij een akte van dien datum krijgt het Geeraard Duivelsteen een dubbele bestemming: Kulderschool en Tuchthuis. Justus Billet vertelt ons wat de rol was van de tuchthuizen: "Om de jonghe wulpsche bedetaers te temmen ende te leeren wercken, neffens een deugdelick leven, alsmede de vremde bedetaers ende vagebonden, 't sij mans ofte vrauwen, door schriek ende vrees de stadt te doen schauwen". 21 Juli 1671 Dood van Anne de Laval. Zij vocht in het Frans leger tot op de dag dat men ontdekte dat zij een vrouw was. Ze werd begraven in de Bijloke. 21 Juli 1773 Bulle van Paus Clemens XIV waarbij de Jezu誰tenorde afgeschaft wordt. Bij ons werden hun bezittingen afgestaan aan de Oostenrijkers. 21 Juli 1776 Dood van Broeder Larius. De ware naam van deze Pater Augustijn was Hilarius Van Grootenhuyse. Na de verbouwingswerken aan de Augustijnenkerk werd in 1752 besloten het vernieuwde gebouw te versieren. Dit werkje werd toevertrouwd aan Broeder Larlus die ook nog beeldhouwer en schrijnwerker was. Hij zette zich aan het werk en maakte er iets goed van: nieuwe biechtstoelen, orgelkast, hoogaltaar, zijaltaren, enz. 188


Al dit werk ging op in de vlammen bij de brand van 1838.

21 Juli 1809 Geboorte van Ferdinand Snellaert. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- N° 2- pp. 116-117.

21 Juli 1836 Duel tussen Hippoliet Metdepenningen en advocaat De Paepe. Aan de basis lagen insinuaties die geuit werden gedurende de verkiezingscampagne die voorafging aan de eerste Belgische gemeenteraadsverkiezingen. In de klerikale"Joumal des Flandres" had de hoofdredacteur De Paepe het over Metdepenningen als "Avec les écus" en stelde zich vragen over de oorsprong van het geld waarover de Orangisten beschikten. Dat nam Metdepenningen niet en hij daagde De Paepe uit tot een duel. Voor het verder verloop laten wij nu even Pierre Kluyskens aan het woord: "Het duel De Paepe-Metdepenningen" vond plaats op Belgiës's nationale feestdag. De Paepe geloofde in de hemel maar h.ad geen haast om er te geraken. Metdepenningen geloofde noch in God noch in zijn gebod, maar bleef ook het liefst op aarde floreren zodat men aan dat tweegevecht dat gans de stad in rep en roer zette, toch ergens een mouw moest passen en men de supporters moest doen geloven dat het emstig was, zoals men dat vandaag een lichtgelovig publiek nog wijsmaakt voor een catchgevecht. De getuigen hadden alles zorgvuldig geregeld: dag en uur, soort wapen, de plaats, en zij hadden het tweegevecht gepland vlak bij "Het Motje", het stemmige buitenrestaurant bij de Brugse Poort waar men de lekkere vis kon smullen. Deze plaats zal wel niet toevallig zijn gekozen geworden. Metdepenningen en De Paepe konden aardig de pen hanteren, van een pistool wisten zij niets af, niet eens hoe men zo'n tuig moet laden. Zij losten dan ook een schot dat ergens in de wolken verzeilde en ... alles bleef zoals het was, d.w.z. dat zij op hun politiek standpunt bleven, maar dat de getuigen een soort bestand ondertekenden waar zij, lekker tafelend in "Het Motje", de belediging met liters wijn en bier uitwisten. Van dat tweegevecht onthielden de fanatieke fans enkel dat hun idool als bij wonder aan de dood was ontsnapt en de strijd mocht voortzetten.

21 Juli 1851 Inhuldiging van het nieuw lokaal van "L' Union" op de Kouter. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2002- N° 6- p. 361. 189


21 Juli 1860

Om 0.00 uur: afschaffing van het octrooi aan de Stadspoorten. 21 Juli 1953 Dood van Pol Anri. Hij werd geboren in Gent op 20 April1865. Onderwijzer en Hoofdonderwijzer aan de Stadsscholen. Leraar aan de Toneelschool van Gent. Onderwees er zielkunde, karakterontleding, techniek van het drama en dramatische letterkunde. Schreef zelf verschillende toneelstukken. Was ook redacteur bij "Het Laatste Nieuws". Werd Directeur van de Kulderschool in 1901. Nam er ontslag wegens gezondheidsredenen in 1921. Hugo COLLUMBIEN

GENTSE "GAZETTENPRAAT" VAN WELEER. VIJFSTERRENJOURNALISTIEK "A LA CARTE"... (I)

"De publieke opinie laat zich door de pers leiden omdat haar polemieken de stoffelijke welvaart van onze medeburgers, de bevordering van de menselijke bedrijvigheid en de handhaving van de sociale solidariteit als einddoelen hebben.. " (Gazette van Gent; 17 mei 1907) Tot zover een paragraaf uit de redevoering van de heer Cooremans, ĂŠĂŠn der voorzitters van de toekomstige Wereldtentoonstelling, uitgesproken tijdens het persdiner in de grote zaal van de Handels- en Nijverheidskring, als dankbetuiging voor al hetgeen de journalisten reeds gedaan hadden voor de verwezenlijking van het grootse plan. Sommige van die polemieken en de rol van de pers in de vorming van de publieke opinie leidden tot waarachtige pareltjes. Uit die fine-fleur volgt hier een eerste aanbod ... 15 december 1850 (* 1)

In de Kamer van Volksvertegenwoordigers laakte de heer Osy de vermaakreizen van de ijzeren weg, een uitvinding der Fransen, die er wonderen over verteld hebben. Zij hebben uitgekraamd dat het een uitmuntende gedachte was, maar hij vindt ze verfoeilijk (gelach). De redenaar deed opmerken dat men mag lachen, maar dat het voor hem een uitgemaakte zaak is dat de goede zeden er onder lijden. De vaders en moeders 190


klagen over het lokaas dat hun kinderen wordt toegeworpen. Hij weet uit ondervinding dat de vaders hun werk laten staan om goedkoop te kunnen reizen, de kinderen doen hun ouders geld af en de vrouwen klagen over de afwezigheid van hun mannen. 's Zondags worden de vermakers belet naar de kerk te gaan en in de rijtuigen zit men opeen geperst, hetgeen niet prijsbaar is voor de zeden. Te Oostende namen vrouw- en mansvolk allen ondereen zeebaden en eindelijk komt men 's avonds laat en met een ledige beurs thuis. Godsdienst en zeden moeten vooraf in het oog gehouden worden (schaterlach). De heer Boucherie beschouwde de pleziertreinen eveneens als onzedig. De lachers zouden beter eerst in de Berg van Barmhartigheid en het Bureel van Weldadigheid gaan aanschouwen wat die treinen hebben voortgebracht. Hij kent een knecht die met een pleziertrein naar Parijs vertrokken is, daar zijn spaargeld van vijf jaren heeft verteerd en zo arm als Job en zonder dienst terug thuis is gekomen. De heer van Hoorebeke, minister van openbare werken, verdedigde de speeltreinen. Die moesten genoeg reizigers hebben om de onkosten te dekken. Van 4 augustus tot 26 september heeft men 16 dergelijke treinen ingelegd. Gedurende die tijd is er niet meer goed verpand geworden dan tijdens de corresponderende tijdstippen in 1848 en 1849. Bovendien is het klaar dat, indien men zich wil plaatsen op het standpunt der strengste zedelijkheid, men ook de nachttreinen zou moeten afschaffen (gelach).

18 juni 1865 (* 2) In de omgeving van de statie werden gedurende verscheidene nachten dieften gepleegd van voorwerpen die behoren tot de ijzeren weg. Om het toezicht te vergemakkelijken en de dieven af te schrikken werden op het terrein twee lantaarns geplaatst nabij de ingangen en een oude waker-vrijwilliger, die er na zijn dagdienst op post ging. Door vermoeidheid in slaap gedommeld stelde hij de volgende morgen vast dat de twee lantaarns waren ontvreemd ...

26 mei 1872 (* 3) Bijna iedere namiddag lopen er vooraleer de avond valt jongelingen met balpijpen in de hof van de citadel. Gisteren schoten zij er naar een nachtegaal, die onbewust van het gevaar dat hem bedreigde lustig en luid zijn schoon lied zong. De politie zou langs die kant een waakzaam oog dienen te houden. Met de avond vermaken de straatjongens zich in de omgeving van de Kortrijksepoort ook met het losmaken der wagons van de Amerikaanse spoorweg, bestemd om de aarde te vervoeren naar de schijfschieting of lichten de 191


zware, ijzeren wielen op die aldaar liggen, om ze op de riggels van de spoorbaan te laten lopen. Eergisteren werd een jongen bij zulk gevaarlijk spel nogal erg bezeerd. 14 januari 1873 (* 4)

Het is onverdraaglijk dat er in de statie van Gent geen woord Vlaams is te ontdekken. Men vindt er "voyageurs", "bagages", "marchandises", "télégraphe", "I ère et 2ème classe", "pour dames", ''pour hommes", enz. Waar de trein moet vertragen staat "ralentissement" en de machinist kent geen woord Frans! Waarom hangt men daar geen gerookte hesp? Dan zou hij beter verstaan dat hij vertragen moet wil hij er de reuk van genieten! Loop verder langs het statiedomein en ge zult nog andere berichten aantreffen, zoals "défense de circuler", "sijjler 2fois", enz. Met al die zwijnerijen zou men werkelijk moeten lachen, was het niet dat er door misverstanden welke vaak te wijten waren aan een onvoldoende kennis van de Vlaamse taal, reeds mensenlevens te betreuren zijn gevallen. . Dat men eens uitsluitend Vlaamse berichten in het Walenland plaatst. Zouden die mannen daarmee vrede nemen? Zeker niet, en zij zouden wel doen! 31 augustus 1884 (* 5)

Op de Graaf van Vlaanderenplaats wordt op een zekere diepte de straat overwelfd die naar de Nonnenbosch loopt, om op geheel de plaats van die schone huizen te hebben zoals er al vele jaren rechtover de oude uitgang van de statie staan. Deze overwelving vormt drie poorten, maar wat zijn zij nauw! Als er langs daar een karavaan met bedevaarders naar Lourdes zal trekken en er zou één van die ongelukkige priesters bij zijn die een dikke buik krijgen van het vasten, dan zal hij langs de Statiestraat rond moeten. De poorten zijn precies goed voor velocipèden. Wij hebben reeds een donkere poort in de stad, daar komt nu de velocipèdepoort bij. Dat vindt men nog nergens in het land. Proficiat voor Gent! 25 maart 1885 (* 6)

Het gerucht loopt dat het gouvernement voornemens zou zijn de normaalschool voor onderwijzers aan de Hofbouwlaan in een kazerne te veranderen. Oprecht gesproken, het gebouw schijnt ons beter geschikt te zijn tot kazerne dan tot normaalschool. Een nieuwe kazerne moet de oude, ongezonde, verzakkende kazerne van de citadel vervangen. Indien het gouvernement er voordeel bij vindt om in plaats 192


van een nieuwe kazerne te bouwen dit schoolgebouw daartoe te bestemmen en een nieuwe, praktische school op te richten, zou men dat volkomen goedkeuren. Er zijn misschien honderd leerlingen in die school, in evenredigheid dus zeven vensters per leerling, kamers en zalen zonder einde en kelders welke groot en talrijk genoeg zijn om er de wijn in te leggen van al de wijnkooplieden van de stad .. Het zonderlingste van al is dat de leerlingen er geen speelzaal hebben. Dit schoolgebouw is een oprechte kemel geweest en de bouwtrant zondigt tegen alle schoonheidsregels. Met het geld dat dit ondoelmatig gebouw heeft gekost kon men drie scholen van die aard hebben opgericht!

5 april1889 (* 7) De grote menagerie Wornbweli op het parkplein achter de kazerne van de Kattenberg wordt veel bezocht en dat is geen wonder. Het is de rijkste rondreizende diergaarde die er bestaat, met de schoonste verzameling wilde beesten. Gisteren trokken de olifanten langs de foor op het Sint-Pietersplein, toen de logge dieren eensklaps schrokken door het geschuifel van een paardenmolen en wegvluchtten. Gelukkig hebben de oppassers de meeste onmiddellijk kunnen inhalen en verder in bedwang kunnen houden. Enkele waren tot in het park van de citadel geraakt. Daar werd een ware klopjacht gehouden om de dikhuiden te vangen ...

21 januari 1892 (* 8) Maandag was er gedurige aanbidding in de kerk van Sint-Pieters-Aaist 's Avonds had het lof plaats, gevolgd door het sermoen van een vreemde geestelijke. Midden de onderrichting kwam een doop binnen. De vader en degenen die hem vergezelden schenen min of meer bij drank en waren misnoegd omdat zij moesten wachten tot na het sermoen alvorens het kind kon gedoopt worden. De heer onderpastoor, door een kerkbediende verwittigd, legde dat de vader voor ogen. Deze werd eensklaps woedend. Hij greep de priester bij de keel en gaf hem kaakslagen. De andere personen die hem vergezelden zagen dat de geestelijke zich verweerde, sprongen bij en mishandelden insgelijks de onderpastoor. Omiodig te zeggen dat er seffens een grote opschudding heerste in de kerk. De gelovigen vluchtten verschrikt weg, terwijl anderen partij trokken voor de geestelijke. Eindelijk kon men de twisters buiten krijgen, die daar nog voortdeden met degenen die er tussen gekomen waren. De politie heeft proces-verbaal opgemaakt. Het sermoen dat door dit baldadig toneel onderbroken werd is niet meer verder193


gezet kunnen worden. Later zijn dezelfde personen teruggekeerd, doch dan was hun opgewondenheid veranderd in volledige kalmte en onderwerping, zodat het kind zonder storing werd gedoopt.

11 maart 1897 (* 9) In de zitting van de stedelijke raad werd de herstelling van de toelage aan de paardenkoersenmaatschappij ter sprake gebracht. Er ontstond een verwarde discussie over de wijze van stemming. De heren Thibbaut en Eylenbosch verlangden niet tegen te stemmen en wilden dat zij aanzien werden als afwezig. Acht leden vroegen tegelijk het woord en legden op hun manier de gemeentewet uit. Verscheidene uitroepen kruisten zich: "Steekt u onder de tafel!" ... "Gaat heen!" Na een gekrakeel van tien minuten verlieten de heren Thibbaut en Eylenbosch uiteindelijk de zitting en werd er tot de stemming overgegaan. Heel de radico-socialistische groep en de heren De Baets en Hallet stemden tegen de herinvoering. De heer Casier onthield zich. De toelage werd met 18 stemmen tegen 16 en 1 onthouding hersteld.

7 januari 1902 (* 10) Gisteren wachtte om 8 uur in de morgen op de Citadellaan een meisje op een jongeling. Toen hij aankwam gaf zij hem een pak brieven en terzelfdertijd deed zij alsof zij een flesje dat zij in de hand had wilde leeg drinken. Toen de jongeling het haar trachtte te beletten kreeg zij een zenuwtoeval. Later werd vastgesteld dat het flesje slechts water bevatte. De beide jonge lieden hebben daarna innig verenigd nog lang tezamen in het park gewandeld ...

20 november 1912 (* 11) De nieuwe statie Gent-Sint-Pieters is gisteren om 4 uur in de morgen zonder enig ceremonieel in dienst gesteld door de aankomst van de internationale trein uit Oostende naar Keulen en Baden. Als wij zeggen dat de beambten van de statie, van de hoogste rang tot de laagste, bij de aankomst van de trein recht stonden, dan komt dat kortweg door het ontbreken van de nieuwe meubelen voor de verschillende diensten die er overgebracht zijn. Men zal er zich voorlopig moeten behelpen met oude kasten en dergelijke uit de voorlopige statie die weldra moet verdwijnen. Ze is dus geopend, maar ver van volkomen gereed. Van de zeven voorziene winketten zijn er voor het ogenblik maar drie geopend: één voor de spoorwegkaarten en ticketten, één voor de telegrammen en brieven met spoedbestelling en één voor het reisgoed. Als enige meubilering staan een paar kastjes voor de kaarten en een tafeltje met 194


een telegraaftoestel. De inrichting van het postbureel is niet gereed gekomen en de postdienst is nog niet in de statie ondergebracht. We zagen twee werklieden die boven in de toren die het statiegebouw bekroont aan de arbeid waren. Zou het onmisbare uurwerk er nu toch komen? Het is te hopen dat men niet zo lang zal wachten om er dit toestel in te plaatsen als in de toren van de middenpost op de Korenmarkt. Daar werd een wijzerplaat aangebracht, maar men kijkt er zeer lang uit naar de komst van het uurwerk. ..

30 april1913 (* 12) Gisteren zijn we getuige geweest van een toneeltje dat al de reizigers walg inboezemde. Aan de Sint-Pietersstatie drongen twee kerels met geweld langs achter op de tram van lijn 7 en omdat een juffrouw hun de bemerking maakte dat het vol was, werd zij gedurende gans de tocht op de gemeenste wijze uitgescholden. Daarbij was het duidelijk zichtbaar dat de twee kerels vechteosgereed waren tegen allen die er zouden durven tussenkomen. Met de bemerkingen van de ontvanger hielden ze gewoon de zot. Kort en goed en zonder te discuteren zouden zulke lomperikken van de rijtuigen moeten worden gezet!

22 juni 1913 (* 13) Tijdens het ophefmakend gala-kunstfeest in de grote zaal van het Feestpaleis had men de gelegenheid beroemde Franse artiesten toe te juichen, zoals onze gewezen stadsgenoot, de heer Noté van de Opéra de Paris, Journit, Dubois en Carbelly, ook mevrouw Delma van de Opéra Comique de Paris en mevrouw Sylvain van de Comédie Française. Met zulk een programma was het niet te verwonderen dat het kunstconcert zeer veel volk had uitgelokt. Een jammerlijk feit dreigde op zeker ogenblik het concert te verstoren. Een groep Flaminganten kwam namelijk naast de zaal De VlaamscheLeeuw en De Leeuwen dansen zingen, zo luid, dat het tot in de feestzaal doordrong en de artiesten die aan de beurt waren van hun stuk bracht. Uiteindelijk dreven de aanwezige toezichters de betogers uiteen. In een plakbrief hebben de Flaminganten, waarvan enkelen onder hen slagen opliepen, doen opmerken dat zij hebben gehandeld als teken van protestatie omdat het Algemeen Bestuur van de Wereldtentoonstelling de uitvoering van het Vlaams oratorium De Schelde van Peter Benoit had tegengewerkt. Uren tevoren, bij het bezoek van Z. M. koning Albert aan de stad, had op de Korenmarkt reeds een betoging van de Vlaamse Kringen plaatsgehad. Strooibriefjes werden in de rijtuigen geworpen met de volgende inhoud: "Wij, Vlaamse bevolking, worden behandeld als vreemdelingen in ons eigen land. Als dit zo voortduren zal, waren wij beter nooit van Nederland geschei195


den geworden, want dan hadden wij reeds lang een Vlaamse hogeschool en zouden wij als gelijken behandeld zijn geweest. De koning zal van het bestuur van zijn land eisen dat alle Belgen op dezelfde voet worden behandeld."

29 juni 1913 (* 14) Het tramhuisje aan de Kortrijksepoort werd afgebroken en een arduinen en glazen schildwachthuisje van 2 meter op 1 werd langsheen de aardeweg op het voetpad geplaatst. Het zicht op de fontein Leie en Schelde is niet meer belemmerd maar de personen die op de tram wachten mogen blootgesteld aan wind en regen in de modder staan trappelen. Wie wil rijden moet maar niet te vroeg komen en zijn schreden zodanig regelen, dat hij juist ter plaatse is bij de aankomst van de tram, geen minuut vroeger of hij wordt nat, geen minuut later of hij mist zijn rijtuig en dan is het dubbel miserie. De wachtende reizigers mogen toch wel tegen de guurheden van het weder beschut zijn, tenware ze enkel dienen als gazettenhuisjes. In dat geval is het niet onbelangrijk te onderzoeken wie het meest profijt opbrengt aan de tramcompagnie: de mensen die de tram afwachten om verder te rijden of degenen die de gazetten verkopen, de tram niet gebruiken en te voet verder trekken!

21 juli 1913 (* 15) Zaterdagavond kwam na een bezoekje aan het Plein der Aantrekkelijkheden in het park een twistend echtpaar langs de Citadellaan. De vrouw beweerde dat de man zijn minnares wilde vervoegen. De echtgenoot barstte eensklaps in woede uit, greep zijn vrouw vast, duwde haar bijna de keel toe en slingerde haar daarna in het tuintje aan het gedenkteken de Kerchove, terwijl hij in volle vaart wegsnelde en verdween na op een rijdende tram te springen. Gelukkig werd de vrouw tijdens dit echtelijk toneeltje niet erg gewond!

18 augustus 1930 (* 16) Zondag geschiedde de aankomst van de koers Parijs - Gent in de Velodroom van het Feestpaleis. Dit sportief hoogstandje had een grote volksmenigte rond het park doen toestromen. Men had een gang tot in de piste aangebracht doch op zulk een onbehendige wijze, dat op weinig uitzonderingen na al de renners gevallen zijn. De meesten werden gekwetst aan armen en benen, hetgeen bij het publiek grote misnoegdheid en verontwaardiging verwekte tegenover de inrichters van de koers. 196


Door de politie werd een onderzoek ingesteld en het zou gebleken zijn dat het ongeluk te wijten is aan de slechte toestand van de inrit aan de Velodroom. Na de ramp in februari laatstleden met de tribune wordt het in elk geval tijd dat de renbaan in orde wordt gesteld! 28 maart 1932 (* 17) Zou de pastoor, koster of klokkenluider van de nie~we kerk in de Smisstraat het waarlijk niet kunnen gedaan krijgen zijn klokken wat minder te doen luiden? Het gaat waarachtig een beetje over zijn hout en daar het schijnt dat de klokken elektrisch werken moet het een schoon centje kosten! Wat er ook van zij, de gelovige buren zowel als de anderen zijn er oprecht zenuwachtig van geworden en sommigen spreken zelfs van te verhuizen. Het gelui stemt daarbij nog droef, want het is meestal voor doden dat men luidt. Dit vangt 's morgens vroeg rond 5 112 uur aan en duurt in de week tot 8 uur, met tussenpozen van een kwartier. Het gelui werkt dodend op zieke mensen, die er zich reeds half op het kerkhof door voelen. Men zou dat gelui wel met de helft kunnen verminderen en een klok kunnen in dienst stellen welke niet zoveel lawaai verwekt. Op geen enkele andere parochie bestaat zulk een gelui. De parochianen die voor kerk en klok geld stortten worden hier gegeseld met hun eigen roede Op zondagen is men vanaf 5 uur 30 tot 10 uur 's morgens niet minder dan 7 tot 8 maal voor een kwartier aan het luiden met drie klokken, dat is over een tijdspanne van 4 uur 30 minuten ongeveer 1 uur 45 tot 2 uur. Dat is om van uit zijn vel te springen! Opgedragen aan mijnheer de pastoor van de nieuwe kerk in de Smisstraat! 29 mei 1935 (* 18) Het is niet de eerste maal dat de dagbladen opkomen tegen het onzinnig rijden van sommige auto's bij nacht. Meestal zijn het wagens die een teder ritje doen van bar tot bar en zelfs bestuurd worden door deernen in staat van dronkenschap. Vorige nacht suisde aldus een gevaarte de Dierentuinlaan af, zig-zags makend van het ene voetpad naar het andere. Waren daar andere rijtuigen of voorbijgangers geweest, dan zou het stellig op een ramp zijn uitgelopen. Kan aan dit gevaarlijk spelletje geen einde worden gesteld? 16 september 1936 (* 19) Het winterseizoen in het Nieuwe Circus zal op 19 september worden geopend met de moderne triomfrevue van de heer Rik Santen, welke zal vertolkt worden door gans het Hippodroomgezelschap, met de welsprekende Frits 197


Vaerewyck aan het hoofd. De finalenummers zijn bijzonder prachtig en de balletten fijn verzorgd. Als verrassing heeft de heer Santen de vermaarde Afrikaanse acrobatentroep De 9 Hassan Ben-Ali gecontracteerd. Het liedje Daar bij die mooie molen zalluidruchtig meegezongen worden en het groot succes van de avond wezen. 24 september 1938 (* 20) Het gerucht deed vrijdagavond de ronde dat Hitier te Gent ging komen na de besprekingen met Chamberlain en Daladier te Godesberg. We kunnen dit bericht tegenspreken. Hitier is niet gehuwd en heeft geen kinderbedden nodig van het magazijn Bambin aan de Lammerbrug. (aankondiging) 18 maart 1941 (* 21) In de statie Gent-Sint-Pieters werd door een vijftigtal controleurs van de voedselvoorziening, bijgestaan door enkele rijkswachters, een controle uitgeoefend. Dit gaf aanleiding tot de inbeslagname van 588 kilo vlees van alle soorten, 91 eieren waarvan 6 gebroken, 259 kilo tarwemeel, 250 kilo erwten, 24 kilo rogge, 10 kilo rijst, 4 kilo vanillepoeder en 61 dozen gecondenseerde melk. Een smokkelaar wierp zijn kostbare last vlees tussen de sporen, sprong langs het venster uit de trein en kon door de rijkswacht niet worden aangehouden. 20 maart 1941 (* 22) Het wordt meer dan tijd dat de politie van de 9de wijk ingrijpt en strenge maatregelen treft tegen het onzedig gedoe in het stadspark. Is dit gemaakt voor de ontucht of voor de eerlijke mensen? De politie moet zo streng mogelijk optreden tegen het soort jonge mannen en meisjes die van ons park een plaats maken waar treffelijke mensen en schoolkinderen weldra geen voet meer durven zetten. Alle avonden en ook 's morgens staan jonge koppels onder de grot, waar dagelijks een agent een oog in het zeil moet houden. Een grote kuis dringt zich op. Ons park moet een wandelplaats worden voor alle brave mensen en waar kinderen ongestoord kunnen spelen. Erik DE KEUKELEIRE NOTEN

* 8-9 uit "Sint-Pieters Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein"- deel1 (1819-1901) 198


* 17 uit "Sint-Pieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein"- deel3 (1919-1940) * 3-6-7- 10 uit "De Gentse citadel en het Citadelpark"- deel1 (1819-1907) * 15- 16- 22 uit "De Gentse citadel en het Citadelpark"- deel2 (1908-1940) * 13 uit "De Wereldtentoonstelling van Gent in 1913"- (1896-1920) * 1-2-6-7 uit "Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier"- deel1 (1832-1910) * 18- 19-20 uit "Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier"- deel2 (1911-1940) * 11-21 uit "Station Gent-Sint-Pieters"- (1832-1940) * 12- 14 uit "Stedelijk openbaar vervoer en buurtspoorwegen naar Gent-SintPieters en Sint-Pieters-Buiten"- deel 1 (1873-1940) Oktober 2004 - uitgaven in eigen beheer.

BffiLIOGRAFIE De boeken van Erik De Keukeleire (Zie "Ghendtsche Tydinghen" 2005- N° 1 - pp. 58-59) schijnen een verdiend succes te kennen. Alhoewel Deel11 nog in voorbereiding is, is er een Deel12 verschenen, getiteld ''De Sint-Lievenspoort en de Ledebergse Bellevuewijk. 1837-2004" Het boek bevat 268 bladzijden en kost 12 euro (484 fr.) Voor verdere details, zie ons Januarinummer. Toen het dagblad "De Gentenaar" 125 jaar bestond heeft het gedurende 125 dagen een kroniekje gepubliceerd van de hand van Eddy Levis "om daddeme onze schûune Gentsche taole nie zoe'n vergeete." Deze 125 kroniekjes werden nu gebundeld in een boekje dat de titel meekreeg "'t Gentsch spant de kruune. Leer Gents in 125 dagen." Typische Gentse woorden en uitdrukkingen staan er in alfabetische volgorde, zodat het de vorm kreeg van een "Mini-Gents woordenboekje." Karikaturist GIPI, anders gezegd Pierre Gillis, zorgde voor de verluchting. Het boek bevat een 60-tal bladzijden en heeft een formaat van 19 x 29,5 cm. Het kost 12,50 euro (504 fr.) en kan bekomen worden in het M.I.A.T. en bij de auteur: Knotwilglaan 26 te 9032 Wondelgem. Tel. 09.253.94.70. Het Interbellumcahier 13 dat verleden jaar verscheen is gewijd aan ''Een Schetsboekje van Geo Henderick". Dit zakboekje dat Renderiek gebruikte om er ideeën en voorstudies in te noteren had een formaat van 9,5 x 14 cm. Het bevat potlood- en penschetsen. De meer dan 50 schetsen werden hier gepubliceerd in licht gereduceerde vorm, nl. 7 x 10 cm. 199


Dit cahier telt 24 pagina's en kost 5,00 euro. Wie het thuisbesteld wenst schrijft 6,50 euro (262 fr.) over op Rekening N° 068-0851110-59 van InterbellumOlijfstraat 69 te 9000 Gent. Het laatste nummer van "Gent van toen en nu" (N° 15) is verschenen en kreeg de titel mee van ''De Curieuze stad". Het werd opgesteld door André Capiteyn. Terug tal van interessante foto's over zaken waaraan wij dagelijks voorbijgaan omdat wij ze altijd zo gekend hebben, maar die misschien minder evident zijn voor de toerist. Denk maar aan onze houten gevel aan de Lieve, het uniek dakgebinte van de gewezen Bijlokeziekenzaal, onze Draak, het typisch interieur van bepaalde van onze cafés, ons Stadhuis met zijn 3 verschillende bouwstijlen, de talrijke beelden op onze gewezen Grote Post, de Passage Van der Donckt met zijn aparte bewoners en bezoekers. Maar hier zijn wij toch weer gestruikeld over de benaming, men heeft het voor de zoveelste keer over "Het Glazen Straatje". Wij weten niet welke niet-Gentenaar deze naam gelanceerd heeft en begrijpen ook niet waarom iedereen zich verplicht voelt deze dwaze naam te gebruiken. Er bestaat geen enkele èchte Gentenaar die deze term ooit zal gebruiken, voor hem is dat -en is het altijd geweest- "de glaoze straote". Bekijk trouwens de breedte, dit is geen straatje maar een straat. Verder vinden wij dat wij over bepaalde "curiositeiten" niet te veel propaganda moeten maken. Was het nu echt nodig om op de omslag een foto te zetten van dit schandalig evenement van de kolommen van onze Universiteit die volgeplakt werden met hesp? Dat is niets om fier op te zijn en het zou beter zijn van dit zo vlug mogelijk te vergeten. Dat wij bij het openslaan van dit nummer onmiddellijk geconfronteerd worden met een foto van het verschrikkelijke Werregarenstraatje is ook iets dat wij niet begrijpen. Bepaalde van onze "Curieuze" zaken kunnen wij beter verborgen houden. Prijs: 3,95 euro (159 fr.). In de boekhandel en bij veel dagbladverkopers.

"Terugblik op Diederik Evrard" is een gedenkboekje aan het te korte leven van deze in 1954 geboren klinische psycholoog en kunstschilder die bij een tragisch ongeval om het leven kwam in 1979. Het bevat een keuze uit zijn talrijke teken- en schilderwerkjes. Dit klein boekje met een zeer beperkte oplage werd niet in de handel gebracht. Het is bedoeld als herinnering voor de familie, vrienden en kennissen. Het is aanwezig in het Documentatiecentrum. Het is altijd aangenaam te kunnen vaststellen dat wij onder onze leden mensen tellen die bereid gevonden worden grote inspanningen te doen en vele honderden uren van hun vrije tijd op te afferem om de kennis die zij op de een of an200


dere manier verworven hebben, ter beschikking te stellen van anderen. Zo iemand is de heer A. De Schepper. Hij heeft 6 jaargangen van het tijdschrift "DeAutotoerist" (van 1964 tot 1969) grondig en systematisch uitgepluisd en een fotocopie genomen van de zeer talrijke artikels die betrekking hebben op Gent. Alles mooi geklasseerd en op bladen geplakt. Zeer boeiend om zo wat 40 jaar terug in de tijd te gaan en opnieuw te kunnen lezen wat hier gebeurde. Veel aandacht ging naar kunst- en geestesleven, beschrijving van veel tentoonstellingen van schilders en beeldhouwers, uitgebreide informatie en bespreking van de concerten van het Festival van Vlaanderen, het theaterleven in Gent, maar ook merkwaardige en amusante "faits divers". Alles samen 2,8 K 0 interessante informatie en lectuur. Aanwezig in het Documentatiecentrum. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de heer Roger Buyle (Gh. T. 2005 - N째 1 - p.60) kregen wij verschillende antwoorden binnen die lichtjes van elkaar afwijken. De heer Erik Dekeyser schrijft ons: De Collatie of de gemeentelijke raad bestond tot in de Carolijnse Concessie in 1540 uit drie leden. Het eerste lid was de Poorterij (de burgers bij uitstek; lees rijksten) en die mocht ze schepen leveren; Het tweede lid waren dus de 53 kleine neringen en die mocht 10 schepen leveren. Het derde lid was de weverij of de grote nering en die mocht eveneens 10 schepen leveren. Deze 53 kleine neringen waren in rangorde: 1. De vleeschouwers; 2. De viskopers; 3. De schiplieden; 4. De bakkers; 5. De brouwers; 6. De kleermakers; 7. De oud-kleerkopers; 8. De kousmakers; 9. De droogscheerders; 10. De tapissiers; 11. De tijk- en lijnwaadwevers; 12. De kruideniers; 13. De kaaskopers; 14. De kaarsgieters; 15. De meerseniers; 16. De riemmakers; 17. De hoedemakers; 18. De schilders; 19. De goudsmeden; 20. De tingieters; 21. De timmerlieden; 22. De schipmakers; 23. De zagers; 24. De houtbrekers; 25. De wagenmakers; 26. De schrijnwerkers; 27. De houtdraaiers; 28. De metsers; 29. De ticheldekkers; 30. De strodekkers; 31. De plakkers; 32. De huidevetters; 33. De schoenmakers; 34. De witte leertouwers; 35. De zwarte 201


leertouwers; 36. De handschoenmakers; 37. De grauwwerkers; 38. De lammerwerkers; 39. De blauw- en de roodververs; 40. De barbiers; 41. De kuipers; 42. De wijnmeters; 43. De wijnschroders; 44. De smeden; 45. De wapenmakers; 46. De molenaars; 47. De olieslagers; 48. De makelaars; 49. De lijndraaiers; 50. De korenmeters; 51. De pottenbakkers; 52. De fruiteniers; 53. De pijnders. Met de Carolijnse Concessie werden al deze neringen afgeschaft en gereduceerd heropgericht. Behalve de eerste vijf, werden bijna al de andere neringen samengevoegd tot eenentwintig neringen. De laatste zes werden zelfs geliberaliseerd. De lezer kan zelf uitmaken wat er na 465 jaar overgebleven is van al deze zelfstandige beroepen en ambachten. Het wordt moeilijk om nog b.v. een smid aan het werk te zien of te horen; een kuip of wijnvat laten maken zoals vroeger is onbetaalbaar geworden. Wie draagt nog een hoed of laat die door een modiste maken? Het wordt moeilijk om een goede schoenmaker te vinden en in Gent woont en werkt misschien nog één kaarsenmaker. Veel beroepen zijn geautomatiseerd en veel producten worden op atelier of volautomatisch in fabrieken vervaardigd, liefst in de lageloonlanden. Van de heer David Maes kregen wij het volgende antwoord: Het antwoord op deze vraag is o.a. te vinden in: Johan Decavele en Johan Vannieuwenhuyse: "Stadsarchief van Gent -Archiefgids- deel1- Oud Archief'. Pag. 104: 1. Erkende ambachtsgilden Hiermee zijn alle ambachtsgilden bedoeld die in de middeleeuwen zelfbestuur en invloed in de stedelijke politiek bereikten, en als dusdanig door de overheid erkend waren. Enkele keren werd de lijst ervan herschikt: sommige gilden handhaafden zich, andere werden niet meer erkend, nog andere werden samengevoegd onder één bestuur. De archieven van deze laatste bleven dan ook deels in afzonderlijke reeksen, deels met andere samen bewaard. De belangrijkste herordening vond plaats in 1540, toen keizer Karel V de gilden over 21 ambachtsgroeperingen verdeelde. Met dezelfde pennentrek schafte de keizer tevens hun politieke invloed af. Tot dan toe waren de twee groepen neringen -wevers en/of volders en de "kleine neringen"- naast de poorterij proportioneel in de schepenbanken vertegenwoordigd geweest. Nog in de 17de eeuw slaagde de nering der onvrije schippers er in officieel erkend te worden, na een grote som aan de vorst betaald te hebben. En op pag. 100: Het aantal kleine ambachtsgilden werd in de 14de eeuw vastgesteld op 52. Aan de hand van deze archiefgids stelden we een lijst samen van de kleine neringen. 202


Ook hier kwamen we uit op 52 neringen en geen 53, zoals vermeld wordt in de vraag. De 52 kleine neringen waren (in alfabetische volgorde): 1. Bakkers 27. Onvrije schippers 2. Blauw- en roodververs 28. Onvrije schippersmaats 3. Brouwers 29. Oude kleerkopers 4. Chirurgijns-barbiers 30. Oude schoenmakers 5. Droogscheerders 31. Pijnders 6. Fruiteniers 32. Plaasteraars 7. Goud- en zilversmeden 33. Pottenbakkers 34. Riemmakers 8. Grouw- en lammerwerkers 35. Schilders en beeldhouwers 9. Hoedenmakers 36. Schipmakers 10. Houtbrekers 37. Schrijnwerkers 11. Houtdraaiers 38. Smeden 12. Houtzagers 39. Tapijtwevers 13. Huidevetters 40. Tegeldekkers 14. Huisschilders 41. Tijk- en lijnwaadwevers 15. Kaarsgieters 42. Timmerlieden 16. Kaaskopers 43. Tin- en loodgieters 17. Kleermakers 44. Visverkopers 18. Koperslagers 45. Vleeshouwers 19. Kousernakers 46. Vrije schippers 20. Kruideniers 47. Vrije schippersmaats 21. Kuipers 48. Wagenmakers 22. Meerseniers 23. Metsers en steenhouwers 49. Wijnmeters 24. Molenaars 50. Witledertouwers 51. Wolwevers 25. Nieuwe schoenmakers 26. Olieslagers 52. Zwartledertouwers Antwoord van de heer AndrÊ Verbeke: Wij verwijzen naar ons tijdschrift Jaargang 1, n° 5 van 1972, p. 70 +illustratie, alsmede naar No 6 van dezelfde jaargang, p. 91 + illustratie. Daar vinden we de blazoenen en de (oude) benamingen van de 55 neringen . In ons groene boekje, de "Indices" genaamd, vindt men opp. 80 onder "Ambachten en Blazoenen" de voormelde verwijzingen. Ook kan nog nuttig geraadpleegd worden de magistrale verhandeling Nr. XXVII van 2002, nl. "Gent van den oudsten tijd tot heden, registers op het werk van Frans De Potter" door Stijn Meersseman en uitgegeven door de Maatschapijj voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Verwijzingen vindt men opp. 495 onder het woord "Ambachten". 203


Van de heer Daniël Van Ryssel komt de volgende vraag: In de 19e eeuw moet er in de Steenhouwerstraat te Ledeberg een belangrijk steenhouwersbedrijf gevestigd zijn geweest. Wie weet daar meer over of weet waar het mogelijk archief van die firma zich bevindt. Alle gegevens zijn welkom: directie, personeelsleden (vooral Waalse steenhouwers), productie... Afgezien van uw antwoord in Ghendtsche Tydinghen, beslist ook de moeite waard voor de lezers, kan men contact opnemen met Daniël Van Ryssel, Gustaaf Callierlaan 89, 9000 Gent. Antwoord van de heer André Verbeke op de vraag van de heer Eddy Levis (Gh. T. 2005- N° 1 - p. 57, voetnota 6. Hij is de mening toegedaan dat dit verkopers zijn van tweedehandsgoederen. We horen in het woord "revalidatie" wat heropgeknapt betekent of hersteld om het aan een betere prijs weer te kunnen verkopen. Vraag van de heer Marc Loockx: Wie kan er iets meer vertellen over een Gentse toondichter? PHILEMOND JOSEPH LOOCKX o Ledeberg 17 juni 1869- + Sint-Amandsberg 20 september 1938. Toondichter, muziekleraar, directeur muziekscholen Gentbrugge en Aalst, was pianoleraar te Ledeberg, Gentbrugge, directeur bij de Melomanen Gent, koorleider, heeft verschillende werken gemaakt, enz. In 2004 heb ik een boekje gebundeld over wat ik gevonden heb over de pianovirtioos Philemond Loockx. De bronnen conservatorium Gent, universiteit Gent, muziekschool Aalst, de Catharinisten Aalst en de gemeente Ledeberg zijn reeds uitgepluisd.

LEZERS SCHRUVEN ONS Uit een brief die de heer A. De Schepper (Evergem) ons schreef lichten wij de volgende passage: "Spijtig dat het JACOB VAN ARTEVELDEHUIS waar jarenlang zoveel culturele activiteiten plaatsvonden, nu door de V.T.B. is verlaten, wat met zich meebrengt dat Gent op cultureel gebied er veel heeft bij verloren. Het jarenlange werk van wijlen Rector Gyselinck en zijn opvolgers en medewerkers is teloorgegaan en wat Jozef Van Overstraeten (Alg. Voorzitter) steeds met fierheid verkondigde het Afteveldehuis te hebben gered en als cultuurhuis te heb204


ben ingericht is op onverantwoorde wijze teniet gegaan. Het gebeurde al meer dan eens dat wij "late" reacties ontvingen op zaken die gepuliceerd werden in "Gh. T. ", wat meteen bevestigt dat veellezers de nummers zorgvuldig bijhouden en opnieuw raadplegen. Zo ' n late reactie kregen wij van Broeder Arseen Pieters en Broeder Franciscus van St-Jan de Deo. In Gh. T. 1999 -No 6 - p. 366 stelde onze Quizmaster de vraag "We zoeken de familienaam van de auteur aan wie men de beeldschilden voorstellend "De

205


marteldood van de H. Laurentius" toeschrijft en die bewaard worden bij de Broeders Hiëronimieten te Sint-Niklaas?" Zij stuurden ons een afbeelding van deze 6 schilden waarvan wij er hier een van afdrukken.

GÊNSCHE PRÁOT Ze waoren op 't slagveld, in 't wierd stillekes aovend. De serzant Potirde wierd afgezonde mee e g' hîel piket om de dûue te gaon begraove. 't Waore bijnaor al Gentenirs. - Zie, zei de Potirde tege zijn mane; ge keunt hier mee e stuk of tiene beginne mee g' hîel dienen hûup wig te kuische, 'k zal straks ne kîer kome zien; in hij trok mee d' andere verder. En half uurke laoter kwamt er îenen afgelûupe. - Serzant! riept hij, 't es daor îene diemenie en keune begraove. - Waorveure da? zei de serzant - Hij wilt abseluut hên dat hij nie dûud en és ... - Niemendale, riep de serzant kwao gaowig, ze zoen dat allemäol keune zegge! ...

SOUVENIRS MÉTALLIQUES In de "Flandre Libérale" van 19 Januari 1938 vonden wij een artikeltje van de numismaat René Lardrière, met als titel "Souvenirs métalliques". Wij laten er hier de vertaling van volgen: De Koninklijke Vereniging "De Melomanen" viert dit jaar de honderdste verjaardag van zijn stichting. De manifestaties en ceremonieën zullen binnenkort beginnen en eindigen in september. Ter gelegenheid van deze plechtigheden achten wij het gepast enkele lijnen te wijden aan de numismatiek van de "Melomanen". Vanaf zijn stichting organiseerde de vereniging koorzangwedstrijden. De eersten vonden plaats op 25 februari 1840, 8 augustus 1841, 7 augustus 1842, 7 juli 1844,5 augustus 1849, 6juli 1851, 6juni 1852. Bij iedere wedstrijd werden aan de winnaars medailles geschonken met werken van opmerkelijke kunstenaars: Braemt, Jouvenol, Lemaire. 206


De medailles van 1840 droegen de beeltenis van de beroemde Franse chansonnier Béranger; deze van 1841 de beeltenis van Grétry. In 1859 schonken de "Melomanen" aan hun gewezen voorzitter een zilveren medaille van 54 mm. met de tekst: "Hommage offert à M. Charles Antheunis, ancien président de la société royale des "Mélomanes" par ses amis le 18 septembre 1859." Ter gelegenheid van de 8e koorzangwedstrijd van 8 juli 1860 waaraan 35 verenigingen deelnamen, werden 14 medailles met de beeltenis van de Graaf van Vlaanderen uitgereikt, waarvan 4 in goud, de anderen in verguld zilver, zilver, brons en wit metaal. Wanneer in oktober 1863 de "Melomanen" hun 25-jarig bestaan vierden werd een herdenkingsmedaille geslagen die op de voorzijde het gekroond wapenschild van Gent droeg, geplaatst boven het gekroonde cijfer van de vereniging. Op de achterzijde stond "Soc. royale des Mélomanes 25e anniversaire 1838-1863 Gand" Wanneer in september 1881, ter gelegenheid van het halfeeuwfeest van de nationale onafhankelijkheid, de vereniging een internationale koorzangwedstrijd organiseerde, werd een herdenkingsmedaille geslagen van het type van de officieële medailles van de stad Gent, op de voorzijde de Maagd van Gent voorstellend, gezeten in een omheinde tuin naast de leeuw. Op de achterzijde, tussen twee laurier- en eikentakken, het volgend opschrift: "Société royale des Mélomanes, concours international de chant d' ensemble. Gand, 4 septembre 1881". Om te besluiten vermelden wij de internationale koorzangwedstrijd van 1898 en het artistiek festival van 1908, wanneer de "Melomanen" hun 70-jarig bestaan vierden. Moge deze vereniging waarvan de faam onze grenzen overschreden heeft nog lang zijn weldoende activiteiten verder zetten.

RenéLAD~RE

207


UITGAVENVAN ONZE KRING Zijn nog verkrijgbaar en te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - Ghendtsche Tydinghen. Vanaf 1980 tot heden zijn nog volledige jaargangen en losse nummers te koop tot uitputting van de voorraad. Prijs per afzonderlijk nummer: 1,75 euro. Prijs per volledige jaargang: 10 euro. Voor eventueel beschikbare antiquarische jaargangen en losse nummers v贸贸r 1980, gelieve men eerst contact op te nemen met het secretariaat. (091226.23.28) Prijs per afzonderlijk nummer: 2,50 euro. Prijs per volledige jaargang: 15 euro. -Het boek "Dat was een tijd!" door John Flanders. Prijs: 22,30 euro, bij verzending bij te betalen: 3,95 euro (enkel binnenland) 12,42 (Europa) 20,87 (rest van de wereld) - Indices op de Ghendtsche Tydinghen. Prijs: 5 euro, bij verzending bij te betalen:

1,32 euro (enkel binnenland) 3,30 (Europa) 4,55 (rest van de wereld)

-Plattegrond van de Stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel op handgeschept papier. Prijs: 3 euro. Plattegronden kunnen niet verzonden worden; Voor openingsuren van het Documentatiecentrum, zie achterkaft van Ghendtsche Tydinghen.

208


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W juli-aug. 2005 34e jaargang nr. 4

INHOUD - Pierre Kluyskens: Comelis De Bont. - Arrnand Heins: lnventaire Archéologique: Klein Landhuis, gezegd "Groenen Walle". - Erik De Keukeleire: Het Monument aan Koning Albert I. - W.L. Braekman: Miskende Gentse uitvinder van een bestuurbare ballon in 1843? - Ginette Desmet en Rosa De Vriendt-Mores: Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. (Vervolg). - Marie-Jeanne De Smet: Banze. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23-24 Juli. - Erik Dekeyser: De Bloemisterij Billiet in de Appelstraat - Lodewijk De Vriese: Hêwd'eu aan 't gès. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: Visch van beneden staken -Dit bestaat niet meer: Sint-Hubertusstraat

209

210 223 225 242 244

254 255 264 267 268 270 270 275 276


CORNELIS DE BONT Sinds zijn ontstaan heeft de Heemkundige en Historische Kring Gent" als kenteken de afbeelding van een der 4 exelen, anders gezegd de hechtsels die gedragen werden door de schalmeiers, de boden van de Gentse schepenen. Wie de auteur is van deze kunstwerken komt u te weten in onderstaand artikeltje dat een 35-tal jaren geleden geschreven werd door Pierre Kluyskens.

Vijf eeuwen geleden, op een mooie dag van 1469 of van 1470, ongeveer op het ogenblik dat de machtige hertog van Bourgondië, Karel de Stoute in het Hof ten Walle verbleef, er voor het eerst de kentekens van de Orde van de kouseband aantrok waarbij hij zich naar de woorden van een kroniekschrijver "ennemy capital du roy de France" verklaarde, arriveerde te Gent een jongeling van rond de twintig: Cornelis De Bont, afkomstig van het stadje Breda in Noord-Brabant, waar hij omstreeks 1450 als zoon van Martin De Bont werd geboren. Meer weten wij van zijn jeugd niet af. Zijn doel, zijn ambitie: in de nog rijke en weelderige hoofdstad van het graafschap Vlaanderen, goudsmid worden. In dit opzet zou hij ten volle slagen. Niet enkel bleef hij definitief te Gent gevestigd tot aan zijn dood in 1510, geraakte hij er goed aan de kost -hij werd er inderdaad eigenaar van twee huizen in de Lange Munt en een in de Hoogpoort-, maar hij bracht het herhaalde malen eerst tot waardeerder, dwz. keurder, en deken van de nering, werd goudsmid van Maximiliaan van Oostenrijk, van Maria van Bourgondië, van Filips de Schone en ongetwijfeld is hij de grootste kunstenaar in de edelsmeedkunst geworden die Vlaanderen in al de eeuwen die sindsdien verliepen, heeft geteld. Dat is geen bewering die zo maar uit de lucht gegrepen is, het is ook van onzentwege geen uitroep van chauvinisme: wij bezitten immers -hetgeen zelden gebeurt voor de XVde eeuwse artiesten- nog enkele gewrochten van zijn hand die eenieder kunnen bewijzen hoe groot, hoe heerlijk zijn talent als graveerder en als goudsmid is geweest. Vier van deze kunstwerken kan men heden nog in ons Museum voor Oudheidkunde bewonderen, een vijfde in het Louvremuseum te Parijs. U kent hem niet, zelfs niet bij naam? U zijt de enige niet en het is ook uw schuld niet want Gent heeft weinig gedaan om de naam van een van zijn meest verdienstelijke zonen aan de vergetelheid te ontrukken; meer zelfs, op zeker ogenblik, in 1895, stond het stadsbestuur op het punt twee van zijn werken te verkopen aan een buitenlands verzamelaar. Zij waren klein, zeer klein: 0,19 m hoog, 0,13 m breed en niettemin werd er onderhandeld voor een bedrag ván een miljoen goudfrank! Gelukkig bleven uiteindelijk deze kunstwerken, na een protest en moties van 210


kunstlievende middens, in de stad waar de geniale De Bont ze had gecreëerd. Wie is hij geweest, wat heeft hij voortgebracht, zullen wij hier trachten te reconstruëren, aan de hand van posten en uittreksels van stadsrekeningen, jaarregisters en andere akten van 1470 tot 1510, die in de archieven bewaard zijn gebleven. Van zijn privaat leven weten wij niet veel af, toch wel meer dan van de handel en wandel van iemand die vijf eeuwen geleden in onze stad heeft geleefd. Hij was alhier in het huwelijk getreden met Lysbette Gheeraert, waarschijnlijk verwant met een Pieter Gheeraert die in 1468-1469 waardeerder werd van de nering van de goud- en zilversmeden. Zij schonk hem twee dochters die in 1510, bij het overlijden van hun vader, nog in leven waren: Jacquemine gehuwd met Gillis Quareeleen Kathelijoe gehuwd met Jacobus of Jan van Welle. Comelis De Bont werd na enkele jaren een welstellend poorter van Gent. In 1490 koopt hij het huis Ingelbrocht in de Lange Munt op de hoek (richting Groot Kanon) van het thans nog bestaande straatje dat naar de Leie afdaalt. Enkele jaren te voren, in 1468, was het nog een brouwerij, dus in elk geval een tamelijk belangrijke woonst: "Huus ende erve, wesende een brauwerije, gheheeten Ingelboorch". Later, in de XVIIde eeuw droeg het de naam "Het gulden scip", later nogmaals gewijzigd in ''Hemelrijke", naam die er op het einde van de vorige eeuw, nog steeds aan gegeven werd. Wij weten dat Comelis De Bont zich insgelijks in de nering van de Merseniers liet inschrijven. Op het eerste gezicht komt zulks nogal vreemd voor, echter niet wanneer men weet welke de weelde was van sommige kleren ten tijde van de Bourgondische hertogen: die klederen waren gestikt, geborduurd met goud en zilver, knoppen en gespen waren echte juwelen. Het is om in zijn woning een handel in dergelijke toebehoorten te kunnen openen dat De Bont zich in de nering van Merseniers moest laten inschrijven. Zes jaar naar de koop van het huis Inbelbroch, kocht onze kunstenaar, in 1496, een ander huis, "Den Drake" in dezelfde straat, op de hoek van de Breidelsteeg, terwijl hij verder nog eigenaar werd van een groot huis in de Hoogpoort dat tevens uitgaf in de OnderstraaL Is hij in 1470 alleen naar Gent gekomen of verliet gans of een deel van de familie De Bont het Noord-Brabants stadje Breda? Wij zijn geneigd deze laatste veronderstelling te aanvaarden, want men treft inderdaad in die jaren twee broeders van Comelis De Bont in onze stad aan; ook zij werden ingeschreven in de nering van de goud- en zilversmeden: Jan die in het huwelijk trad met Margareta De Keysere en die op jeugdige leeftijd, omstreeks 1481, stierf, een zoon François, achterlatend die in de leer ging bij zijn oom Comelis, en Pieter De Bont, die een zeer avontuurlijk bestaan leidde, die op zeker ogenblik in Zeeland wordt gesignaleerd, vervolgens te Brugge waar hij betrokken is in een 211


moordzaak: hij komt er tamelijk goedkoop van af, met een boetebedevaart naar Rome die hem zeker niet tot betere gevoelens brengt, want enkele tijd nadien wordt hij opnieuw aangehouden, te Gent, en in juli 1489 ter dood veroordeeld, "verwijst ten kethele". In een ketel met ziedende olie ondergaat hij de afschuwelijke doodstraf voorbehouden aan de valsmunters. Van hem is geen werk bekend, doch een passus uit de jaarregisters van 14891490, fole. 37, bevestigt ons zijn beroep: "Pieter De Bonte tandere tijden ghecommen es ter vryhede van de goudsmeden". Comelis De Bont was een zeer actief mens. Hij nam geregeld deel aan jaarmarkten te Antwerpen waar hij o.a. een "stallekin" betrok in het klooster der Minderbroeders in de Wandelsteeghere, kraam dat vroeger door 2 andere Gentse goudsmeden werd betrokken: Pauwels Dullaert en Pieter van Noorthoute. Comelis vinden wij ook ingeschreven als lid van het vermaarde St.-Jorisgild, "Comelis De Bonte, goudsmet, geboren van Breda van de Confrerie van de Heilige Amelbergo, broederschap van de goudsmeden in de kerk der Augustijnen. Laten wij hem nu, in de mate van het mogelijke, op de voet volgen in zijn artistieke loopbaan en terloops ook een en ander zeggen over de goudsmeden die wij naar aanleiding van dit onderzoek zullen ontmoeten, want er is zeer weinig bekend over onze Gentse goudsmeden en er werd praktisch niets over hen geschreven. Zijn artistieke carrière zet Comelis De Bont te Gent in op 27 januari 1471 (1472 nieuwe stijl) wanneer hij op die dag opgenomen wordt in de nering van de gouden zilversmeden, onder het decanaat van Jan Lannoyt. Van deze laatste goudsmid weten wij dat hij in 1468-1469 acht zilveren schalen aan de stad mocht leeveren: "Item, ghecocht jeghen Janne de Lannoit, goudsmet, acht zelverin sealen, elck wegbende een vlaemsche maerc". Twee jaar later deed het stadsbestuur hem andermaal 'n belangrijke bestelling voor de prijzen die uitgedeeld werden aan de laureaten van de versieringswedstrijd naar aanleiding van een overwinning van koning Edward van Engeland: "Item ghecocht jeghens Janne de Lannoyt, goudsmet, twee zelveren sealen ende drie croesen ... die ghegheven ende ghepreseneert waren ten beveelese van scepenen, achtervolgbende den becondeghene bi eenen trompette achter de stede, van scoonst vieme ende esbattementene, ghedaen binnen deser vors. stede, de XIIe dagh van Wedernaent anno LXXI, ter eausen van der victorie, die hoghe ende moghende de coninc Eduwaert van Inghelant ghehadt heeft". Eens officieel aanvaard in de nering, zette De Bont zich aan het werk en op 12 april 1473 mag hij in opdracht van de Gentse goudsmid Jan Everaert, lid van de familie die vijf goudsmeden in onze stad heeft geteld, een monstrans uitvoeren. 212


Het jaar daarop levert hij een prachtige zilveren ciborie aan de St. Martinuskerk te Kortrijk, "dienende ter solemniteit ende ten ommedraghene van den beleghen Sacrament". Het aandeel van De Bont in dit kunstwerk werd hem 212 pond parisis betaald, terwijl 'n andere Gentse goudsmid, Goesin van der Schuere, 158 pond par. ontving voor de "zes zelverin beeldkins staende onder den voet van den voorn, ciborie". Beide delen die verguld werden, waren vervaardigd naar de tekening van de Mechelse beeldsnijder Antoon U ter Vonte. Deze Goesin van der Schuere is ons niet helemaal onbekend. Wij vinden zijn spoor terug in 1481 naar aanleiding van de bouw van het neringshuis van de goudsmeden, de Samson, in de Hoogpoort, en in 1483-1484 wanneer hij een zegel vervaardigt voor de Halleheren van Gent: "Item betaelt Goesin vander Schuere, goudsmet, van eenen nieuwen selverin zeghele te makenen metter stede wapene, omme den balie heeren vander strijpten balie". Dat Comelis De Bont zich onmiddellijk als kwaliteitsartiest mocht opdringen, kunnen wij uitmaken uit het feit dat hij reeds dat jaar zijn eerste leerknaap in dienst neemt, de genaamde Heynkin Sols, geboortig van Schotland, familie van de Gentse goudslager Jan de Vos: "Comelis de Bont, goudsmet ende Jan de Vos, goudtslager ghesaemder haendt... Heynkin SolsJans zone uut Scotland daer Jans Vos wijf nicht af es ... te leeroe tambaebt van der goudsmeden". In de registers van de nering wordt hij Tfoels genaamd: "Ontfaen van Heynkin Tfoels, leercname van Comelis den Bont, de twee rnaere selvers, als leercnape". Van die leerknaap is er niet veel in huis gekomen, want hij bracht het nooit tot het vrij meesterschap in de nering, evenmin als De Bonts tweede leerjongen, Jehan Stekelin die in de jaarregisters 1476-1477 vermeld staat als zijnde in het atelier van De Bont opgenomen: "Comelis de Bont in den naem van Jehan Stekelin fs Gillis als vrij leercnape in de neeringhe". Van 1472 tot 1479 mocht De Bont langzaam maar zeker zijn talent veropenbaren aan zijn confreers, aan het kunstminnend publiek en aan de overheden; want dan breekt plots voor hem de periode aan van belangrijke bestellingen, van eerbewijzen en van totale ontplooiing van een persoonlijkheid die zich op artistiek vlak als de sterkste van het land zou affirmeren: kloosters, stadsbestuur, hertogen zullen voortaan op hem beroep doen en hem hun vertrouwen schenken. Wij zijn in onze vorige bijdrage aan 't puzzelen gegaan met de loopbaan van de vermaarde Gentse goudsmid Comelis De Bont en toen wij klaar waren met alle beschikbare elementen en gegevens over zijn leven, moesten wij vaststellen dat het beeld zich wel enigzins begon af te tekenen, maar dat het ensemble toch nog heel wat leemten en kale plekken vertoonde, die wij dan vak voor vak zijn beginnen invullen met fragmenten uit zijn artistieke carrière. Stukjes en schijfjes allerhande gehaald uit archieven en vergeten documenten 213


hebben ons toegelaten een gans gedeelte van de puzzel ineen te steken, nl. dat van zijn eerste jaren artistieke bedrijvigheid te Gent, van omstreeks 1470 tot 1479. Wij moeten thans het centraal gedeelte aanvullen waar wij reeds enkele schijfjes mochten plaatsen die allen wezen op een comfortabele welstand van De Bont die in die jaren eigendommen aankoopt, handel drijft, deelneemt aan jaarmarkten, hetgeen belangrijke bestellingen, opdrachten en uitvoeringen veronderstelt. Wij konden ze niet allen achterhalen, wel de meest opvallende, degene met dewelke hij ontegensprekelijk het leadership over de Vlaamse gouden zilversmeden verwierf. Reeds in 1477 had hij de waaier van zijn kunde opengetrokken, wanneer hij voor Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië een reeks zegels en tegenzegels graveerde, opdracht die hem meteen op nationaal vlak in de kijker bracht en zijn prestige te Gent aanzienlijk verhoogde, temeer daar deze eer hem te beurt viel nadat hij pas sedert enkele jaren in de nering was opgenomen geworden. Om toen reeds de aandacht op zijn rijk talent in de hoogste middens te hebben kunnen vestigen, moet De Bont in elk geval op dat ogenblik hebben kunnen bogen op een omvangrijke productie waarvan wij spijtig genoeg, na vijf eeuwen het spoor zijn kwijtgeraakt. Deze nieuwe activiteit ten dienste van het Bourgondische Hof zal meer dan vier jaren duren. Enkele teksten dienaangaande zijn bewaard gebleven in de archieven van Rijsel, o.a. met betrekking tot een belangrijke opdracht in 1480: "A Corneille de Bont orfèvre, demourant à Gand la somme de trois eens quarante une livre quatorze sols si deniers dicte monnaie qui deue lui estait pour les causes et ainsi qu'il sensuit Assavoir pour sept mars quatre onces cinq estrelins dargent fin du poincon de la dicte vile de Gand ... quil certifie et affirme avoir employez à faire le grand scel et contre scel de mandit sur la boiste y servant avec la garinture de la chainture. Item pour quinze estrelins et derny dor de filet dont a esté faicte la chainnette à quoy pent la clef de la dicte boiste; Item pour une once six estrelins et demi d'or... qui ons esté employeren ung petit signel dor armoyé des armes de man dit seigneur.. .Item pour la fachon dudit scel, contrescel, signet, boiste garniture dicelle ... " Het jaar daarop een nieuwe bestelling: "pour a vair fait ung nouveau petit contrescel aux armes dicellui sur et madame la duchesse sa compaigne, à deux biasons avec ung chappeau darchiduc pardessus ... " Op 6 juli 1481 wordt hij door het stadsbestuur van Gent uitbetaald voor de herstelling van de wapenstok van de koning der Moorkinderen: "Item betaalt Cornelis de Bonte goudsmet van de exele der stede toebehorende dat de coninc van den Kinderen dracht, te vermakene ende verguidene rnids der stoffen daer toe verorbuert rnids dat in der stede dienst te broken was." 214


Het zelfde jaar nog leverde Comelis De Bont een zeer belangrijk kunstwerk aan de bisschop van Doornik, zoals blijkt uit een post dd. 7 december 1481 van de jaerregisters: "Comelis de Bonte, zelversrnit... ghelevert Ferry de Cluyny cerdinael ende bischop van Doomicke ... ene heelde van Onse Vrauwe insghelycx de bausche ende den voet van der zelver ymage ... in welke bausche ende voet zijn zes parquetten gestofferet met cleynen ymaigen, te wetene an tgroot parquet vorren de Annunciatie van Onser vrouwe ende tgroot parquet achter distorie van de gheboorte ons heeren, te wetene ons Vrauw anbiddende tkint, twee inghelen en Joseph ... " De faam die Comelis De Bont toen reeds te Gent en elders genoot, bracht er zijn medegezellen toe hem de post van tweede waarder of gzworene van de nering van de goud- en zilversmeden toe te vertrouwen; hij kreeg aldus vaste voet in de beugel van het gild en zou voortaan bijna elkjaar met een of andere vererende functie worden beloond om het prestige dat zijn oeuvre gans de nering verzekerde. Nog immer in 1481,jaar dat zijn hoogtepunt inluidt, neemt hij een nieuwe leerling in dienst, Fransken de Brune, zoals blijkt uit het register van de goudsmeden 1481-1482, f. 29 v "Item Fransken de Brune als leercnaep met Comelis de Bonte." Ook deze leerjongen van De Bont is spoorloos in de kunstwereld verdwenen en werd in elk geval nooit in de nering van de goud- en zilversmeden te Gent opgenomen. Het is niet uitgesloten dat hij verwant was met een of andere kunstenaar de Brune, naam die herhaaldelijk in de officiële akten voorkomt in de XVe en in de XVIe eeuw: Augustinde Brune die in 1484 deken werd van de schildersnering, Jacob de Brune die op 21 april 1522 in het schildersgild werd opgenomen, Joost de Brune, talentvolle schilder op het einde van de XVe eeuw, en Robrecht de Brune, beeldhouwer op wiens spoor men komt voor de jaren 1404 tot 1413, doch nergens is er sprake van de verdere artistieke loopbaan of van een of ander kunstgewrocht van de gewezen leerling van De Bont. Op 4 juni 1482 ondertekende Comelis De Bont en contract, waarbij hij zich verbond aan de Gentse stede vier exelen, zijnde draagtekens, te leveren, kunstwerken die vandaag nog bewaard zijn gebleven en nl. in ons Oudheidkundig Museum van de Byloke prijken. Zij hebben ook voor het nageslacht de bestendige roem en faam van de grote Gentse goudsmid verzekerd. Een van de draagtekens verliet in 1956 het Museum om geëxposeerd te worden in de tentoonstelling Scaldis. Wij vinden het als volgt beschreven: "Hechtsel van de schalmeiers. Een van de vier kentekens gedragen door de boden van de Gentse schepenen. De Maagd van Gent is gezeten op een troon; een leeuw legt zijn voorpoten op haar knieën; twee ridders houden het gordijn van het baldakijn open. Twee leeuwen onderaan, houden het wapen van Gent. Omlijsting van twijgen. Zilver, 215


verguld en geniĂŤlleerd, 19 cm op 13 cm." Deze prachtige draagtekens van de "menestreels en pijpers" van de stad werden herhaaldelijk beschreven omdat zij op gebied van edelsmeedwerk ontegenzeggelijk de mooiste kunststukken zijn die ons te Gent uit deze XVe eeuwse periode ongeschonden bewaard zijn gebleven. Deze beschrijvingen zijn nu eens sober, als in de cataloog van de tentoonstelling Scaldis, dan weer lyrisch gezwollen als bij Frans De Potter bvb.: "De Maagd pronkt er in al den glans der lieftallige jeugd en der vorstelijke majesteit, streelende met beide handen den klimmende leeuw: bekoorlijk contrast van bevalligheid en macht, vanjonkvrouwelijke zwakheid en heldhaftige bescherming"! Belangrijke documenten voor de iconografie van de Maagd van Gent, sprekende illustratie van de weelde van de stad die zich in die tijd voor hare boden dergelijke kunststukken kon veroorloven, zijn deze hechtsels tevens het mooiste bewijs van het talent van onze goud- en zilversmeden ten tijde van de Bourgondische hertogen. Zeer weinig van hun productie is ons, na de rampzalige Beeldenstorm die het vooral op het religieuze edelsmeedwerk had gemunt, overgebleven en het mag een geluk, indien niet een wonder heten, dat deze vier draagtekens, bijna vijf eeuwen geschiedenis hebben kunnen doorwaden zonder als slachtoffer van het vandalisme te vallen. 4 juni 1482 moet in het leven van Cornelis De Bont een heuglijke dag zijn geweest: de bestelling uitgaande van het stadsbestuur was belangrijk, kon hem een mooie stuiver opbrengen, zij was bovendien de consecratie van een talent dat toen reeds hoog boven dat zijn confreers uitstak: "Cornelis De Bont, filius Martins, goudsmet, kent dat hij in voorwaerden ghenomen heeft te levere ende makene jeghen onze heeren Schepenen van der Keure, in Ghend, metgaders beede de Dekenen van der zelver stede, te weten: vier zeiveren exelen, tstic weghende twee troysche maerken, alf vergult of meer, ende datte naer wutwysen van den beweerpe, datter de zei ve Cornelis daer af overgegheven heeft, of betere updat hyt daerup bevinden can uit weercken, ende ditte ten behoef van den vier scalmeyders ende speellieden up 't Beelfroot. Daer vooren hij hebben sal de somroe van dertich ponden grooten, up dwelke de voornoemde Cornelis kent ghereet ontfaen hebbende twintich ponden grooten, omrne daermede, zelvere te coopene; ende tsurplus draghende tien ponden grooten die te betalene ten daghe van der leveringhe; welverstaende updat zy meer waeghen tstic dan de voorseyde twee maerken, so belooft men hem dat te betaleneten zeiven daghe zulc als tzelver dan ghelden sal: al deuchdelyk alsoot behoort, ende emmer de leveringhe van dese te doene up de maniere voorscreven, also cortst naer alfoust, als Cornelis goedlix sal eonen ende maghen". Werkten de middeleeuwse kunstenaars vlug of traag? Het is een vraag die wij ons reeds menigmaal hebben gesteld en hoe meer documenten wij gingen ontleden, des te vaster werd onze overtuiging dat zij verplicht waren hun bestel216


lingen in een minimum van tijd uit te voeren. Op het eerste gezicht lijkt een dergelijke bewering onverenigbaar met de zorg voor afwerking die de toenmalige artiesten aan de dag legden. Bij nader onderzoek blijkt niettemin dat de overeenkomst met overheden, klooster, kerk of particulier slechts definitief werd afgesloten nadat de kunstenaar, schilder, beeldhouwer of graveerder- een ontwerp had voorgelegd, een soort schets of maquette van het oeuvre. Het werk was aldus op dat ogenblik reeds opgevat, geconcipieerd, geestelijk en artistiek, en het was verder voor de kunstenaar nog enkel een probleem van uitvoering op bepaalde grootte met toevoeging van enkele kleine details. Zulks is eveneens het geval geweest wanneer Cornelis De Bont zich op 4 juni 1482 tegenover de Gentse stadsmagistraat verbindt de vier exelen uit te voeren en te beĂŤindigen omstreeks half augustus van hetzelfde jaar. Bij het ingaan van de verbintenis had hij de opdrachtgevers een "beweerp" of ontwerp voorgelegd dat ten andere determinerend was voor de bestelling. Desniettegenstaande moet De Bont hard en vlug hebben gewerkt om tijdig klaar te komen. Hij was natuurlijk niet gebonden door een veertig urenweek en eens aan het werk, zal hij wel niet veel rust hebben genomen, al zal hij, naar de toenmalige gebruiken inzake artistieke opdrachten, een deel van het werk aan zijn medewerkers en leerlingen hebben toevertrouwd. Uit de stadsrekeningen blijkt dat De Bont tijdig klaar kwam met het werk, want op 11 september wordt hij uitbetaald door de stadskas; de 30 pond zijn er inmiddels, het gewicht groter zijnde, bijna 39 geworden! "Item betaelt ten beveelne van scepenen, Cornelis de Bonte, goudsmet, ter eausen van vier zelveren exelen, by hem ghemaect ter stede behouf, omme die te orbuerne den menestreels ende pypers van deser stede, ende die an hem den lesten voorsaten besteed waeren te makene, wegbende acht marc, daer voren hy gehad zoude hebben metten fanchoene XXX ponden grooten: alzo dat blycen mach bij der wettelyker copy die daer af passeerde bij den voorseyden leste voorsaten, den vierden dach van wedernaend anno LXXXII: daerup hem aldoe betaelt was XX ponden grooten: ende de welke vier exelen ter date van deser leveringhen waeghen XII maerc, vier onchen troysch dats vier rnaere vier onchen meer dan voorwaerde was, endeditte over de vuile betalinghe metten fanchoene van dien, naer tverclaers van den acte ghescreven up de voorseide copie XVIII 1, Xliii s. gr." De mooie scheden in gedreven leder die dienden tot het bergen van de draagtekens zijn heden nog bewaard in het Museum der Bijloke. Zij werden in 1473 vervaardigd door de Gentenaar Melchior Van den Abeele, waarvan ons geen enkel ander gewrocht is bewaard gebleven, doch te oordelen naar deze vier schrijnen, moet hij een zeer bekwaam vakman zijn geweest. Hun decor stelt de Maagd van Gent voor, met brede mantel, gezeten onder een baldakijn, tussen twee ridders. 217


Zij werden o.a. in de Wereldtentoonstelling van 1913 en in de Tentoonstelling de Gouden eeuw der grote steden, in 1958, geĂŤxposeerd. Het jaar daarop, in 1483 wordt De Bont eerste waardeerder in de nering, en neemt hij een nieuwe leerling, Hannekin (d.i. Jantje) De Bruu in dienst. Hij verbindt zich tegenover diens vader, de jongen "de neeringhe vanden goudsmede te leerne, den termijn van zes jaeren lanc". Vader De Bruu zou een som betalen van zes pond, meer elk jaar 13 schellingen voor het onderhoud. Luidens deze overeenkomst mocht de leerjongen voor de afloop van deze termijn niet gaan werken in den munt of bij een andere meester. Deze laatste voorzorgmaatregel zal wel overbodig zijn geweest want van Hannekin De Bruu hebben wij nergens nog enig spoor teruggevonden, zodat hij zeker geen blijk van talent en vakmanschap zal hebben gegeven. Twee jaar later, in 1485, neemt hij andermaal een leerling in dienst, de genaamde Adriaen Cayn die eveneens spoorloos in de nacht der tijden verdween. In 1486 vervaardigde Cornelis De Bont, hoogstwaarschijnlijk voor de abt van Wijmeersche van de abdij van Baudelo, een zilveren chrismatorium, d.i. een doosje voor de Heilige OliĂŤn. Het stuk is op de voetrand gedateerd en draagt het merkteken van De Bont: een hermelijnstaart (zinspeling op zijn naam) omschreven door een gotische kapitaalletter D. Oorspronkelijk had hij enkel een hermelijnstaart als merkteken, dat hij dan in 1484 wijzigde door het teken met de letter D. te omgorden. Het chrismatoriurn dat amper 19 cm. op 9,5 cm. groot is, heeft de vorm van een gotische kapel, het deksel bekroond met een torentje. Het draagt bovendien het blazoen van Willem van Wijmeersche. Frans De Potter meent ten onrechte dat het om het traditionele proefstuk van De Bont gaat. Wel werd de goudsmid dat jaar gezworene en als dusdanig in de eed van de nering opgenomen. Dit zeer mooi kunstwerk in de XIXe eeuw in de verzameling van de bekende Gentse graveerder Charles Onghena en na diens dood in de collectie van Baron A. de Rotschild die het vermaakte aan het Louvremuseum te Parijs waar het heden nog steeds wordt bewaard. Wij hadden de gelegenheid dit zeldzaam stuk, het enige dat met de vier draagtekens van Cornelis De Bont werd gered, tewonderen in de tentoonstelling Scatdis te Gent in 1956. Het jaar nadat hij dat kunstwerk had geleverd, zag Cornelis De Bont zijn levenswens in vervulling gaan: zijn confreers verhieven hem tot de hoogste waardigheid in de nering; hij werd deken, ambt dat hij gedurende verschillende jaren toteenieders voldoening zou waarnemen, nml. in 1487, 1488, 1494, 1495, 1496, 1497,1499,1500,1501. In 1489 vervaardigde hij een "schoene monstranee van den heleghen sacrament" voor het klooster van de Paters Augustijnen te Gent, monstrans die verguld werd 218


door een andere Gentse goudsmid, Stevin Moerslach, die wij vermeld vinden in 1481in een akte betrekkelijk de bouw van het neringhuis "De Samson" in de Hoogpoort, en die in 1482 waardeerder en in 1483 gezworenen werd. Hij had een natuurlijke zoon, Dienskin, die eveneens in het ambacht der goudsmeden, in 1495, werd opgenomen. Diezelfde Stevin Moerslach ontmoeten wij samen met Cornelis De Bont in een akte van 11 juni 1492. Zij treden er op als bestuursleden van de broederschap van de HH. Antonius en Rochus die aan de beeldhouwer Engelbrecht Crieek een altaar in de Sint-Niklaaskerk hadden besteld. Het is andermaal Cornelis De Bont die, alleen dan, op 15 juli 1497, het saldo van het aan Crieek verschuldigd bedrag vereffent: " ... kent ghehadt ende ontfaen thebbende van Cornelis De Bonte, de somme van XXV gulden te XL gr. tstyc, ter cause van de tafele van sinte Rochus staende in tsente Ni claus kercke". Deze Engelbrecht Crieek ofCriec, was een Gentse beeldhouwer die op 20 oktober 1489 in de nering van de schilders en beeldhouwers werd opgenomen. Hij was in het huwelijk getreden met de zuster van de vermaarde Gentse beeldhouwer Daneel Rutsaert, Margareta, die weduwe was van Gents grootste middeleeuwse beeldhouwer Willem Hughe en van Jan d'Ingelsche. Hij overleed begin 1504 een minderjarige zoon Geertkin achterlatend die wij twee jaar later in Berg-op-Zoom aantreffen. Crieek is de auteur van het hierboven vermeld altaar dat later door de Beeldstormers werd verbrijzeld; hij vervaardigde ook in 1489 een processiekruis voor de Ekkergemkerk. In 1498levert Cornelis De Bont samen met zijn medegezel Jan Bollaert de zilveren prijzen voor het grote landjuweel ingericht door het Sint-Jorisgild, het schoonste, het meest sompteuze van alle feesten en tornooien ooit door het oude schuttersgild ingericht. Duizenden schutters, ruiters, praalwagens defileerden in een tover van kleur voor Filips de Schone en zijn Hof. Antwerpen alleen reeds nam aan de stoet deel met 600 paarden, 100 wagens, 1.700 man. Een dergelijk schouwspel dat de weelde van het Bourgondisch tijdvak, 2 jaar voor de geboorte van Keizer Karel, een laatste maal in een vuurwerk van praal, van goud en zilver resumeerde, hadden de Gentenaren nooit bijgewoond. Zeven weken lang duurden de spelen, aan dewelke schuttersgilden uit 34 Vlaamse en andere steden deelnamen. Dat Cornelis De Bont door de stadsmagistraat werd verzocht z'n medewerking te verlenen en de zilveren prijzen te vervaardigen, bewijst nogmaals de faam die zijn talent hem in de hoogste middens had doen verwerven, want ditmaal was het een opdracht van uitzonderlijke betekenis voor dewelke de overheden bereid gevonden waren meer dan 300 pond uit te geven, d.i. meer dan een half miljoen van onze munt. Het schietspel van 1498, het "Groot landjuweel" zoals men het is blijven noe219


men, was een hoogtepunt in de geschiedenis van de confreers van St.-Joris, maar het luidde ook de aanhef van de zwanenzang van het gild in, dat zich zo diep in de schulden had gestoken, dat het de fantastische uitgaven en kosten allerhande nooit meer volledig te boven kwam. Voor Comelis De Bont en zijn medegezel Jan Bollaert die de zilveren prijzen door de stad besteld, mochten leveren, was het integendeel de levenskans en wij zien De Bont ten andere het jaar daarop een nieuwe eigendom aankopen. De rekeningen van dit schietspel zijn op het stedelijk archief bewaard gebleven en wij treffen er twee posten aan die betrekking hebben op deze prijzen: "Item betaelt Comelis Bonte en Jan Bollaert, goudsmeden, over de leveringhe van de zelvere ende prijsen dienende int voorseide schietspel, belopende in zelvere ende goude, zonder fantchon naer tverclaers van de rekeninghe ende ordonnancie van scepenen ter somme van Ilc LIII lb. x s. j d. gr. Item betaelt den bovenghenomde twee personen over fanchoen van de voomomde prij sen, naer tverclaers vande cedullen van de XX:Ien in Hoymaent XXXI lb. XIX se. I. j d. gr." Van Jan Bollaert (niet te verwarren met een andere Jan Bollaert die op het einde van de XVIe eeuw zijn naam schonk aan een vleugel van ons stadhuis, de zgh. "Bollaertscamer" is dit de enige gekende activiteit. Nochtans moet hij om naast De Bont te mogen optreden, een talentvolle goudsmid geweest zijn; wij weten trouwens dat hij 1491, 1494, 1496 en 1502 gezworene is geweest van de nering. Het zelfde jaar 1498 treffen wij in het atelier van De Bont een Bruggeling als leerling aan, Hannekin Dorninicle, waarover wij geen nadere gegevens kunnen verstrekken: "Comelis Bonte bekent Janne de Peystere in den name ende als dekin van der neeringhe van den goudsmeden binnen deser stede ende ter zelver neeringhe behouf over ende in den name van Hannekin Doroioiele fs Jans te Brugghe zijnen leercnape, twee marc zeivers ende dit rnids dat tzelve Hannekin vry leercnape inde voorn. neeringe ontfanghe es". In 1499 snijdt De Bont een nieuwe en laatste schijf decanaten aan, tot 1501, in zijn nering. Uit die periode zijn ons geen werken of opdrachten bekend, wat enkel wil beduiden dat hij voor het Gents stadsbestuur of openbare instanties of kerken in de stad geen bestellingen uitvoerde. Het gebeurt immers maar zelden dat een spoor is bewaard gebleven van leveringen aan particulieren. Zulks is nochtans het geval voor een in goud gevat turkoois in 1503 door hem aan meester Cornelis Hueribloc, kanunnik te Rijsel geleverd. Ongeveer op hetzelfde tijdstip wordt onze Gentenaar bezongen, naast de grootste Vlaamse meesters Hugo van der Goes, Dirk Bouts en Hans Memling door de kroniekschrijver Jehan Lernaire in diens "Couronne margaritiques" "Approchetoy, orfèvre du duc Charles, Gentil Gantois, Comeille très habile".

220


Na Maximiliaan van Oostenrijk, na Maria van Bourgondië, kan ook Filips de Schone niet lang overschillig blijven voor het geniaal talent van de Gentse goudsmid. Hij bestelt hem in april1504 een zilveren stopfles met lederen schrijn die hij gebruiken zou wanneer hij op jacht ging. Het feit wordt ons bevestigd door een betalingspost berustend in de Rekenkamer te Rijsel: "A Comelis Bonte, orfèvre, demoorant à Gand la somme de cinquante buit livres douze solz sic deniers dudit pris qui deue iui estoit pour ung petit flacon d' argen pesant nnm Illl0 Xe que icellui seigneur avoit fait prendre et acheter de lui pour porter à sa selle quant il aloit à la chasse, au pris de vint neuf solz 1' once, vault Lil l. XVlli s. VId. Item pour la fachon de son mestier dudit flacon, par marchié è lui fait Ill l. XVIs. Et pour ung estuy de cuyr bouli pour mectre ledit flacon XVIll s., font ces trois parties ensemble ladite sommede LVIII l. XII s. VId." Groter eer dan een bestelling van Filips, kon toen een goudsmid of kunstenaar niet te beurt vallen. Het is het laatste werk van de hand van de Gentse goudsmid en graveur dat ons bekend is gebleven. Heeft hij nadien nog veel gewerkt en geproduceerd? Was hij, na een jachtig leven, een bestendige activiteit vroegtijdig versleten? Geen document dat het ons komt vertellen of ons op enig spoor kan brengen. Dat hij een actief lid bleef van de Gentse nering weten wij echter wel, ook dat hij zijn Brabantse oorsprong, zijn geboortestad Breda en zijn aldaar nog gevestigde familieleden niet was vergeten. In 1508 immers zien wij hem een laatste maal officieel optreden om zich borg te stellen, samen met zwager Filips Quareel, voor een familielid afkomstig van Breda, Claeys van Hulthem wanneer deze laatste zich op 11 augustus in de Gentse nering van de goud- en zilversmeden laat inschrijven. Denkelijk heeft een zieke Cornelis De Bont deze neef of kozijn naar Gent laten overkomen in de hoop dat hij na zijn dood, het beroep en de zaak van Comelis in de Lange Munt zou overnemen en voortzetten. Zo is inderdaad uitgevallen. Bij akte van 20 januari 1512 heeft Van Hulthem het huis en het atelier waar De Bont zijn mooiste gewrochten had gecreëerd het huis Ingelborch in de Lange Munt aangekocht om er op zijn beurt het beroep van goudsmid uit te oefenen. Hij werkte herhaaldelijk voor de St.-Martinuskerk van Ekkergem en leverde er o.a. in 1529 twee kelken in verguld koper. De naam van Hulthem prijkt roemvol in de annalen van de nering. Een Jan Van Hulthem werd er, van 1596 tot 1608, meermaals gezworene en een andere telg van de familie, Adriaan Van Hulthem was in de XVIe eeuw een van de meest imponerende figuren van het ambacht. Eigenaardig is het wel dat het Gents stadsbestuur hem in 1559 opdracht gaf een draagteken voor de boden en schalmeiers te vervaardigen naar de vier bestaande exemplaren van Comelis De Bont. Van Hulthem was toen deken van de ne221


ring. Het was het zesde exemplaar want enkele jaren tevoren, in 1552, hadden François Triest en Pieter Franck, steeds naar de oorspronkelijke werken van De Bont, het vijfde stuk vervaardigd dat qua kwaliteit ver beneden de meesterwerken van Comelis lag. Een andere Adriaan Van Hulthem, zoon van eerstgenoemde, komt herhaaldelijk voor als goudsmid. Het is derhalve moeilijk uit te maken wie, vader of zoon, bepaalde werken moeten toegekend worden; daar echter Adriaan die in 1559 het draagteken vervaardigde, toen reeds deken van de nering was, kan men veronderstellen dat hij op dat ogenblik van de jongste niet meer was, zodat hij onmogelijk auteur kan zijn van werken die na 1580 werden gecreëerd, o.a. van het mooi Voordraagkruis uit rotskristal en verguld zilver dat vermoedelijk door Adriaan, zoon in 1585-1586 werd vervaardigd. Het is ook de zoon die in 1599 door de Gentse stadsmagistraat, naar het voorbeeld van zijn oom Comelis De Bont een Wapenrok voor de koning der Moorkinderen leverde, bekroond met de Maagd van Gent die met het rechterbeen ten gronde knielt en de Gentse leeuw omhelst. Dit stuk dat in ons Oudheidkundig Museum berust, is veel zwakker van factuur dan het oeuvre van De Bont. Het werd, zoals blijkt uit de stadsrekeningen Van Hulthem 9 pond 5 sch. gr. betaald, het zilver inbegrepen. Deze van Van Hulthem had in 1578, op last van de St.-Pietersabdij, de vijftakken van een merkwaardig dubbel relikwieënkruis gegoten, waarvan de parels en diamanten enkele jaren later door de lichtgelovige abt De Temmerman aan de dictator Hembyse werd geschonken, in de hoop aldus de abdij van enige aanval van de Beeldstormers te redden. Comelis De Bont, Gents grootste goudsmid aller tijden, overleed in april1510, kort vóór 17 van de maand. Zijn weduwe overleefde hem nog vele jaren, in elk geval was zij nog in leven in 1521 wanneer zij in de jaarregisters vermeld wordt als Lisbette Gheeraert weduwe van Comelis De Bont. Jaren en eeuwen gingen voorbij tot in 1895 de aandacht van het kunstminnend Gent opnieuw werd gevestigd op De Bont en op zijn meesterwerken die in de stedelijke verzamelingen berustten. Een schatrijke verzamelaar, een "miljardair" zoals de kranten toen schreven, bood een som van een miljoen goudfrank voor twee van de zilveren draagtekens van de schalmeiers. Onmiddellijk gingen de poppen aan het dansen: aarzeling van het College, protest van de artistieke en culturele verenigingen, toekomstplannen door hen die reeds het vel van de beer hadden verkocht. "Met dat geld zal de stad dit of dat kunnen verrichten". Uiteindelijk waren er zoveel voorstellen dat het stadsbestuur schrik kreeg: liever niemand iets gunnen dan honderden misnoegden maken, en wijselijk trad de stad de wens van de kunstvrienden bij die aandrongen op een kordate weigering. Aldus werden de meesterwerken op het nippertje gered: zij hadden gedurende enkele weken veel bekijk, ook vanwege de 222


Gentenaren die ze anders nooit een blik hadden gegund. Toen vielen zij opnieuw in de vergetelheid en samen met hen, hun auteur, de geniale Comelis De Bont die wij, vijf eeuwen na zijn aankomst in onze stad, opnieuw op het schild hebben willen verheffen. Pierre KLUYSKENS

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 126 Op 13 Juni 1899 stelde Armand Heins in de rubriek "Burgerlijke gebouwen Onderwijsstraat - XVIe eeuw" in het Frans een fiche op over

Klein Landhuis gezegd "Groenen WaDe" Op St-Pieters-Aalst, nabij de spoorweg van Gent naar Kortrijk en in de richting van Zwijnaarde, niet ver van de spoorwegovergang op de weg die leidt naar dit dorp, ziet men de schilderachtige gebouwen van een klein landhuis dat voorkomt op een plan in vogelvlucht van Gent en zijn omstreken, in 1619 gemaakt door Jacques Horenbault, en de naam draagt "Groenen Walle". Een aardeweg die vertrekt van de Onderwijsstraat komt uit op de grote hof van een hoeve, omringd door gedeeltelijk oude gebouwen, nl. stallingen en de woonst van de landbouwer. Daarnaast is er een kleine laan die over een brug met twee bogen, in steen en in baksteen, leidt naar het landhuis. De omheiningsgracht, waar de brug over ligt, is droog sedert de waterwinningswerken in deze wijk, en overwoekerd door onkruid. Hij loopt langs drie zijden van het tuintje van het adellijk landhuis. Een kleine schoormuur omringd het tuintje langs twee kanten. Hij wordt doorsneden door twee trappen met zes treden die leiden naar een smalle ophoping tussen de tuin en de gracht. De voornaamste gevel, naar het Oosten gericht, waarvan onze schets de silhouet geeft, heeft zeven vensters en een gewelfde deur waarboven zich een nis met een afdak bevindt met een beeld van de Maagd die het kind Jezus draagt. De kroonlijst wordt ondersteund door gemouleerde houten consoles; vier dakvensters worden bekroond door een mooie centrale schouw van een delicaat profiel, aan de uiteinden van de nok, grote bollen geplaatst op een pin. Eveneens in het midden en tegen het gebouw naar de tuin toe, in een gebogen uitsteeksel en beschermd door een klein dak, bevindt zich een stenen spiraalvormige trap die een torentje vormt. Aan iedere zijde van het gebouw zijn er bijgebouwen die een belang vertonen, 223


onder meer links een soort hokje dat zijn oude deur met zichtbaar decoratieve ijzeren banden bewaard heeft. Het interieur bevat een voorportaal met een deur met afgeplatte spitsbogen die links toegang geeft tot een kamer waar men in een muurkast de primitieve schouw ziet. Aan dezelfde kant geeft een andere deur toegang tot een trap die afdaalt naar gewelfde souterrains. Rechts, ook op het gelijkvloers een tweede kamer versierd met Loctewijk XIV-lambrisering. De verdieping is verdeeld in drie kamers, waarvan een kleine met een enkel venster waaraan de oude luiken gevestigd zijn, nog voorzien van hun mooie ijzeren sierbanden en klinken van de XVIe eeuw. "T goet ten groenen walle, ligghende ronthomme besloten in zijne wallen" wordt vermeld in de "Heerelicken en erfuelicken Rentebouck campeterende der exemple abdije van Sinte Pieters" als betalende een rente van 8 d. ob. par. ten bate van de St-Pietersabdij. Het behoorde in de XVIIe eeuw toe aan de familie Flanier en ging opvolgentlijk over op de Servranckx (1713) en de Ghellinck (1764-1787): het is heden de eigendom van Mde. baron Léon van Pottelsberghe de la Potterie. Archieven van de Staat, fonds St-Pietersabdij, n° 177, kaart no 5. Het cliché hierboven is een reductie van de plaat die voorkomt in A.Heins, Vieux co ins de Gand. Nota van de Redactie Ten Groenen WalIe verdween in 1937 voor de bouw van het A.Z.

224


VOOR U VERZAMELD UIT 31 600 EDITIES VAN DE "GAZETTE VAN GENT". HET MONUMENT AAN KONING ALBERT I

Ditjaar staat in het teken van het 175-jarig bestaan van BelgiĂŤ als onafhankelijke staat. Om op die actualiteit in te spelen, voelde ik me dan ook bijna verplicht op zoek te gaan naar een thema dat zowel het Vorstenhuis als de stad Gent belicht. Niet erg moeilijk om van een dergelijke combinatie een schoolvoorbeeld te vinden. Geniet alvast mee van de verwikkelingen rond de oprichting van het gedenkteken ter ere van koning Albert I, die meteen na zijn tragische val te Marche-les-Dames op 17 februari 1934 ontstonden.

2maart 1934 De Federatie der Handelaars van Gent heeft volgende brief geschreven aan het stadsbestuur: "Een grote slag trof het vaderland. Onze geliefde vorst is niet meer. Nu eerst beseffen velen welke erkentelijkheid wij aan onze koning, in het buitenland de Wijze Man genaamd, verschuldigd zijn. Hoe moeten wij zulks vereeuwigen? In andere steden van ons land prijkt een standbeeld van onze vorst. Waarom zou Gent geen monument van de Koning-Soldaat en de grote mensenvriend hebben? De Federatie der Handelaars van Gent heeft haar steun beloofd aan het comiteit dat van hogerhand zal moeten gevormd worden. De hovingen van de Wilsouplaats lenen zich prachtig voor zulk ontwerp. Indien de dagbladen de tolk willen zijn om het aan de bevolking kenbaar te maken, mag men verzekerd wezen dat de stad en meteen de provincie OostVlaanderen een monument zal bezitten dat de verheerlijking van haar vorst voorstelt."

10 maart 1934 Op 6 maart heeft het Comiteit tot Verdediging van Gent-Zuid een schrijven gericht aan het stadsbestuur: "Door de dagbladen hebben wij vernomen dat de Federatie der Handelaars van Gent, waarbij de meeste handelaars van onze wijk zijn aangesloten, de wens heeft uitgedrukt dat ten spoedigste een commissie zou gevormd worden om in het Zuiderpark een groots monument voor onze geliefde koning op te richten. Dat voorstel heeft de volledige bijtreding van onze stadsgenoten. Wij durven intussen uw goedkeuring vragen voor een tweede voorstel. De Statie225


straat heeft geen reden die naam nog te dragen, aangezien de statie is afgebroken. Wij stellen voor die straat de naam te geven van President Wilsonstraat. De huidige Wilsonplaats zou dan de naam kunnen krijgen van Koning Albertplaats. Aangezien in het belendend park een monument zou opgericht worden ter ere van onze overleden koning, zou die benaming dus zeer wel overeen komen. Men zou van die gelegenheid kunnen gebruik maken om het gedeelte van de Dierentuinlaan tot de Muinkdreef Frankrijklaan te benoemen, daar langs die kant sedert tientallen jaren geen dierentuin meer bestaat. Het overige deel zou ter herinnering aan de zoĂślogische hof de naam Dierentuinsquare kunnen krijgen. Al de lanen van het Zuiderpark zouden namen dragen van oorlogshelden en generaals die onze heldhaftige koning hebben geholpen bij de overwinning in 1918. Hopende dat deze nederige vraag uw goedkeuring zou kunnen wegdragen, groeten wij U, enz." 19 maart 1934 De Federatie der Handelaars van Gent, die zich steeds gans belangloos tewerk stelt om wel te doen voor de stad, heeft de idee vooropgezet een monument aan wijlen koning Albert op te richten. Die gedachte vond seffens weerklank en verscheen in alle Gentse en in veel binnenlandse bladen. Talrijke maatschappijen hebben reeds door giften getoond dat zij willen helpen, maar dat is niet voldoende, er moet actie aan de dag worden gelegd. Lijsten worden in omloop gebracht, feesten ingericht, enz. Men zal onmiddellijk overgaan tot een ernstige propaganda. Te Gent zal een monument prijken, wat men er ook tegen opwerpt.

5 april1934 De eerste lijst met stortingen voor het monument ter ere van de overleden vorst Albert I heeft een totale som van 72 094 frank opgebracht waaronder: - 10 000 frank door de Union des HĂłteliers-Restaurateurs et CafĂŠliers van OostVlaanderen, de Federatie der Handelaars van Gent en de heer Jean de Lannier, voorzitter van het oprichtingscorniteit; - 5000 frank door graaf en gravin Dorsan-Goethals, het korps der pleitbezorgers van het tribunaal van eerste aanleg, de Gentse sectie der pasteibakkersbazen en het Comiteit tot Verdediging van Gent-Zuid.

10 april1934 Men staat op het punt met Brussel een akkoord te bereiken aangaande het ge226


denkteken aan de betreurde vorst Albert, opdat de gelden te Gent zouden blijven. De stortingen welke onder voorzitterschap van de heer gouverneur door het provinciaal comiteit ingezameld zijn, worden bestemd voor het monument te Brussel of te Gent, vermoedelijk voor de laatst genoemde stad.

29 april 1934 Gisteren had in het gouvernementshotel onder voorzitterschap van de heer gouverneur een zeer talrijk bijgewoonde vergadering plaats, om een provinciaal comiteit samen te stellen tot het oprichten van een monument aan koning Albert. Het Nationaal Comiteit, door de eerste minister te Brussel aangesteld, heeft de beslissing genomen dat monumenten zullen opgericht worden in de negen hoofdplaatsen van de provincies, een groter monument in deY zerstreek en een memoriaal aan de rotsen van Marche-les-Dames. De heer de Lannier, voorzitter van het comiteit dat te Gent het initiatief nam, vroeg of er eensgezindheid bestaat om het eerste comiteit in werking te houden, het geld dat opgehaald wordt te besteden voor een monument te Gent en de uitvoering toe te vertrouwen aan een Gentse of Oost-Vlaamse kunstenaar. Deze vragen werden door de gouverneur beaamd. Voor het ontwerp zal een wedstrijd worden uitgeschreven. Men denkt 300 000 frank nodig te hebben.

7 mei 1934 Het comiteit voor het monument aan koning Albert heeft de vraag gesteld of het mag opgericht worden in het park van Gent-Zuid. Er werd nog geen besluit genomen. Veel artiesten wachten met ongeduld op de plaatsaanduiding, zodat ze een ontwerp kunnen uitwerken dat in volstrekte harmonie is met de omgeving.

3juni 1934 Vrijdagavond vergaderde het actiecomiteit dat zich beijvert voor de oprichting van een gedenkteken aan onze overleden vorst. Ze bespraken toestand die werd geschapen door de Stichting van de Albertinabibliotheek te Brussel. De volgende mededeling werd aan de pers gegeven: "Het actiecomiteit heeft besloten een brief te richten aan de heer gouverneur in zijn hoedanigheid van voorzitter van het provinciaal comiteit, om zijn aandacht te vestigen op de gans bijzondere toestand waarin het Gents comiteit zich bevindt. 227


Het doel van de schenkers was immers wel uitsluitend het oprichten van een gedenkteken te Gent. Het verkeert dus min of meer in verlegenheid voor wat betreft de eerbiediging van de doeleinden der schenkers." Het comiteit doet eveneens gelden dat Gent geen enkel gedenkteken bezit van het Koninklijk Huis. Niets belet echter de medewerking van de Gentse bevolking aan de Stichting van de Albertinabibliotheek.

6juni 1934 Te Brussel schijnen ze niet ingenomen te zijn met de vurige wens van de stad Gent om een monument in te huldigen dat aan koning Albert is gewijd. Iedere Gentenaar vraagt zich in gemoed af waarom de stad wordt uitgesloten door te Brussel een Albertinabibliotheek op te richten, als Antwerpen reeds sedert lang een monument ter ere van koning Albert bezit en Luik de grootse schepping van het Albertkanaal. Vergeten ze te Brussel dat de Wereldoorlog te Gent een einde nam? Dat Gent de eerste stad was waar de koning zijn plechtige intrede deed na de wapenstilstand en de Gentenaars aan deze historische feiten een blijvende herinnering willen? Het Nationaal Comiteit zou er naar streven dat al de gelden die door het provinciale comiteit van Oost-Vlaanderen bijeen worden gebracht, zouden ten goede komen aan de op te richten Albertinabibliotheek. Het schoon initiatief dat door de stad werd ingezet, zou dus op moeilijkheden stuiten. In vaderlandse middens laat men zijn ontevredenheid blijken en dagelijks rijzen uitingen op van mensen die hun gelden terugeisen. Niemand is geestdriftig gestemd voor de combinatie van de Brusselaars.

23juni 1934 Door de stedelijke overheid werd een bezoek gebracht aan de plaats waar het Ros Beyaert zich bevindt. Het stadsbestuur was vergezeld van de kunstenaar Domien Ingels, die het werk aldaar uitvoerde en de heer Bourgeois, bestuurder van de beplantingsdienst. Het bezoek had tot doel de mogelijkheid te onderzoeken om aldaar het gedenkteken op te richten aan onze geliefde en betreurde koning Albert en het Ros over te brengen naar de Maria-Hendrikaplaats. Van dit plan is echter afgezien, omdat het ontwerp niet te verwezenlijken is. De grote onkosten zouden 30 000 frank belopen en de moeilijkheden van de verplaatsing zijn niet te overkomen als men nagaat dat het Ros rond de 10 ton weegt. In tegenspraak met wat beweerd wordt, kan er geen kwestie van zijn het gedenkteken aan koning Albert buiten de stad op te richten. De beste plaats is reeds

228


door vele van onze stadsgenoten aangeduid in de hovingen van de gewezen Zuidstatie.

22juli 1934 Burgemeester Crommen van Ledeberg heeft in de gemeenteraad verklaard dat de algemene wens tot het openen van onderhandelingen over de aansluiting bij Gent kenbaar gemaakt werd aan het schepencollege van de stad. Kort daarop is een dienstoverste van het Gentse stadhuis enkele inlichtingen en de volledige lijst van de door Ledeberg aangegane leningen komen vragen. Die werd door het Gemeentekrediet aan Gent overgemaakt. De heer Vander Stegen, burgemeester van Gent, staat niet vijandig gezind tegenover de vooruitgezette aanhechting, maar deze kan zo maar niet op stel en sprong geschieden. Er zal door de beide besturen veel gecijferd en bestudeerd moeten worden en een eventueel vergelijk zal aan de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen voor advies moeten worden overgemaakt. Indien de aanhechting er uiteindelijk komt, meende burgemeester Crommen dat het Gentse bezwaar tegen het oprichten van het gedenkteken aan koning Albert buiten de stad, in het midden van de aan te leggen Albertplaats aan de Pynaertkaai te Ledeberg, tegelijk van de baan zou zijn!

13 augustus 1934 Voor een monument aan koning Albert te Gent beschikt het actiecomiteit op dit ogenblik over een som van 137 206 frank. Na de vakantiedagen wordt een nieuwe, flinke werking op touw gezet. Er zijn genoeg lijsten in handen en men hoopt op een goed onthaal. Ook staat het nu vast dat het bedrag enkel zal dienen tot het oprichten van een monument te Gent. Stortingen kunnen gedaan worden op het adres van de heer Van Aise, Coupure 24, postcheck 182.068.

12 september 1934 Het actiecomiteit tot het inzamelen van gelden voor het oprichten van een gedenkteken aan de betreurde vorst Albert, heeft een schone gift ontvangen van een twintigtal grote blokken blauwe arduin van Ecaussines. Ze vertegenwoordigen een gewicht van circa 60 ton en werden geschonken met de bedoeling die te gebruiken voor het voetstuk van het monument.

27 oktober 1934 Te Gent werd met het doel een ruiterbeeld op te richten voor koning Albert, een wedstrijd uitgeschreven onder de kunstenaars. De bekende Gentse beeld-

229


houwer Domien Ingels heeft besloten aan de wedstrijd deel te nemen en is reeds klaar met de maquette van zijn ontwerp. Het voorziet in een voetstuk van 5 m hoogte uit blauwe arduin, met een ruiterbeeld van 5,70 m, zodat het geheel een hoogte van 10,70 m zal bereiken. Het beeld stelt de koning voor, groetend met de sabel. Het is buitengewoon gelijkend en maakt indruk door zijn grootse opzet. Tegen het voetstuk zal een allegorisch beeldhouwwerk worden aangebracht ter herinnering aan de gesneuvelden en ter ere van de oorlogsverminkten. Het zal ook het wapenschild van het Belgisch Vorstenhuis dragen en een tweetalig opschrift.

19 november 1934 De kwestie van het oprichten van een gedenkteken aan koning Albert te Gent is tot hiertoe nog niet opgelost. Het Nationaal Comiteit nam nog geen beslissing. De vier hoofdplaatsen Luik, Aarlen, Bergen en Gent weten nog niet wat hen te doen staat met de ingezamelde gelden. De heer burgemeester is zinnens binnenkort naar het ministerie te gaan om een afdoende beslissing te vragen. Men hoeft inderdaad te weten waaraan zich te houden.

28 januari 1935 Op de nieuwste lijst van de inzameling der gelden voor het gedenkteken aan wijlen koning Albert staat onder andere de gift van 1000 frank vermeld door het beheer van de Gentse trammaatschappij.

11 februari 1935 Waar het Gentse gedenkteken aan wijlen koning Albert zich zal verheffen wordt door het bevoegd comiteit beslist. Heel waarschijnlijk worden de hovingen van Gent-Zuid daartoe verkozen. Welke vorm het monument zal hebben wordt dan meteen bepaald. Er zijn heel wat voorstanders van een ruiterstandbeeld. Er zijn echter ook personen die menen dat een dergelijk monument vieux jeu is en dat er naar een modemere en uitdrukkingsvollere verwezenlijking dient te worden gestreefd. Sommigen zijn het oordeel toegedaan dat men om het dĂŠjĂ vu gevoel te keer te gaan, wellicht zou kunnen onderzoeken of het niet zou passen onze beminde en betreurde vorst als bergbeklimmer uit te beelden. Dit ontwerp zou op grootse, indrukwekkende wijze kunnen verwezenlijkt worden en meteen de allegorie van wijlen koning Albert omvatten: Steeds hoger! Excelsior! Een massa rotsblokken, met aan de spits de onvergankelijke figuur van onze grote vorst, zou meteen het tragische einde van koning Albert in herinnering brengen. 230


11 mei 1935 Met de heer staatsminister Lippens, die tevens voorzitter is van de raad voor het oprichten van de Albertinabibliotheek te Brussel, werd een overeenkomst getroffen waarbij de stad Gent een gedenkteken aan de betreurde vorst zal mogen oprichten. Er werd besloten dat de gestorte gelden voor het monument de bestemming niet zouden te buiten gaan. Het actiecomiteit richt dus een oproep tot de bevolking, om het hare bij te dragen tot verwezenlijking van het ontwerp. Maatschappijen en schoolhoofden die nog lijsten in handen hebben, worden vriendelijk verzocht deze in omloop te stellen en feesten in te richten waarvan de opbrengst zou mogen dienen voor het monument. De som van 235 000 frank die reeds werd samengebracht is nog ontoereikend om een groots ontwerp op te richten dat waardig is aan koning Albert.

23juni 1935 De wedstrijd voor het monument aan koning Albert werd op 20 juni bekend gemaakt en is open voor de Belgische kunstenaars in Oost-Vlaanderen. De meeste vrijheid wordt hen overgelaten ten aanzien van de opvatting van het werk, zowel in zijn plastisch ontwerp als zijn ideologische evocatie. Het gedenkteken zal opgericht worden in het park van Gent-Zuid. De maker heeft de vrijheid een bepaalde plaats naar zijn goeddunken voor te stellen op het deel dat zich uitstrekt van de zuilenrij tot aan de Wilsonplaats. Aan de mededingers die het vragen zal een plan op schaal van het park afgeleverd worden door de heer Everaert, secretaris van het provinciaal comiteit voor monumenten en landschappen. De te gebruiken materialen moeten van Belgische oorsprong zijn. Een lot granietblokken welke aan het actiecomiteit behoort, is in voorraad. De rangschikking van de onderwerpen zal gedaan worden door een op tijd en stond te benoemen jury, welke voor de helft wordt samengesteld uit leden die in de provincie verblijven en voor de andere helft uit leden, geboren buiten de provincie. In elk geval zal de jury minstens voor 50 % beroepskunstenaars bevatten. Drie premiĂŤn zullen toegekend worden in orde van rangschikking: 3000 frank voor het tweede beste ontwerp, 2000 frank voor het derde, 1000 frank voor het vierde. De inlevering van de ontwerpen in de Koninklijke Academie van Schone Kunsten te Gent, moet geschieden van 1 tot 3 oktober 1935. Geen enkel ontwerp zal na die dagtekening nog worden aanvaard. De tentoonstelling van de ontwerpen zal door de pers worden aangekondigd en gedurende 15 dagen open blijven. 231


1 juli 1935

Sedert men de zekerheid heeft bekomen dat te Gent een monument aan koning Albert in het Zuidpark zal opgericht worden en daarvoor een prijskamp tot oktober open is verklaard, wordt in verschillende dekenijen een grotere werking op touw gezet. Het actiecomiteit kan zich verheugen in nieuwe giften: de steden Sint-Niklaas en Dendermonde schonken samen een som van 30 000 frank, de stad Aalst 10 000 frank en de gemeente Maldegem 1 500 frank. Voorzeker zullen de andere steden buiten het arrondissement Gent ook wel het hunne willen bijdragen om in de Afteveldestad een groots monument voor onze geliefde koning te laten oprijzen. 5 oktober 1935

Reeds 25 ontwerpen zijn ingediend voor het gedenkteken aan koning Albert, waaronder vier van Van den Hende, twee van Domien Ingels, Antheunis en Van Houtbrouck, één van Sarteel, Piette, Cantré, enz., alsmede vijf van ongekenden. De jury is samengesteld uit de heren Henri Van de Velde, bestuurder van het Instituut voor Decoratieve Kunst te Brussel, Ernest Wynants, beeldhouwer te Mechelen, Horta, bouwkundige te Brussel, Wansaert, beeldhouwer te Brussel, Jules de Bruycker, kunstschilder te Gent, Valerlus de Saedeleer, kunstschilder te Etikhove, Joseph De Smet, kunstschilder te Gent, De Jaegher, schepen van Schone Kunsten en generaal Grade. 10 oktober 1935

Dinsdag werd de officiële opening van de tentoonstelling der maquettes voor het monument aan koning Albert in de Koninklijke Academie van Schone Kunsten voorafgegaan door een bezoek van de kunstcritici. Geen enkel onderwerp werd aanstonds gepast gevonden voor de definitieve uitvoering of kon goedgekeurd worden als volledig beantwoordend aan het doel. Bij het zien van de grote verzameling werken heeft men een gedachte welke moeite en inspanning de artiesten zich hebben getroost. Het besluit zal dan ook heel wat ontgoocheling hebben teweeg gebracht. Het gegeven was lastig: een monument ontwerpen dat waardig is aan de koning, geplaatst moet worden in het grootse kader van de hovingen, zowel de kunstkenners als het publiek moet bevredigen en amper 300 000 frank mag kosten. De artiesten die allemaal hun werk onder pseudoniemen vertonen, zijn hun ingevingen langs diverse wegen gaan zoeken. Het ruiterstandbeeld werd als vorm het meest verkozen en beantwoordt wellicht het best aan de algemene verwachting. 232


Eén enkele artiest had de gedachte, slechts het reusachtig gestyleerd hoofd van de vorst weer te geven. Zulke moderne opvatting is echter weinig in overeenstemming met de noodwendige impressie van de zo lichte, bebloemde omgeving van Gent-Zuid en mist fijngevoeligheid. Anderen zochte effecten op architectonisch gebied en schiepen vormen zoals een kleine tempel of erekoer. Ze stralen over het algemeen overdrijving uit en een gemis aan originaliteit. Een naïeve maar roerende opvatting is het rechtstaande beeld van de koning, met de hand op het hart, het andere in de houding van een eedaflegging. De eigenaardigste schepping is evenwel een monument met koning Albert gezeten in toga zoals een Romeinse keizer. Een breed werk treft door de grootse opvatting, een soort monumentale omgeving van het ruiterbeeld van de koning. In enkele beelden herkent men de hand van een beroemde dierenbeeldhouwer. De heer schepen De Saegher verklaarde dat de jury de beeldhouwer Piette, de architect Lippens en de heren Cantré en Domien Ingels voor een eventuele premie aan het comiteit had voorgesteld. De heer Van de Casserie, secretaris van het comiteit dat voor het monument ijvert, wil dat al de mededingende artiesten een vergoeding zouden ontvangen. De inspanningen waren groot en de kosten moeten voor sommigen zeer hoog zijn opgelopen, zoals voor degene die zelfs een miniatuurvijvertje met water in de maquette heeft aangebracht. Jammer genoeg kan er van de uitvoering van het monument nog geen sprake zijn, daar al de artiesten het budget met onmogelijke sommen overtreffen. 2 februari 1936 Het actiecomiteit voor het monument aan koning Albert had de heren Domien Ingels en Metdepenningen uitgenodigd hun ontwerpen met de verlangde wijzigingen in het begin van de maand maart opnieuw neer te leggen. Ook was er het verlangen van de jury om de artiesten nogmaals een ontwerp te laten voorleggen. Zulks is nu reeds de derde maal. Het moet voor hen erg vervelend zijn, gedurig te moeten herbeginnen en niemand ziet in waar zulks naartoe gaat. Er waren de laatste maal drie ontwerpen, waarvan er één bij eenparigheid werd afgewezen. In het algemeen had de jury zich uitgedrukt ten gunste van een ontwerp in arduin met bronzen beeld van onze vorst, ter hoogte van 10 meter. Een derde ontwerp genoot de belangstelling van twee van de acht juryleden. Het zou een massief blok in steen wezen voor het ganse beeld. Of dit de goedkeuring kan verwerven wordt sterk betwijfeld. De ganse bevolking drukte zich uit voor een monument in brons. Antwerpen heeft er één, Brussel zal er één hebben en Parijs is bezig aan een bronzen beeld. Waarom zou men te Gent weeral anders doen? 233


Het is zeer spijtig dat men de zaak op de lange baan schuift. Elkeen wenst dat men eens klaar en duidelijk zou spreken over een bronzen beeld in het Zuidpark. Een jurylid wou gans opnieuw beginnen voor nog andere maquettes. We hebben reeds dertig ontwerpen en dan zouden we voor de keuze uit vijftig staan. Dit alles schijnt iedereen onbegrijpelijk.

6 februari 1936 De twee kunstenaars die bij de wedstrijd hun maquettes in aanmerking zagen komen werden door het actiecomiteit verzocht hun ontwerp wat te wijzigen en een paar delen voor uitvoering op te maken, zoals het hoofd van de koning. Ze moeten de wijzigingen aan hun bestaande maquettes aanbrengen, anders zou het weer een nieuwe kampstrijd worden.

20 februari 1936 De beeldhouwer Jules Van Biesbroeck diĂŠ thans terug te Gent woont, heeft met het oog op de oprichting van het Albertgedenkteken een ontwerp geboetseerd dat op dit ogenblik in een winkelraam van de Veldstraat is tentoongesteld. Het is een zwierig uitgevoerde maquette op een architectonisch voetstuk. Het ontwerp werd niet aangeboden op de prijskamp, omdat de kunstenaar op 1 januari 1935 niet terug als inwoner van Gent was ingeschreven.

6maart 1936 Gisteren namiddag heeft de jury die gelast was met het kiezen van een ontwerp voor het monument aan koning Albert bij eenparigheid van stemmen beslist de maquette te verkiezen van de heer Domien lngels, beeldhouwer te Drongen. Het ontwerp voorziet een bronzen ruiterstandbeeld van 5,50 m lengte op een voetstuk van 6,50 m hoogte. Het indrukwekkend geheel wordt in het park van Gent-Zuid geplaatst en waarschijnlijk ingehuldigd op 17 februari 1937, de derde verjaardag van koning Alberts dood.

14 maart 1936 Verleden zondag en geheel de week kwamen honderden nieuwsgierigen in de Lakenhalle het prachtig werk van beeldhouwer Domien logels bezichtigen. De maquette zal er nog blijven tot en met zondag 15 maart.

23 maart 1936 Nu het ontwerp van Dornien Ingels bepaald aangenomen is rijst de vraag waar het gedenkteken verrijzen zal. De bijzondere commissie zou het willen geplaatst zien aan de Wilsonplaats, rechtover de hovingen van Gent-Zuid. Het gemeen234


tebestuur deelt echter die zienswijze niet en wenst het monument in een meer gepast kader middenin de hovingen zelf ruimte te verlenen. Het staat echter van nu af aan vast dat het gedenkteken in het park komt. Meteen wordt dan aan de tuin welke zich uitstrekt tussen de Wilsouplaats en de Raveschootstraat de benaming Square Albert I gegeven.

31 maart 1936 Men is het nog niet eens over de plaats waar het monument van koning Albert zal verrijzen. Het wordt nochtans algemeen voorspeld dat de wijk van GentZuid de grote eer zal krijgen, ofwel in het park, ofwel aan de Wilsonplaats. Teneinde alle twist te vermijden in de schoot van een inrichting welke reeds zoveel voor dit edel werk deed, werd in volle eensgezindheid met de Commissie van Monumenten en Stadszichten besloten, morgen om 11 uur de maquette van het monument in de ontworpen afmetingen op verschillende plekken van de Wilsouplaats en het park te plaatsen, om zich rekenschap te kunnen geven van het bekomen effect. Het publiek zal deze werkzaamheden mogen bijwonen en wij vragen reeds hun mening te laten kennen. Graag zullen wij hun zienswijze meedelen. Als het weder van de partij is voorziet men dat de proefnemingen amper een uur zullen in beslag nemen. Wij hopen dus dat weldra alles in orde komt en men aanstonds met de verwezenlijking van het monument zal kunnen aanvangen. De bezoekers van het Zuidpark hebben reeds voor enkele maanden de verbeteringen vernomen op het gebied van de verlichting der lanen en het plaatsen van zeer kunstige en tevens praktische lichtkolommen. Nu werden twee proefkolommen geplaatst, teneinde het esthetisch effect te zien en de proef was bevestigend. Gisteren begon het bestuur van de wegenis met het gereed maken van de elektrische leiding. Morgen worden de eerste vier kolommen opgericht, zodat men dezelfde avond aan het begin van het park een prachtig resultaat zal verkrijgen. Het bestuur van cinema Capitole laat tevens weten de proef met een grote luidspreker te willen opluisteren en van 7 tot 8 uur een klein concert te geven. Het programma zal volledig gewijd zijn aan enkele schone toondichten over licht. Men zal als eerste stuk de Ode aan de maan laten horen, een gewrocht van Claude Debussy.

2 april1936 Ach, die aprilgrappen over ruiterbeeld, parkverlichting en lichtmuziek! Hoe onschuldig toch zijn die in vergelijking met de farcen die onze wetgevers dag in dag uit bedenken en ons duur doen betalen!... 235


30mei 1936 Het actiecomiteit voor het gedenkteken van de overleden vorst heeft op de voorgestelde plaats in het Koning Albertpark ter hoogte van de Dwarsstraat (* thans Guldensporenstraat) een proef gedaan. Met materiaal dat door de dienst van de elektriciteit ter beschikking was aangeboden, heeft men een soort modelvorm gemaakt die de hoogte en grootte van het monument moest verbeelden. Onder de talrijke aanwezigen bevonden zich de heer schepen De Saegher, voorzitter van de commissie die het ontwerp van beeldhouwer lngels goedkeurde, rechter de Lannier, voorzitter van het comiteit tot het oprichten van het gedenkteken, De Vos, arrondissementscommissaris, Vaerwyck, provinciale bouwkundige en mejuffer De Buck, secretaresse van de heer gouverneur Ingenbleeck. De samenstelling van het gedenkteken droeg de goedkeuring weg van de aanwezigen.

19 juli 1936 Nog altijd wordt er geredetwist over de kwestie van het monument aan koning Albert en de geschiktste plaats daarvoor in het Zuidpark. Men mag niet uit het oog verliezen dat het park zijn huidig uitzicht niet behouden zal, maar binnen enkele jaren een gans ander schouwspel zal bieden, wanneer bomen en struiken hun wasdom zullen hebben bereikt, terwijl het monument er prachtig moet in voorkomen.

26 september 1936 De werken voor het oprichten van het groots monument aan koning Albert namen enkele dagen geleden een aanvang. Het zijn de heren ondernemers Van de Kerckhove en Gilson die met de uitvoering er van belast zijn. Voor het voetstuk, een ontwerp van de heer De Bondt, worden de nodige delvingen gedaan en de betonwerken hebben een grote omvang. Het zal bekleed worden met arduinstukken en rond het geheel komt een arduinen boord. De delen van het ruiterbeeld zelf zijn reeds in de gieterij en dat bronswerk zal omtrent 7 ton wegen. De heer Ingels heeft in zijn werkhuis het bezoek ontvangen van twee afgevaardigden van het Koninklijk Huis, die hun hoge voldoening over de treffende gelijkenis uitdrukten.

28 september 1936 De inhuldiging van het koning Albertmonument in de hovingen van Gent-Zuid zal in het begin van de maand mei 1937 geschieden. Men voorziet een monsteroptocht van vaderlandslievende maatschappijen met vaandels en de uitvoering door ruim 1000 zangers van een cantate welke voor die gelegenheid zal wor236


den getoondicht door meester Oscar Roels. Begin mei werd verkozen omdat het dan nog gemakkelijk gaat om over schoolkinderen te beschikken, wiens lieve stemmen dan aangevuld worden door geschoolde, volwassen organen. 11 oktober 1936 Binnen de afsluiting in het Koning Albertpark is reeds een hele verandering te bespeuren. De werken voor het voetstuk van het monument vorderen, maar worden niet overhaast doorgezet. Men moet het metselwerk dat een gewicht vertegenwoordigt van meer dan 120 ton de tijd laten stilletjes te drogen. Vooraf heeft men als fundering een groot netwerk in de grond gelegd en er een laag cement ingegoten van 70 cm dikte, 9 m lang en 5 m breed. Daarop komt een dubbele wand metselwerk, dat de monumentale trap van het eigenlijke voetstuk zal vormen. Dat voetstuk in gewapend beton bevat in het midden een soort zuilengang die toelaat dat men voor nazicht onder het beeld kan gaan. Onder het geheel is een waterloop die nog bestond uit de tijd van de statie en nu kan benut worden om het water weg te leiden. Boven die zuilengang komt op 6 m hoogte het ruiterbeeld dat op zichzelf 5,70 m bedraagt, zodat het geheel11,70 m bereikt. Het zal het grootste en hoogste standbeeld wezen dat in BelgiĂŤ voor onze vorst wordt gebouwd. Tegen het metselwerk en de betonnen zuilengang zullen de arduinstukken worden aangebracht, zodat het voetstuk er geheel zal door omsloten wezen. Reeds is de buste van de vorst gereed en twee delen van het paard. Er zijn samen 14 delen te gieten. Na nieuwjaar zal de firma Verbeyst daarmee klaar zijn en zal het bronzen beeld zelf in drie of vier samengestelde delen ter plaatse worden gebracht. De kunstenaar Domien Ingels is nu aan een kleine maquette bezig voor de elektriciteitswerken. In een donkere kamer geplaatst zullen de stadsingenieurs met kleine lampen en materiaal een belichting bestuderen voor het monument. Dat werk zal uiterst verzorgd moeten worden, als men bedenkt dat het zo hoog komt als de elektriciteitspaten die de laatste dagen in het park geplaatst zijn. Verder werden door de heer Bourgeois van de beplantingsdienst reeds inlichtingen ingewonnen, daar hij rond het begin van mei een groot aantal bloemen rond het monument zou willen aanbrengen. Er zijn nog immer maatschappijen en bijzonderen bij wie het actiecomitĂŠ durft aankloppen. Men wil onder geen voorwendsel dat de stadskas voor het oprichten van het gedenkteken tussenkomt. Het comiteit wil het in naam van de bevolking van Gent en de provincie als gift aan de zorgen van de stad opdragen. 22 januari 1937 In de laan van het park tussen de Wilsouplaats en het deel naar het monument 237


van koning Albert, zijn eenvoudige doch sierlijke kolommetjes geplaatst met witte, matglazen bollen voor de verlichting. Daarmee is gans dit prachtig park voltooid.

1 april1937 Op 9 mei wordt het gedenkteken aan koning Albert ingehuldigd. De inwoners van Gent en de provincie Oost-Vlaanderen mogen fier zijn over de bekomen uitslag van hun geldelijke bijdrage. Het voetstuk is gereed, op enkele kleine veranderingen aan de arduinstukken na. De heren Domien Ingels, Albert De Bandt en Rigelle die de aardewerken uitvoerde, verdienen alle lof voor het werk dat in zes maanden werd opgebouwd.

10 apri11937 Het ruiterbeeld van koning Albert werd vrijdag door de zorgen van de heer Verbeyst naar Gent overgebracht. Gespecialiseerde werklieden zijn nu bezig de verschillende delen van het standbeeld te plaatsen. Het bronzen paard zal maandag aanstaande op het voetstuk worden bevestigd en de buste van de koning op woensdag 14 april. Door de politie van de vierde wijk is dag en nacht een bewakingsdienst ingericht. Het gemeentebestuur heeft besloten het monument niet dadelijk met een bloemenpark te omringen, daar men vreest dat alles onder de voet zou worden vertrappeld. Het zallater aangelegd worden. Men wou de troepen van het garnizoen doen defileren voor het monument, maar men heeft er moeten van af zien, daar het op die datum in het kamp van Beverlo is.

13 apri11937 Gisteren werd in de hovingen van de gewezen Zuidstatie het prachtig ruiterstandbeeld van koning Albert op zijn voetstuk geplaatst. Beneden wacht nu nog het borstbeeld, dat na de plaatsing van het paard op het zadel zal worden vastgeklonken.

20 april 1937 De plechtige inhuldiging van het Koning Albertgedenkteken zal vereerd worden met de tegenwoordigheid van de heren ministers van Openbaar Onderwijs, Binnenlandse Zaken, P.T.T. en Nationale Verdediging en graafLippens, minister van staat. De militaire afvaardigingen van de provincie Oost-Vlaanderen met het muziekkorps van het tweede linieregiment, zullen op twee rangen plaatsnemen rondom het monument. De genodigden hebben langs de verlenging van de Dwarsstraat 238


toegang tot het gedenkteken. Een tribune die aan de overheden voorbehouden is, zal geplaatst zijn rechtover het monument. De invaliden en oud-strijders, koninklijke en vaderlandslievende sociÍteiten, schoolkinderen en vreemde delegaties zullen onmiddellijk achter de soldaten de plaatsen innemen welke hen door de commissarissen worden aangeduid. Om 11 uur stipt zal de ceremonie beginnen met de aankomst van de vertegenwoordiger van Z. M. de koning. Daarna zal het ruiterstandbeeld ontsluierd worden bij het spelen van de Brabançonne. lnhuldigingstoespraken worden gehouden door de voorzitter van het comiteit en de burgemeester. De vertegenwoordiger van de koning zal de kroon van Z. M. aan de voet van het gedenkteken neerleggen. Daarna wordt de bronzen kroon van de invaliden en de oud-strijders onthuld. Ze zal aan de voet van het monument worden vastgehecht. Het muziekkorps voert intussen de Heldenmars van Haendel uit, ter ere van de glorierijke herdenking van koning Albert. Dan volgt de officiÍle aanbieding en neerlegging van de bloemen door de maatschappijen, terwijl het muziekkorps De Dood van Aase speelt. Met de uitvoering van Naar Wijd en Zijd zal de plechtigheid sluiten. De klaroenen blazen de Veldmars voor het vertrek van de vertegenwoordiger van de koning.

Smei 1937 Het comiteit heeft beeldhouwer Domien Ingels gelast met het maken van een Koning Albertmedaillon. De reproductie van het beeld dat op 9 mei ingehuldigd wordt, zal in de verschillende magazijnen van de stad te koop worden aangeboden aan de prijs van 30 frank, een schoon gedenkteken aan koning Albert.

Smei 1937 Honderden bezoekers en wandelaars waren in het Zuidpark in de gelegenheid de belichting te aanschouwen die om 21 uur door de elektriciteitsdienst van de stad rond het groots monument van koning Albert in proef werd gesteld. Het is een lofwaardig initiatief vanwege het stadsbestuur, dat ook door de vreemdelingen die zo talrijk de stad bezoeken, bewondering zal afdwingen.

10mei 1937 Zondag was een dag in de Gentse geschiedenis, maar reeds van zaterdag 17 uur af werd de onthulling van het monument voorafgegaan door een kunstconcert in het Nieuwe Circus, onder de hoge bescherming van Zijne Excellentie minister Hoste. Waren verder aanwezig: de ministers De Schrijver en Rubbens, Monseigneur Coppieters, bisschop van Gent, de staatsministers Lippens en Anseele, gouver239


neur lngenbleek, burgemeester Vander Stegen en leden van het schepencollege en de bestendige deputatie. De grote zaal had een echt feestelijk uitzicht door de bloemen, de frisse plantenverzameling en de Gentse en Belgische kleuren. Maar even indrukwekkend was de opstelling van de concertvereniging van het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent en de duizend uitvoerders die in dichte rangen op het toneel trapsgewijs een massa vormden rond het borstbeeld van koning Albert. Het concert werd aangevangen met een feestzang van kinderstemmen, daarna volgden prachtige liederen en muziekstukken door de meest gerenorneerde toonkunstenaars. De gelegenheidscantale Koning Albert, de Overwinnaar, op tekst van Robert De Graeve en muziek van Oscar Roels, met koor en groot orkest onder leiding van meester Aerschodt, deed triomferen of wenen, naargelang het motief dat onder zijn dirigeerstok kwam en bestond uit zeven gedeelten: hulde aan het vorstenhuis, hulde aan de Koning-Soldaat, de tragedie van de rots, de hulde aan de stad Gent, het Beiaardlied, het Bloemenlied en het slotkoor. Zondagmorgen heerste in de hovingen van het Zuidpark een buitengewone drukte rond het monument, dat verdoken was onder een wit zeil. In allerhaast sloeg men de laatste hand aan de toebereidselen voor de plechtige onthulling. De zon wou maar niet doorbreken. De straten in de omgeving waren bevlagd. De ordediensten, onder leiding van de heer hoofdcommissaris BocquĂŠ, was tot in de puntjes verzorgd. Ook gendarmen waren aanwezig. Op het arduinen voetstuk van het monument staat bovenaan: Albert, Koning der Belgen, 1875 -1934. Daaronder prijkt het gebeiteld wapenschild Eendracht maakt Macht. Aan de voet van het beeld ligt een bronzen kroon, een werk van beeldhouwer Piette, geschonken door de oud-strijders. Zij draagt een tweetalig opschrift: Aan Koning Albert en zijn Strijders 1914 - 1918. Voor het monument was en rood baldakijn opgericht. De vertegenwoordiger van de koning zou er plaatsnemen op de vergulde zetel, met zitvlak in rood brokaat. Ook stonden de vergulde stoelen in gereedheid voor al de overheidspersonen van staat, provincie, stad, leger en magistratuur. Vanaf 10 uur stroomde het volk toe langs de Dierentuinlaan. Om 11 uur werd de komst aangekondigd van luitenant-generaal Nuytten, vertegenwoordiger van Z.M. Kort erna weerklonken de klaroenen in een Open de ban! Onder de tonen van het vaderlands lied viellangzaam het eerste witte doek weg dat het ruiterbeeld omsluierde en rees in zijn majestatische grootsheid het indrukwekkende monument op. Na de redevoeringen van de heer de Lannier, de heer burgemeester Vander Stegen en minister De Schrijver had een grote bloemenhulde plaats. Gans de dag door verdrong zich een grote menigte nieuwgierigen in de hovingen van Gent240


Zuid, om het nieuwe monument te kunnen bezichtigen. 19 mei 1937

De stadswerklieden van de beplantingsdienst zijn bezig met de nodige schikkingen te nemen voor het aanleggen van een mooi bloemenpark rond het ruiterstandbeeld van koning Albert. Van nu af kan men reeds vaststellen dat het monument zal prijken te midden van een bloemenweelde, de Florastad waardig. Alles zal in orde zijn tegen het bezoek van onze vorst op 29 mei aanstaande. 31 mei 1937

Na het indrukwekkend dĂŠfilĂŠ van de oud-strijders, oorlogsvrijwilligers en vuurkruisers voorbij het gouvernementsgebouw aan het Laurentplein, begaf de vorst zich te voet door de Vlaanderenstraat naar het Koning Albertpark. Op gans de doortocht werd hij uitbundig door een opeengepakte massa volk toegejuicht. Op verscheidene plaatsen werd de koninklijke stoet tot staan gebracht door in het wit geklede meisjes die de vorst bloemen aanboden. In hetAlbertpark aangekomen begafhij zich tussen twee rijenjuichende scholieren met vlaggetjes en zakdoeken. Hij werd opgewacht door de heer Jeari de Lannier, voorzitter van het inrichtend comiteit voor het Albertmonument, die hem de bijzonderste leden voorstelde. Langzaam begaf de vorst zich dan naar het gedenkteken aan zijn betreurde vader en na gegroet te hebben legde hij een grote bloementuil neer aan de voet van het ruiterbeeld. Het enthousiasme van de duizenden volwassenen en kinderen steeg ten top. Er werd geroepen en gejubeld. Op zeker ogenblik werden de ordediensten letterlijk overrompeld en stormde de geestdriftige menigte vooruit om de vorst te naderen. Zijne Majesteit begaf zich vervolgens per auto over de nieuwe autostrade naast het Zuidpark naar de Sint-Lievensbrug, die hij in het bijzijn van de overheden van Bruggen en Wegen onder een overgrote toeloop van volk inhuldigde. Erik DE KEUKELEIRE Fragmenten uit "Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier, deel2 (1911-1940)", 310 blz., oktober 2004, uitgave in eigen beheer.

241


MISKENDE GENTSE UITVINDER VAN EEN BESTUUR· BARE BALLON IN 1843 ? De acht Gentse wijkkermissen die vroeger elk jaar van juli tot oktober om de veertien dagen plaatsvonden, werden ten tijde van de Franse Republiek vervangen door de zg. Decadisfeesten, maar keerden daarna in hun oude vorm terug. Pas in 1843 werden ze definitief vervangen door één enkele grote kermis voor de ganse stad 1 • De samenstelling van een programma waarin alle wijken zich konden terugvinden, gebeurde door een daartoe door de stad aangestelde commissie. Dat was elk jaar een hele karwei, niet het minst om een keuze te maken uit een groot aantal voorstellen ingediend door allerlei verenigingen en particulieren met de natuurlijk onvermijdelijk daarbij horende aanvragen tot subsidiëring. Een speciale vermelding verdient de in 1843 ingediende aanvraag van een zekere J.B. De Koninck uit de Oliestraat nr. 6. Hij schreef aan de commissie een brief, waarin hij vroeg om een substantiële subsidie. Hij beloofde in ruil daarvoor een ballon te laten opstijgen voorzien van een parachute. Hij maakte zich ook sterk dat hij zijn ballon kon besturen door wat hij een "Maxiem" noemde, een mechanisme dat hij zelf had uitgevonden. Deze "Maxiem" zou hem ook toelaten met zijn ballon tegen de wind in te vliegen en neer te komen op een vooraf bepaalde plaats. Ballonvaarten waren te Gent niet nieuw meer sinds 6 december 1782 toen de allereerste ballon opging in de tuin van Mr. De Ligny 2 en sinds de bekende tocht op 19 november 1783 toen Jean-Pierre Blanchard op de Bijlokemeersen voor het eerst, vergezeld van een hond, de lucht inging 3 • Maar een bestuurbare ballon ... dat was in de Afteveldestad nog niet te zien geweest. De aanvraag van De Koninck is dan ook merkwaardig genoeg om er even de aandacht op te vestigen, dit in navolging van Prosper Claeys een eeuw geleden 4 • Ze is gedateerd op 30 april, wordt nu bewaard in het Stadsarchief, en luidt als volgt: Ik kom aen Ued. kenbaer te rnaeken voor de feesten van eenen Luchtbal te doen rnaeken met eenen Paraplu van zes voeten voor het monkeren [= monteren, opstellen?] van den Bal of voor het te branden te komen, dat ik de lucht zal intrekken tegen wind op, en dat ik zal valen waer Gijlieden het wilt hebben door mijn maxiem die op den boot ligt, en dat ik alle jaeren op verschillige manieren zal opgaen, en dat de borgers niet en zullen zeggen dat het altyd het zelve is gelijk op den cours der peerden. Waervoor ik den eersten keer aen UE. verzoek zes duizend frank voor mijne moeite of devooren. 242


De gevraagde som was groot maar De Kooinek beloofde wel waar voor dit geld te zullen leveren. Elk jaar zal hij de vaart met zijn ballon trouwens vernieuwen: Het zal met een schuit of boot zijn den eersten keer, en den tweeden keer met peerden, iets dat nog nooijt in ons Vlaenderen gebeurt en is! De technische gegevens uit de aanvraag zijn niet alle even duidelijk. Dit is ook het geval voor de passage waaruit blijkt dat De Kooinek een balein nodig heeft De balijn van het steunen van onder van den paraplu moet drie voeten lang zijn om de magt te breken van den val. De commissie had dan ook haar twijfels. Ofwel betrouwde ze de zaak niet ofwel vond ze de gevraagde subsidie te hoog. Wat er ook van was, de administratie liet de ballonvaarder in spe weten dat ze op zijn voorstel niet kon ingaan. Deze weigering ontnam Gent misschien de kans de eerste stad te zijn waar een bestuurbare ballon de lucht inging. Was De Kooinek een onbegrepen uitvinder of een niet ernstig te nemen fantast? We zullen het nooit weten, ook niet waaruit het besturingsmechanisme, zijn "maxiem" of machine, precies bestond en hoe die dan wel werkte. In zijn aanvraag noteren we nog de verwijzing naar de paardenkoersen die sinds 1838 te Gent plaatsvonden. Elkjaar zag men daarbij steeds om het uur of het halfuur een aantal paarden voorbij lopen, een spektakel dat zich elk jaar herhaalde tot op de duur het nieuwe er volledig af was. Een van de stunts waarmee De Kooinek beloofde zijn stadsgenoten te verbazen, liep vooruit op wat een zekere Poitevin in 1851 in de tuinen van het Casino demonstreerde. Met zijn ballon Le Zodiaque steeg hij er op, gezeten op een paard dat onder de mand van de ballon was vastgemaakt. Wanneer hij een zekere hoogte had bereikt, ging Poitevin recht staan op het paard, zwaaide een vlag heen en weer en klom dan langs de touwen die het paard droegen naar boven tot in de mand. Het jaar nadien, op 7 juli, steeg op diezelfde plaats de aeronaut Godard op met zijn ballon La villede Marseille. Onder de mand was hier een trapeze beves5 tigd waarop de zoon van Godard gedurende de tocht turnoefeningen deed • Op het gebied van de ballonvaart viel er te Gent dus wel wat te beleven, maar de enige Gentenaar die zich op dit terrein verdienstelijk beloofde te maken heeft niet de kans gekregen te tonen wat hij kon ... W.L. BRAEKMAN 1

P. Claeys, Pages d'histoire locale gantoise lil (Gent, 1894), p. 165-177. H. Collumbien, "Gentse Memoriedagen: 15-16 april", Gh. Tyd. 28 (1999), 39. 2

243


3 Cf.

W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d'hand (Gent, 1990), p. 283-301; dezelfde, "Marktliederen over de mislukte ballonvaart te Brussel in 1785", Eigen Schoon en De Brabander 86 (2003), 197-207. Zie ookE. Levis, "Einde van de Gentsehen Twiedekker", Gh. Tyd. 26 (1997), 25 e.v. 4 P. Claeys, "Un ballon dirigeable en 1843", Gent XXe eeuw- Gand XXe siècle I (1910), 22. 5 P. Claeys, Gent XXe eeuw, Loc.cit.

JAN BAPTIST BLOMMAERT EN ZUN MYSTIEK TESTAMENT (Vervolg) De onroerende goederen en de waardepapieren. Daar zijn vader nog leefde waren de onroerende goederen uit de nalatenschap van Jan Baptist afkomstig uit de erfenis van de familie Dufour, naderhand nog uitgebreid met enkele eigen grondaankopen. Zijn onroerend bezit was zeker niet gering. De vergelijking van de geldwaarden met de huidige muntwaarde is zeer moeilijk, zo lag bv. de prijs van levensmiddelen naar verhouding veel hoger dan vandaag, andere producten waren dan weer relatief goedkoper. Als enige vergelijkingswaarde kan gesteld worden dat rond 1850 een wever gemiddeld 10 fr. per week verdiende, een spinner verdiende enkele franken meer. Vergeleken met dit schamelloon was Jan Baptist toch wel hèèl welgesteld. - Het sterfhuis in de Lange Violettestraat was 1392 m2 groot en werd door een expert geschat op 26.500 frank. -In de St.Lievenstraat had Jan Baptist twee huizen, gelegen naast elkaar, in eigendom .Het ene was 3 aren 46 ca. groot en werd geschat op een waarde van 9000 fr., het tweede dat 4 are 45 ca. groot was werd 8000 frank geschat. -In de Brabantdam had hij een brouwerij geërfd, groot 13 are 4ca. , met een magazijn en koer en een uitgang in de Kleine Statiestraat (nu Schepenenvijverstraat) die geprezen werd op 36.000 fr. - Drie - naast elkaar gelegen huizen in de Abeelstraat- respectievelijk , 1 a 17ca, 7are 97 ca en 80 ca. groot werden geprezen op 4.500 fr.,8300 fr., en 3200 fr. - Hij was tevens eigenaar van een beluik in de Apostelhuizen- met een uitgang in hetKoepoortje-van 9 are 19 ca groot dat 28 huisjes telde. De huisjes waren in 1854 allemaal verhuurd, de huurprijs schommelde tussen 0,50 frank (één huisje) over 1 fr., 1,15 fr. en 1,50 fr.tot 2 fr. (één huis) per week. De waarde van het beluik werd geschat op 20.000 fr. -Ook in 't Stuk was hij eigenaar van een beluik- met drieëntwintig woningen244


en 6 aren negentig ca 'groot'. Hier lag de minimum huurprijs iets hoger en schommelde hij tussen 1,27 fr. en 2,25 fr. (één huisje) per week. Dit beluik werd op 19.000 fr. geschat. -In het toen nog landelijke St.Pieters-Aalst bezat hij een hofstedeke van 20 are en 60 ca. dat geprezen werd op 5000 fr. , evenals zeven partijen meers samen groot 2 ha.23a.70 ca. die geprezen werden op 13.230 frank. -Te Herzele, Hillegem, Bottelare, Schelderode, Lokeren en Moerzeke kon hij zich eigenaarnoemen van alles tesamen zo'n 38 ha. landbouwgronden, bossen en meersen, terwijl hij ook nog eigenaar was van een huis in Evergem. Deze bezittingen werden geprezen op 145.020 fr. -Zijn omvangrijkste grondbezit was echter gelegen te Gentbrugge (en een klein gedeelte op het aanpalende Ledeberg). Hij was er eigenaar van meer dan 50 ha. landbouwgrond en bezat er behalve het buitengoed en de twee glorietten, nog acht hofstedekens (waarvan twee aangeduid als hoveniershofstede) en twee huizen samen geprezen op 251.945 fr. Al deze eigendommen, behalve zijn woonhuis en buitengoed, waren verpacht of verhuurd en vormden een niet te versmaden bron van inkomsten maar daarnaast inde hij ook een groot bedrag aan intresten van allerlei lopende 'bezette' renten. Dit systeem bestond hieruit dat wie een lening aanging- meestal tegen een intrest van 4 tot 5% - onroerend goed in onderpand gaf, dat bij niet-aflossing van de lening en de intresten in beslag werd genomen door de schuldeiser. In een administratieve afrekening ten behoeve van Charles Hulin en Louis Jean Blommaert geeft notaris Eggermont rekenschap van alle ingekomen pachten, ceyns-en huishuren , intresten van bezette renten, van obligaties en coupons. De jaaropbrengst van 1855 bedraagt 12535,31 fr. aan pachtgelden, 9882,83 fr. aan ceyns- en huishuren, 12404,97 fr.aan intresten van bezette renten en 7235,52 fr. aan inkomsten uit obligaties en coupons. Alles tesamen geeft dit een jaartotaal van 42058,43 fr. of meer dan 75 keer het gemiddelde jaarinkomen van een arbeider. Enige nuancering is wel nodig: doordat de looptijd en de vervaldag van pachten, renten en huishuren nogal uiteenlopend waren zitten in de inkomsten van 1855 soms nog enkele maanden inkomsten van 1854 vervat, terwijl notaris Eggermont om de erfenis te kunnen afhandelen alle opbrengsten tot het einde van 1855 reeds in rekening bracht hoewel een deel daarvan normaal slechts in de loop van het volgende jaar werd geïnd. De jaaropbrengst van 1856lag dus waarschijnlijk iets lager. Een van zijn voornaamste pachters was de bekende tuinbouwer Louis Van Houtte die mag beschouwd worden als de grondlegger van de tuinbouw in het Gentse. Door de stichting van een tuinbouwschool te Gentbrugge, zijn talrijke plantenkruisingen en de publicatie van zijn tijdschrift 'La Flore des serres et jardins de l 'Europe' verkreeg hij zelfs wereldfaam. Hij bracht meer dan 300 planten in de handel waarvan verscheidene zijn naam dragen. Louis Van Houtte 245


werd in 1852 raadslid te Gentbrugge en vanaf 1854 tot aan zijn dood was hij burgemeester van deze gemeente. Zijn woonhuis aan de Oude Brusselseweg dat waarschijnlijk aan het buitengoed van Jan Baptist Blommaert paalde werd evenals het buitengoed in 1939 afgebroken voor uitbreidingen van de Puntfabriek. Het buitengoed en de woning in de Lange ViolettestraaL De inventaris van het buitengoed te Gentbrugge werd, gespreid over twee dagen op elf uur tijd afgehandeld. De inventaris van de inboedel van het huis in de Lange Violettestraat nam heel wat meer tijd in beslag en werd slechts op 22 januari 1855 afgesloten. In totaal werd daar 223 uren en 30 minuten tijd gespendeerd om alles te beschrijven. Hoewel de inboedel en vooral de bibliotheek, het kunstkabinet en de wijnkelder omvangrijk waren, nam vooral het nazicht en de beschrijving van alle papieren zoals testamenten, eigendomstitels, contracten, wisselbrieven, waardepapieren e.d.m. heel veel tijd in beslag. De inventaris resulteerde in een lijvig boekdeel (A4-formaat) van 288 pagina's recto èn verso vol beschreven. Zoals reeds vermeld erfde Jan Baptist na het overlijden van zijn moeder in 1847 van haar o.a. het buitengoed te Gentbrugge waar hij reeds vanaf 1830 verblijf hield. Maria Joanna Dufour had na het overlijden van haar vader in 1812 heel wat gronden te Gentbrugge geërfd maar in die akte van verdeling is geen sprake van een buitengoed zodat de woning waarschijnlijk pas naderhand werd opgetrokken. Het goed lag aan de Oude Brusselseweg (kadaster sectie B nrs.267, 268 en 269) en was 20 aren 80 ca. groot. Er hoorden nog twee glorietten bij, een te Ledeberg op de Brusselsesteenweg en een te Gentbrugge dicht tegen de Schelde, die beiden met een dreefken met het buitengoed waren verbonden. Vanuit die tuinhuisjes die als een knus salonnetje waren ingericht, kon men als tijdverdrijf en verstrooiing, het verkeer op de weg of de schepen op de Schelde gadeslaan. Zo bevond zich in de gloriette te Ledeberg een acajou coulisse tafel, zes kerselaren stoelen, een acajou hoekkasken, een hofbank, een toile cirée tapijt, een spiegel met een vergulde lijst, twee porseleinen bloemvazen, drie porseleinen figuurkens, dertien wijnglazen, twee matten en een lijnwaden pavillon (soort zonnescherm?). Het buitengoed had slechts één verdieping en een zolder. Het gelijkvloers omvatte een keuken en schotelhuis, een eetplaats met nog een andere kamer ernaast en een 'officieken' (office of aanrechtkamer) een salon, en de vestibule. Op de verdieping waren er nog drie kamers (waaronder de slaapkamer van Jan Baptist), een vestibule en een overloop. Verder was er aan het huis nog een wijnkelder en was er in de tuin een paardenstal, een remise en een hoveniersstalleken met een zolder en nog een klein bovenplaatsken. 246


Afbeelding 5. Geveltekening van het huis in de Lange Violettestraat bij de bouwaanvraag uit 1830 van Amandus Dufour. S.A .G. Moderne bouwaanvragen Reeks G. 12 nr. 6303 .

247


Al bij al was dit een eerder bescheiden buitengoed. In de tuin stond er wel een opmerkelijke verzameling 'steene figueren ', gaande van 'een schaerslijper, een figuer verbeeldende de tijd, een steenen hond' tot nog meer dan 30 andere stenen beelden en tuinvazen en '12 arduynen piedestaux' toe. Samen met de -op de som van 200 franken geprezen- vier grote laurieren in houten kuipen en de zes kleine laurieren in stenen potten moesten ze het buitengoed waarschijnlijk wat meer standing verschaffen. Het woonhuis in de Lange Violettestraat was een erfenis van zijn oom Amand Dufour. Deze had dit huis ca.l813 gekocht van de stad (jardin et habitation provenant de la dite ville situés rue des violettes marqueé lettre In °150). Op 7 augustus 1830 diende deze een aanvraag in om het woonhuis in de Lange Violettestraat te herbouwen. De bouwaanvraag en het plan van de voorgevel (en zijgevellangs het Oud Scheldeke) zijn bewaard gebleven.(afb 5.) Het huis met vijf traveeën en twee verdiepingen heeft een neoclassicistische inslag en is versierd met een mooi fries met casementen, afwisselend getooid met een rozet en een mensenhoofdje. In de linkerzijgevel zijn nu de vensteropeningen gedicht en is er een lagere art-déco woning tegen aangebouwd en langs de kant van de Vijfwindgatenstraat werd later eveneens een woning later tegen de zijgevel aangebouwd. Op de begane grond heeft de koetspoort plaats geruimd voor een vernieuwde grote deur en werden de vensters grondig gewijzigd. Het huis telde talrijke kamers: o.a. diverse slaapkamers, een logeerkamer, een atelier met timmermansalaam, een bibliotheek, salon, een spreekkamertje, eetkamer, een keuken en een zomerkeuken en twee wijnkelders. Er was verder nog een washuis, een koolhok, een remise en stal met daarboven nog een paar kamertjes en een zolder. In de tuin stond een serre met circa honderd potten camelia's en andere planten en een 'bloemtheater '. Dit is een met zwarte of donkere verf beschilderd rek dat nog verder kan versierd worden met draperieën. Daarop worden kleine planten in bloempot opgesteld. Deze gewoonte om planten zo tentoon te stellen stoelt in het 18de eeuwse Engeland waar dit gebruik vermoedelijk door ingeweken Vlaamse wevers werd ingebracht tijdens zgn. 'sleutelbloemfeesten' waarbij prijzen vielen te winnen. In Engeland zijn deze 'home theaters' nog altijd bekend. De camelia was toen dé salonbloem bij uitstek, de tuinbouw in het Gentse kende toen net een spectaculaire groei, adel en welgestelde burgerij cultiveerden toen een grote belangstelling voor allerlei nieuwe uitheemse sierplanten. Ook Jan Baptist was een plantenlietbebber. Net als in de tuin van zijn buitengoed stonden hier ook talrijke tuinbeelden evenals een zonnewijzer wat doet vermoeden dat de tuinen formeel en klassiek waren uitgewerkt. Er stond ook een gloriette waar aan de muren zestien ingelijste gravuurkens en een spiegel hingen, waar een paar tafels en hofbanken stonden en niet minder dan 20 'steenen figuerkens' prijkten. Deze tuin paalde aan het water ('t oud Scheldeke) 248


.

..

·- ··

.-

..

..

··-

I

-

~

I

,,

-.

j-

. ·- ·

..... ~---

iI

~.

'

~

.. .

I

I

~

---

~. - ~·· -··· -- ···

I I

F

I

- -~

---

1

i

I

: .

.x

x_.,_-;.. ~

.11, "}..

I~

,·\I'/.I '1/;lh ! \'ü•\Îi /ti/ //.

~.\' \ ·\

4i

X .IJ.. "A

I

''f-IX

1

I

!

i

I ~)-I I -

--

+--

p::: P=

-Fr"

"

I J ~

[_

---

,-I

_ I

~ ·

~------,--·--··-~· ·

;

I

.

i

.I

0

~~ [

II '

- . -ir---·

.!I

I. '---

.

_J~

·..

I

I

P= ~· 1 1 2 p:::

p:::

I -

I

I

I

. ..

''j.., . ;

! I I! I 'I ! rr--0.\.\ \ \\\ I 11 I I

i

:r:: :r: :r: :r::

.i.

~

i

I .

t

x

X.I..'J...

IV ~~(,[ X'

·

I

---'.

~~

Afbeelding 6 Tekening door August Van Lokeren. Binnenkant van een toren aan de vijfwindgaten anno 1832. Het is niet duidelijk of het de toren in de tuin van het huis Blommaert is, of deze in het klein Begijnhof. Bei de torens waren waarschijnlijk nagenoeg identiek. S.A.G. Atlas Goetghebuer L 138/42.

249


waar een 'ponte ' lag en aan het einde van de tuin stond een 'arduynen' toren een restant van de I3deJ I 14de_ eeuwse stadsomwalling. Deze was in 1828 gekocht door Amand Dufour van Emmanuel Van de Walle ' ... een oud stenen gebouw bij form van een toren te Gent t' einden de Groote Violettestraat tegen 't klein Scheldeke '. (afb. 6) Vanuit de tuin moet er een mooie uitkijk hebben bestaan op de nog open Muinkmeersen waar in 1837 de eerste spoorlijn Gent-Mechelen werd doorgetrokken. Het gadeslaan van de trein vanuit de gloriette of vanaf de toren zal tot de verstrooiingen van het renteniersbestaan hebben behoord. In 1879liet textielfabrikant Alexander Heyman, die toen eigenaar was van het pand, de toren volledig afbreken. In het klein begijnhof, tegen de bijgebouwen van het huis van de Grootjuffer, bleven de 6 Ă 7 meter hoge resten van zijn tegenhanger gelukkig tot op heden bewaard. Het parement uit Ledische zandsteen gemengd met Doornikse steen is nu grotendeels verdwenen; de nog zowat twee meter dikke muren zijn opgetrokken uit lagen baksteen. Volgens A.Heins die op 18 mei 1899 een archeologische fiche (nr.121) opstelde over de toren in het klein begijnhof waren er toen nog sporen zichtbaar van de basis van de andere, afgebroken toren in de tuin van een huis aan de Vijfwindgatenstraat Hij vermoedde dat de twee torens nagenoeg identiek waren. Delen van de stadsmuur die deze twee torens verbonden met de Vijfwindgatenpoort bleven eveneens voor een deel behouden in het klein begijnhof.

Het huismeubilair. Als bemiddelde burger bezat Jan Baptist Blommaert natuurlijk heel wat kostbaar meubilair. De meubels zoals commodes, secretaires, tafels, stoelen e.d.m. waren vervaardigd uit acajou, kerselaar of 'spieschehout '(eik). De inboedel was heel gevarieerd en werd gedetailleerd beschreven. Als opvallendste voorwerpen vermelden we slechts: een telescoop, divers tekenkundig materiaal, een viool en vier fluiten, een 'globe terrestre ' , 'zeilstenen' (magneetijzerstenen), twee pistolen met twee lopen, een sabel, een degen, een degen in een stok en een stok inhoudende een paraplu. Kostbare stukken waren een ivoren Christus en een dito 0.-L.- Vrouw samen geprezen op 400 fr., een figuur en twee kandelaars van Saksisch porselein met sokkels en glazen globes geprezen op 200 fr., een Doorniks vloertapijt en twee kussens geprezen op 300 fr, een trumeau spiegel met vergulde lijsten en omamenten geschat op 150 fr., een brandkoffer op de slaapkamer geprezen op 150 fr., twee mousselinen gordijnen en vier damasten gordijnen met omamenten en toebehoren samen geprezen op 150 fr., een acajou secretaire geschat op 125 fr. en een luster met vergulde omamenten eveneens geschat op 125 fr. Opvallend is ook de vermelding van allerlei spelmateriaal dat her en der in het 250


huis wordt geïnventariseerd: 'veel speeldingen', acajou speeltafelken, dominospel, damberd, lotto, blikken whistspel, twee optiquen, 'klein speeldingen' enz. Sanitair en hygiënisch comfort waren tijdens die periode nog echt minimaal: een badkamer ontbreekt maar er wordt een acajou-lavabo vermeld, een nachtgerief, waterpotten, bassins en lampetkannen, zeepdozen in porselein, scheersen, borstel en scheersriem. In een bijgebouw in de tuin stond een wel een koperen bad opgeslagen maar of dit effectief gebruikt werd? Het toilet bevond zich niet buitenshuis maar in de vestibule onder de poort( waarschijnlijk op het einde daarvan). Kleren en huishoudlinnen waren in erg grote aantallen voorradig. Meestal werd er slechts tweemaal per jaar gewassen: een maal na de winter en een maal na de zomer bij de wisseling van winter- en zomerlinnen en -kleding. Tevens bezat hij heel veel porselein en opvallend veel zilverwerk. Sommige van die kostbare zilveren voorwerpen waren getekend J.D.F. en A.D.F. en waren dus geërfd van zijn ooms Joannes en Amand Dufour .Verscheidene voorwerpen droegen ook zijn eigen monogram J.B.B, zoals een zilveren 'marabout' koffiekan met voetjes ( koffiekan op drie pootjes en met een ronde dikke buik) die hij in zijn mystiek testament legateerde aan notaris Norhert Eggermont. De lijst van het zilverwerk is ellenlang: diverse bestekken, kandelaars, koffiekannen, zout- en pepervaatjes, wijwatervaatjes, dienblaadjes, melkkannetjes, sauskommen, Iimonadelepels, snuifdozen, diverse brillen en tien relikwieën ' in zilver beslegen', diverse zakhorloges, zelfs een waterpot! ... alles samen geprezen op niet minder dan 6329 fr. Een partij goudwerk - waaronder diverse zakhorloges - en juwelen werd geprezen op de som van 1236, waarbij voor een som van 463 fr., een partij vrouwenjuwelen inbegrepen was. Louis Jean Blommaert eiste die terug als zijnde bezit van wijlen zijn vrouw en verklaarde daarover: 'nogtans hij (t.t.z. zijn zoon), ze alle genomen heeft benevens haere kleederen zonder eenig vergeld'. Verder eiste hij eveneens nog terug : 'hem geleent (d.d. 7-7-1847) mijne Victoria voiture, peerd en arnassure ; hem geleent ( 14-11-1847) mijn tafelservies in roze porcelaine; in 1847 of 1848 heeft hy buyten myn kennis uyt een schafken genomen eene oude, goude horlog ie met dobbel kas en een oude horlogie met dobbel kas in koper, op 24 juny 1854 een marbre schouwpendule en de portretten en alle de papieren der familie. In hoeverre Louis Jean Blommaert de waarheid geweld aandeed is niet meer te achterhalen. De aanwezigheid van de juwelen, vrouwenkleren en typische accessoires zoals diverse 'ridicules' (réticules of damestasjes) zou misschien een aanwijzing kunnen zijn dat Marie Joanna Dufour geregeld bij haar zoon verbleef.

251


De schilderijen en de prentencollectie. In de 19de eeuw hield zowat iedere rijke burger er een kunstverzameling op na bestaande uit schilderijen, tekeningen en prenten, munten en medailles, oudheden, boeken en handschriften of curiosa. Sommige van die grootste verzamelaars- die in de Wegwijzers Van Gent werden vermeld- stelden hun collecties zelfs open voor andere geïnteresseerden. Zowat de grootste kunstcollectie was die van Jean-Gilles Schamp d' Aveschoot die in 1840 openbaar werd verkocht en waarvan het grootste gedeelte buitenlandse kunstverzamelingen ging verrijken. Zo zou die collectie niet minder dan 58 schilderijen van Rubens en 22 werken van Van Dijck hebben bevat. Ook Jan Baptist Blommaert had een kunstverzameling maar ze was niet openbaar voor het publiek. Zowel zijn buitenverblijf te Gentbrugge als zijn Gentse woning waren rijkelijk opgesmukt met schilderijen, prenten en gravures. Het huis in de Lange Violettestraat beschikte zelfs over een ruimte aangeduid als 'het schilderijen kabinet' waar 36 schilderijen waren samengebracht. Samen met de standaardwerken over kunst in zijn bibliotheek; zal dit Jan Baptist Blommaert de bijkomende status van kunstminnaar hebben bezorgd of zoals men nu nog in sommige burgerfamilies zegt over een kunstliefhebber: 'il a Ze goût'. De inventaris geeft wel een beeld van de kwantiteit van zijn collectie maar zeker niet van de kwaliteit. Zo hingen er volgens de inventaris in het schilderijenkabinet een Brueghel en een Helse Brueghel (Brueghel de jonge ) maar of dit authentieke werken waren? Er hingen nog twee schilderijen naar Brueghel, een kopie naar Brueghel en vier pendants naar Breughel 'verbeeldende de vier seizoenen'. Verder hing er nog een schilderij naar Rubens , een naar David Rijckaert, vier schilderijen op koper naar Franck(en) , een naar Salomon De Coninck, vier schilderijen van Hooremans, een schilderij van Ange De Baets, een Vander Lanen, twee van Bassané en een van Desmon. De andere werken werden als anoniemen bestempeld. Jan Baptist had een uitgesproken voorkeur voor de werken van Brueghel want onder de nog 45 andere schilderijen die verspreid in diverse kamers hingen, bevonden zich nog een Brueghel en vijf schilderijen naar Brueghel. Bij die andere werken wordt nog een schilderij naar Franck(en) vermeld, een anoniem werk verbeeldende 'een zothuis' nog verscheidene anonieme werken en enkele familieportretten. Daarbij komen dan nog een massa prenten en 'teekeningskens' terwijl er op zijn buitengoed ook nog 32 kleine en grote schilderijen hingen en een menigte prenten . Het lijkt wel of Blommaert leed aan '!'horreur du vide' maar dit was toen een normaal verschijnsel bij rijke burgers, men etaleerde zijn rijkdom door alles uit te stallen en alle kamers vol te proppen. 252


Wat opvalt is de erg lage schattingsprijs. Waren schilderijen toen echt zo goedkoop of werd de inboedel opzettelijk laag geschat om de erfeniskosten zo laag mogelijk te houden voor de erfgenamen? Het hoogst geschatte werk was een Brueghel die in de bibliotheek hing en die op 150 fr. werd getaxeerd. De totale waarde van schilderijen en prenten bedraagt 2424 frank.

De bibliotheek. Het huis in de Lange Violettestraat beschikte over een afzonderlijke kamer:' licht nemende met een kassyn ter straet', aangeduid als 'de bibliotheek'. De werken waren overwegend Franstalig en Nederlandstalig, slechts een paar Latijnse werken waren aanwezig. Niet alle boekwerken werden afzonderlijk beschreven, dikwijls is er sprake van bv.: 'een mandeken boeken, een mande brochures, vele boeken, ' enz. De met titel en auteursnaam vermelde boeken zijn overwegend godsdienstige werken waaronder veel sermoenen zoals o.a. niet minder dan 16 boekdelen met werken van Louis Bourdaloue (een jezuïet en predikant van Lorlewijk XI V die gedurende 32 jaar sermoenen predikte ).Verder waren er enkele moraliserende werken aanwezig van Vader (Jacob) Cats en Adriaan Poirters. Jan Baptist bezat verscheidene standaardwerken over kunst en voornamelijk over kunstschilders zoals: Carel Van Mander: Het schilderboek en Leven van schilders; Lebrun: Galerie de peintres Flamands; Madou: Vie des peintres; Arnold Houbraken: Kunstschilders. Verscheidene werken met beschrijvingen van Europese steden en diverse geschiedeniswerken waren eveneens aanwezig zoals bv. : Sanderus : Flandria illustrata, Verheerlijkt Vlaanderen en Chronographia Brabantia, Karel Diericx: Mémoires sur Gand., Mémoires sur les anciennes lois, coutumes et privilèges des Gantois. Ook diverse wetenschappelijke werken prijkten in zijn bibliotheek zoals de werken van Georges Buffon, Histoire Naturelle van Lacipède, Flore de Serres van LouisVan Houtte (7 boekdelen ) en niet minder dan 82 medicinale werken . Slechts één puur literair werk wordt vermeld nml. :'Les milleetune nuit' maar mogelijks was dit werk fraai geïllustreerd en werd het daarom afzonderlijk vermeld. Een greep uit de verder nog bij naam vernoemde auteurs: Joseph Carrière, Etienne Gerlach, Fénélon (François de Salignac de la Mothe ), Pierre Brunet, Johan Caspar Lavater, Louis Bonald. Heel opvallend is ook de vermelding van een manuscript in folio van het klooster der Rijke Klaren dat op 50 fr. geschat wordt, jammer genoeg ontbreekt een verdere specifiëring. Tijdens de latere inventarisatie van al de papieren wordt ook nog melding gemaakt van: 'Eene farde inhoudende verseheide oude stuks op welk gehecht is het volgende schrift: 'Dit zijn de papieren van het klooster der rijke Ciaren op de S.Livinusstraete te Gent gesuprimeerd en hunne oorsprong genomen hadden te Gendbrugge '. 253


De toch uitgebreide bibliotheek wordt slechts op 2038fr. geschat. Zo worden zeven boekdelen van Flore de Serres van L. Van Houtte samen slechts op 27 frank geschat terwijl een jaarabonnement indertijd 40 frank per deel kostte. Waarschijnlijk was er toch een bewuste strategie om te proberen de erfenisrechten zo laag mogelijk te houden, wat zelfs erg duidelijk naar voren komt bij de prijsschatting van de wijnen. Ginette DESMET Rosa DE VRIENDT-MORES

BANZE Hoe dat beest aan zijn naam gekomen is, weet niemand en heeft niemand ooit verstaan. Normaal gezien, als er in "Het Volk" (1) in d'Oudburg waar mijn grootouders lokaalhouders waren, een nieuwe kat moest komen (de oude was ofwel 1° de wijde wereld ingetrokken, zo verdronken in de Leie of 3° geëindigd in een of andere kookpot). Normaal gezien dus werd voor de hoogst noodzakelijke vervangster (voor de ratten in de kelders+ de muizen i.v.m. het papier van de drukkerij) de kalender ter hand genomen en daarin met een speld en gesloten ogen een "heilige" geprikt en de kat gedoopt. Dat gaf soms iets in de aard "Canutus", (gezegd "Canupke" als het een klein katje was) en "Hedwige" dat klonk misschien raar, maar enfin, het waren toch serieuze namen. Maar "Banze" om God' s wil!! doch zo was het en bleef het. Banze was geen salonkat, zelfs geen gewone huiskat, maar een gediplomeerde straatkat "de la Gouttière" met een kleine d. Ze woonde bij mijn grootouders, na hun pensioen verhuisd naar de Waldamkaai en leerde zich aanpassen aan een kleiner huis. Ze wist zéér goed, bij pijnlijke ervaring dat Mémé niet wou dat er aan het kooitje van de kanariepiet werd geraakt, dat werd haar geleerd met de nodige "Sakkersche kat" en" ... de nek omwringen". Als Banze iets mispikkeld had en er stond toevallig konijn op het menu, kon men grootvader horen: "tch-tch Banze, waar zit ge?" Grootmoeder vond immers dat kat evengoed smaakte als een konijn, zoniet beter. De woning zelf was niet veel zaaks voor een kat, geen tuin, zelfs geen "achteruit". Ze lag immers tegen de beenhouwerij Van Noyen in de Noordstraat. Maar juist over de Contributiebrug lag een waar kattenparadijs: de Nieuwe Wandeling. 254


Daar kon gespeeld en gevochten worden: mals gras, goede zwarte "zenders", een hele boel modder van 't Vaardeke en vooral vriendjes en vriendinnekens van de "Lys" (2). Ideaal voor nachtelijke Bacchanales! Als Banze dan, potzwart en moe gevochten na enkele dagen weer thuis kwam, zocht zij een goede plek om uit te rusten. Na wat over en weer gewandel met vuile poten op een mooit wit vensterdoekje, vlijdde ze zich neer, liefst op een mooi geborduurd motief tot grote ergemis van de familie. Eénmaal slechts heeft ze het geriskeerd in mijn wieg te kruipen en zich dicht naast mij op het eveneens geborduurde hoofdkussen te leggen. Onnodig te zeggen dat ze met een fikse schop van al de trappen gevlogen is. Persoonlijk heb ik niet zo veel herinneringen aan Banze, wel heb er veel horen over vertellen. Wij zijn verhuisd naar de Rooigemlaan als ik een jaar of 5 was. Ik weet dus niet hoe Banze aan haar einde is gekomen want ze is reeds lang in de kattenhernet Ze was de laatste van haar soort op de WaldamkaaL Mémé heeft zich daarna beperkt tot kanaries, tirijntjes en "pirussen" ofte parkieten. Noten (1) Zetel van de Antisocialistische Werkliedenbond en drukkerij "Het Volk". (2) Vlasspinnerij.

Marie-Jeanne DE SMET

GENTSE MEMORIEDAGEN: 22-23-24 JULI 22Juli 1387 Frans Ackerman wordt vermoord. Deze Gentse kapitein werd na de Slag van West-Roosebeke tot ruwaard aangesteld. Hij organiseerde de weerstand en zette de strijd verder. In 1383 maakte hij zich aan het hoofd van 400 Gentenaars bij verrassing meester van Oudenaarde en redde Vlaanderen aldus van een Franse invasie. In 1385 maakte hij zich meester van Damme. Een andere Gentse kapitein, Sire d'Herzele, was geneigd zich te onderwerpen, werd door Ackerman van verraad beschuldigd en door het volk vermoord in 1384. Het was zijn bastaardzoon, Walterke genoemd, die op zijn beurt 3 jaar later Ackerman vermoordde. 255


In Gent hebben wij een Frans Ackermanstraat en op de gevel van een huis in de Borluutstraat prijkt een beeld dat hem moet voorstellen.

22Juli 1588 Installatie van Lindanus als 2e Bisschop van Gent. Deze Willem Vander Linden werd in 1525 geboren in Dordrecht. Hij zou hier die functie niet lang uitoefenen, want hij was hier met moeite 3 maanden bisschop toen hij op 2 November 1588 stierf.

22 Juli 1847 Hippoliet Van Peene schrijft in één adem door de tekst van "De Vlaamsche Leeuw". De muziek was van zijn neefje Karel Miry. Beiden lieten zich inspireren door Duitse thema's: Van Peene door een "Rijnlied" van Nicolaus Becker dat begon met de woorden "Sie sollen ihn nicht haben, den freien deutschen Rhein" en Miry door "Sonntags am Rhein" van Robert Schumann. Dit lied werd voor de eerste maal gezongen door Karel Ondereet in de repetitiekamer van het lokaal van "Broedermin en Taelijver", in de eerste helft van Augustus 1847. Van Peene begeleidde op de viool. Het lied werd reeds gedrukt op 7 November 1847 in het weekblad "Het Gentsch Vosken". Op 13 Augustus 1848 (naamdag van Van Peene) werd het voor de eerste maal in open lucht gezongen en daverend toegejuicht.

22 Juli 1888 Onthulling in het Park van het gedenkteken aan de Gebroeders Vandevelde. Het stond oorspronkelijk daar waar nu het Museum staat. Het kreeg zijn huidige plaats in Maart 1902. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1978- N°4- pp. 189-192

22Juli 1947 Dood op 80-jarige leeftijd van Frans Coppejans. Hij werd geboren op 22 November 1867. Vóór de Eerste Wereldoorlog waren de gebroeders Coppejans gekende figuren in Gent. Het was een artistieke familie: Frans was kunstschilder, zijn broer Henri glasschilder en zijn broer Karel kunstsmid.

256


Het waren de 3 gebroeders Coppejans die tijdens de oorlog 14-18 de panelen van het Lam Gods in veiligheid brachten en gedurende gans de bezetting verborgen hielden. Een werk van Frans Coppejans zullen velen al gezien hebben zonder te weten dat het van hem was, namelijk in de PacificatiezaaL Het was hij die ze versierde met de wapens van de Graven van Vlaanderen, vanaf Robrecht van BĂŠthune tot Keizer Karel. Maar Frans Coppejans zou toch vooral bekend blijven als de man die de schijndode StJorisgilde opnieuw tot leven bracht. Frans Coppejans 1867-1947

23 Juli 1363 De Abt van de St-Baafsabdij geeft zijn toestemming voor het bouwen van de kapel van het Kinderen Alynshospitaal.

23 Juli 1453 De Slag van Gavere. Een van de bloedigste nederlagen uit de Gentse geschiedenis . Dit betekende meteen het einde van de gemeentelijke autonomie. Volgens een oude gewoonte leefden de Gentenaars nog maar eens in onmin met de Graaf van Vlaanderen. Het ongeluk wilde evenwel dat ze deze keer gevallen waren op een tegenstander van formaat. De machtige, sluwe en behendige Filips de Goede was inderdaad geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Gent, die van geen enkel compromis wilde horen, stond practisch alleen in zijn strijd tegen de Hertog wiens leger zegevierend oprukte, richting Gent. De enig overblijvende hindernis was het versterkt kasteel van Gavere dat in de handen van Gent was. Eerste fenomenale blunder van de Gentenaars: het slot wordt bezet door een garnizoen dat nauwelijks 50 man telt. Daarbij komt nog dat onder die 50 man, 16 Engelse huurlingen zitten, aangevoerd door John Fox. Het kasteel staat onder het bevel van Arend Van der Speeten, de Deken van de Metsers. Op 16 Juli 1453 verschijnt het leger van de Hertog voor de wallen van het slot. Het doet de gebruikelijke sommaties die hooghartig en minachtend afgewezen worden door Van der Speeten. Men begint de beschieting van het kasteel, maar de stevigheid van de constructie is van dien aard dat de belegerden zich daar helemaal niet druk over maken . 257


Waar ze zich wel bezorgd over maken, zijn de gevolgen die zich doen voelen van hun tweede fenomenale blunder: hun proviand raakt uitgeput en in Gent schijnt niemand zich geroepen te voelen om hen te komen bevoorraden. En dan volgt het klassiek verraad: eerst John Fox, en daarna Van der Speeten zelf, nemen in het geheim contact met de vijand en stemmen er mee in -om hun eigen vel te redden- de plannen van Filips de Goede uit te voeren. Beiden trekken naar Gent waar zij de bevolking wijsmaken dat het leger van de Hertog geen soldij meer trekt en aan het muiten geslagen is en dat nu het ogenblik gekomen is om dit ontmoedigd leger te verpletteren. Klokke Roeland wordt geluid en een opgehitste menigte loopt opgewonden door de straten. De vrouwen schijnen nog het hevigst te zijn. "Ja, de wijfs van Ghendt die dwongen haerlieder mans uyt te treekene hoe oudt dat si waren". Wanneer zij te Gavere aankomen en het machtige, gedisciplineerd en vastberaden leger van Filips de Goede zien aanrukken, begrijpen de Gentenaars, te laat, dat ze in de val gelopen zijn. Bij de systematische afslachting die volgde werden er 16.000 Gentenaars afgemaakt. 23 Juli 1568 Dood van Geeraard Van Salenson. Deze drukker, uitgever, schrijver en boekverkoper werd hier geboren op 2 Februari 1525. In 1557 kocht hij het huis "De Pau" op de Hoogpoort, schuins over het Stadhuis. Hij herdoopte het in "Den Bybel". De werken die door hem uitgegeven werden dragen meestal de vermelding "te Ghendt, By Gheeraerdt van Salenson, op d'hoochpoort naerst der Munte, inden Bybel". Hij bezat ook een winkel op de hoek van de Hoogpoort, kant Groenselmarkt Tussen 1550 en 1568 gafhij meer dan 40 boeken uit in alle genres. Onder meer de werken van Marcus van Vaernewyck. Na zijn dood werd het bedrijf voortgezet door zijn weduwe die stierf in 1580. 23 Juli 1660 Installatie van Carolus Van den Bosch als 8e Bisschop van Gent. Hij werd geboren te Brussel op 22 Mei 1597. Na zijn humaniora bij de Jezu誰eten te Roermond, trok hij naar de Universiteit van Leuven, daarna ging hij theologie en kerkelijk recht studeren in Rome. Hij werd priester gewijd op 1 April 1623. Hij was Bisschop van Brugge van 1651 tot 1658. Hij werd totBisschop van Gent benoemd in 1658, maar het zou nog 2jaarduren vooraleer de bevestiging van Rome kwam. 258


Hij stierf op 5 April1665. Zijn tombe in St-Baafs werd gemaakt door Gery Picq. Een gedenkpenning, daterend van 1665, bevindt zich in het Bijlokemuseum. Zijn merkwaardige bibliotheek had hij gelegueerd aan het Jezuïetenklooster in Brugge.

23 Juli 1823 Geboorte van Cesar De Cock. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 2005 - N° 1 - pp. 39-40.

23 Juli 1849 Eerste uitgang van de historische stoet "De Graven van Vlaanderen".

23 Juli 1859 De Gemeenteraad beslist een standbeeld van J acob Van Aftevelde op te richten op de Vrijdagmarkt.

23 Juli 1881 Geboorte in de Aambeeldstraat van Domien Ingels. Deze beeldhouwer had eerst gewerkt bij Hippoliet Leroy en bij Domien Van den Bossche die trouwens zijn peter was. Hij stond sterk onder de invloed van Delvin. Zijn atelier in de Sopbie Van Akenstraat werd vernield gedurende de Eerste Wereldoorlog. Hij ging zich dan vestigen in Drongen. Verschillende van zijn werken kunnen in onze stad bewonderd worden, zo het standbeeld van Koning Albert I in het Zuidpark, de "Hazewind" in het Citadelpark. Samen metAloïs De Beule maakte hij het "Ros Beyaard" in het Miljoenenkwartier. De Beule maakte de personages, Ingels het paard. Hij kwam om bij een auto-ongeval in Bachte-Maria-Leeme op 17 November 1946.

23 Juli 1890 Ontdekking in St-Baafs van het graf van Viglius. Wie was die Viglius? Voluit geschreven Viglius Ab Aytta van Zwichem. Hij werd geboren uit een oud adellijk geslacht, nabij Leeuwarden op 19 Oktober 1507. Hij studeerde eerst in Deventer, Den Haag en Leiden. Op 15-jarige ouderdom trekt hij naar Leuven waar hij gedurende 4 jaar talen studeert, voomarnelijk Grieks. Op 20-jarige leeftijd behaalt hij het diploma van Dr. in de Rechten aan de Uni259


versiteit van Valenee in de Dauphiné. In 1529 gaat hij naar Avignon en is er 2 jaar hoogleraar. Hij gaat dan verder studeren aan de universiteiten van Orléans, Parijs, Preiburg, Basel en Tübingen. Maria van Hongarije doet beroep op zijn diensten. Hij wordt eerst raadsheer, dan Voorzitter van de Geheime Raad. Hij wordt raadgever van Keizer Karel voor wie hij diverse diplomatische opdrachten vervult. Keizer Karel die een onmetelijk vertrouwen in hem had, verhief hem tot de waardigheid van ridder en kanselier van de Orde van het Gulden Vlies. Na de dood van Keizer Karel wordt hem de taak opgedragen Filips II te onderrichten aangaande de politieke en economische toestand der Nederlanden. Hij was getrouwd geweest met Jacoba Damant, zuster van de bisschop. Na haar dood werd hij priester. Hij was te gematigd om niet in conflict te komen met de politiek van Filips II. Hij kwam openlijk in opstand tegen Alva en werd zelfs een tijd in hechtenis gehouden. Hij stierf te Brussel op 8 Mei 1577, maar werd begraven in St-Baafskathedraal. Daar had hij trouwens in 1562 Lucas Munich opgevolgd als Proost. Nog gedurende zijn leven had hij zijn grafmonument laten maken. Het werd vernietigd gedurende de eerste beeldenstorm. Het werd hersteld, maar één jaar na zijn dood werd het opnieuw vernietigd door de 2e beeldenstorm. Toen men in 1890 zijn graf ontdekte bemerkte men dat de beeldstormers het hadden geplunderd. Alle edelstenen waren verdwenen, enkel de gouden ring had men niet kunnen losrukken. Het hoofd en het lichaam waren geheel verbrijzeld onder het gewicht der marmeren massa.

23 Juli 1899 Dood van Félix Dauge. Hij werd geboren te Brussel op 24 Mei 1829. In 1852 behaalde hij hier zijn diploma van Burgerlijk Ingenieur en werd hetzelfde jaar nog Repetitor aan de School voor Burgerlijke Ingenieurs. Buitengewoon Hoogleraar in 1858, Gewoon Hoogleraar in 1863 (Analytische Meetkunde, Astronomie). Na de verkiezingen van 1881 werd hij lid van de Gemeenteraad en een jaar later volgde hij Heremans op als Schepen van Onderwijs. Hij zou dit blijven tot in 1889. Hij werd begraven op het kerkhof van de Brugse Poort.

23 Juli 1934 Dood van Remi Rooms. 260


Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- No 2- pp. 118-122.

24Juli1017 Dood van Eremboldus, de 24e Abt van de St-Baafsabdij. Hij was totAbt benoemd in 998.

24 Juli 1819 Adolphe Quetelet is de eerste die aan onze Universiteit het diploma behaalt van Doctor in de Wetenschappen. Deze universele geleerde werd geboren op 22 Februari 1796 in het oud huis Lammens op de Koornmarkt waar zijn ouders een winkel hadden van "garens en sayetten". Deze enige overlevende van 9 kinderen gaat als beursstudent naar het "Lycée de Gand" op de Ottogracht. Studeren schijnt voor hem geen enkel probleem te stellen want we vinden de 17-jarige Quetelet terug als Professor aan het College van Oudenaarde. Wanneer de Universiteit van Gent voor het eerst haar deuren opent geeft hij zijn professoraat op om terug student te worden. Onmiddellijk na zijn promotie volgt zijn benoeming tot Professor van Wiskunde aan hetAtheneum van Brussel. Eenjaar nadien reeds wordt hij verkozen tot lid van de Academie waarvan hij enkele jaren later de "Secrétaire perpétuel" zou worden. Al zijn prestaties opsommen zou verschillende bladzijden in beslag nemen. Deze veelzijdige geleerde kon zich nog de luxe veroorloven niet onaardig te tekenen en zijn werk geëxposeerd te zien in het Gents salon. Hij waagde zich niet zonder succes aan gedichten en schreef het libretto van een opera, die nog opgevoerd werd ook. Hij was de grondlegger van ons Obseratorium. Willem I benoemde hem tot Directeur ervan en schonk hem een telescoop. In 1835 verschijnt zijn standaardwerk over de Statistiek. Hij vervult trouwens, naast veel andere functies, deze van Directeur van de Centrale Commissie van Statistiek. Gedurende 30 jaren is zijn huis het intellectueel centrum van Brussel. Hij correspondeert, o.a. met Florence Nightingale en met Goethe bij wie hij een week verblijft in Weimar. Hij schreef meer dan 2.000 artikels en wetenschappelijke bijdragen. In de wiskunde is de "curve van Quetelet" een begrip en een krater op de achterkant van de maan werd naar hem genoemd, een eer die niet de eerste de beste te beurt valt. In Brussel werd 6 jaar na zijn dood een standbeeld opgericht. 261


Hij stierf te Brussel op 17 Februari 1874. 100 jaar na zijn dood ging er in Brussel een prachtige tentoonstelling door, er werd een boek uitgegeven en een speciale postzegel. En in Gent? Wat gebeurde er in Gent? Niets! Men was hier blijkbaar vergeten dat hij een Gentenaar was.

24 Juli 1876 De Zusters Capucinessen van Merendree komen aan in hun nieuw klooster op de Keizersvest Het eerste klooster van de Capucinessen in Gent werd gesticht in 1674 door Claire-Françoise de Nancy, weduwe van de Prince de Ligne. Dit klooster was gelegen aan de Spriet, anders gezegd aan het kruispunt van de Kortrijksepoortstraat en de St-Kwintenberg. De eerste zusters, afkomstig uit het klooster van Mons, kwamen hier 2 jaar later aan. Na een kwarteeuw verhuisde de gemeenschap naar een nieuw gebouwd klooster op de Reep. Zoals vele andere kloosters werd het afgeschaft in 1784, maar heropgericht in 1790. Telde dit klooster nog 23 religieuzen in 1778, dan was dit aantal 15 jaar later herleid tot 15. De Fransen zorgden er voor dat de Capucinessen in Gent verdwenen in 1796. Na de afschaffing verzamelden enkele zich opnieuw in Merendree in 1797. In 1851 werd aldaar een nieuw klooster gebouwd, maar op initiatief van Mgr. Bracq kwamen zij naar Gent terug in 1876.

24Juli 1877 Geboorte van André CaHier. De naam Callier zal de meeste Gentenaars wel vertrouwd in de oren klinken, zij het dan ook dat velen zich zullen afvragen wie die André nu ook weer was. André was de zoon van Albert die getrouwd was met de dochter van François Laurent Albert genoot bekendheid als Schepen, Professor en later Rector van de Universiteit en als stichter, samen met zijn broer Hippolyte, van het dagblad "La Flandre Libérale". De grootvader van André was Gustave CaHier, eveneens Schepen en Professor aan de Universiteit en naar wie in Gent een laan genoemd werd. Wanneer wij het nu hebben over André CaHier, dan is dat niet omdat hij de zoon en de kleinzoon was van gekende Gentse figuren, maar wegens zijn eigen verdiensten. 262


Van kindsbeen af sukkelde hij met zijn gezondheid en dat zou er ook de oorzaak van zijn dat hij zijn ingenieursstudie in Mons, Gent en Parijs nooit zou afmaken. Zelfstudie, zijn passie voor fysica, in het bijzonder voor de optica, en een legendarische werkijver die hij scheen geërfd te hebben van zijn grootvader langs moeder's zijde, François Laurent, maakten van hem een autoriteit in deze materie. Hij had zijn eigen labo in hetwelk hij originele opzoekingen deed. Hij had daarbij wel het grote voordeel van rijke afkomst te zijn en in feite niet moest werken "om den brode". Bij de Burgerlijke stand stond hij trouwens genoteerd als "sans profession". Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog lanceerde hij het idee om een bedrijf op te richten van optische toepassingen, teneinde niet meer afhankelijk te zijn van de marktleider op dit gebied: Duitsland. Hij opperde niet alleen het idee, hij voerde het ook uit. Samen met o.a. Jean Delori, Alexandre Galopin enEmest Solvay, stichtte hij de "Société Beige d' Optique et d' Instruments de Précision". Dit bedrijf, beter bekend onder zijn afgekorte naam O.I.P., verwierf weldra een uitstekende reputatie en in de universiteitslaboratoria kon men de microscopen, gemerkt O.I.P., zien prijken naast deze van Leitz en Zeiss. Het bedrijf zou later in handen komen van de "Société Générale" die nu, wanneer het wat minder goed begon te gaan, afstootte. De O.I.P. ging failliet in 1987: een roemloos einde voor een van de meest prestigieuze Gentse bedrijven. Maar daar kon André Callier niets aan doen, want die was reeds overleden in 1938.

24Juli 1898 Inhuldiging van het monument van Charles de Kerchove de Denterghem. Het werd ontworpen door Hippoliet Leroy en A. Marchand.

24Juli 1959 Dood in het "Institut Moderne" van Jacques Bergmans. Deze fijnzinnige kunstschilder werd geboren op 9 November 1891. Hij had daarbij het geluk ter wereld te komen in een milieu dat gunstig was voor iemand met artistieke aanleg. Hij was immers de zoon van Paul Bergmans, geschiedkundige, musicoloog en bibliothecaris van onze Universiteitsbibliotheek. Na hetAtheneum studeerde Jacques terzelfdertijd aan de Nijverheidsschool en aan de Academie. In 1914 wordt hij gemobiliseerd. De oorlog is nog geen maand oud als hij zwaar 263


gekwetst wordt in Haacht. Hij wordt geëvacueerd naar Holland waar hij 4 jaar zal verblijven. In 1921 wordt hij benoemd tot leraar aan de Nijverheidsschool. Merkwaardig is dat een andere Gentse kunstschilder ook leraar werd aan deze industriële school, namelijk Maurice Dupuis. Daar waar Dupuis "Beschrijvende Meetkunde" geeft, onderwijst Bergmans in de vakken "Dessin pour tissus", "Impression Jacquart" en "Histoire del' Art" en dit gedurende 35 jaar. Hij was tevens een van de voornaamste specialisten in de Batik. Maar de oude Gentenaars kennen Jacques Bergmans vooral omdat zij hem regelmatig tegenkwamen in de stad waar hij zijn schildersezel opgesteld had om er het een of ander schilderachtig hoekje (en er waren er zo vele in Gent) op het doek vast te leggen. Hij was dan ook altijd omringd door een groep kijklustigen, iets wat hem helemaal niet scheen te storen. Hij ging volledig op in zijn werk en schilderde rustig voort. Door hem zo bezig te zien stelden veel Gentenaars met verbazing vast dat het steegje, het huisje, het winkeltje dat zij altijd voorbijgelopen waren zonder er de minste aandacht aan te besteden omdat ze zo banaal waren, onder het penseel van Bergmans een kunstwerk werd dat ze voortaan met heel andere ogen bekeken. Ontelbare typische Gentse gezichtjes werden door hem vereeuwigd: cafétjes, winkeltjes, huisjes met scheefgezakte deuren die normaal niemand zou bekeken hebben, werden door Bergmans omgetoverd tot dingetjes waar de poëzie zo uitstraalde. Want dat was Bergmans: een poëet. Daarmee bedoelen wij dan niet iemand die meent karamelverzen te moeten schrijven om op deze titel aanspraak te mogen maken, maar iemand die instinctief het schone aanvoelt en het ontdekt daar waar het voor de anderen verborgen blijft. Bergmans was zelf een schilderijtje waard: met zijn lange zwarte baard was hij vele jaren een typische Gentse figuur, later ook nog, toen zijn baard al wit was. Hugo COLLUMBIEN

DE BLOEMISTERIJ BILLIET IN DE APPELSTRAAT Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Marleen Verdonck over de Appelstraat, stuurde de heer Erik Dekeyser ons - al een hele tijd geleden - onderstaand artikel. Wanneer lezeres Marleen Verdonck in Ghendtsche Tydinghen 2004, blz. 199 het heeft over de grote tuin rechtover het zogenaamde Stamhuis, dan heeft ze 264


het over de bloemisterij Billiet die daar tot 1967 gevestigd was. Het was de thuis van mijn echtgenote Annie Billiet die er tussen 1944 en 1965 haar jeugd doorbracht. Haar grootouders namen daar in 1913 de bloemisterij over van E. Dejourné. GustaafBilliet (1879-1972) die tevoren reeds als zelfstandig hovenier-bloemist werkte in de Peerstraat beschikte daar samen met zijn echtgenote Valerie Devrieze (1880-1971) over een grote woning, drie serres en een grote tuin en akker die achteraan tegen de huizen van het Biezenstuk grensde. Er was een toegang (afgesloten door een hekken) langs de Rooigemlaan en een tweede toegang (eveneens met hekken) in de Appelstraat zelf tussen een achttal huisjes die naast de grote hovenierswoning waren aangebouwd. Gustaaf was van huis uit hovenier en ging zich als jongeling vervolmaken bij bloemist en gewezen roeikampioen (Club Nautique de Gand) Victor De Bisschop uit de Beekstraat te Drongen. Ook bij bloemist Bernard Spae, nabij de Coupure, die zijn naam gaf aan de Bernard Spaelaan was hij in de leer en in loondienst geweest. Om te beginnen plaatste Gustaaf in de Appelstraat een nieuwe verwarmingsketel en legde nog 500 meter waterbuizen bij. Hij groef zeven waterputten die voor de helft boven de grond kwamen en liet stadswaterleiding leggen. Tenslotte bouwde hij ook nog 20 meter stalling. De grote spelbreker kwam er echter vlug in de vorm van de Eerste Wereldoorlog. Gustaafkon het strijdtoneel ontvluchten en verbleef al die tijd in het interneringskamp te Harderwijk (Nederland) waar hij o.m. bij bloemist P. Van Deursen kon gaan werken. Toen hij in december 1918 thuis werd verwelkomd zag hij een halfverwoeste bloemisterij, als gevolg van de ontploffingen in de buurt bij de aftocht der Duitse troepen. Het neervallend glas van de serres had de meeste bloemen en planten beschadigd en de ongunstige weersomstandigheden deden de rest. Door de Rechtbank van Oorlogsschade werd hem toen een flink bedrag toegekend waarmee hij kon herstarten. Gustaaf kon daar dus mettertijd samen met zijn vijf zonen Michel 1905), Gaston 1906), Leon ( 0 1908), Julien (0 1911) en Adriën ( 0 1921), naar hartelust allerlei planten, snij- en perkbloemen alsook groenten kweken die hij daar dan ter plaatse of op de markt aan het Bisschop Segherspleintje of 's zondags op de Kouter aan de man kon brengen. In zijn huishoudboekje noteerde hij zorgvuldig alle inkomsten en uitgaven. De verkoop van b.v. aspidistra, araucaria en geraniums. MetAllerheiligen in 1920 stond hij met zijn chrysanthèmes aan het gemeentekerkhof. Hij verkocht er 200 planten aan 1,75 fr. en 70 aan 75 ct. In 1921 verkocht hij spinazie (een benne kostte 5 fr.), salade, prei, bloemkool en surkel. De eerste tomaten bracht hij op 7 juli aan de man (4 kg. aan 2,25 fr./kg.) Naderhand werden ze goedkoper (60 ct. tot 1,5 fr.) en verkocht soms tot 130 kg. ineens. Hij noteerde ook zijn uitgaven. 50 kg. kolen kostte 6,5 fr. Bloempotten kocht hij aan 4,5 fr./100 stuks. Er was

e

e

265


nog geen sprake van mestoverschotten want 400 kg. beer was 100 fr. waard. Toen de jongste zoon Adriën als laatste in 1941 trouwde met Marie-José Van Hecke namen zij hun intrek in het bijgebouwtje, een soort conciërgewoning van de grote hovenierswoning. Na de geboorte van het vierde kind in 1955 werd de woning te klein. De kinderen van Gustaaf en Valerie waren het huis uit en zij verwisselden van woning zodatAdriën met zijn gezin naar de hovenierswoning kon. Hijzelf was tuinier bij de Gentse Plantsoendienst maar zette er samen met sommige familieleden en zijn ouders het bloemisten- en hoveniersbedrijf van zijn ouders verder. Gustaaf en Valerie zijn dan op hoge leeftijd in 1970 naar een rusthuis inDrongen-Baarlegaan wonen. De kleine huisjes die tussen de hovenierswoning en het hekken van de bloemisterij lagen waren dus eveneens verhuurd. Op mijn vraag herinneren mijn schoonouders zich nog dat daar leden van de familie Verdonck woonden. Daar woonde ook een zekere Camilla (met haar kleindochter Monique) die rond 1960 door de buurt in de bloemetjes werd gezet bij gelegenheid van een vereremerking op de fabriek wellicht. De eigenaar van gans het terrein verkocht eerst rond 1965 een deel achteraan en dat werd een dranken- en bierdepot Door gebrek aan nodige renovatie- en moderniseringswerken door de eigenaar geraakte gans de rij huizen in de Appelstraat stilaan in verval, waarna de eigenaar rond 1970 alles verkocht aan de Stad Gent. Adriën Billiet verhuisde reeds in 1967 met zijn gezin naar de Geitstraat De hovenierswoning in de Appelstraat werd samen met de huisjes eind 1975 met de grond gelijk gemaakt en verkaveld. In de grote achtertuin hadden regelmatig verkleedpartijen, familiebijeenkomsten en klasfeestjes van de kinderen plaats, hielden wij er receptie bij ons huwelijk in 1965, werden er foto's gemaakt o.m. bij het diamanten (1964) en briljanten (1969) huwelijksjublileum van Gustaaf en Valerie. Ook konden de acht kinderen van Adriën en Marie-José er samen met nichtjes, neefjes en veel kinderen uit de buurt naar hartelust spelen, ravotten en (vooral) kattekwaad uitrichten. Dit was dikwijls tot ergernis van de volwassenen die hun kinderen daar moesten gaan zoeken, nonkels die weer eens hun tuingereedschap zagen verdwijnen en ouders die hun kinderen uit de waterput moesten halen of hun kolenzwart met de tuinslang moesten schoonspuiten. Na de Tweede Wereldoorlog, getuige daarvan foto's uit 1948 en 1949, nam Bloemisterij Billiet ook deel aan de jaarlijkse folklore- en reclamestoet ter gelegenheid van de gebuurtefeesten op de Drongensesteenweg, begin augustus. De oudste kinderen liepen toen mooi verkleed in de stoet o.m. als zigeunerkoppel, gevolgd door de met bloemen versierde triporteur. Ter illustratie van de buurt heb ik een oude gravure van het Gesticht voor Doofstommen. Er bestaan zichtkaarten van dit gesticht, waarvan ik één heb (de tuin 266


met turners). Foto's van de grote tuin Billiet met zicht op de serres, op feestjes e.d. zijn er genoeg. Ook van de stoet ter gelegenheid van de genoemde gebuurtefeesten heb ik enige foto's, zo o.m. aan café Boldershof op de hoek van de Rooigemlaan, op de Drongensesteenweg en in de Meibloemstraat Ik bezit ook een foto van Camilla aan haar voordeur tussen de bloemen bij haar vereremerking. Van de Appelstraat zelf heb ik één slechte foto (omdat de film licht heeft gezien) met zicht op de straat en het Stomhuis. Verder ook een kranteknipsel met foto van de hovenierswoning met een viertal kleine huisjes (foto Henri Dejonghe -dagblad Het Volk 28.11.1975) kort voor de sloping. Erik en Annie DEKEYSER-BILLIET.

HÊWD' EU AAN 'T GÈS Het volgend stukje komt uit "Onder de Draeke" ( 1928) van Lodewijk De Vriese.

Hèwd' eu aan 't gès! Dien uitroep, dien wensch liever, hoort men dagelijks honderden keeren in Gent en in de Gentse omstreken. Dat betekent: Houd u kloek! Past op uw gezondheid! Leef lang! Van waar komt die volksuitdrukking? We leeren dat in oude boeken, gelezen met groene brillen. Want het is een traditie, ofte overlevering, eene legende. Luistert: Op 'nen zekeren keer - 't is lang geleden- deed de pastoor van Mariakerke, vergezeld van de koster, eene berechting. 't Was winter, 't was avond, 't was pikdonker. In het naar huis keeren, vielen pastoor en koster, door de duisternis misleid, in den diepen wal van 't kasteel. 't Was geen lachspel. - Koster, riep de zwaarlijvige pastoor, die zich voelde zinken, koster hêwd' eu aan 't gelûuve. - 'k Hêwe mij liever aan 't gès, Mijnhier de paster, antwoordde de koster, een magere spierink, en hij kroop uit het water. De koster werd gered. De pastoor verdronk. Wij doen gelijk den koster van Mariakerke, wij laten den pastoor aan zijn gelûuve, wij houden ons aan 't gès. Wij zullen er verder mee komen. Lodewijk DE VRIESE 267


BIBLIOGRAFIE Bij Lannoo verscheen een boek dat ongetwijfeld veel oude Gentenaars zal interesseren: "Veldstraat- Gent". Het gaat immers niet over de huidige Veldstraat die sinds lang zijn specifiek karakter verloren heeft en geleidelijk geĂŤvolueerd is naar een van die gestandaardiseerde winkelstraten met overal dezelfde winkelketens. Slechts twee getuigen blijven over van onze goede oude Veldstraat Caron en Patisserie Bloch. Al de anderen hebben plaats gemaakt voor eerder zielloze etablissementen die geen enkele sfeer uitstralen. Maar in dit boek vinden wij deze die verdwenen zijn terug: Herckenrath, De Schamphelaere, Samdam, Jaxx, Marinus, Fritz, Sigarenwinkel Imperator, de "oude" Innovation, Apotheek-Drogisterij Vergaelen, de Grand Bazar, Leonidas, etc. Als men al die oude foto's terugziet kan men niet anders dan tot de conclusie komen dat het er vroeger veel gezelliger was. In dit boek telden wij, buiten 89 foto's, meer dan 90 andere afbeeldingen. Het boek heeft een formaat van 23 x 27 cm., telt 160 bladzijden en kost 24,95 euro (1.006 fr.) Wie het niet mocht vinden in de boekhandel kan nog altijd contact nemen met Uitgeverij Lannoo - Kasteelstraat 97 te 8700 Tielt.

"De Gentse Portus aan de Reep" is een boek dat uitgegeven werd door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Deze Portus was een beperkt gebied van een 7 -tal Ha dat aansloot op de Schelde en kan beschouwd worden als de oudste Middeleeuwse stad. Het boek kwam er naar aanleiding van de tentoonstelling over dit onderwerp die doorging in de gewezen Bank van de Arbeid op het einde van verleden jaar. Het bevat: een Historisch overzicht, een Stad van Steen (met de stenen die te zien waren in dit gebied), de Gentse Portus aan de Reep (archeologische bevindingen), het Centrum van een grote stad, het Zollikofer-De Vigneplan, Gebouwen en Standbeelden als bakens (de Stadswatermolen, Architectuur, het Bisschoppelijk Paleis, het Seminarie, Proosdij, Provinciaal Gouvernement, de Nationale Bank, de Handelbank, de Bank van de Arbeid, het monument Laurent en de Gebroeders Van Eyck, het standbeeld van Lieven Bauwens), Bewoners van de Portuswijk (Jacob Van Artevelde, Judocus Vijdt en tal van andere prominenten), Gentse porseleinkaarten van neringdoenden uit deze wijk, Kunstverzamelingen in de Portus aan de Reep, Schatkamer van de St-Baafskathedraal. Formaat: 21 x 29,5 cm., 96 bladzijden, talrijke illustraties. Prijs: 15 Euro (605 fr.) Te koop in het Administratief Centrum van de Provincie, Dienst Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium. Wilsouplein 2. 268


Bij Uitgeverij Snoeck verscheen "Fotoboek Arnold Van der Haeghen". Arnold Van der Haeghen (1869-1942) was niet alleen de uitgever van "De Gazette van Gent", maar ook een van onze eerste foto-reporters. Hij schonk zijn huis in de Veldstraat, het Hotel Clemmen, bij testament aan de Stad onder beding dat het zou gerestaureerd worden. Toen de Stad in 1946 in bezit kwam van dit huis ontdekte men op een zolder een kleine duizendtal glasplaten, negatieven van foto's die hij, vooral tussen 1890 en 1910, gemaakt had. Deze tot dan toe weinig bekende schat aan informatie werd toevertrouwd aan het Museum voor Folklore, waar hij nog berust. In het boek werden 112 van deze unieke foto's op groot formaat gepubliceerd. Zij behandelen onderwerpen zoals de Kouter en zijn toenmalige bezoekers, markten, straatbeelden, stoeten, processies, de foor, de burgerwacht, werkstakingen, paardenkoersen, schermers, de velodroom, watersport, vacantie aan de kust. Wie zich wil dompelen in het Gent van een eeuw geleden zal in dit boek veel plezier vinden. Formaat: 29 x 23 cm.- 144 bladzijden. Prijs: 24 Euro. (968 fr.) Te koop in de StandaardboekhandeL De heer A. De Schepper bezorgde ons verschillende artikels van o.a. Dr. A. Evrard, Prof. Paul De Keyser, Jozef Vermeulen, etc. over onderwerpen zoals de Slag van Gavere, Sneyssens, Semmerzake, Filips VanArtevelde, artikels die destijds verschenen in "De Toerist". Zij werden gedeponeerd in het Documentatiecentrum. Enkele dagen later ontvingen wij een dik pak, per onderwerp geklasseerde, artikels die verschenen waren in de "Autotoerist" van 1972, zoals 100 jaar StAmandsberg, Festival van Vlaanderen, John Flanders, Louis Van Houtte, de Gentse VTB-galerij, Theaterleven en tal van andere onderwerpen die betrekking hebben op Gent, samen meer dan 50 artikels. Een groot pak brochures en knipsels ontvingen wij van de heer Willy Van Wesemael. Na het plotseling heengaan van zijn echtgenote, de betreurde Suzanne Janssens, op 2 november 2004, stond hij voor de enorme taak al wat zij in de loop der jaren verzameld had te triĂŤren, en dat was een fameus pak. Zij was zeer verknocht aan Gent en alles wat in de kranten verscheen over dit onderwerp, voomarnelijk de bedreiging op ons cultuurpatrimonium, hield zij zorgvuldig bij. Niet alleen dĂ t, maar overal waar er door een verkeerd beleid een van onze vertrouwde mooie stadsgezichten ging verdwijnen, ging zij er nog vlug foto's van maken, en dat waren er honderden. Zij is de auteur van het boek "In het Openluchtmuseum te Gent, de Artevelde269


stad" en publiceerde destijds verschillende artikels in "Gh. T." (Zie "Indices pp. 28-29). In het pak dat de heer Van Wesemael ons schonk zaten ook nog geschriften en artikels van zijn vader Maurits. Wij zullen dat eens grondig bekijken, en mocht daar iets tussenzitten dat hij nog niet gepubliceerd had in "Gh. T.", dan kunnen wij het nu nog altijd doen.

H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Vraag van de heer Jos Tavernier In het nr. van maart-april2005 verscheen een artikelreeks van de hand van Erik De Keukeleire over het museum van schone kunsten. Op datum van 24 augustus 1907 staat er te lezen dat een aantal beelden in koper werden geslagen door de kunstsmeden P. Tavernier en zoon. Uiteraard ben ik hierin ge誰nteresseerd, vooral daar deze kunstsmeden mij niet bekend zijn. Als naamgenoot kreeg ik graag meer info over deze heren, waren dat Gentenaars? Waar werkten zij en waar woonden ze, en bestaat er verder nog informatie over hen? Wat was hun relatie met de beeldhouwer L. Van Biesbroeck? Zeker zijn er onder de vele lezers toch wel enkele die hier meer over weten. Wij kijken met belangstelling uit naar een reactie.

LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Roger Thytschaever stuurde ons het volgend berichtje op dat hij tegenkwam in "De Gazette van Gend" van 190 jaar geleden: GAZETTE VANGEND, EN ANNONCEN OFTE WAERSCHOUWINGS-BLAD, MET AUTORISATIE VAN ZYNE MAJESTEYT DEN KONING DER NEDERLANDEN DONDERDAG den 2 November 1815. 270


P. de Volder, orgelmaeker in de Meire, n,3 tot Gend, laet weten, dat hy heeft uytgevonden eene nieuwe maniere van Kerkorgels te maeken, zoo als blykt uyt de volgende attestatie der organisten. "De ondergeteekende bekennen gehoort en geëxamineert te hebben eene nieuwe kerk-orgel, wel geconditionneerd en solide gemaekt door P. de Volder, met de welke men forte en piano kan spelen, het gene zeer voordeelig is voor de kerken en organisten, mids men kan accompagneeren volle spelen, versen, sonates enz. enz., zonder de registers te moeten trekken nochte de handen van het ciavier te lichten, alleenlyk met eene pedale voor de forte en piano; deze orgel heeft maer een clavier, en doet het zelve effect als met twee clavieren, het gene den prys van de orgel op een derde vermindert." B. Angler, organist van O.L.V. kerke; J.C. de Somer, organist van S. Baefs; J. Gabriel, zangmeester van S. Michiels, Vastensavonds, organist van S. Nicolaes. De liefhebbers worden verzocht deze orgel te komen hooren ten voorzeyden huyze, en recommandeert zig voor het nieuw maeken, vergrooten en repareeren van orgels ten civilen pryze. Tot Gend, uyt de drukkerye van F.J. Bogaert-de-Clercq, in de Onderstraete. De heer Marcel Pieters (Lokeren) schreef ons het volgende: Met veel genoegen las ik in Ghendtsche Tydinghen, jg. 34(2005), nr. 2, blz. 125-131, de bijdrage De koetsier van Dr. Scheewei. Ook in Lokeren kende men tijdens het interbellum een dokter Scheewei. Net als zijn Gentse collega had hij zijn bijnaam te danken aan zijn voorschriftgedrag. Want ook hij schreef aan herstellenden van een longaandoening of een spijsverteringsziekte, deze heilzame, licht verteerbare drank voor. En aangezien dat in het artikel in kwestie de betekenis van scheewei -in het Lokers schieëwei- niet aan bod kwam en dat deze niet door iedereen is gekend, geven we hier enige toelichting. Scheewei is de waterachtige substantie die zich afscheidt bij het opwarmen van karnemelk. Mijns inziens kocht men dus bij de melkventer geen scheewei, maar doodgewone karnemelk. Van de heer Arthor De Decker ontvingen wij de volgende mededeling: Tot mijn spijt moet ik u mede delen dat u zich vergist inzake "de blote pompier" op het Sint Baafsplein. (Zie GT 2005, nr. 2, blz 133). Wat vermeld staat p. 32 in het nr. 1 van de reeks "Gent van toen en nu" (aflevering "De geopende stad" geschreven door Luc Devriese en Daniël Vanacker) is GEEN slordigheid doch wel historische werkelijkheid. Dit blijkt duidelijk uit de bijdrage van MC Laleman, D. Lievois en G. Stoops "Het gedenkteken voor Jan Frans Willems op het Sint-Baafsplein" in het u wel bekende tijdschrift Stadsarcheologie, bodem en monument in Gent, jaargang 17, nr. 2, 1993, p. 5-27. 271


Daaruit blijkt onbetwistbaar dat het oorspronkelijke ontwerp van Isidoor de Rudder wel degelijk voorzien was van een Vlaamse Genius die het mikpunt was van spot en toen algemeen den bloaten pompier werd genoemd omwille van de vorm van de helm waarmee hij getooid was alsmede zijn blote lijf. Die Vlaamse Genius zou in het definitieve ontwerp meer worden aangekleed en zijn helm verliezen. Die spotnaam van 1898 was dus toen wel degelijk op iets gebaseerd die er verband mee hield. Dit sluit niet uit dat ook "de gekwetste gladiator" van Louis Mast, dat trouwens dateert uit dat zelfde jaar, eventueel ook zo werd genoemd. Er waren dus op een bepaald moment twee blote pompiers in Gent... Dit is allemaal niet dodelijk natuurlijk en sommige Gentenaars die de website www.gent-door-de-jaren.be bezoeken zullen in de rubriek gebouwen een artikellezen van 13 november 2004 waarbij een foto staat van die blote pompier... Dit alles neemt natuurlijk ook niet weg dat er inderdaad slordigheden staan in die prachtige reeks "Gent van toen en nu". Naast de door u geciteerde voorbeelden in de nrs. 13 en 14 vond ik bijvoorbeeld ook blz 446 inzake het circus Mahy de mededeling: "Eind 2004 besloot het stadsbestuur het complex te verkopen" daar waar iedere Gentenaar nu wel weet dat het stadsbestuur toen pas dat complex aankocht van de familie Mahy. Als zelfs de actualiteit al wordt verkeerd voorgesteld is het niet verwonderlijk dat er zaken van 1898 tot verwarring aanleiding geven. Tot zover de heer De Decker. Toch nog even dit: De gepubliceerde foto was deze van het definitief monument, niet van het oorspronkelijk ontwerp. De commentaar bij dit actueel monument luidde als volgt: "De halfnaakte jongeling die de sluier voor het gelaat van de Vlaamse maagd wegtrekt, deed de tegenstanders denken aan een blote pompier die uit de sluier van de Vlaamse Maagd een kostuum wil laten maken." Op deze foto, en dus op het huidig monument is er nergens sprake van een helm en was er dus geen aanleiding om de bewuste "jongeman" een pompier te noemen. Ons artikeltje over Filips Van Aftevelde in "Gentse Memoriedagen" (Gh. T.2005 - N° 2 pp. 120-121) heeft bij verschillende lezers terleurstelling verwekt. Prof. A.K. Evrard schrijft ons het volgende: "Niet bedoeld als kritiek, maar om misschien een kleine nuance aan te brengen bij wat u over Filips van Aftevelde aanhaalt in de overigens fel gesrnaakte Gentse Memoriedagen van "Ghendtsche Tydinghen". 1. Waar het al steeds moeilijk is in de schaduw te staan van een grote vader, dan a fortiori wanneer die vader de grootste Gentenaar-aller-tijden was (onze eerste EuropeeÍr; die verbonden sloot tussen de Vlaamse steden, tussen de 272


verschillende gewesten der Lage Landen, en zelfs overzee met Groot-Brittanië). 2. Historicus Prof. H. Van Werveke zegt dat Filips "bleek een krachtdadig en stoutmoedig bevelhebber te zijn". 3. Filips sneuvelde aan het hoofd van zijn Gents gemeenteleger. Zo iets kan men van maar weinig leiders en politiekers uit de geschiedenis zeggen. Generaals sterven doorgaans op hun bed. O.a. daarom hebben we in 1982 (bij de 600e verjaring) een gedenkteken te Westrozebeke laten oprichten. Bij rechtgeaarde Gentenaars liggen de Artevelde's nog "in 't bovenste schof'. (In 't onderste liggen een paar machthebbers die ons door het ontnemen onzer keuren van hoofdstad van 't graafschap Vlaanderen tot een banale provinciestad degradeerden: een zekere Philippe 1' Assuré -de Zelfzekere- die ook wel door kruiperige hovelingen Ie Bon werd bijgenaamd, en een zekere Carolus die niet alleen tegen anders-gelovigen, maar ook tegen autochtone bevolkingen en culturen van de Nieuwe Wereld ageerde)." Ook de heer A. Deschepper vraagt zich af welke bronnen wij geraadpleegd hebben om hem te bestempelen als een tyran. Onze bronnen waren o.m. Dr. Paul Rogghé (erkendeArteveldespecialist), Pierre Kluyskens en Victor Fris. Wij menen wel dat dit onverdachte bronnen zijn. Wij laten hier enkele extracten volgen over wat zij schrijven. "Men staat verbaasd, zoniet verbijsterd, over de wreedheden uit de 14e eeuw. Zowel de grote Jacob als zijn zonen hadden moorden op het geweten. Ziehier trouwens een staaltje van Filips daden van machtswellust en wreedheid. Toen hij geholpen en gesteund door Pieter Van den Bossche naar de macht greep te Gent waren zijn eerste handelingen daden van geweld en moord. Op het schepenhuis, in volle collatie, stak hij de gewezen voorschepen van de stad, Gijsbrecht de Grotere, neer. Op het einde van de maand dat hij tot hoofdman werd gekozen, deed hij in het Gentse Chastelet drie gevangenen onthoofden. Ook Jacob Seyssone, deken van de Gentse beenhouwers, liet hij doden en voordien had hij de hoofden laten rollen van 12 tegenstanders van het nieuw stedelijk regime, onder wie gewezen vijanden van zijn vader. Maanden later deed hij te Brugge onbarmhartig een neef van hem die de ordonnances op het plunderen had overtreden, door een venster gooien, waar hij op straat op pieken werd ontvangen. Nooit had Gent zulk vreesaanjagende hoofdman gekend en ofschoon de zeden beslist nog zeer ruw waren, politieke moorden geen unicum waren en het leven van een mens niet veel waard was, overschreed Filips Van Artevelde toch bepaalde grenzen, wat hem zeker binnen Gent ook vijanden moet bezorgd hebben." En verder, wat zijn krijgskunde betreft: "Een ogenblik mocht Filips in de roes van de overwinning verwijlen en nadat de Vlaamse steden, op uitzondering na van Oudenaarde en Dendermonde, zich 273


de ene na de andere onder zijn banier hadden geschaard, denken dat hij het pleit had gewonnen tegen de Bruggelingen, de graaf en de koning van Frankrijk. Hij beschikte nochtans over te weinig tijd; hij hoopte op een nieuw verbond met Engeland, op de ontscheping van een sterk Engels leger, doch de Britten zijn nooit overhaastig, zelfs niet haastig geweest. Ladewijk van Male, sluwe kerel, wist het en smeekte dan ook de hulp af van zijn suzerein, de jonge Karel VI van Frankrijk. Daar werd niet getalmd: enkele weken later rukte het Franse leger Vlaanderen binnen, versloeg de troepen van Filips rechterarm Pieter Van den Bossche, rukte Ieper binnen zodat gans het opzet van Artevelde als een luchtkasteel ineenstortte. Hij verlaat het beleg van Oudenaarde waar hij reeds menige blunder had begaan en stelt zijn manschappen op bij West-Rozebeke, op de Goudberg, voor de beslissende strijd. Het werd geen tweede uitgave van de zege op het Beverhoutveld: Filips, door zijn hoogmoed gedreven, beging fouten die elke legerleider fataal moesten worden; enkel een defensieve houding had hem toegelaten de vijand zware en onherstelbare verliezen toe te brengen. Als een amateur-strateeg liep hij in de val van zijn tegenstrever die hem naar de vlakte leidde. Filips wou toen zelf het initiatief van de aanval nemen, doch zijn maneuvers waren loom, slecht geïnspireerd; zijn leger werd in de pan gehakt: 20.000 doden bleven op het slagveld. Ook Filips sneuvelde in deze ongelijke, maar heroïsche kamp, men ontdekte zijn lijk in een gracht, gestikt onder een hoop lichamen." Wat is nu de conclusie? Wel, in de geschiedenis is zeer zelden iets volledig zwart of volledig wit, het is bijna altijd min of meer grijs. Dat is hier natuurlijk ook het geval. Er waren natuurlijk positieve aspecten aan Filips: hij was ongetwijfeld heldhaftig en wat hij deed meende hij te moeten doen voor Gent. Geschiedenis is een moeilijk vak en willen wij er lessen uittrekken om niet steeds dezelfde fouten te herhalen (iets wat tot hiertoe nooit iemand gedaan heeft), dan moeten wij voortgaan op FEITEN. Het is natuurlijk verleidelijk helden te willen creëeren waar wij kunnen naar opkijken, maar men mag daarbij de waarheid nooit geweld aan doen. Wij hebben absoluut niets tegen romantisme, wij vinden dat een positief begrip, maar als er één plaats is waar het moet vermeden worden als de pest, dan is dat in de geschiedschrijving. En laten wij ons ook behoeden voor zogenaamde "historische romans" en niet vergeten dat het "romans" zijn die in zeer veel gevallen de "historie" vervalsen. En wie promoveren wij tot held? Daar zouden wij eens serieus moeten over nadenken en ons realiseren dat "echte" helden meestal anoniem zijn en dat zij veel minder voorkomen op het slagveld dan algemeen aangenomen wordt. En aangezien wij het er nu toch over hebben: men spreekt vaak over "helden", 274


maar veel minder over "heldinnen". Is er een aanvaardbare reden om te veronderstellen dat zij minder talrijk zouden zijn dan de "helden"? Wij denken dat een moeder die achterblijft met 7 kinderen en dag en nacht zwoegt om te trachten hen een ordentelijke opvoeding te geven veel meer de naam van "heldin" verdient dan iemand die "heldendaden" verricht op het slagveld omdat hij te stom is om het gevaar te begrijpen.

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 9 maart 1925 verscheen in "De Gazet v~m Gent" een artikeltje van de hand van Alfons Van Werveke met als titel VISCH VAN BENEDEN STAKEN Elke oprechte Gentenaar weet, dat de uitdrukking beteekent: visch, die niet meer versch is. Waar komt die vandaan? Te Gent werd de Vischmarkt tot in 1690 gehouden op de huidige Groenselmarkt, dat is tusschen de Lange Munt, de Hoogpoort, de Korte Munt, den Hooiaard en de Vleeschhuisbrug. Het gedeelte van het plein, waar de stallen van de vischverkoopers stonden, was afgezet door vier houten staken, soms aangeduid door stijlen, palen, pilaren, maar meestal door staken. Sedert 1483 werd pilaren merkelijk meer gebruikt, omdat men alsdan het hout door steen vervangen had. Een verbod van de schepenen bepaalde, dat de versche visch den eersten dag mocht verkocht worden binnen de staken van de Vischrriarkt. Vond hij geen kooper, zoo mocht· hij nog slechts verkocht worden binnen de staken, als de vinders of waardeerders hem nog versch genoeg bevonden. Was dit niet het geval, zoo moest hij te koop worden gesteld buiten de staken. De teksten zeggen beneden de staken.l)e Vischrriarkt was eigenlijk afgezet door een rij kantsteen, die van de één staak recht naar de anderen liepen. De markt lag alzoo hooger dan de omringende weg, die dus tegenover de markt lager of beneden lag. Daar nu de eigenlijke Scheidingsteekeos tusschen markt en straat de staken waren, zei men dat de straat lag beneden staken en werd minder versche visch verwezen beneden staken. Het was visch van beneden staken. Ten jare 1690 werd de Vischmarkt verplaatst naar den hoek van het Veerleplein. De steeoen pilaren, die in 1483 de houten staken hadden vervangen, bleven op hun oude plaats staan, maar de uitdrukking visch van beneden staken verhuisde met de markt en thans nog is ze door alle ware Gentenaars gekend. Te Aalst heet men minder versehen viseh van achter staken: zelfden oorsprong, zelfde overlevering van uitdrukking. Alfons VAN WERVEKE 275


/,/ 路'

t;

~ ~

tr1

r:J:J.

~ ~ ~

tr1 ~

~

tr1 tr1

~

N

-..)

0\

De vroegere Sint-Huibrechtstraat, nu Sint-Hubertusstraat, bestaat nog wel, maar de huizen ....


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W sept.-okt. 2005 34e jaargang nr. 5

INHOUD

- Pierre Kluyskens: 278 Gaspard De Craeyer. - Louis Cloquet: 292 Inventaire ArchĂŠologique: De Puntgevels van de grote zaal en van de kapel van de Byloke. - Rudy van Elslande: 294 Van St-Jan de Deoklooster tot Behoedingshuis en De la Salie-instituut. - W.L. Braekman: 307 Een marktzanger over kindermisbruik in het Citadelpark en te Ledeberg. - Erik De Keukeleire: 312 De Monumentale Groepen "Het Ros Beyaert", "Kracht, Schoonheid, Wijsheid" en het Miljoenenkwartier. - Ginette Desmet- Rosa De Vriendt-Mores: 326 Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. (Vervolg en slot). - Luc Devriese: 338 Mestraper van stiel. 340 - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 25-26-27 Juli. -Bibliografie. 349 350 - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. 351 -Jan Cleppe: 352 GĂŞnsche Praot.

277


GASPARD DE CRAEYER In 1969 was het 300 jaar geleden dat Gaspard De Craeyer overleed. Bij die gelegenheid schreef Pierre Kluyskens een artikel dat wij hieronder publiceren. Drie eeuwen geleden overleed-TE GENT- Ouderdomsdeken en Prins van de VLAAMSE Schilderkunst

Oktober 1664: van het beroemde driemanschap van de Vlaamse Kunst, Ruhens, van Dijck en de Craeyer, is alleen nog laatstgenoemde, de kunstenaar die voor ontelbare kerken, kloosters en gemeenten van Vlaanderen en van Brabant, altaarstukken en reusachtige composities heeft geschilderd, in leven: zijn vriend Rubens die hem hoog aanschreef en vijf jaar voor hem werd geboren, Antoon van Dijck die hem eveneens ten zeerste waardeerde en 17 jaar jonger was, zijn respectievelijk in 1640 en in 1641, bijna een kwart eeuw geleden gestorven. Hij alleen, op 82-jarige ouderdom, houdt de grote traditie van de Vlaamse School recht, hij alleen staat nog, midden zovele leerlingen en epigonen, zelfstandig en blijft, niettegenstaande zijn gevorderde leeftijd, nog steeds actief op de bres. In Antwerpen, Mekka van de Renaissance- en Barokkunst, heeft hij zijn jeugd doorgebracht en er in menige kerk, paleis of patriÍrswoning, zijn ogen de kost gegeven bij het bewonderen van de grote, alles overstralende artistieke heropleving na de overwinning van het Katholicisme op de Hervorming; te Brussel waar hij zich later ging vestigen, heeft hij als hofschilder, als portrettist, als schilder van religieuze mythologische en profane werken een schitterende loopbaan gekend, en nu, op een ogenblik dat de meesten sedert lang het penseel hebben neergelegd, ontvlucht hij met zijn lievelingsleerling en trouwe medewerker, Jan van Cleef, de hoofdstad en het Hof, om een nieuwe en laatste etappe in zijn artistieke loopbaan te beginnen te Gent, de stad die in het verleden zo menigmaal op hem en op zijn talent beroep had gedaan. Hij, de gevierde prins die in zijn lange carrière, een van de meest boeiende en vruchtbare van onze Nationale School, zovele successen en triomfen had geoogst, onderwierp zich spontaan aan de gewoonten en tradities van de tijd; hij mag, hij weet het, zich in de Afteveldestad als schilder niet komen vestigen en er een atelier openen, indien hij niet eerst in het gild van de schilders en beeldhouwers wordt opgenomen en ingeschreven. Voor de jongeren is het niet makkelijk bij de "coopers van het jaer" te worden gerekend: is niet kunstenaar wie het enkel maar kan beweren: men moet bewijs leveren van zijn kunde. 278


Voor Gaspard de Craeyer zal het niet veel meer worden dan een formaliteit; zijn artistieke adelbrieven prijken in honderden openbare en private gebouwen. Wij treffen hem dan ook aan in de lijst van de "coopers van tjaer 1664 ende een deel van het jaer 1665": "Sr Jas part de Craeyher, schilder", naast de schilder Omar Donkeur, een ghelaesmaker, een stoffeerder en vier "beeltsnijders". Hij vereffent ook de gebruikelijke toetredingsbijdrage: "Item ontfaen van sr Jaspard de Cruyer (sic), over het coopen van den vrijdom der selver neerijnghe de somme van 20 s. gr." Met deze vestiging in Gent, die voor stad en schildersgild zo vererend was, wou de Craeyer niettemin de voordelen niet verliezen waarvan hij gedurende zoveel jaren te Brussel had genoten en die hem verleend werden voor de uitzonderlijke diensten die hij als hofschilder had bewezen. Wie een lange loopbaan achter de rug heeft, weet dat men met nijd en afgunst van de mensen moet afrekenen en de Craeyer wist dan ook dat indien hij van de overheden geen officiĂŤle bevestiging van deze voorrechten kon krijgen, hij vroeg of laat op tegenstand en sabotage van sommige confreers zou stuiten. Hij schrijft het ten andere ondubbelzinnig in zijn rekwest: " ... bevreest nochtans dat hem dienaengaende bij de respective pachters souden aeghedaen worden eenighe molest ofte trouble". Het was begin oktober 1664 dat hij tot de gedeputeerden van de Staten in Vlaanderen een verzoekschrift richtte in hetwelk hij de diverse titels opsomde die hem, zo meende hij, terecht aanspraak lieten maken op het behoud van alle voorrechten die hem destijds te Brussel werden toegekend. Dit rekwest dat bewaard is gebleven en in ons stedelijk archiefberust, onthult ons enkele zeer belangrijke gegevens over de officiĂŤle opdrachten waarmede de Craeyer in zijn loopbaan werd belast: "Supplierende verthoont reverenteIick sr Jaspaert de Crayere, domesticq ende schilder van zijne Co. Mat, dat hij tsedert den jaere 1612 gheresideert hebbende binnen der stede Brussele, heeft aldaer doorgaens gheemploijeert gheweest, soo van weghen sijne voors. Mat als van haere doorluchtichste hoocheden den prince Cardinael ende artshertoghe Leopoldus tot het rnaeken van diversche groote taefereelen ende vermaerde stuc ken, ten opsiene van welcke diensten hij den voorghemelden prince Cardinael is gheassumeert gheweest als domesticq van sijn huijs ende hof, uuijt crachte van welke hij altijt geeft ghejouisseert van alle vrijdommen ende preemninentien ... ende naemelicke van slants impost ende inpositien, stadts accijsen ende alle andere lasten". Na nog wat uitgeweid te hebben over deze voorrechten, maakt hij zijn inzicht kenbaar zich in Gent te komen vestigen om er zijn laatste levensjaren te slijten: "nu ghecommen sijnde tot de aude van achtentwintich jaeren (de klerk heeft hier een grove vergissing gedaan, blijkbaar 28 voor 82 gelezen!) neffens sijne huijsvrauwe van ontrent ghelijcke audde, mitsgaders onversien van kinderen, 279


resautie ghenomen heeft van te blijven resideren binnen der stede van Ghent, met intentie van hier gherustelinck te passeren de luttel jaeren die hem noch resteren van sijn leven". Ten einde zijn verzoek vrijstelling van belastingen en andere lasten te bekomen meer kracht bij te zetten haalt de Craeyer de diensten aan die hij in 1635 de Gentse stede heeft bewezen, "alswanneer het dienende magistraet van den selven jaere, wensende in duijterste peijne om binnen den tijt van eender rnaent volveerdich thebbende de schilderijestucken noodich totte arcke triurnphale opgherecht jeghens den dach der solempnele incompste van sijne voorhemelde hoochheijt den prince Cardinael, heeft hij suppliant daertoe opghemaeckt ende ghelevert acht differente stucken ... tot al welcke den suppliant ghedaen heeft groote moeijte, mitsgaeders gheemploijeert menichte van knaepen ende ghedoocht excessive oncosten van brant haut, als wensende int midden van den winter; in sulcker voughen dat niemandt van alle d'andere meesters schilders van Antwerpen, Bruyssel ofte Ghendt tselve werck en hebben derven aennemen". Op 17 oktober 1664 verleenden de Gentse schepenen vrijstelling van een aantal rechten op bier, wijn, graan enz .• en twee dagen later verklaarden de Staten van Vlaanderen zich hiermede akkoord. Kort daarop, op 6 november verkreeg de Craeyer bovendien, vrijstelling van de stedelijke rechten. Wat meer dan. vier jaar heeft Gaspard de Craeyer te Gent geleefd, maar het waren zeer vruchtbare jaren. Hij stierf, terwijl hij de laatste hand legde aan een groot altaarschilderij, op 27 januari 1669, in de gezegende ouderdom van 86 jaar. De Craeyer is voor het nageslacht nooit de grote figuur geworden die hij nochtans is geweest. De geschiedenis heeft slechts twee namen van de Vlaamse Barok willen onthouden: Rubens en van Dijck. In hun schaduw is de Craeyer moeten blijven voortleven na zijn dood. Het is in elk geval een onrechtvaardigheid, want de glorie van de twee grootmeesters Rubens en van Dijck, hoe fantastisch zij ook mochten geweest zijn, kan en mag niets ontnemen aan de verdiensten van een kunstenaar als de Craeyer, wiens coloriet wellicht minder briljant is geweest, wiens allure minder ontstuimig was, maar wiens tekening daarentegen in menig doek een soberheid en een kracht heeft die wij slechts sporadisch in het oeuvre van de grote Rubens ontwaren. Voor Gent, waar de kerken, stadhuis, musea, alles nog spreekt en getuigt van het talent en de werkkracht van de artiest, ware deze driehonderdste verjaring van het overlijden van Gaspard de Craeyer, een enige gelegenheid geweest om, hetzij in het Museum voor Schone Kunsten, hetzij in de Byloke of in de gewezen Sint-Pietersabdij, zovele lokalen die er zich best toe geleend hadden, 280


een retrospectieve tentoonstelling in te richten van zijn oeuvre, althans van de meest markante werken die van hem te Gent, in België en in het buitenland bewaard zijn gebleven. Nooit werd een dergelijk retrospectief ensemble georganiseerd, nooit heeft men gelegenheid gekregen de di verste perioden van een kunst die startte in het spoor van het Caravagisme en eindigde in de triomfkreet van de Vlaamse Barok, te belichten, zoals het ook een enige gelegenheid ware geweest sommige werken die men in donkere kapellen en kerken slechts moeizaam kan ontleden, in volle daglicht te exposeren. Het ware een voorname bijdrage geworden tot de studie van onze nationale kunst, die én het groot publiek én de specialisten ongetwijfeld had kunnen boeien. Wat er ook van zij, wij menen dat deze 300ste vetjaardag niet onopgemerkt mag voorbijgaan en wij zullen trachten de loopbaan van de Craeyer te schetsen en zijn activiteit te Gent, vóór 1664 en na zijn definitieve vestiging alhier wat meer in detail te bestuderen. Van hem heeft Rubens eens gezegd: "Craeyer, Craeyer, niemand zal boven U craeyen!". In deze januarimaand 1969 is het onze plicht zijn naam en zijn werk even uit de vergeethoek te halen en beiden de plaats gunnen op dewelke zij in de geschiedenis van de Vlaamse schilderschool aanspraak mogen maken. Van al de grootmeesters van de Vlaamse Barok die de Antwerpse School zich niet zonder fierheid toeëigent, is Jacob Jordaens de enige die in de havenstad werd geboren, er stierf en er bijna gans zijn leven doorbracht: Rubens is geen geboren Antwerpenaar, Van Dijck, kind van de Scheldestad heeft de meeste jaren van zijn te korte loopbaan te Genua en in Engeland doorgebracht, Rombauts verbleef lange tijd te Rome en Gaspard de Craeyer maakte carrière te Brussel en te Gent. Het is wellicht omdat hij in deze laatste stad, nu juist drie eeuwen geleden is gestorven, dat men in officiële kringen deze vetjaardag onopgemerkt heeft laten voorbijgaan! In de oude levensbeschrijvingen van de Craeyer en zelfs in werken· die onlangs werden uitgegeven, zijn er heel wat fouten geslopen, o.a. wat zijn geboortedatum betreft. Men gaf doorgaans 1584 op, hierbij een doopuittreksel van de parochiale registers van Antwerpen, doch deze datum klopte niet met het opschrift dat voorkomt op het laatste werk van de Craeyer "De marteldood van de H. Blasius" uit ons Museum voor Schone Kunsten: G; D; Cryaer F. A. 1668 AET. 86. Indien de kunstenaar in 1668 86 jaar oud was, dan moest hij in 1582 en niet in 1584 geboren zijn. De sleutel van het raadsel werd pas op het einde van de XIXe eeuw gevonden door Van Lerius die te Antwerpen de juiste datum, n.l. 1582 in de archieven heeft teruggevonden. De andere Gaspard de Craeyer in 1584 was zijn jongere 281


broeder, aan wie men -de ouders getuigden van weinig verbeelding- dezelfde voornaam had gegeven! Over zijn jeugdjaren die hij te Antwerpen doorbracht is ons omzeggens niets bekend: geen enkele tijdgenoot kan ons op het spoor brengen en de eerste belangrijke gebeurtenis uit zijn loopbaan over dewelke wij degelijk zijn ingelicht is zijn vertrek naar Brussel, op 22-jarige ouderdom om er in de leer te gaan bij de toen zeer gunstig aangeschreven portret- en compositieschilder Raphaël van Coxcie, een geboren Mechelaar die een tijdlang te Antwerpen werkzaam was en zich vervolgens te Brussel vestigde waar hij zich o.m. in een selecte clientèle, ook van prinsen en prinsessen mocht verheugen. Heel wat auteurs - die het echter de een van de andere schijnen afgekeken en afgeschreven te hebben- verklaren dat de Craeyer na korte tijd zijn leermeester in kunde en talent overtrof, hetgeen natuurlijk nog moet bewezen worden. Persoonlijk menen wij dat de Craeyer voor zijn vertrek naar Brussel, reeds te Antwerpen het een of ander schildersatelier moet hebben bezocht, en dus met een zekere artistieke bagage te Brussel belandde, want nauwelijks drie jaar na in het atelier van Coxcie te zijn opgenomen, wordt hij in 1607, als vrijmeester toegelaten in de nering van de schilders, hetgeen in die tijd practisch ondenkbaar ware geweest moest hij pas in 1604 voor het eerst een penseel in handen hebben genomen, zelfs onder leiding van de zo knappe leermeester die Coxcie moet geweest zijn. Van dat ogenblik af schijnt het leven de jonge Gaspard toe te lachen en begint voor hem een schitterende artistieke loopbaan. In 1615-1616 wordt hij deken van het gild benoemd hetgeen maar zeer zelden voorviel voor een kunstenaar beneden de 35 jaar. Op dat ogenblik was zijn naam op eenieders lippen en mocht hij voor kerken, kloosters en particulieren talrijke opdrachten uitvoeren. Hij telt reeds verschillende leerlingen die hem waarschijnlijk in zijn taak behulpzaam zijn: Cornelis Everbroot in 1610, Mersen Regers in 1613, Jacques Vermeegho in 1616, Jacques Pezet in 1619, en de reeks zou dan nog jaarlijks worden aangedikt: Philippe Garsao, Gaspar Pieron, Adriaan van den Broecke, Pieter Volkaert, Hendrik Vervoert, Joos van Hamme, Charles de Croy, François Monnaville, Leonard Uytenhove, Sirnon de Pape, Jan van Cleef, Anselmus van Hulle, Jacques van Arthois, Antoon van den Heuvel, Lodewijk Volders, enz. Indien wij de loopbaan van de Craeyer, na zijn verheffing tot het decanaat van het schildersgild te Brussel resumeren, maar de gegevens van de korte biografieën die hem in woordenboeken en gespecialiseerde studies werden gewijd, geeft zulks ongeveer het volgende: hij werd gelast met het aankopen der kunstwerken voor de hertogen Albrecht en Isabella, werd raadsheer van de stadsmagistraat van Brussel; ontvanger van de Kanaaladministratie, edele boogschutter van het Hof, aangestelde schilder van de Kardinaal-Infant te Gent, 282


van Jacques Boonen, aartsbisschop van Mechelen, van koning Filips IV van Spanje, van aartshertog Leopold-Willem, werd bevriend met Pieter-Paulus Rubens en met Antoon van Dijck die ten andere zijn portret schilderde, later gegraveerd door Pontius en door Neefs. Gedurende jaren had hij omzeggens de "alleenbestelling" van de religieuze werken. Een dergelijk palmares, ten andere voor de meeste punten, door officiële documenten bewezen, spreken boekdelen over de glans van deze kunstenaarsloopbaan. Gaspard de Craeyer, zoals Rubens, is ontegensprekelijk door de omstandigheden gediend geworden. Hij leefde in een tijd van praal en van mecenaat, een tijd die komende na al de vernielingen aangericht door de Beeldenstorm, de kerken en kloosters hun artistieke schatten zag reconstituëren, een tijd ook van betrekkelijke vrede en van hoge welstand, m.a.w. een tijd en een klimaat die de kunst en de kunstproductie in de hand werkten. Bovendien heeft de Craeyer buiten zijn wil om, profijt gehaald uit het vroegtijdig uitwijken van Antoon van Dijck naar Engeland, uit de dood van Rubens en uit het overlopen van Jordaens naar het Protestantisme. Het was dan ook op de Craeyer, de enige vaste waarde van het zgn. Rubenisme die nog overbleef dat de religieuze gemeenschappen beroep deden voor hun altaarstukken en het versieren van de kerken, kloosters en kapellen. Al hetgeen echter door de vroegere auteurs over de kunstenaar werd verteld, en wat wij in résumévorm hebben gecondenseerd, is echter geen Evangelietekst. Aldus is het ten onrechte dat men voortgaande op een losse bewering van Edmond De Busscher, in de Biographie Nationale, heeft staande gehouden dat Gaspard de Craeyer gelast werd met het aanschaffen van kunstwerken voor de aartshertogen Atbrecht en Isabella, voor Filips IV, de Kardinaal-Infant en Leopold-Willem. De Busscher moet slechts oppervlakkig het rekwest gelezen hebben dat de schilder in 1664 tot de Staten van Vlaanderen richtte wanneer hij zich te Gent kwam vestigen, rekwest waarvan wij de belangrijkste passussen in onze vorige bijdrage hebben aangehaald. In dit document en ook niet in een brief van Leopold-Willem aan de stadsmagistraat van Brussel op 26 december 1651 gericht, wordt expliciet verklaard dat de Craeyer voor de aartshertogen in deze hoedanigheid zou zijn opgetreden. Waarom onze kunstenaar geen opdrachten voor de aartshertogen heeft uitgevoerd, dus waarschijnlijk in hun gunst niet gekomen is, kan men vooralsnog niet achterhalen. Zoals Prof. De Maeyer het in zijn studie "Aibrecht en Isabella en de Schilderkunst" schrijft, "is mogelijk hier een leemte in het bronnenmateriaal in het spel, maar het verrast toch dat, waar de Craeyer zelf een beeld 283


geeft van zijn activiteit in vorstendienst, hij niet gewaagt van de Aartshertogen". De Craeyer was 37 jaar oud wanneer Gent, of liever de magistraat van de Oudburg, in 1619, voor het eerst op hem beroep deed, voor het schilderen van een "Oordeel van Salomo", bestemd voor zijn Collegiale Kamer van rechtspleging. Gent heeft het met dat werk, dat thans in ons Museum voor Schone Kunsten prijkt, waarlijk goed getroffen: de Craeyer was in zijn beste en meest vruchtbare periode, was toen nog enigzins be誰nvloed door het Caravagisme en heeft deze compositie zeer vrij en soepel behandeld. Het coloriet is sober en sterk, de personages zijn stevig uitgebeeld en algemeen wordt aanvaard dat het een van de allerbeste werken van de meester is. In december 1619 was aan de Craeyer geschreven geweest om hem de bestelling van het werk te bevestigen, maar daar het College geen katten in zakken wou kopen, had men de kunstenaar eerst een schets, een "model met ruyten" gevraagd vooraleer zich definitief uit te spreken. De maand daarop reeds dient de Craeyer de schets in; hij weet, omdat het toen traditie was dat wel enige kritiek zou worden geformuleerd, maar een kunstenaar, zelfs de grootste artiesten moesten het in die tijd dulden, en het joeg hen in elk geval geen minderwaardigheidscomplex op het lijf, zoals dit vandaag het geval is met jonge artiesten wanneer men hun werk ook maar even durft contesteren. En inderdaad de Magistraat van de Oudburg oordeelde dat de kunstenaar "den troon wat meer zoude versieren ende ander borduringhe daer in maecken". De Craeyer legde zich neer bij deze opmerkingen, zoals hij er ook in toestemde dat een afgevaardigde van de magistraat in zijn atelier te Brussel "de hand zou houden" op het werk en er o.m. voor zou zorgen dat het "behoorlyk worde getrokken ende gemaect". Zelfs met een bataljon soldaten zou men een kunstenaar niet kunnen dwingen, eens dat hij zijn bestelbon en een eerste voorschot op zak heeft, een penseeltrek op het doek aan te brengen, wanneer hij zg. aan inspiratie te kort schiet of wanneer hij liever aan een ander doek werkt. De magistraat moest dan ook herhaalde malen aandringen, hetgeen laat veronderstellen dat op dat ogenblik het werk af was en geleverd werd. Al de documenten in verband met deze aankoop werden op het einde van de vorige eeuw door de hulparchivaris Schoorman teruggevonden, zodat wij volledig ingelicht zijn over onderhandelingen, bestelling en betaling, hetgeen maar zelden voorkomt voor kunstwerken uit deze periode. Aldus weten wij dat de Craeyer een som van 1.200 pond parisis ontving, hetgeen een aanzienlijk bedrag was voor die tijd. De magistraat van de Oudburg was in zijn nopjes met de levering van dit 284


prachtstuk, en om de kunstenaar zijn dankbaarheid te betuigen, wou hij ook diens vrouw een geschenk geven, een soort mantieltje: "Betaelt Catherina Janssens van Duvelant huisvrauwe van den voornoemden M. Jaspar de Craeiere de somme van vif en twintich carolus guldens by den Collegie haer toegheleyt vor een hoofteleet ter eausen van het rnaeken van de voorseyde schilderye by haren man". Dergelijke voorbeelden worden nog meer ontmoet, doch uit deze tektst menen wij te mogen afleiden dat de vrouw van de Craeyer verkoos het geld, zijnde 25 carolus guldens te aanvaarden boven het hoofteleet zelf. Het was de eerste officiële bestelling voor de Craeyer vanwege de Gentenaren, het zou de laatste niet zijn. Het stipuleren van de gift van een "hooft eleet" voor zijn echtgenote, in het contract met de Magistraat van Oudburg, naar aanleiding van de bestelling van het "Oordeel van Salomo", is een van de knepen die Gaspard de Craeyer in het atelier van zijn meester Raphaël Coxcie zal hebben aangeleerd. Dergelijke bedingen komen immers niet al te dikwijls voor in artistieke contracten van de XVIe en van de XVIIe eeuw, en Coxcie schijnt er de grote specialist van te zijn geweest. Wanneer hij door de Gentse schepenen met de belangrijke opdracht een "Laatste Oordeel" te schilderen, werd belast, kon hij het klaar spelen van hen de belofte af te dwingen dat men zijn echtgenote ten titel van gratificatie een hooft eleet of 100 gulden carolus zou schenken. Toen later partijen het niet tot een akkoord konden brengen over de prijs van het reusachtig doek en over de gedane beloften, liep de zaak op een proces uit, dat zo maar zeven jaar duurde: de schepenen van der Kuere werden o.m. in 1597 "ghecondempeert te betaelne an meester Raphaël" een bedrag van 100 gulden carolus "over een hooft cleet van synne huusvrouwe, by haer ghepretendeert ten laste van der zelver stede". Een zelfde attentie voor zijn vrouw bedong Coxcie in 1607 toen hij voor een broederschap van de O.L. Vrouwkerk te Antwerpen een tafereel moest schilderen: "syn ghehouden te betaelen den voors. Raphaël de somme van vyff hondert guldens eens, ende eenen doeck voor syne huysvrouwe". Waarom zou de Craeyer in 1619 hetzelfde niet bedingen voor Catharina Janssens van Duyveland die sedert 12 februari 1613 zijn wettelijke echtgenote was geworden? Hij zou het ten andere later nog eens, en met succes, proberen. Dergelijke bepalingen die aardig naar onze steekpenningen ruiken, achten wij nogal belachelijk, maar wat gezegd van die andere Gentse schilder, Lieven van der Riviere, die zijn huis verkoopt voor de som van tien ponden groten sjaars, "boven destoffe tot een wit trypen lijveken voor zijn huisvrouwe"! Met zijn "Oordeel van Salomo" had de Craeyer in elk geval vaste voet in de 285


Gentse stijgbeugel gekregen, en wanneer de stad dan ook enkele jaren later, in 1634 beroep doet op de beste kunstenaars van het land, om de nieuwe gouverneur van de Spaanse Nederlanden, een triomfantelijk onthaal te reserveren, wordt onmiddellijk naast de namen van de Liemacker, Schuts, Rombouts, Van den Heuvel, ook de naam van Gaspard de Craeyer, toen te Brussel gevestigd, vooropgezet. Na de dood van aartshertogAlbrecht in 1621, hadden de Zuidelijke Nederlanden, opnieuw de Spaanse kroon moeten vervoegen, en Isabella had hier nog enkel in naam van Filips IV als gouvernante geregeerd: na haar overlijden in 1633, stelde Filips IV zijn broeder, de kardinaal-Infant Ferdinand aan tot landvoogd van onze toen zo zwaar beproefde gewesten. Gent had, ondanks een betrekkelijk lange vredesperiode, zijn handel grotendeels zien te Ioor gaan en was niet veel meer dan een doodgewone provinciestad, die echter voor de gelegenheid nog eens, met het luisterrijk onthaal van de nieuwe gouverneur, de illusie van de pracht van de Blijde Intreden van weleer wou opwekken. De Intrede van de Prins-kardinaal zou op 28 januari 1635 plaats vinden en er mocht geen ogenblik meer verloren gaan, wou men tijdig met het geplande programma klaar komen. Dat programma voorzag o.m. de oprichting op de Vrijdagmarkt, waar de officiĂŤle plechtigheid zou doorgaan, van reusachtige triomfbogen die in allegorische voorstellingen, zoals het toen mode was, de roemrijke daden van de Kardinaal-Infant, van Filips IV en diens doorluchtige voorgangers als Keizer Karel bvb., zouden verheerlijken. Wij kennen het aspect van deze triomfbogen en de beschrijving van de reusachtige schilderijen die ze versierden en die niet allen bewaard zijn gebleven, dank zij een publicatie die na de feestelijkheden te Antwerpen, in 1636 verscheen: Serenissimi Principis Ferdinandi Hispaniorum Infantis, S.R.E. Cardinalis, Triumphalis IntroĂŻtus in Flandriae Metropolim Gandavum auctore Guilielmo Becano, S.J.". Om hun groots opzet te verwezenlijken beschikte Gent amper over een paar weken en het was dan ook totaal uitgesloten het ensemble te laten uitvoeren door de enkele bekwame schilders die alsdan te Gent verbleven: Van Rulle, Van den Heuvel, Stadius en de Liemaeker. De overheden moesten dan ook beroep doen op een schaar artiesten, vreemd aan de stad, o.m. Oeraard Zegers, Theodoor Rombouts, Comelis Schut en een bekende van de stad, Gaspard de Craeyer, toen in alle roem en werk in zijn atelier te Brussel, terwijl het architecturaal gedeelte toevertrouwd werd aan de bekende Brusselse architect Francquart. De zwaarste opdracht werd aan de Craeyer toevertrouwd: acht kolossale doeken die ontegensprekelijk de beste zijn, althans wat de compositie, de figuren en het coloriet betreft. De kunstenaar geeft in deze schilderijen blijk van een fantastische virtuositeit, van een teken- en schildertechniek die aanto286


nen dat hij op dat ogenblik -hij is 52 jaar oud- in het volle bezit is van zijn talent en dat geen onderwerp of moeilijkheid hem te zwaar weegt. Indien de achtergronden en sommige details wat zwakker uitvallen, is zulks meer dan waarschijnlijk te wijten aan het feit dat hij enkele gedeelten heeft moeten overlaten aan de minder vaardige handen van zijn leerlingen en medewerkers. Hoe had hij ten andere gans alleen, op een maand, deze acht werken, die verschillende tientallen vierkante meter doek bestreken, kunnen afwerken. Dertigjaar later, wanneer hij vast burgerrecht te Gent wil verkrijgen, herinnert de Craeyer, in zijn verzoek tot de Staten van Vlaanderen, niet zonder fierheid aan deze enige krachttoer in de loopbaan van een kunstenaar: "Ten weleken effecte UU.EE. mercheliec ghebeden worden favorabel regart te nemen op de importantie ende consideratie van de dienste bij den suppliant aen dese stadt ghedaen ten jaere 1635, alswanneer het dienende magisstraet van den setven jaere, wesende in duijterste peijne om binnen den tijt van eender rnaent volveerdichthebben de schilderijestucken noodich totte arcke triumphale opgherecht jeghens den dach der solempnele incompste van sijne voorghemelde hoochheijt den prince Cardinael, heeft hij suppliant daertoe opghemackt ende ghelevert acht differente stucken, als te weten: - Alvooren, 't gone representerende keijser Carel, daer hij is sittende in sijnen troon, met ghevanghenen princen ende keurvorsten beneden; - Item, 't gone daer den coninck van Vranckerijck ghevanghen wordt; - Item, 't gone daer den voomomde keijser Carel is vattende Afrika; - Item, 't gone daer ghecroont wordt den coninck Philippus; - Item, 't gone daer den voomomde keijser is behandeghen eenen brief aen coninck Philippus; - Item, 't gone daer den selven keijser ende prince Cardinael te peerde sitten; - Met noch twee andere groote smalle stucken representerende poeterijen. Het is haast niet te geloven dat ĂŠĂŠn kunstenaar in een zo kort tijdsbestek deze verschillende onderwerpen uit het leven van Keizer Karel heeft kunnen concipiĂŤren, schetsen en in een zo groot formaat uitvoeren. Het Gents stadsbestuur was uiterst voldaan om de geleverde prestatie en Gaspard de Craeyer werd er rijkelijk om beloond: "Betaelt aen Sieur Jaspar de Craeyer de somme van vijff hondert acht ponden ses schellynghen ende acht grooten over het maecken ende leveren van acht stukken schilderye, voor de groote arcade, volgbende dordonnantie ende quitantie". Gaspard de Craeyer, toen reeds hoog aangeschreven als religieuze schilder, hij had zopas voor de abdij van Affligem zijn ''Tolita koning der Gothen", zich aan de voeten werpend van de Heilige Benedictus", werk dat het enthousiasme van Rubens verwekte - veropenbaart zich in de acht grote composities voor de Gentse stadsmagistraat als de virtuoos van het palet, de uitmuntende 287


portretschilder, en de schilder van briljante kleur- en vormorchestraties. De Gentse overheden zaten waarschijnlijk met de schrik geplaagd terwijl de Craeyer in zijn atelier te Brussel aan deze gewrochten werkzaam was. Zou hij tijdig klaar komen met de opdracht? Want men herinnerde zich dat men enkele jaren te voren gedurende maanden had moeten aandringen om hem het Oordeel van Salamo te zien voltooien. Dan maar alle voorzorgsmaatregelen genomen en een week lang een Gentse schepen naar Brussel gestuurd om een oogje in 't zeil te houden, zoals blijkt uit een post van onze stadsrekeningen: "Betaelt Mher Emmanuel Ballet, ruddere heere van Leeuwenbusch, scepene vander Kuere, de somme van x lb. gr., de VII lb. gr. overseven daghen vacantien by hem gevachiert tot Bruyssele, in den dienst deser stede, tot advanceren van de wercken van triomphe van den XV en tot ende metten XXIIen january 1635, ende dander III lb. gr. over tdiffroij by hem ghedaen an den Mher schildre Crayere volghende der ordonnantie". Onze. artiest wist echter dat er veel op het spel stond ĂŠn voor de stad ĂŠn voor hem: tijdig klaar komen met zijn werk, prachtwerk leveren, betekenden immers het vooruitzicht van nieuwe bestellingen te Gent en in het Gentse, en wie weet, ook de gunst van de Kardinaal-Infant en zelfs van Filips IV. Hij had ten andere juist geraden en het viel allemaal uit zoals hij het voorspeld of verhoopt had! Ook de centen waren biezonder welkom voor een kunstenaar die met een geldverspilster van een vrouw geplaagd zat, want het was te Brussel een openbaar geheim dat vrouw de Craeyer de centen nog sneller kon verkwisten dan haar manlief ze kon verdienen! Na de plechtigheden van de Blijde Intrede die voor enkele uurtjes van Gent opnieuw de grootstad, de hoofdstad van weleer hadden gemaakt, bleven de triomfbogen nog ettelijke maanden ter plaatse hetgeen, vooral gedurende de gure wintermaanden, erge schade berokkende aan de schilderijen. de Craeyer begaf zich, wanneer de doeken eindelijk werden weggenomen, andermaal naar Gent om er de door hem gepenseelde werken te herstellen: "Betaelt Sieur Jaspar de Craeyere de somme van hondert 2 lb. 10 sc. gr. te weten de hondert ponden gr. voor het retocquieren ende herspannen van de schilderijen by hem ghemaect voor de blijde incompste van syne hoocheyt. .." Wij kunnen uit deze post afleiden dat de schade aanzienlijk moet geweest zijn, daar de som ongeveer 115 vertegenwoordigt van hetgeen voor de acht werken aan de Craeyer werd uitbetaald. Na de herstelling werden de schilderijen, o.m. deze van de Craeyer, overgebracht naar de Troonzaal van het stadhuis. Zij waren echter zo groot van afmetingen dat men eerst de zoldering moest wegnemen en de nochtans zo ruime indrukwekkende zaal moest verhogen! 288


Na de dood van Rubens en van Dijck, kan Gaspard de Craeyer met moeite het tempo van de bestellingen en opdrachten volgen. Geen kerk of klooster te Brussel en in Brabant die in die jaren op de enige overgebleven religieuze schilder van talent, niet beroep doet: hij heeft een ganse schaar leerlingen en medewerkers en nog is het hem onmogelijk tijdig de bestelde werken te leveren, temeer daar hij als portretschilder heel wat opdrachten moet uitvoeren voor machtige en invloedrijke klanten die niet graag enig uitstel dulden. Ook in de Vlaamse gewesten en zelfs in het zuiden van het land is zijn faam tot in de verst afgelegen abdijen en dorpen doorgedrongen. Op alle altaren prijken in het midden van de XVIIe eeuw de gewrochten van de Craeyer. Soms moet men jaren wachten vooraleer de meester er in toestemt een opdracht te aanvaarden, maar voor Gent maakt hij steeds uitzondering. Wanneer het kapittel van de hoofdkerk zich in 1657 tot hem wendt, aarzelt hij geen ogenblik. Op 22 november van dat jaar komt hij naar Gent om eigenhandig het contract te ondertekenen waarbij hij zich verbindt een altaarstuk "representerende Sinte Jans Onthoofdinghe lanck XIIII voeten" uit te voeren, en dit "inghevolghe vanden modelle ofte schits daer van synde ende bij d'heeren besteders goet bevonden". Het overeengekomen bedrag bewijst ons dat de Craeyers kunst, in 1657, even hoog werd geschat en gewaardeerd als deze van Rubens toen de Antwerpse meester in 1624 zijn vermaarde "Intrede van Bavo in het klooster" dat hij zelf als eenvan zijn mooiste gewrochten aanzag, leverde. Rubens had, na langdurige onderhandelingen bekomen dat men hem zijn werk 600 gulden zou betalen. Het is eenzelfde bedrag dat Gaspard de Craeyer in 1657 mocht eisen voor zijn Onthoofding van St. Jan-Baptist! Deze som was zo aanzienlijk dat het Kapittel zich enkel kon verbinden 300 gulden bij de levering van het schilderij te betalen en de resterende 300 gulden, in drie jaarlijkse afkortingen van 100 gulden te vereffenen. In feite bekwam de Craeyer veel meer dan Rubens, want boven de 600 gulden mocht hij, voor zijn persoonlijke verzameling, een werk uitkiezen van Maarten de Vos dat het altaar waar zijn doek zou geplaatst worden, versierde. Een dergelijk beding komt zeer zelden voor in artistieke contracten, en omdat men ook rekening moest houden met Mevrouw de Craeyer, werd haar in de overeenkomst een kleine gratificatie beloofd: " ... dit alles voor ende midts de somme van ses hondert guldens eens, ende aen hem aennemer bij d'heeren besteeders boven dien noch toeghevende, emmers doende volghen schilderie geschildert op panneel bij Maerten De Vos, representeerende Sinte Jan den Dooper, ende staende jeghenwoordich op een voorseyden autaer, ... bovendien noch vyf patacons voor een paer bantschoenen voor syne huysvrouwe". 289


Die vrouw moet geweldig schraapzuchtig geweest zijn om haar echtgenoot te dwingen, boven de 600 gulden en een schilderij ook nog een paar handschoenen te vragen! In het leven van elke kunstenaar zijn er daden die wij, bij gebrek aan documenten, aan brieven of aan verklaringen van de belanghebbenden, moeilijk kunnen verklaren. Aldus is de reden van het plots verlaten van de hoofdstad door de Craeyer om zich te Gent te komen vestigen, een vraagteken gebleven. Waarom heeft hij, deze kunstenaar die te Brussel van de algemene achting genoot, de titel droeg van schilder van de koning van Spanje, in alle officiële middens was geïntroduceerd, deze gewichtige beslissing genomen? Alle gissingen zijn mogelijk. Is hij in ongenade gevallen? Maar dan zou daar toch een bewijs of een spoor van bestaan. Heeft hij een rustiger leven willen leiden? Sommige auteurs hebben zelfs beweerd dat hij de hoofdstad ontvluchtte omdat zijn vrouw er te grote sier maakte, maar in 1664 wanneer hij zich te Gent komt vestigen, is Gaspard de Craeyer 82 jaar oud en is zijn echtgenote, zoals hij het zelf schrijft, "van omtrent ghelijcke oudde". Kan men redelijk aannemen dat een vrouw van tachtig jaar nog een mondain leven leidt en groot verteer maakt? Zij had het in jaren gedaan en wij weten dat de Craeyer die bergen goudstukken heeft moeten verdienen, arm was wanneer hij Brussel verliet! De reden moet ook niet gezocht worden in een gewild op rust te gaan, dat psychologisch zou kunnen impliceren dat de Craeyer vaarwel heeft willen zeggen aan artiesten, artiestenmilieu, atelier, vriend en kennis, want te Gent zet hij zich onmiddellijk aan het werk en het worden opnieuw zeer vruchtbare Jaren. Een belangrijke beslissing is het in elk geval geweest en er moet ontegensprekelijk een causa maior aan de basis van dit besluit gelegen hebben: op 82jarige ouderdom verhuist men niet graag, vooral met pak en zak, penseel en verfdoos en richt men geen nieuw atelier op. Men verlaat ook zo maar niet zijn leerlingen en medewerkers om zich elders met één enkele, Jan van Cleef, te gaan vestigen. Het is een vernedering ook voor een zo groot artiest, die schatrijk had moeten zijn, een verzoekschrift te richten tot de Staten, ten einde zekere materiële en financiële voordelen te bekomen. Wij tasten dan ook in het duistere wanneer wij dit punt in zijn loopbaan willen opklaren. Burgerrecht, vrijstelling van belasting en opname in het schildersgild bekwam de Craeyer zonder enige moeite.

290


Hij ging in de Kammerstraat een huis betrekken; dit weten wij vast omdat hij in 1666 weigerde aan de pachter van de gemeenterechten de taks op de woning te betalen, bewerende dat hij in 1664 vrijstelling ervan had bekomen. Te Gent heeft de Craeyer nog enorm veel gewerkt en zelfs doeken van afmetingen gepenseeld hetgeen laat vermoeden dat hij er over een zeer ruim atelier beschikte. Hij leefde er met zijn vrouw en met zijn nicht Catharina La Franqui, want de echtgenoten de Craeyer waren kinderloos en aanzagen het meisje als hun eigen kind. Op 23 december 1667 trad zij in de Sint-Jacobskerk in het huwelijk met een Gentenaar, Elias vander Brugghe. Waar was andermaal het geld naartoe dat de Craeyer te Gent, van 1664 tot 1667 had verdiend? Raadsel en geheim. In elk geval wanneer hij zijn nicht een bruidschat moet schenken, heeft hij geen cent en moet hij al zijn zilverwerk verpanden. Tien dagen later neemt hij het zilverwerk terug en vervangt het door het parelsnoer van zijn vrouw en een gouden ketting die hij van Filips IV van Spanje had ontvangen! Te Gent schilderde de Craeyer o.m. een Q.L. Vrouw Hemelvaart voor deS. Walburgiskerk van Oudenaarde, een Aanbidding van het Kind voor de O.L. Vrouwkerk van Brugge, een Verlossing van de zielen van het Vagevuur voor deS. Jacobskerk te Gent, de Marteling van de H. Blasius voorde Predikherenkerk alhier, de Verlossing van de Christenslaven voor deS. Jacobskerk. Dit laatste werk werd hem drie weken voor zijn dood betaald: "Item betaelt den vijfden januar XVIenegen en sestich, aen Sr Jaspaer De Crayer hondert en thien pond gr. ende dat over den schilderye voir den Autaer van de H. Dryvuldicheyt". Enkele dagen later, op 27 januari stierf de laatste Rubenist, de 86-jarige schilder, met het penseel in de hand. Hij werd in de oude Predikherenkerk het Pantheon van de Gentse artiesten, begraven, doch alle opzoekingen die in de vorige eeuw, kort voor de afbraak van de kerk werden verricht, om zijn grafzerk en grafsteen terug te vinden, bleven vruchteloos. Nog geen jaar later, op 2 januari 1670 stierf ook zijn weduwe en zij werd naast hem in het oratorium van de Dominicanen bijgezet. Gaspard de Craeyer is een van onze vruchtbaarste schilders geweest. Zijn productie is fantastisch groot: honderden werken, portretten, allegorische voorstellingen, religieuze composities. In de belangrijkste musea ter wereld, in Frankrijk, Engeland, Nederland, Oostenrijk, Zweden, Rusland, Spanje, ItaliĂŤ, getuigen zij nog heden van de wonderbare virtuositeit van zijn penseel, van zijn verbluffende verbeelding, van zijn evenwichtig en zo divers talent. 291


Ook in eigen land zijn nog tientallen werken van hem te bewonderen: te Brussel, in Brabant, in Vlaanderen en in meest alle kerken en kloosters van Gent. Sommige kapitale werken werden na de Franse Omwenteling naar Parijs en de Franse musea overgebracht en niet allen mochten na de val van Napoleon gerecupereerd worden. In menige privĂŠ verzameling prijkt een de Craeyer op de ereplaats. Wellicht had hij niet de fantastische scheppingskracht van Rubens, ook niet het geniaal talent van Antoon van Dijck. Indien Rubens de titel van keizer en van Dijck deze van koning mag opeisen, zo komt in elk geval deze van prins van de Vlaamse schilderkunst van de XVIIe eeuw, Gaspard de Craeyer toe. Pierre KLUYSKENS

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE -FICHE No 131 Op 30 oktober 1899 stelde Louis Cloquet in de rubriek "Religieuze gebouwen"- Burgerlijk Hospitaal, Kluyskensstraat, no 2- XIIIe eeuw" in het Frans een fiche op over

De Puntgevels van de grote zaal en van de oude kapel van de Byloke Oorspronkelijke documenten van het jaar 1228 spreken van de heropbouw van het St-Maria-Hospitaal op de portus monialium, sedertdien gekend onder de naam Byloke. Het is in deze periode dat de bouw schijnt terug te gaan van de grote ziekenzaal en van de kapel met hun majestueuze puntgevels. De voornaamste van deze gevels stemt overeen met de ziekenzaal. Hij bevat een gewelfd, schuinlopend voorportaal rustend op kolommetjes en door een tussenspijl verdeeld in twee vensteropeningen. Langs weerszijden van het voorportaal zijn twee vensters voorzien van spijlen. De rozetten erboven zijn relatief modem, volgens de heer A. Verhaegen. Het "kordon", zegt deze laatste, aan het begin van de spitsbogen van de vensters, wordt onderbroken om doorgang te geven aan een waarschijnlijk oude luifel die voorkomt op een tekening van J.B. De Noter, uitgevoerd in 1818, en die bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Gent.

292


Deze gevel wordt doorbroken door een groot venster dat zijn spijlen verloren heeft, aanliggend twee kleine, heden blinde vensters. De rechter puntgevel die een meer bescheiden portaal vertoont en een zeer sierlijk venster met stralende spijlen, diende als gevel voor de kapel, hij wordt bekroond met een klein renaissance-klokkentorentje. De onderbouw van deze dubbele gevel is versierd met een indrukwekkende rij blinde arcaturen met smalle bogen, onder de vorm van een gelijkzijdige driehoek geplaatst op lichte kolommetjes; deze arcaturen zijn zeer sterk beĂŻnvloed door de Doornikse stijl. Langsheen de onderbouw is er een stenen bank die rond 1840 vernieuwd werd door Mr. A. Van Lokeren, terzelfdertijd met de twee rozetten van de deur. Cf. A. Verhaegen, L' Hopital de la Byloke Ă Gand. (Gent, 1889) Nota van de Redactie: De tekening op de originele fiche leende zich niet tot reproductie; wij hebben ze vervangen door een recente foto van de beschreven gevels.

293


VAN ST.-JAN DE DEO-KLOOSTER TOT BEHOEDINGSHUIS EN DE LA SALLE-INSTITUUT Wie thans in Gent praat over het klooster van St.-Jan de Deo denkt direct aan de instelling gevestigd aan het Gentse Fratersplein. Dit klooster vond oorspronkelijk een onderkomen in een deel van de gebouwen van het oude Theresianenklooster aan de Thersianenstraat. Na het verlaten van dit pand huurden de Zusters van Liefde dit huis aan de Theresianen om er het Barmhartigheids- en het Behoedingshuis te vestigen. Later werd het oratorium en bijhorende gebouwen omgevormd tot De la Salie-Instituut. Deze gebouwen maken thans deel uit van het Hoger Instituut Sint-Antonius in de volksmond beter gekend als de "vakschoale an d' olstraote".

Het klooster van St.-Jan de Deo Tijdens het bewind van Willem I werden de Alexianen of cellebroeders uitgewezen uit de Nederlanden. Deze religieuzen, die reeds vanaf de 14d• eeuw werkzaam waren te Gent, hadden hun klooster in de St.-Michielsstraat 1 • Zij verzorgden de zieken aan huis. Het stadsbestuur zocht in die periode naar een mogelijke oplossing voor de thuisverzorging en deed daarvoor beroep op kanunnik Petrus JozefTriest (Brussel 30-9-1760), verdediger der armen, stichter van congregaties en organisator van ziekenzorg. Het was niet de eerste maal dat de Gentse magistraat beroep deed op deze geestelijke. In 1786 werd hij tot priester gewijd. In 1797 weigerde Triest de belofte van trouw en gehoorzaamheid aan de wetten van de Franse republiek en de eed van haat aan het koningschap en de anarchie uit te spreken, waardoor hij dan ook moest onderduiken. Als pastoor van de St.-Pietersparochie te Ronse oefende hij zijn functie in het geheim uit. Ondanks het Concordaat tussen Paus Pius VII en Napoleon, wat resulteerde in kerkvrede, wist de antiklerikale burgemeester Postier van Ronse Triest te laten verplaatsen naar Lovendegem. Aldaar stichtte hij op 4 november 1803 een kloostergemeenschap waaruit op 2 juli van het volgende jaar de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria officieel werd opgericht. Na het bezoek van de bisschop Mgr. Pallot de Beaumont, de prefect Faipoult en de Gentse burgemeester della Paille verzocht men Triest om een klooster te Gent op te richten voor ongeneeslijke zieken. In 1806 schonk Napoleon aan kanunnik Triest de leegstaande Cisterziënzerinnenabdij Ter Haegen aan de Molenaarstraat, waar nog steeds deze zusters gehuisvest zijn. Bij zijn aanstelling tot algemeen overste van de Zusters van Liefde op 14 januari 1807 werd hij tevens benoemd tot erekanunnik van St.Baafs. 294


In 1807 richtte de prefect en de bisschop het "Comité d'ordre et d'economie" op met oog op de armenzorg te Gent. Triest was één der zes leden. Hij werd kort nadien benoemd tot directeur van het burgerlijke hospitaal de Bijloke, van de kleine Godshuizen en van het Bureau voor vondelingen en verlaten kinderen. Nog op het einde van hetzelfde jaar werd hij afdelingshoofd van het oudmannenhuis in de Bijloke, dat toen in wantoestand verkeerde. Samen met vijf eenvoudige jongemannen, de "Hospitaalbroeders van de H. Vincentius" genaamd, startte hij met een grondige hervorming i.v.m. de verzorging van de ouderlingen. In de loop van 1808liep het aantal broeders op tot dertien, zodat Triest besliste om hen ook te belasten met de zorg voor krankzinnigen. Hetzelfde jaar was Triest gestart met de Zusters van Liefde met de zorg voor de vrouwelijke geesteszieken in het "Vrouwenhuys of Zothuys" te Gent. Met het verloop van de verzorging door de broeders ging het minder goed. Het duurde tot 1815 alvorens de verzorging door deze broeders begon. Samen met Dr. Guislain, die in 1825 met zijn werk "Traité sur l'aliénation et les hospices des aliénés" laureaat was geworden van de prijsvraag uitgeschreven door de NoordNederlandse Commisie voor Geneeskunde, richtte hij samen met zijn Broeders van Liefde een krankzinnigengesticht op (het huidige Guislaininstituut), dat uitgebreid werd met een school voor doven en blinden. Toen de vraag kwam van het stadsbestuur om ook nog de thuisverzorging op zich te nemen, droeg de kanunnik deze taak over op de broeders, wat een extra belasting was. Om die reden stichtte Triest een nieuwe congregatie. Daar de door koning Willem I verbannen bisschop Mgr. De Broglie overleden was, kreeg de kanunnik op 6 april 1823 de goedkeuring van de vicaris-generaal Ambrosius Goethals. Het bisdom Gent had in die periode geen bisschop. Het was pas vanaf 1825 dat de Broeders van Sint-Jan-de-Deo officieel startten met de thuisverpleging. De huisvesting voor deze broeders vond hij in een deel van het Theresianenklooster in de Theresianenstraat langs de zijde van de Holstraat Het klooster was immers veel te groot geworden ten opzichtte van het aantal zusters. Broeder Edesius Boerrigter en Jan De Grauwe2 zijn van mening dat "De broeders van St.-Jan de Deo vonden een nieuw onderdak in een deel van het vroegere karmelietenklooster op de hoek van de Theresianenstraat en de Holstraat. Hun woonst liep tot in het huidige H.T.l. Sint-Antonius ". Wij kunnen ons hierbij niet aansluiten. De heer Morel had reeds op de hoek van de Holstraat en de Theresianenstraat in 1792 een huis gebouwd. Dit huis bestaat nog steeds, maar is opgesplitst in drie verschillende woningen 3 (thans: Holstraat 54-56-58). De gebouwen achter deze woningen in de Theresianenstraat (thans nrs. 1-3-5) zijn pas op het einde van de 19d• eeuw gebouwd4 • De gronden van deze huizen waren oorspronkelijk de achtertuin van dhr. Morels woning. Het huis tussen de woning Morel en de vakschool werd in 1837 gebouwd5 , m.a.w. nadat de Broeders van Sint-Jan de Deo zich gevestigd hadden in een deel van het oude Theresianenklooster, 295


J. lanssens de Varebeke, Portret van Kanunnik De Decker, Gent,Meerhem

waardoor deze woning (thans Holstraat 60) onmogelijk deel uitgemaakt hebben van het broederklooster. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het klooster van de Broeders van SintJan de Deo het huisnummer 1 van de Theresianenstraat droeg 6 . We mogen de plaats van deze gebouwen identificeren met deze van het huidig Centrum voor Volwassenonderwijs dat thans gevestigd is binnen het Hoger Technisch Instituut St. -Antonius. Broeder Edesius Boerrigter en Jan De Grauwe vermelden verder "Ze (= Theresianen) waren erin geslaagd een deel van hun vroegere klooster (in de Theresianenstraat) terug te kopen. De eigenaars wilden ook de rest van het oude klooster verkopen, maar de zusters stelden zich tevreden met wat ze hadden. Daarop beslisten de eigenaars het overgebleven stuk te verkopen aan kanunnik Triest die er zijn broeders (van St.-Jan de Deo) vestigde". Reeds hebben we aangetoond hoe moeilijk het was voor de zusters hun klooster opnieuw te verwerven. We hebben geen enkel document gevonden waarin gestaafd wordt dat Triest gronden heeft aangekocht in de Holstraat of in de Theresianenstraat. Na de broeders namen de Zusters van Liefde, een andere congregatie gesticht door Triest, hun intrek in deze gebouwen aan de Theresianenstraat. Zij huurden deze panden voor 3.000 Bfr per jaar7 • Ook de Basisschool de la Salie die na de zusters en tot 1954 hun intrek namen in deze gebouwen 8 kregen het pand in bruikleen van de Karmel 9 . In 1946 verlenen de zusters de erfpacht over het eigendom gelegen aan de Holstraat 36 en de Theresianenstraat nr. 7 ten voor-

296


dele van de V.Z.W. Bisschoppelijke Schoolcommissie. Pas in 1954- toen het Hoger Technisch Instituut Sint-Antonius haar intrek nam- werden deze gronden en gebouwen aangekocht van de Theresianen 10 • We mogen dan ook aanvaarden dat kanunnik Triest of de Broeders van Sint-Jan de Deo geen eigenaar geweest zijn van het eerste klooster. De regels van de Broeders van St.-Jan de Deo waren nagenoeg een kopie van deze van de Broeders van Liefde, maar met bijkomende regels van thuisverzorging en enige specifieke regels voor dit apostolaat. De broeders droegen hetzelfde habijt als de Broeders van Liefde, behoudens de rozenkrans. Door de antiklerikale houding die nog duidelijk aanwezig was in de Afteveldestad droegen ze buitenshuis een burgerpak, nl. "een zwarte frak, veste en een broek van gemeyn laeken" 11 • Naast hun thuisverpleging verzorgden ze in het klooster vijf betalende zieken, die elk een afzonderlijke kamer hadden. Na de dood van kanunnik Triest stelde bisschop Mgr. J.f. Van de Velde kanunnik Benedictus-Constant De Decker (0 Zele 23-11-1803 - + Gent 30-10-1874) aan als opvolger om de vier congregaties te leiden 12 • Verwonderlijk was deze keuze niet daar hij op 17 april 1833 door de bisschop als coadjutor van Triest aangesteld was geworden. Voordien -toen E.H. De Decker doceerde aan het Kleinseminarie te St.-Niklaas-had hij al de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie opgericht in deze Waaslandse stad. Onder zijn bestuur kenden deze congregaties een enorme uitbreiding en verspreiding. De Broeders van Sint-Jan de Deo stond een rampzalige toekomst te wachten. Op 27 juli 1843 brak een hevige brand uit in het Theresianenklooster. Buurtbewoners braken de poort open om de zusters te waarschuwen, want die hadden nog niet bemerkt dat hun klooster gedeeltelijk in brand stond. Buurtbewoners, brandweer en politie snelden ter hulp, alsook paters karmelieten vanuit de Burgstraat en reeolietten aan de Oude Houtlei vervoegden zich bij de hulpverleners. Broeder Joannes a Cruce, karmeliet, ging tot driemaal toe in het brandend klooster ter bestrijding van het vuur. Nadien ontving hij hiervoor van koning Leopold I een zilveren en gouden erepenning. De dag nadien kwam de bisschop de toestand vaststellen en verleende aan de Theresianen de toestemming om het klooster te verlaten. Zij vestigden zich voorlopig in het klooster van de Ongeschoeide Karmelieten aan de Burgstraat Kelken, remonstransen en andere kerksieraden werden tijdelijk opgeborgen in het bisdom. De brand teisterde ook het klooster van de Broeders van St.-Jan de Deo en had zelfs een groot deel onbewoonbaar gemaakt. Reeds in 1836, door het toenemende aantal broeders, had men gedacht aan een grotere woonst. De brand gaf de aanleiding om te zoeken naar een ruimere woongelegenheid. Op 24 oktober 1843 stemde de bisschop toe dat de broeders op bedeltocht mochten 297


gaan naar mecenassen om fondsen bijeen te brengen ter verwerving van een ruimer kloosterpand. Kanunnik De Decker, die aangesteld was als directeur (1844-1848) 13 , wist de helft van de katoenfabriek aan het Meerhem (aan het huidige Fratersplein)op te kopen, waar de broeders zich definitief vestigden 14 •

Het huis van Barmhartigheid Na de brand van 1843 werd beslist om op de gronden van het klooster langs de zijde van de Holstraat een liefdadigheidsinrichting op te richten. De gebouwen van deze stichting bestaan voorlopig nog steeds en zijn thans ingenomen door het Centrum Volwassenenonderwijs. Deze instelling het "Huis van Barmhartigheid'', ook het "Huis van Sinte Magdalena 15 " genaamd, had als doel boetvaardige meisjes, die in ontucht geleefd hadden, opnieuw een kans te geven om zich te integreren in de maatschappij op een deugdzame manier. Deze inrichting werd geopend op 4 november 1844 16 en werd financieel gesteund door acht dames uit de hogere burgerij van Gent. Ze werd rechtstreeks onder toezicht geplaatst van de bisschop. Voor de werking stond kanunnik De Decker in. Hij bracht deze stichting onder in de congregatie van de Zusters van Liefde. Deze stichting sloot hierdoor aan bij de "Filledieusen", een liefdadigheidsinstelling die opklimt tot in de 14de eeuw en die als doel had ontuchtige meisjes door afzondering, berouw en boete opnieuw in de maatschappij een kans te geven op een eervolle manier. De eerste melding van een godshuis voor "Filledieusen" te Gent dateert van 1306. In 1328 was dit godshuis gevestigd aan de Grauwpoort en het filledieusenhammeken (= Rodelijvekensstraat) 17 • Dit godshuis werd bestuurd door de zusters Ter Hagen, die oorspronkelijk omstreeks 1230 hun klooster gebouwd hadden te St.-Martens-Beoostenblijde nabij Axel. Door de talrijke overstromingen van dit gebied in Zeeuws-Vlaanderen vestigden zich deze zusters in 1268 door tussenkomst van de gravinnen Johanna en Margaretha van Constantinopel op de Verloren Broodhofstede te Merelbeke 18 • Ondanks het feit dat zij in 1279 in het Axelambacht hun klooster opnieuw oprichtten, waren ze ook zeerbedrijvig in hun refuge in de Arteveldestad, waar deze Magdalenazuster bekeerde prostituees opvingen. Door de beeldenstorm verlieten ze onze gewesten en vestigden zich in St.-Omer (Zuid-Vlaanderen). Na de val van Antwerpen werden hun bezittingen in 1585 overgeheveld naar de Jezuïetenorde. In 1588 werd hun klooster opgeheven. De taak om jonge prostituees op het rechte pad te brengen werd toevertrouwd aan deze paters. Door de opheffing van de Jezuïetenorde in 1793 konden de ''.filledieusen" nergens meer terecht in de Arteveldestad. 298


VERSLAG ontt aE':'

WERK VA.N BERilmRTIGIIEID (BEHOEDINGS- EN PENITEi"fl'ENHUIS)

GEVESTIGD TE GBNT

18~7-

1863.

@(tlli.lii' DRUKXERY VAN I.

r.t

H. VANDER SCHELDEN

Aan de oorsprong van het Gentse "Huis van Barmhartigheid" ligt het levensverhaal van een jong meisje uit Doornik . Het onschuldig wicht vroeg aan een bakker of hij niemand kende die haar in dienst wi lde nemen. Een blijkbaar financieel krachtige vrouw uit Oostende hoorde dit toevallig en besloot om haar aan werk te helpen. Zij mocht in dienst treden maar moest de vrouw direct vergezellen naar de kuststad. Aldaar werd ze geplaatst in een bordeel. Zij vond troost bij een man die medelijden had met het gestrikte kind. Hij wist het meisje vrij te kopen. Zij reisde naar Gent, maar vond geen werk in de Arteveldestad. Gelukkig ontmoette zij in deze Scheldestad vrome dames die zich inlieten met haar toestand en haar lieten plaatsen in het Huis van de Goede Herder. a een verblijf in deze liefdadigheidsinstelling was zij gedurende drie jaar werkzaam als dien stbode, waarna zij ten slotte een huwelijk aanging.

299


Gent, HTI St.-Antonius: Kapel (huidige toestand)

De Gentse dames hadden een groot medelijden met het meisje en waren ervan overtuigd dat er zich een groot aantal meisjes met gelijkaardige problemen in de stad bevonden die in dezelfde toestand waren. Zij besloten een opvangcentrum op te richten voor deze verdwaalde dochters. Door raad en steun van kanunnik De Decker, bekend om zijn liefdadigheidswerk, en geholpen door de Zusters van Liefde richtten ze op 4 november 1844 een liefdadigheidsinstelling op. Als locatie voor de stichting koos De Decker voor " een deel van het oud ThĂŠresiaenen klooster ofCarmeliten, alwaer voor de broeders van laannes de Deo, gewoond hadden" 19 . Dezelfde dag kwam de bisschop Mgr. Delbecq het 'Huis van Barmhartigheid' inzegenen. Deze instelling werd onder patronaat gesteld van de H. Maria-Magdalena 20 . Het was verstaanbaar dat men voor de werking een beroep deed op de Zusters 300


van Liefde. Zij waren gesticht door kanunnik Petrus Jozef Triest die zich inzette voor de armenzorg, verdrukten en krankzinnigen. Deze religieuzen waren immers gevestigd in het voormalig Klooster van Ter Raghen van de Magdalena-zusters te Gent2 1 • De acht nobele Gentse dames bleven niet alleen financieel de instelling steunen, maar belastten zich verder ook "met het opsporen van zondige meisjes, die voor een verblijf in het nieuwe tehuis in aanmerking konden komen " 22 • Niet elke jeugdige zondares kon opgenomen worden in het "Huis van Barmhartigheid''. Kinderen met een gerechtelijk verleden werden niet toegelaten. Meisjes die besmet waren met "schurftheid'', met de "venusziekte" of die de "vallende ziekte" hadden, werden niet opgenomen. Ook meisjes met een "kwade lijfgeur" of die zwanger waren, werden geweigerd. Uitzonderlijk konden vrouwen ouder dan 30 jaar er terecht. Men kreeg er geen tweede kans. Meisjes die uit deze of gelijkaardige instellingen verwijderd werden of uit eigen beweging de instelling verlaten hadden, konden niet voor de tweede maal hun toevlucht zoeken in het 'Huis van Barmhartigheid"23 • Buitenlandse jongeren moesten als borg 200 Bfr betalen, wat een enorm hoog bedrag was. Indien zij voortijdig de instelling verlieten of indien ze er uit verwijderd werden, kregen ze de borgsom niet terug. Verder mochten steden of gemeenten, die reeds een opvang hadden voor jonge prostituees, overtollige meisjes gratis plaatsen in de instelling. De bestuurders klaagden over de kennis en werkzaamheden van de meisjes. Zij vermeldden dat de "kinderen zijn in luiheid opgevoed en onbekwaam". Deze kinderen waren meestal op zeer jonge leeftijd werkzaam geweest in een fabriek, waardoor zij niets anders kenden en konden. Als kleine bijdrage voor hun verblijf leerde men ze naaien, verstellen en klein textiel werk. Dit complex is gelegen achter een tuin met muur, waarvan delen opklimmen tot in de 17d• eeuw. In het begin was de werking gering door de schaarse fondsen, de hoge voedselprijzen door de mislukte oogsten in 1846 en 1847, maar vooral door de restauratiewerken van de uitgebrande gebouwen en de nieuwbouw. Voor de fondsen van deze stichting moest men vooral beroep doen op particuliere giften. Het waren vooral adellijke personen die deze fundatie steunden24 • De rijke burgerij uit het Victoriaans tijdperk stond eerder afkerig tegen deze instelling van meisjes met een bedenkelijk verleden. In de loop der jaren kende het huis een grote toeloop. In 1874 waren er 763 meisjes die in deze instelling verbleven hadden. In 1877 telde het "Huis van Barmhartigheid'' 160 "penitenten". Naast de gebouwen bouwde men na de brand van 1843 een eenbeukige kapel in neobarokke stijl25 door de liefdadigheidsinstelling het "Huis van Barmhartigheid''. Dit oratorium bestaat uit vijf en een halve traveeën onder een afgewelfd zadel301


Gent, HTI St.-Antonius: Kapel.

dak met pannen. Tussen de gordelbogen met lijstwerk van het tongewelf treffen we binnenin halfronde bovenlichten aan langs de zijde van de Theresianenstraat. Deze lichten zijn evenwichtig opgesteld met de rondbogige blindnissen langs de andere zijde van het gewelf. De gordelbogen zijn versierd door uitspringend barok lijstwerk, waardoor we een plastisch spel krijgen. Deze lijst wordt op haar beurt gedragen door barokke engelkopjes die opzij vers ierd zijn met voluten . Daaronder gaan de gordelbogen over in pilasters waartussen zich langs de noordzijde vensters bevinden , die symmetrisch opgesteld werden met rondbogige blindnissen langs de andere zijde. Langs de zuidzijde treffen we verder een deur aan die toegang verschaft tot de 17de eeuwse pandgang. Oorspronkelijk was aan het altaar in deze muur ook een deur voorzien die een toegang verschafte naar het Theresianenklooster. Deze is later dichtgemetseld. 302


Het behoedingshuis Op 20 april 1848 verruimde men het Magdalenahuis met het "Maison de PrĂŠservation" .Deze tweede liefdadigheidsinstelling werd opgericht door de Zusters van Liefde "om te voorkomen dat jonge meisjes van de volksklasse verdorven zouden worden door hen tegen de gevaren van slechte voorbeelden in hun milieu te behoeden " 26 . Deze instelling, ook het "Behoedingshuis" genaamd, werd gescheiden gehouden van het aanpalende "Huis van Barmhartigheier' zodanig dat de meisjes van beide instellingen elkaar niet konden ontmoeten27 . Om die reden was men genoodzaakt om het nieuwe gesticht in een ander gebouw te vestigen, dat paalde aan het 'Huis van Bam1hartigheicf'. Om die reden werd het huis van een schilder, Holstraat toen nummer nr. 34, aangekocht. .. door de Theresianen. Pas in 1946 verlenen de Theresianen de erfpacht van deze woning ten voordele van de V.Z.W. Bisschoppelijke Schoolcommissie, in 1954 werd dit pand aangekocht 28 .

Gent, HTI St.-Antonius: Gewelf van de kapel.

303


We kunnen de locatie van deze instelling vereenzelvigen met het deel van het hoofdblok dat paalt aan de Holstraat ter zijde van de Theresianenstraat. Ook het behoedingshuis kende een groot succes. Reeds in 1874 hadden in deze instelling 738 meisjes hun toevlucht gevonden. Van 1848 tot 1859 verbleven in een afzonderlijk lokaal van het behoedingshuis werkloze dienstmeiden. Zij mochten er, "beschermd tegen de zedelijke gevaren van de buitenwereld", tegen een zeer lage vergoeding vertoeven tot ze een dienst hadden gevonden 29 • In 1852 werd een tweede afdeling in het behoedingtehuis opgericht waar "meisjes met ondeugdzame neigingen uit welgestelde families opgenomen werden " 30 • Vanaf 1852 vonden in deze instelling gepensioneerde dames die een rustig leven wilden leiden een verblijfplaats. Het aantal ouderlingen bleef eerder beperkt. Inmiddels was de huisvesting voor al deze instellingen te klein geworden en werden ze begin juli 1877 overgebracht naar een ruimere locatie aan de St.Lievenspoortstraat31, waar ze op 10 september 1877 ingewijd werd door de bisschop. In 1901 vroegen de Zusters van Liefde aan de Theresianen een vergoeding daar zij op het goed aan de Theresianenstraat en aan de Holstraat talrijke gebouwen grondig verbouwd of opnieuw gebouwd hadden 32 • Toen de Zusters van Liefde zich in het oud klooster van St.-Jan de Deo vestigden, vonden ze de (uitgebrande) gebouwen in slechte toestand. Ze vroegen dan ook bij het verlaten van dit pand een vergoeding voorde nieuwbouw, waardoor het goed een meerwaarde had gekregen. Nergens hebben we kunnen achterhalen of de Theresianen daadwerkelijk ingingen op deze vraag. Dit wederopvoedingstehuis kreeg later de naam van het "Gesticht van de Heilige Aloïsius van Gonzaga " 33 .

De Magdalena-zusters Enkele van de penitenten uit het "Huis van Barmhartigheid'' alsook van het "Behoedingshuis" waren enorm ingenomen met de werking van de zusters, zodat zij zelf wilden opgenomen worden tot de congregatie van de Zusters van Liefde. Het was verstaanbaar dat zij, door het verleden van deze meisjes, niet konden toetreden tot de orde. Om die reden werd een nieuwe congregatie opgericht, de Magdalena-zusters, die onder het bestuur vielen van de Zusters van Liefde. Op 22 juli 1851 keurde bisschop Delebecque de nieuwe religieuze gemeenschap goed. Zij kregen een nieuwe regel die door kanunnik De Decker werd opgesteld. Deze regel werd ingesteld op 6 oktober 1852 en werd gekenmerkt door belofte, gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid vanaf de datum dat men in de instelling verbleef. Om toe te treden tot deze orde moesten de penitenten reeds anderhalf jaar vertoefd hebben in de instelling, alvorens ze een aanvraag konden indienen voor het postulantschap. Nadien waren de penitenten verplicht om een proeftijd van 304


Gent, Instituut Jan-Baptist de la Salie (I 920)(thans : HTI St.-Antonius : F-Blok)

minimum één jaar en een postulantschap van zes maanden te doorlopen. Ze moesten aangenomen worden door de congregatie van 0.-L.-Vrouw van het Huis van Barmhartigheid en verder moesten ze ingeschreven zijn in de Broederschappen van de H. Rozekrans. Hun dagtaak, die begon 's morgens om 3.u 45., was zeer zwaar. Door deze strenge regel was de aangroei van Zusters Magdalena eerder beperkt34 . Uit het "Historie boek van het huys der Penitenten ook huys van Barmhartig heid genaamd" vermelden we nog een belangrijke aanhaling dat staaft dat dit huis (thans H.T.l. Sint-Antoniusinstituut) eertijds het klooster was van Sint-Jande-Deo: " Ons huys is opgerigt onder de bescherming van de H. MariaMagdalena en bestemd om ongelukkige meyskens die uyt ellende, verleyding of boosheyd van den waren weg afgeweken zijn. Door onze zorg, vermaningen en gebeden tot de deugd en de eer terug te brengen ... Ons huys is opgericht in een deel van het oud therésiaenen klooster of Carmeliten, alwaer voor ons de broeders van laannes de Deo, gewoond hadden. " 35 . Rudy VAN ELSLANDE ('t vervolgt)

NOTEN ' M. Steel , Gent in 1859, in: Ghendtsche Tydinghen, 7"' jg. 1978, blz. I 16- 117 ; Idem , Gent in 1962 meer dan 5000 werkloze katoenarbeiders, in: Ghendtsche Tydinghen, 8"' jg. 1979, blz. 2 I ; G. Broget. Het schokkevestje, in: Ghendtsche Tydinghen, 21 "' jg. 1992, blz. 198-2 I 5. 2 E. Boerrigter- J. De Grauwe, Meerhem toen en nu Huize Sint-Jan de Deo Gent, Gent 1991, bl z. 74-75.

305


Gent, Stadsarchief, Reeks 535, bundel 99, nr. 20. Door het veelvuldige bezoek aan deze woningen konden we dit met zekerheid vaststellen. 'Gent, Stadsarchiefreeks G. 12, nr. 2595. 6 Later, toen het klooster vervangen werd door het Huis van Barmhartigheid, werd duidelijk vermeld dat dit gebouw gelegen was aan de Theresianenstraat nummer I; Gent, Archief van de Zusters van Liefde, map St.-Lievenspoortstraat. 7 Gent, Archief Theresianenklooster (niet geklasseerd). 8 En niet zoals E. BoeiTigter- J. De Grauwe (o.c.) vermelden dat nadien de panden werden betrokken door de vakschool, het later Hoger Technisch Instituut St.-Antonius. • I. De Baets- D. Dermout, 75 jaar HTISA Van Toen tot nu, Gent 1994, blz. 5. 10 Ibidem blz. 14-15. 11 R. Stockman, Kanunnik Petrus Jozef Triest, stichter en organisator, in: Gendtsche Tydinghen, 25"• jg., 1996, blz. 170-181; D. Deboosere, Kanunnik Triest en zijn stichtingen (6 dln.), Gent 1940; J. Van Dorst, Levensschets van Petrus JozefTriest, Gent 1989. 12 M. Steel, Gent in 1874. De paardetram te Gent, in: Ghendtsche Tydinghen, 10"" jg., 1981, blz. 83.Zijn broer Pieter De Decker was katholiek politicus, volksvertegenwoordiger en minister van Binnenlandse zaken (1855-1857). 13 Hij werd voor de tweede maal tot directeur benoemd van 1865 tot 1874. 14 J. Brebels, Verleden van Huize Sint-Jan de Deo, Gent 1974; E. BoeiTigter- J. De Grauwe, o.c., blz. 74-77. 15 J .J. Steyaert, Volledige beschyving van Gent of geschiedkundige beschouwing van deze stad en haar bewooners, de merkwaerdige gebouwen, gestichten en maetschapyen, de beroemde Gentenaren, e,z., Gent 1857, blz. 213-214. 16 O.l.v. A.P. de Jong, Het Edele huis, korte geschiedenis van de instelling van de congregatie van de Zusters van Liefde aan de Sint-Lievenspoortstraat te Gent, Gent z.d. 17 Gent, Stadsarchief, nota's van Werveke nr.478; Gent, Rijksarchief Fonds Filledieusen of Magdalena-zusters, reeks XXXII. 18 R. van Elslande, De 15"• eeuwse Gentse kunst in de Vier Ambachten, in: Over den Vier Ambachten, Kloosterzande 1993, blz. 1017-1020, 1025. 19 Gent, Archief van de Zusters van Liefde, Historie boek van het huys der Penitenten ook huys van Bermhertigheyd genaamd, f" 4. 20 lbidem, f" 1-4. 21 R. Stockman, Kanunnik Petrus Jozef Triest, stichter en organisator, in: Ghendtsche Tydinghen, 25"• jg., 1996, blz. 170-181. 22 Anoniem, Verslag over het werk van Bermhertigheyd Behoedings- en penitentenhuis gevestigd te Gent Theresianenstraat nr. 1 1857-1863, Gent 1863, blz. 15. 23 Ibidem, blz. 16. 24 Jean-Baptiste d'Hane de Potter schonk 50.000 Bfr.; baron en baronesse Hippolyte della Faille had zelfs een fonds opgericht ter ondersteuning, ibidem, blz. 19-20. 25 Bouwen door de eeuwen heen, o.c., dl. 4 nb Zuid-West, blz. 455. 26 Ibidem, blz. 17. 27 J.J .Steyaert, o.c., blz. 214. 28 I. De Baets - D. Dermout, 75 jaar H. T.I.S.A. Van toen tot nu, Gent 1994, blz. 13-15. 29 Anoniem, Verslag over het werk van Bermhertigheyd Behoedings- en penitentenhuis gevestigd te Gent Theresianenstraat nr. l 1857-1863, Gent 1863, blz. 18. 30 Ibidem, blz. 17. 31 De Potter, o.c., dl. VIII, blz. 374-375. 32 Gent, Archief Zusters van Liefde, Map Sint-Lievenspoortstraat 33 D. Van Ryssel, Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: de charmes van de dagelijksheid, in Ghendtsche Tydinghen, 28"'• jg., 1999, nr. 4, blz. 226-227. 34 Kanunnik De Decker, Regel van het huys van Ste Magdalena Gent, Gent 1852. 35 Gent, Archief Zusters van Liefde, Historie boek van het huys der Penitenten f" 4. 3

4

306


EEN MARKTZANGER OVER KINDERMISBRUIK IN HET CITADELPARK EN TE LEDEBERG Het stadspark van Gent heeft -het is algemeen bekend- zijn ontstaan te danken aan de Citadel die er onder het Hollands bestuur onder leiding van majoor Van Pittius werd gebouwd. Na de Belgische onafhankelijkheid bleef het militair fort, toen bijna geheel afgewerkt, zogoed als onveranderd staan te verkommeren. In 1870 kocht de stad Gent het bolwerk en de er omheen liggende terreinen van het Rijk, en reeds het jaar daarop begonnen de slopingswerken. In datzelfde jaar kwam een urbanisatieplan klaar dat voorzag in de aanleg van bloemvelden, vijvers, gras- en boompartijen met ertussen romantisch kronkelende wandelpaden 1. Het Citadelpark groeide weldra uit tot de voornaamste groene zone van de stad, een groene long en een oord van rust dat alle Gentenaars welkom was (en is). De laatste jaren heeft dit park echter de reputatie gekregen een locatie te zijn waar overdag, maar vooral 's nachts onder de bekende mantel der duisternis, allerlei dingen gebeuren, die zoals dat heet, het daglicht schuwen. Nu zou men kunnen denken dat we hier te maken hebben met een betrekkelijk recent fenomeen. Het verlies van de traditionele waarden, de voortschrijdende morele verloedering, enz., weet je wel! Toch blijkt dit niet zo te zijn en het park was trouwens ook niet de enige plaats waar dit soort dingen plaatsvond, zoals verder nog zal blijken. Zo werd in 1892, kort na de aanleg van het park, door een Gentse straatzanger een klaaglied gezongen over onverkwikkelijke gebeurtenissen in het park. Oude "kapoenen" en viespeuken spraken er immers kinderen aan en probeerden hen met allerlei lekkers of andere "cadeautjes" mee te lokken "om hulder te kunnen onteeren". Zo beschrijft de zanger onomwonden de liederlijke bedoelingen van "dat schaamtelooze ras" dat het park tot zijn uitverkoren onveilig werkterrein had gemaakt. Zoals dat in dergelijke liederen wel meer het geval is, wil de zanger ons doen geloven dat het hem niet om de sensatie van wat daar gebeurde te doen was. In de laatste strofe wordt het de toehoorders duidelijk gemaakt dat de zanger de ouders-stadsgenoten wil waarschuwen voor de gevaren waaraan hun kinderen zich daar blootstellen. Hij maant ze tot besluit dan ook aan hun kroost "toch meer onder d' oogen" te houden. De zanger van dit lied was tevens de auteur van de tekst die hij, zoals dat bij zangers de gewoonte was, op een los, langs ĂŠĂŠn zijde bedrukt blaadje aan de toehoorders verkocht. Een exemplaar ervan bevindt zich in de centrale bibliotheek van de Gentse 307


universiteit (G.l9069). Meer dan waarschijnlijk werd het te Gent zelf door een onbekende verzamelaar gekocht in juli 1892. Dit leest men op een potloodaantekening bovenaan op het zeldzame, misschien zelfs unieke blaadje. Deze auteur en vermoedelijk ook de zanger was Pol de Snirck, zoals -met een zetfout op het blaadje onderaan- wordt meegedeeld. Dit is de bekende Gentse straatzanger Pol de Snerck (1855-1941). Hij woonde bij de Heuvelpoort in de Zandstraat 99. Bij de burgerlijke stand van de stad staat hij bekend als een man met vele beroepen: "klakkenmaker", wever en dagloner, maar een straatmuzikant wordt hij er niet genoemd. Toch blijkt dat hij ook als gelegenheidsmuzikant bruiloften en andere feesten opluisterde. Van De Snerck zijn verscheidene liedblaadjes bewaard. Sommige van zijn teksten hebben een sterk geĂŤngageerd sociaal karakter. Bij voorkeur dicht, zingt en klaagt hij over de ellendige leefomstandigheden van de arbeiders, de stakingen en de uitbuiting door het patronaat. Hij klaagt aan, kiest steeds de zijde van de sukkelaars en de verdrukten, en roept hen op tot actie om hun lot te verbeteren. Het lied over de "schandalen uit het park der Citadelle" sluit aan bij De Snercks maatschappelijke betrokkenheid. En dit is eveneens het geval voor een nog hierna te vermelden gelijkaardig lied. Ook deze vorm van uitbuiting van "schaapjes" van kinderen wil hij aan de kaak stellen. Ook zij zijn hulpelozen en potentiĂŤle slachtoffers van "vuile heeren" met veel geld en weinig deugd. We laten hem zelf aan het woord: De schandalen uit het Park der Citadelle Zangwijze: La Valse du Cliquot I

Als zanger voel ik mij verplicht Al weer een nieuw liedje te zingen Op echte schandalige dingen, Die dagelijks komen aan 't licht 't Is wreed als men dat wil beletten, Geen dag gaat er schier voorbij, Of men kan lezen in de gazetten Van moorden en schandalerij.

(echte: lees echt) (dat... beletten: daarop letten)

Refrein 'Is toch een echte schand, 't Geen hier gebeurd in 't land, Op kindren groot en klein, Die onderjarig zijn.

(onderjarig: minderjarig) 308


Zij luistren naar geen klacht, Hij die het kind verkracht, Het is schandalig, 'k zeg het vrij, Hoe men ons kinderen brengt 't lij Maar al dat schaantelooze ras Die moeten in de kas.

('t lij: in 't lijden)

(kas: gevangenis)

2 Zoo iets gebeurde hier te Gent, In 't park gekend der Citadelle, Dat wil ik aan 't volk eens vertellen, Nochtans 't is al reeds wijd gekend. Er kwamen daar steeds vuile heeren, Die liepen op kindrenjacht, Om hulder te kunnen onteeren, Toonden zij cadeautjes vol pracht. 3 Zoo trachte een oude kapoen, Een onnoozel kind mee te krijgen, Voor geld, suiker, speelgoed en tijgen, Om dan alle slecht mee te doen. 't Is wreed, hij was zeventig jaren, Hij had vrouw en kinderen rijn, In 't park ging hij zijn drift bedaren, Steeds met kindren groot en klein. 4

Noch ander, met vuilheid bela채n, Kwamen ook die schaapjes on teeren Door beloften van schoone kleeren, Zo deden zij kindren mee gaan. 't Is schande zoo beulen te wezen, 'k Word ijskoud als ik daar aan denk, En toch niets die kon hun doen vreezen, Ze bedorven een kind in een wenk. 5 0 ouders past op, 't is uw plicht, Gij hebt nu eens goed ondervonden Hoe nu uwe kindren geschonden Tot uw verdriet te kermen ligt.

(die: overbodig woord)

(ligt: lees liggen) 309


En houdt ze toch meer onder d' oogen, En tracht van dat smeerig venijn Nu nimmer te worden bedrogen, Die gansch uw gezin brengt in pijn.

(Die: lees Dat)

Dezelfde zanger is ook de auteur van een gelijkaardig lied, dat zich eveneens in dezelfde, hierboven genoemde bundel bevindt. Hier uit De Snerck zijn verontwaardiging over wat er in mei 1893 te Ledeberg is gebeurd. Op zondagnamiddag, de veertiende van deze maand, was rond vier uur een jongetje van vijf jaar, Maurice Roels geheten 2, met zijn kameraadjes aan het spelen in de Posthoornstraat van deze randgemeente van Gent. Een persoon die, zoals later bleek, te Kalken woonde, kwam daar voorbij, bood het kind allerlei lekkers aan en lokte het mee. Gans de avond en de nacht gingen de ouders en familieleden van Maurice op zoek, maar het jongetje bleek spoorloos. 's Anderendaags 's morgens echter hoorden ze dat hun zoontje te Kalken in het gezelschap van een man gezien was. De ouders spoedden zich daar naartoe zonder succes. Tenslotte onmoetten ze de man met het kind langs de Schelde te Wetteren. Toen Maurice zijn ouders zag, riep het naar hen. Daarop probeerde de man het kind nog over de brug in het water te werpen vooraleer de vlucht te nemen. Maar dit lukte hem niet want twee gendarmen die daar toevallig voorbijkwamen, slaagden erin hem aan te houden. Het kind begon toen te vertellen over de martelingen die het had doorstaan. De nacht had het met de man in een bos doorgebracht en toen het weende of om zijn ouders riep, bedreigde de kerel zijn slachtoffer met een groot mes. Tot zover de achtergrond van dit lied waarvan de tekst te koop werd aangeboden op een blaadje dat we hier reproduceren. W.L. BRAEKMAN

NOTEN l. M. Van Wesemael, "Citadelherinneringen", Gh. Tyd. 4 (1971), 168-176. 2. Gazelle van Gent, 18 mei 1893.

310


"EEN 5JARI·G KIN-D ·ON:TEERD ·te Ledeberg, in de Posthoorilstraat. .

~

·•·

--:;:·

..

·. · --~ ~--

REFREIN.· ~--

.,_ ...-_.·-;'

Die zoo een schaapje kleiil . .Durft brengen in de pijn . Is ~en aleèhtman En diè mag niet bestaan· 't Is schande 'k zeg het vrij .Elk moet bekennen met mij Dat zoo een kërel klein of groot _ Merit.eert eéne grove dOOd Om t.e onteeren 't onnoozel bloed Is hunne straf te zoei.

. i.

.

1.

Als zariger voel" ik mij verplioht

De ouders. gingen

Op ne vuile kerel te zingen ·En op zjjn sohandalige dingen Die· hij weer gebracht heeli aan: 't licht · Zijn .lat'heid is weer eens gebleken Die menig ouder sohrikken doet En van verdriet 't harte doet breken Als zij denken &an 't dierbaar bloed.

..

spoemg op zoék· .

Om hun groote schat weer te vinden. En om dienen benl te veralindan · Elk droeg op 't gela8t eanen vloek . -En toen den beul kwam te bespeuren Ontvloog vari zijn harte een zuoht · Hij dacht 't kind in 't water te aleunm · Om te kunnen nemen den vluoht

2.

15.

Te Ledeberg is dat gesohied · Waar menig klein kind was aan 't ·spelen

Het kind die zijn oudera nu zag Riep moeder met opene armen . En juist kwamen daar twee gendarmen . Dien hem vaten nu bij de kraag De beul riept wat gaat er gebeuren De vader sprong pem toe met kracht En riep laat mij die beul versohenren Want hij heeft mijn kind lief verkracht.

Kwam een beul spekken uitdeelen Zoo braoht hij een kind in 't verdriet Daarna was hij spoedig verdwenen · Naar Kaloken en 't kind afgemat. Riep moeder en begon te weenen. Helas het was reeds te laat.

a.

6.

Die oudera Zochten gansch den nacht .

Het kind.ganacb met droefheid belaAn Die sprak. 'k heb in een bosoh geilapen En zoo ging hij voorts aan het klappen . Van sohandallen op hem begaan · Als 't kind aan zijn oudera dorst s:neken Stond hij met·een grQOt mes in_ zijn handEli riep stil of '.k. zal u doorsteken · · Zeg vrienden 'is dat niet ioeohallt

Met hnn familie vol van smarten Toen moeder riep komt aan mijn harte Kwam een man die tijdingen bracht Ik heb sprak hij alles vernomeJI Dat ge allen zoekt gezwind Luistert 'k ben van Kalciten gekomen 'k Zag d8!'J' bij een heer uw lief kind .Óèdioht

en gezo~ door Paul De Snerck, ~t, 99. Gelast zioh men het spelen van bruuoftarela~

311


VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE ''GAZETTE VAN

GENT"

DE MONUMENTALE GROEPEN "HET ROS BEYAERT", "KRACHT, SCHOONHEID EN WIJSHEID" EN HET ''MILJOENENKWARTIER" 29 januari 1910 De stad Gent staat aan de Naamloze Maatschappij der Wereldtentoonstelling gratis de gronden af die haar toebehoren en gelegen zijn tussen de Kortrijksesteenweg, de Zwijnaardsesteenweg, de Sint-Pietersaalststraat en de ijzeren weg Brussel-Oostende. Op het terrein zullen alle werken mogen worden uitgevoerd die haar onderneming van nut kunnen zijn. Op het einde van 1914 worden de gronden aan de stad teruggegeven in de toestand waarin ze zich nu bevinden, zonder schadeloosstelling, noch tegemoetkoming van welke aard ook.

6 augustus 1910 Er is beslist dat de definitieve plans van de Wereldtentoonstelling, opgemaakt door de bouwkundige Oscar Van de Voorde, voor oktober zullen aanvaard worden. Tegen die tijd wordt heel het terrein met paaltjes afgetekend, zodat het publiek dat er wordt toegelaten, zich ter plaatse een juist denkbeeld zal kunnen geven van de uitgestrektheid van de onderneming.

11 februari 1911 Het algemeen plan van de Wereldtentoonstelling zal binnenkort openbaar worden gemaakt. Een 900 meter lange en 40 meter brede laan zal het grootste deel van de gronden doorlopen en een prachtig vergezicht opleveren. Een andere dreef zal rechtstreeks de verbinding maken tussen de hoofdingang aan de Kortrijksesteenweg en het Paleis der Schone Kunsten ter hoogte van de Krijgslaan en onder meer een waterkasteel bevatten. Op het kruispunt van de beide lanen zal een monumentale beeldengroep worden opgericht.

21juni 1911 Het Inrichtend Comiteit van de Wereldtentoonstelling heeft de heer Alo誰s De Beule, beeldhouwer alhier, in samenwerking met de beeldhouwer Domien Ingels, gelast met het vervaardigen van een maquette voor een monumentale groep, die het Ros Beyaert moet voorstellen, omgewerkt tot fontein, om geplaatst 312


te worden in de hof aan de hoofdingang van de hallen. Wij waren heden in de gelegenheid de maquette in het werkhuis van de heer De Beule te zien. Het ontwerp is zeer gelukkig, zowel van opvatting als van uitvoering. Op een groot rotsblok staat het Ros Beyaert in steigerende houding. Op zijn rug bevinden zich de Vier Aymonszonen, de ene gewapend met een slinger, de andere met pijl en boog, de derde met een speer en de vierde met een bijl, waarmee zij reeds een aantal aanvallers neervelden. Alles is op zulke wijze geordend, dat het op een aangrijpende manier de legende voorstelt. De groep zal acht meter hoog zijn en worden uitgevoerd in gebronsde pleisterkalk. De rots welke moet dienen als voetstuk zal komen te staan in het midden van een grote vijver, waaruit allerlei grillige fonteinen zullen ontspruiten. Geplaatst voor de eerste grote hal van de tentoonstelling zal de groep van de heren De Beule en Ingels stellig een grote indruk maken.

13 december 1911 De Handels- en Nijverheidskring hield zijn algemene vergadering en de heren Cappieters en Casier van het Inrichtend Comiteit van de Wereldtentoonstelling verstrekten inlichtingen aan de leden. Het Feestpaleis in het park van de citadel zal in duurzame materialen worden opgericht. Er is ook sprake van hetzelfde te doen voor het Paleis der Schone Kunsten aan het uiteinde van de Erelaan, kant van de Zwijnaardsesteenweg. Het schepencollege is immers na de tentoonstelling voornemens van het kwartier een prachtwijk te maken en dan zou zulk een imposant gebouw er bijzonder wel geplaatst zijn. Ook werd de mening naar voor gebracht, de standbeelden, fonteinen en groepen in pleister gaarne in brons te zien uitvoeren, om er na de tentoonstelling het park of de stad mee te versieren. De heer Cappieters schatte de uitgaven daarvoor op 250 000 frank. De monumentale fontein van de heer J ulius Van Biesbraeek symboliseert de tentoonstelling door een atleet welke de Kracht verbeeldt, met rechts de ene hand aan een vrouw, de Schoonheid en de andere reikend aan een beeld, de Wijsheid. In pleister zou dat 35 000 frank kosten, in duurzaam materiaal 100 000 frank. Zij zou komen te staan in het midden van een laan die de Avenue des Nations in de tentoonstelling van Brussel zou vervangen. Middelen om de onkosten te bestrijden zijn onder andere de plaatsgelden van de tentoonstellers, de ontvangsten van de bezoekers en een financiĂŤle verrichting waarover thans nog niet mag worden uitgewijd. Gent moet een krachtige poging doen om op de hoogte te blijven van Brussel, Antwerpen en Luik en niet af te dalen tot de rang van Brugge en andere steden.

313


27 januari 1912 Het Uitvoerend Comiteit nam het besluit om het Ros Beyaert en de Vier Heemskinderen van de heren De Beuleen Ingels in brons te doen gieten.

21 februari 1912 De groep van de Vier Heemskinderen die bestemd is om de hoofdlaan van de tentoonstelling te versieren, is in de werkhuizen van de beroepsschool Carels nagenoeg vervaardigd. Weldra zal de groep worden bestreken met een laag pleister en dan een eerste maal gegoten.

12juni 1912 De werken aan de Wereldtentoonstelling gaan goed vooruit. De grote vijver, thans gemaakt in de Erelaan voor het gedenkteken Kracht, Schoonheid en Wijsheid van Julius Van Biesbroeckjunior, is nagenoeg voltooid. Thans wordt druk gewerkt aan het voetstuk. Ook het grondplein voor de Vier Heemskinderen wordt gereed gemaakt.

13 oktober 1912 In de laatste dagen is er bijzonder veel gewerkt op de terreinen van de tentoonstelling. In de grote Erelaan legde de stedelijke beplantingsdienst lange en zeer keurige bloembedden aan. Werklieden van de waterleidingsdienst plaatsen een net van buizen van allerlei diameter om het noodzakelijke water voor de fonteinen en de brandweerdiensten te kunnen aanbrengen.

1 november 1912 De monumentale groep van de heer Van Biesbroeck, bestemd om geplaatst te worden op het voetstuk van het waterkasteel aan het uiteinde van de Ere laan, is voor de helft voltooid en bevindt zich in het werkhuis van de kunstenaar, op de koer van de bakkerij Vooruit aan de Nijverheidskaai, rechtover het stedelijk gasgesticht Het kunstwerk dat door het Algemeen Bestuur voor de Worlds Fair werd besteld, strekt zich in rechte lijn uit over een lengte van 25 meter en zal 75 beelden bevatten. De grootste figuren meten 2, 10 meter. Het bestaat eigenlijk uit drie delen. Het middendeel brengt hulde aan de vooruitgang op alle gebied, bij middel van drie prachtige figuren, die de Kracht, de Schoonheid en de Wijsheid verbeelden. Op de twee zijpanelen wordt door zeer dichterlijke voorstellingen aan de ene kant de hulde verpersoonlijkt aan de werkers van de nijverheid, de kunsten en de wetenschappen, aan de andere kant deze van de landbouw en aanverwante vakken. 314


Het eerste deel is voltooid. Wat een leven, wat een beweging in dat gewrocht!. Kinderen en grote personen brengen lauriertakken en lover aan om de Kracht, de Schoonheid en de Wijsheid te kronen. Hier dreigt een man onder het gewicht van de vracht uit te glijden, daar strekt een andere de armen uit om hem te steunen. Naast het kranig beeld van een werkman en een werkvrouw die het vaandel van de zegepraal naar de drie middenbeelden uitsteken, zingt een kinderschaar de lof van de Arbeid en de Vooruitgang. Het tweede deel, waaraan nog moet begonnen worden, stelt volgens het ontwerp de Hulde aan de Vooruitgang voor, door werklieden van alle landbouwvakken. Indien dit gedeelte onder opvatting en uitvoering even goed slaagt als het eerste, zal Gent een kunstgeheel bezitten dat gerust mag aangehaald worden naast de Mensenstrijd van Jef Lambeaux en andere standaardwerken van onze beste beeldhouwers. Het ware te wensen dat het werk van de heer Van Biesbroeck bestendigd wordt door het in brons te doen gieten, om tot sieraad te blijven dienen van de plaats waar het ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling zal worden opgericht en dit plein later behouden blijft als Plaats van de Wereldtentoonstelling van 1913, midden de rijke wijk die daar weldra zal tot stand komen. Het publiek zal maandag en dinsdag van 9 uur tot 's middags en van 2 tot 5 uur het kunstgewrocht mogen bezichtigen in het werkhuis van de beeldhouwer.

8 november 1912 De eerste helft van het monumentaal gedenkteken van de tentoonstelling dat werd toevertrouwd aan de heer Julius Van Biesbroeck, is gisteren naar het terrein gebracht om op het voetstuk te worden geplaatst aan het uiteinde van de Erelaan, nabij het Paleis der Schone Kunsten. Het zal bij middel van stro en dekzeilen tegen de guurheden van het weder worden beschut.

25 december 1912 De middengroep Kracht, Schoonheid en Wijsheid van de kunstenaar Van Biesbroeck junior, wordt later in brons uitgevoerd. De kosten worden geschat op 9000 frank. Het schepencollege heeft de plaats nog niet bepaald waarheen de groep na de tentoonstelling zal worden overgebracht, evenmin als voor het Ros Beyaert van de heren De Beule en lngels, dat insgelijks in brons zal worden gegoten.

22 maart 1913 Men is begonnen aan het opstellen van het Ros Beyaert en de vier Heemskinderen, het groots kunstgewrocht van de heren Ingels voor het paard 315


en De Beule voor de vier mensenfiguren. De groep is geplaatst midden de ronde vijver van de Erelaan, tussen de burelen van het Algemeen Bestuur en deze van de post, politie, brandweer, enz.

25 maart 1913 Het tweede deel van het verheven beeldhouwwerk Verheerlijking van de Arbeid en de Wetenschap, vervaardigd door de heer Van Biesbraeek junior, zal zondag en maandag aanstaande openbaar tentoongesteld zijn in zijn werkhuis aan de Nijverheidslaan.

20 april 1913 Aan het Ros Beyaert wordt het voetstuk voltooid waarop de krijgers moeten uitgestrekt liggen welke onder de slagen van de vier Heemskinderen zijn gevallen. De prachtige ruitergroep zal er stellig veel bij winnen. Op de vier grote voetstukken middenin de leuning van de vijver zijn de zeepaarden en zeekoeien van de befaamde beeldhouwer Dubar geplaatst. De indrukwekkende groep van de heer Van Biesbraeek is thans ook in zijn geheel opgesteld.

26 april - 3 november 1913 Periode van de Wereldtentoonstelling van Gent.

6 november 1913 In een interview met de drukpers verklaarde de heer Cappieters dat er inzake de Wereldtentoonstelling een tekort zal zijn van 2,5 tot 3 miljoen frank. Aan de stad wordt echter een prachtig Feestpaleis van 3 miljoen gelaten, gebouwd in duurzame materialen. Het tekort is dus grotendeels aaangevuld. Maar dat is niet alles. Ook dient rekening gehouden te worden met de meerwaarde die de gronden van de tentoonstelling bekomen hebben. Men zou de Erekoer met de prachtige waterval en de kunstwerken van Van Biesbroeck, Ingels en De Beule kunnen behouden. Daar omheen zullen weldra statige villa's verrijzen.

9 november 1913 In de hovingen van de Erekoer is men druk doende met het wegbrengen van de kostelijke planten en de bedrijvigheid is er zeer groot. Men heeft reeds gesproken van na het sluiten van de Wereldfoor de prachtige beeldengroep Het Ros Beyaert van de heren De Beule en Ingels over te brengen naar de MariaHendrikaplaats. Men kan in heel de stad geen betere locatie vinden. 316


27 februari 1914 De afbraak van de hallen gaat steeds verder. Men is volop bezig aan het Paleis der Schone Kunsten. Voor het grootste gevaarte, de koepel van de hoofdingang, zal gewacht worden op gunstiger weer. Tijdens de Wereldtentoonstelling werd de wens uitgedrukt dat de Erekoer met de prachtige groep van het Ros Beyaert en de monumentale waterkom met zijn schone beelden, zou behouden blijven. Wij zijn gelukkig te vernemen dat dit tenminste voorlopig het geval zal zijn.

2juni 1914 Het zal nog enige tijd duren vooraleer alles op het terrein van de gewezen Wereldfoor weggebroken is en de grond weer in straten kan verkaveld worden. In afwachting van een bepaalde beslissing zal de Erekoer met de vier Heemskinderen en het kunstgewrocht van de heer Van Biesbroeck behouden blijven.

28juli 1914 In de zitting van de bevoegde gemeenteraadscommissie werd met slechts twee tegenstemmen besloten het verheven beeldwerk van de fontein Kracht, Wijsheid en Schoonheid, op de achtergrond van de Erekoer geplaatst, in brons te doen gieten. De uitgave wordt begroot op 80 000 tot 90 000 frank. De twee groepen, in pleister uitgevoerd en geschilderd, hebben geleden door de guurheid van de lucht. Wil men ze bewaren, dan moet men ze binnenkort doen gieten. Het schepencollege denkt dat de kunsthoedanigheden van het werk en de plaats dat dit monument inneemt op het uiteinde van de Erekoer een gunstig advies rechtvaardigen, op voorwaarde dat de staat voor de helft tussenkomt, volgens de gewone toelagen bij de aankoop van kunstwerken. Het stelt eveneens voor de middengroep te vervangen door dezelfde beelden, op grotere schaal uitgevoerd. Men is het algemeen eens om de ongelijke verhouding vast te stellen tussen deze groep en de verheven beeldwerken van het grondstuk. De commissies van financiĂŤn en schone kunsten hebben zich bij deze zienswijze aangesloten. Verscheidene leden hebben de wens uitgedrukt dat eerst de tussenkomst van de staat moet verkregen zijn vooraleer het werk te ondernemen. De prijzen door twee gieterijen voorgesteld zijn onaanneembaar. Men zou elders moeten onderhandelen, teneinde een merkelijke vermindering te bekomen. De stad zal rechtstreekse gesprekken voeren met de gieterij. Het contract zal de hoedanigheid van het kanonbrons vaststellen. De kunstenaar zal de twee groepen gereed moeten maken om gegoten te worden en de 317


gieter bijstaan. Hij moet de ontbrekende of beschadigde delen herstellen en de middengroep met de drie hoedanigheden vervangen door een exemplaar in brons. Deze verandering dient te geschieden zonder onkosten voor de stad. De kunstenaar mag vrij beschikken over de groep welke thans aan de fontein is geplaatst. De Erekoer met zijn vijver en zijn waterval wordt behouden. De gronden rond het bassin zullen verkaveld worden om er villa's of huisjes met tuintjes op te bouwen. 4 augustus 1914 De Europese oorlog brak uit. Duitsland verklaarde de oorlog aan BelgiĂŤ, Frankrijk, Engeland en Rusland. Duitse troepen vielen aan de oostgrens BelgiĂŤ binnen. Gent werd op 12 oktober bezet. 5 augustus 1914 In de zitting van de stedelijke raad van 3 augustus legde de heer burgemeester een verklaring af aangaande het gevaar voor het vaderland, omwille van de oorlog. Er zal gezorgd worden voor de families die getroffen zijn door het binnenroepen van de vaders en de zonen, alsook voor maatregelen tegen de economische crisis die noodlottig moet volgen. De kredieten voor het halfverheven beeldhouwwerk in de Erelaan zullen gebezigd worden voor de noodlijdenden. Dit initiatief verwierf de algemene goedkeuring van de raadsleden.

6 februari 1915 Sedert de oorlog is uitgebroken wordt er zelden of nooit meer gesproken over de prachtige Wereldtentoonstelling welke in 1913 gedurende meer dan zes maanden miljoenen mensen uit alle delen van de wereld naar de Kortrijksepoort lokte. Door degenen die zich de moeite niet getroosten eens te gaan wandelen langs de oude terreinen wordt in het algemeen gedacht dat de laatste sporen verdwenen zijn. Dat is volkomen mis. Er heerst aldaar nog een zekere bedrijvigheid. De heer ondernemer Schauwvlieghe is met een ploeg werklieden bezig, het schone, artistieke gebouw af te breken in de nabijheid van het Ros Beyaert, waarin de burelen van het Uitvoerend Comiteit waren gevestigd. De ijzeren geraamten, gebinten en al de kepers en planken welke voortkomen van de Belgische, Franse en Engelse paviljoenen, het Paleis der Schone Kunsten, enz. liggen opgestapeld op de gronden tussen de Sint-Pietersaalststraat en de spoorwegviaduct. 318


18 maart 1915

Sinds enige dagen werkt een gans legioen arbeiders vol geestdrift op de braakliggende gronden te Sint-Pieters-Aalst, welke aan de stad toebehoren en kunnen gebezigd worden voor de akkerbouw en de groententeelt. Het gewezen terrein van de Wereldtentoonstelling is in loten verdeeld en meer dan 120 aanvragers hebben reeds een stuk bekomen, dat zij tot 31 december mogen bebouwen. 27 april 1915

Op voorstel van het schepencollege wordt besloten dat men de bas-reliĂŤfs die de groep Kracht, Schoonheid en Wijsheid omringen zal versterken, teneinde ze te kunnen wegnemen en bergen. Dit beeldhouwwerk in pleister is reeds zeer geschonden en zou binnen korte tijd helemaal vervallen indien het aan de lucht blijft blootgesteld. De groep zelf zal voorlopig bewaard worden op de plaats waar hij zich bevindt. Het bassin zal insgelijks blijven. De waterval is afgeschaft bij gebrek aan de nodige machines. De trappen die het water naar de kom voerden zullen desgevallend worden benut voor bloemversieringen. 26 apri11916

Het schepencollege heeft het plan vastgesteld voor de geschiktmaking en het openen van straten in het kwartier tussen de Kortrijkse- en Zwijnaardsesteenwegen, op de gronden van de gewezen Wereldtentoonstelling en zal het aan het gebruikelijk onderzoek onderwerpen. 1 - 11 november 1918

De Duitse bezetter trok zich uit Gent terug. 17 december 1918

De benamingen van verschillende straten zullen worden gewijzigd. EĂŠn der voorstellen betreft de Grondwetplaats op het -terrein van de gewezen Wereldfoor. Deze zal voortaan Graaf de Smet de Naeyerplaats heten. 17 maart 1919

Op het ogenblik dat de oorlog uitbrak had men nog niet gedaan met de ontruiming van de gronden tussen de Kortrijksesteenweg en de Krijgslaan waarop onze Wereldtentoonstelling van 1913 was opgericht geworden en waar zich het Ros Beyaert en de Arbeidsjonrein bevinden. 319


De plaatselijke commissie van gedenkgebouwen is door het schepencollege gelast met de taak, die gronden te benutten ter verfraaiing van de wijk en gaat een wedstrijd openen nopens dit ontwerp, dat menig bouwkundige zal aanlokken. Men dient natuurlijk niet meer te denken aan de oprichting van monumentale gebouwen en paviljoenen welke van geen nut zijn, maar men zou de zuilenrij en de zijdelingse galerijen kunnen behouden zoals ze waren tijdens de tentoonstelling. De stad zou die zelf kunnen bouwen ofwel opleggen aan de kopers van bedoelde gronden. Achter de fontein zouden de galerijen deze van het Paleis der Schone Kunsten in herinnering brengen, overdekt met een boog en versierd met de symbolische groep die het plein beheerst. Iets in de zin van het Jubelpark te Brussel, maar minder groot. Achter de zuilenrijen en galerijen zouden de stadsgronden verkocht worden om er villa's te bouwen, omgeven door tuinen met hoogstammige bomen, waarmee de plaats rondom versierd zou wezen. Dit gezamenlijk geheel zou de schoonste herinnering uitmaken aan onze Wereldtentoonstelling. Ons volk zal het jaar 1913, waarop Gent zich voordeed als ĂŠĂŠn der grootste steden ter wereld, niet vergeten. 28 december 1922 Men is begonnen met de aflijning van de Maria-Hendrikaplaats, welke thans hervormd wordt tot een ronde tuin, waar omheen de tramrijtuigen zullen rijden. Dit tamelijk groot plein zal met twee rijen bomen worden beplant en voorzien zijn van zitbanken. Gebeurlijk kunnen er ook bloemperken worden aangelegd. Wordt het wenselijk en mogelijk geacht, dan zou in het midden van dit plein een groot monument kunnen opgericht worden, misschien het Ros Beyaert, dat thans als verloren staat op de vervallen Erekoer van de gewezen Wereldtentoonstelling. Het massieve kunstgewrocht zou zeker bijdragen om de ledigheid van de uitgestrekte plaats te helpen aanvullen. 26 april 1923 Op voorstel van de heer burgemeester zullen de pleinen en straten tussen de Sint-Pietersaalststraat en de Musschestraat de volgende benamingen dragen:

- Onajhankelijkheidslaan: de dreef tussen de samenloop van de Kortrijksesteenweg met de Musschestraat en de vereniging van de steenweg met de Sint-Pietersaalststraat; -Congres/aan: van de Graaf de Smet de Naeyerplaats tot het midden van de Onafhankelijkheidslaan; 320


- Fleurusstraat: van de Graaf de Smet de Naeyerplaats tot de SintPietersaalststraat, rechtover de kerk; - Jemappestraat: van de Graaf de Smet de Naeyerplaats tot de Musschestraat, in de verlenging van de Fleurusstraat; - Vaderlandstraat: evenwijdig aan de Sint-Pietersaalststraat en de Onathankelijkheidslaan, in verbinding met de Krijgslaan; - Graaf de Smet de Naeyerplein: het deel van de Erekoer der gewezen Wereldfoor tussen de Krijgslaan en de Congreslaan.

6 februari 1925 De gemeenteraad zal zich binnenkort moeten bezighouden met het geven van een vaste bestemming aan de stadsgronden die het oud tentoonstellingsterrein van 1913 uitmaken en aan deze voor de kerk van Sint-Pieters-Aalst. Er zijn veel aanvragen door kopers, maar er moet vooraf een besluit genomen worden om te weten of de stad zal verkopen per lot, zoals thans gedaan wordt met de andere stadsgronden, ofwel ze in blok zal afstaan aan de één of andere groep speculanten die ze zou uitbaten. Zowel in het voordeel van de ene als van de andere oplossing zijn er ernstige beweegredenen. Ontdoet de stad zich in blok van dit onroerend kapitaal, dan kan de prijs ervan ineens worden ontvangen en aan dringende ontwerpen worden uitbesteed. Wellicht zou het een beter bewijs van goed bestuur zijn, de gronden per lot te verkopen en de inkomsten te verdelen over verschillende financiële termijnen, naarmate de kopers zich aanbieden. Hoe de lanen en straten van deze wijk worden aangelegd zal natuurlijk afhangen van het te nemen besluit, naargelang de stad de eigenaar is of iemand anders, die dan kan beslissen over de verdeling en de aanleg, naar zijn inzichten betreffende de schoonste en aangenaamste oplossing, zonder de voordeligste kant van de zaak uit het oog te verliezen.

29 augustus 1925 In de diensten van de heer Siffer, schepen van openbare werken, konden we kennis nemen van het plan om buiten de Kortrijksepoort een villa-kwartier aan te leggen. De stadsgronden waarop in 1913 de Wereldtentoonstelling gehouden werd zijn ongeveer 9 ha groot en thans als openbare wandelplaats aangelegd. Weldra gaan ze door de stad verkocht worden. Het bouwen op deze gronden zal echter aan bijzondere voorwaarden onderworpen zijn. Op de gedeelten welke het verst van de Erekoer verwijderd zijn zal de bebouwing langs gewone straten gesloten geschieden, dus met alle huizen zonder tussenruimten naast el kan321


der, doch het gedeelte rond de Erekoer zal bestaan uit villa's die ten hoogste per twee mogen verbonden zijn, door tuinen omringd. De grote waterkom zal men in een diepliggend perk omvormen. Hier wordt dus een wijk ontworpen die, wanneer hij voor een merkelijk gedeelte zal voltrokken zijn, ook wel het rijk kwartier zal genoemd worden. 30 januari 1926 De heer schepen Siffer heeft aan de stedelijke raad de wijzigingsplans onderworpen van de Erekoer der Wereldtentoonstelling, thans de Graaf de Smet de Naeyerplaats. Het bassin met het Ros Beyaert en het architectonisch motief op de achtergrond zullen behouden en hersteld worden. Daar omheen worden terreinen voorbehouden voor villa's, omgeven door hovingen. De tuintjes langs de Kortrijksesteenweg zullen op een middendreef uitlopen welke met bomen wordt bezet. Dat wordt de Congreslaan, 60 meter breed. Ze zalleiden naar het middenmotief van het bassin. In die omgeving zal men karakteristieke woningen oprichten. In de Sint-Pietersaalststraat en andere zijstraten zal er plaats zijn voor meer eenvoudige woningen, maar waarvoor tuintjes zouden worden aangebracht. Op de Krijgslaan zullen eveneens villa's worden gebouwd. Het gezamenlijke zal een echte oase van rust en sierlijkheid uitmaken. 24 februari 1926 In de zitting van de gemeenteraad verklaarde de heer Stockman dat de geschiktmaking van het kwartier Sint-Pieters-Aaist geen haast vergt. De heer Schauwvlieghe zei dat er crisis heerst in de bouwnijverheid en door de nodige veranderingen welke de gewezen tentoonstellingsterreinen zouden ondergaan, werk kan bezorgd worden aan een groot getal arbeiders. 12 maart 1926 De gemeentelijke commissies van openbare werken en financiĂŤn hebben onder voorzitterschap van de heer Siffer in het stadhuis zitting gehouden. Hoofdzakelijk werd gehandeld over de aanleg van de villawijk op de stadsgronden rond de Erekoer van de gewezen Wereldtentoonstelling. Vooral de manier van bouwen werd besproken. Men kwam tot een akkoord en binnenkort zal de verkaveling van de gronden kunnen aanvangen. 13 april 1926

Op voorstel van de heer Siffer werd door de raad het politiereglement goedgekeurd op de wegenis en bouwwerken betreffende de wijk Sint-Pieters-Aaist en het te koop stellen van stadsgronden op de Graaf de Smet de Naeyerplaats. 322


20 september 1926 Niettegenstaande de ongunstige omstandigheden in de bouwnijverheid is de bedrijvigheid te Gent nog niet veel afgenomen. Zo werden in augustus laatstleden nog 34 toelatingen tot bouwen afgeleverd, lopende over 40 huizen. Bijna de helft wordt opgericht in de nieuwe straten en lanen in de buurt van de Sint-Pietersstatie. Daar verrijst een wijk die wat betreft de luchtigheid der straten en de architectonische waarde van de woningen bijzonder gunstig afsteekt tegenover tal van andere stadswijken die dagtekenen uit de tweede helft van de vorige eeuw.

14 augustus 1929 Er wordt thans veel gebouwd in de buurt van de statie Gent-Sint-Pieters en het is opvallend hoe de nieuwe architectuur er voor kleine en grote burgerswoningen veel meer wordt toegepast dan bijvoorbeeld te Brussel of te Antwerpen.

13 januari 1930 In december 1929 werden 22 toelatingen tot bouwen van huizen afgeleverd, waarvan 10 voor de negende wijk,voornamelijk in het nieuwe kwartier van Sint-Pieters-Aalst.

20 april 1930 In de nieuwe wijk van de Kortrijksepoort zullen alle gronden weldra bebouwd zijn. Het is "plezierig" voor de wandelaars, in de Woeringenstraat een "openluchtgarage" te zien. Daar treft men gedurende de dag en de nacht op straat verhuiswagens aan. Deze dienen misschien tot schuilplaatsen voor de menigte kwaaddoeners die de nieuwe wijk leegstropen of om er de nachtpolitie een dutje te laten in doen !. ..

6juni 1931 In de maand mei werden 16 toelatingen tot bouwen verleend, waarvan 10 in de negende wijk.

17juni1932 De bewoners van de wijk Sint-Pieters-Aaist klagen algemeen over de bevuilde toestand van de fontein aan het Ros Beyaert, tot grote schande van Gent. De huizen en tuinen worden met veel zorg onderhouden, maar het gedenkteken van de voormalige Wereldtentoonstelling is een echte vuilnisbak. De nabije vijver heeft sinds lange tijd geen water meer gezien en ligt vol smerigheid. 323


De openingen van de fontein zelf dienen nog slechts voor spinnen en andere parasieten. Toen wij bezoek kregen van in de vreemde wonende familieleden en kennissen en wij hen de mooiste gebouwen van de stad hadden getoond, leidden wij hen ook tot aan het Ros Beyaert. Helaas, daar werden onze oog- en neusorganen fel op de proef gesteld en wij keerden liever snel op onze stappen terug. Wij rekenen op een zo gauw mogelijke opruiming van dit stort!

28 december 1933 Dinsdagavond hebben onbekende straatschenders in de openbare beplanting van de Graaf de Smet de Naeyerplaats, langs de kant van de Jemappestraat een schone sparreboom aan de grond afgezaagd en gestolen. Een onderzoek is ingesteld.

26 februari 1934 Een onderzoek van commodo en incommodo is geopend betreffende de opening van twee nieuwe straten van 12 meter breedte, enerzijds tussen de Pacificatielaan en de Sint-Pietersaalststraat, anderzijds op private gronden tussen de Kortrijksesteenweg en de eerst vermelde nieuwe straat.

23juni 1934 Door de stedelijke overheid werd een bezoek gebracht aan de plaats waar het Ros Beyaert zich bevindt. Het stadsbestuur was vergezeld van de kunstenaar de heer Domien Ingels, die het werk aldaar uitvoerde en van de heer Bourgeois, bestuurder van de beplantingsdienst. Het bezoek had voor doel de mogelijkheid te onderzoeken, aldaar het gedenkteken op te richten aan onze geliefde en betreurde koning Albert en het Ros Beyaert over te brengen naar het Maria-Hendrikaplein. Van dit plan is echter afgezien omdat het niet te verwezenlijken is. De grote onkosten zouden 30 000 frank belopen. Bovendien zijn de moeilijkheden van de verplaatsing niet te overkomen, als men nagaat dat het Ros rond de tien ton weegt. Ook zou het Maria-Hendrikaplein er teveel door ontsierd worden. In het middenpark van het statieplein zal een fontein komen, die beter zou passen in het kader van de omringende gebouwen.

15 augustus 1934 Verleden zondag heeft een groep leerlingen van de nijverheidsschool van Brainele-Chateau een gedeelte van de dag gewijd aan een bezoek van de moderne gebouwen in de wijk Sint-Pieters-Aaist 324


18 februari 1935 De parochie Sint-Pieters-Aaist krijgt weldra een nieuwe, moderne kerk. Als inwoner van de gewezen proosdij maakte de heer Valentin Vaerwyck gans belangloos de ontwerpen voor de nieuwe bidplaats. Het herstel en de vergroting van het houten gebouw waren door de verkaveling van de gronden en de oprichting van stijlvolle woningen onontbeerlijk geworden. Na twee voorontwerpen zijn de definitieve plans uiteindelijk goedgekeurd en kan men de onderneming aanvangen. Het oorspronkelijke schip zal in de nieuwbouw worden versmolten. De voorgevel krijgt een middentoren, rijzig als een Italiaanse campanile, die vanaf de Graaf de Smet de Naeyerplaats het perspectief van de Fleurusstraat zal beheersen. Het binnenwerk werd eveneens door architect Vaerwyck ontworpen en zal voor wat het beeldhouwwerk betreft worden uitgevoerd door de bekwame kunstenaar 0. Sin ia. De heren Crespin en Colpaert zullen de glasramen vervaardigen. Het kerkgebouw zal veel gelijkenissen vertonen met dat van de wijk Oude Bareel te Sint-Amandsberg, dat in 1932 en 1933 eveneens volgens de plannen van de heer Vaerwyck werd opgetrokken.

7 april1937 Niet ver van het Ros Beyaert werd in het Miljoenenkwartier het borstbeeld opgericht van wijlen graaf de Smet de Naeyer, gewezen staatsminister. Samen met dit van de gewezen burgemeester Emiel Braun dat aan het belfort wordt geplaatst, zal het kortelings officieel worden ingehuldigd.

12 april 1937 Gisteren hebben rond 21 uur onbekende kerels de houten kast afgeworpen welke in de laan voorlopig het borstbeeld van graaf de Smet de Naeyer afdekt. Bij het naderen van voorbijgangers namen de moedige straatschenders de vlucht...

16juni 1937 De nieuwe parochiekerk van Sint-Pieters-Aaist werd door Monseigneur Coppieters, bisschop van Gent, plechtig ingewijd. Erik DE KEUKELEIRE

Fragmenten uit "De Wereldtentoonstelling van 1913 te Gent (1896-1920)", 340 blz. en "SintPieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein-deel 3 (1919-1940)", 290 blz., oktober 2004, uitgaven in eigen beheer.

325


JAN BAPTIST BLOMMAERT EN ZIJN MYSTIEK TESTAMENT (Vervolg en slot) De wijnkelders. De wijnkelder op zijn buitengoed en zijn twee wijnkelders in zijn huis in Gent waren rijk gevuld . Tot W.O.I. was dit heel normaal bij welstellende burgers. Er werden dikwijls zeer uitgebreide diners voor veel gasten ten huize gegeven wat ook het grote assortiment wijnglazen, serviesgoed en tafelbestek verklaard die in de inventaris worden vermeld. Alle meubilaire voorwerpen (meubels, kleding , linnen, bibliotheek, porselein, schilderijen, goud-en zilverwerk, wijnen ) worden samen geschat op 32.991 frank waarbij de inhoud van de wijnkelders wordt geprezen op 10.744,30 frank of ruim 113 de van het totale schattingsbedrag . In Gentbrugge werden er 1465 flessen wijn geteld en 45 liter uitzetbier in kruiken. In Gent lagen er nog 4691 flessen wijn in de twee kelders en 200 liter uitzetbier in kruiken . Elke streek was vroeger gespecialiseerd in het brouwen van een bepaalde biersoort en ' uitzet' was een Gentse biersoort die behoorde tot de meest gereputeerde Belgische bieren. Er lagen vooral rode Bordeaux-wijnen en witte

Afb.7 Reclamekaart op geporseleind karton voor wijn van het merk LĂŠo ville. Ca. l845 . Verzameling Rosa De Yriendt - Mores .

326


en rode Tours-wijnen opgeslagen evenals diverse Rijnwijnen en Champagne. Daarnaast werden er ook flessen Porto, Rum, Cognac, Madeira, Jurançon, Corinthewijn, Moezelwijn, Muscade, Tourrainewijn en Vetjus geïnventariseerd. Slechts enkele wijnen worden nader benoemd zoals: Saint-Julien, Larose, Rives Alpes, Lafitte, Coteau Morel, Branne-Mouton, Léoville en Champagne Bouzie.(afb 7) Er worden weinig gedateerde flessen vermeld: er is Tourse wijn van 1834 en 1847 evenals witte Tourse wijn van 1836 en Saint-Julien van 1846 en 1850. Diverse wijnen worden dikwijls in een totaal bedrag samen vermeld zodat het moeilijk is een juist inzicht te krijgen in de waarde van de verschillende soorten. Toch valt de hoge schattingsprijs op voor 9 flessen 'Cap' -wijn (90 fr.) en 72 flessen Rijnse Steinberg ( 810 fr.). Dat er duidelijk gesjoemeld werd in de schatting van de wijn met de bedoeling de erfenisrechten zo laag mogelijk te houden blijkt bij vergelijking met een prijslijst van diverse wijnsoorten op een porseleinkaartje van ca. 1845 en de prijs vermeld in de inventaris. De St.Julien wordt in de inventaris gemiddeld slecht op 1 fr. geprezen, de Lafitte, de Léoville, de Branne-Mouton en de Larose slechts op 3 fr. De vergeIijking met het prijslijstje is verhelderend zelfs als men rekening houdt met eventuele geldontwaarding en prijsschommelingen volgens de goede en minder goede wijnjaren.(afb 8)

4.5o~5. ~.5o.i-4 •

.:l,.io.t.-4. ~.

·-

"·1.- .u. 2- • .So.l.3.

~- _;.~. ~. .

--

Atb.8 Wijnprijslijst op geporseleind karton. Ca. 1845. Verzameling Rosa De Vriendt- Mores.

327


Afhandeling van de erfenis: liquidatie, verdeling, legaten e.d.m. Nadat Jan Baptist Blommaert zijn mystiek testament opstelde verliepen nog zeven jaar voor hij, enkele dagen voor zijn dood, een bijvoegsel bij zijn testament dicteerde aan Norhert Eggermont. Tijdens die zevenjaar waren de intenties van Jan Baptist toch wel wat gewijzigd. De opvallendste verandering was wel dat, waar hij oorspronkelijk Victor Hulin samen met diens broer Charles als algemene erfgenamen en dit ieder voor de helft van zijn erfenis aanduidde, hij dit in zijn bijvoegsel veranderde in het nadeel van Victor. Het is nu Charles die als algemene erfgenaam wordt aangeduid en Victor krijgt nog 'slechts' een lijfrente van 2000 frank per jaar die Jan Baptist oorspronkelijk aan diens ongehuwde zuster Jeannette had toegewezen. Jan Baptist schrapte waarschijnlijk haar lijfrente doordat ze, nadat haar broer Charles in 1843 als weduwnaar met twee kleine kinderen achterbleef, zij tot aan haar dood in 1876 bij Charles inwoonde en aldus de huishouding en de opvoeding van de twee dochtertjes waarnamzij het met de hulp van heel wat huispersoneel ! In 1854 was Charles nog altijd niet hertrouwd en Jan Baptist veronderstelde waarschijnlijk dat de situatie zo zou blijven en Jeanette als 'maitresse de maison' van Charles in niets te kort zou komen. Ook de beide gehuwde zussen Sophie en Melanie werden niet bedacht met een legaat of lijfrente. De twee ongehuwde zussen Marie en Rosalie behielden in ieder geval wel hun lijfrente van 2000 fr. per jaar die hij hen legateerde in zijn mystiek testament. Een pechvogel is notaris Isidoor Claeys die in het mystiek testament nog een legaat van 3000 frank kreeg toegewezen tot' dank van gedane diensten' maar dit mooie bedrag aan zijn neus ziet voorbijgaan . In het bijvoegsel wordt dit legaat geschrapt door Jan Baptist als 'veranderd zijnde van wille'. Beiden kenden elkaar vrij goed want Isidoor Claeys zetelde eveneens in de gemeenteraad van Gentbrugge en het was hij die samen met een politieman de overlijdensaangifte deed van Marie Joanna Dufour, de moeder van Jan Baptist. Ook bij de legaten voor het dienstpersoneel worden er wijzigingen doorgevoerd. In een document gevonden tijdens de inventarisatie en gedateerd 12 juni 1851, vernietigd hij het legaat van 1000 frank ten voordele van zijn knecht Jan Baptist Cappens ex Lochristi die hij: 'den 15den laetst uit mijnen dienst heb weggejaegd om zijne groote ondankbaarheid en schelmstukken'. Dienstmeid Constance Van Durme was bij de geluksvogels: bovenop haar legaat van 1000 frank doteert hij haar in 1851 een lijfrente van 600 frank, in 1854 aangevuld met nog een bijkomende lijfrente van 300 frank. Ouder dienstpersoneel met gezondheidsproblemen werd niet aan zijn lot overgelaten. Jan Baptist betaalde onderhoudsgeld voor zijn dienstknechtAmand De Rijcke die in het gesticht van de Broeders van Liefde aan de Stropkaai verbleef. Dit onderhoudsgeld werd tot aan het overlijden van de man in 1860 door Charles Hulin verder uitbetaald. In 1841 werd de guinguette 'Het Strop' te koop aange328


boden en het was dr. Guislain die er bij kanunnik De Decker op aandrong om dit aan te kopen en om te vormen tot een rusthuis voor mannelijke zwakzinnigen. Een ander legaat, een som van 10.000 frank gaat naar zijn 'cosyn' pastoor Livinus De Mil van De Klinge. Deze was eveneens een achterneef- hoeft het gezegd ?- langs moederskant, de moeder van Maria Joanna Dufour heette Petronelia De Mil. Tenslotte kreeg notaris Norhert Eggermont nog zijn antieke zilveren koffiekan met voetjes. Jan Baptist Blommaert had wel een belangrijke factor over het hoofd gezien toen hij enkele dagen voor zijn dood een bijvoegsel aan zijn testament toevoegde. Zijn achterneef Charles Hulin was zijn behandelende geneesheer tijdens de ziekteperiode waarin hij overleed . Volgens het burgerlijk wetboek kon (en kan) een behandelende geneesheer niet testamentair begunstigd worden door een patiënt die overlijdt tijdens de periode dat hij in behandeling is door die geneesheer. Uitzondering wordt gemaakt als de patiënt geen erfgenamen heeft in rechte lijn en er een verwantschap bestaat tussen geneesheer en patiënt tot in de vierde graad. CharlesHulinwas wel verwant met Jan Baptist Blommaert in de vierde graad doch vader Blommaert leefde nog en was rechtstreeks erfgenaam. Louis Jean Blommaert had dus sterke troeven om niet akkoord te gaan met de beschikkingen uit het bijvoegsel. Tijdens de invèntarisatie van de papieren van het sterfhuis was hij zelf komen opdagen en maakte hij notaris Isidore Claeys er op attent dat de recepten het handschrift van Charles Hulin vertoonden. Het mystiek testament waarbij Charles Hulin evenals zijn broer elk voor de helft in de erfenis zouden delen kwam niet in het gedrang daar dit dateerde van zeven jaar voor het overlijden van Jan Baptist Blommaert en er geen medische voorschriften van die periode werden teruggevonden . Dit was dus de reden waarom de gevonden medische voorschriften zo nauwgezet werden gekopiëerd en tevens exact werd vastgelegd waar men ze vond zoals :'dees recept bevondt zich in eenen almanach van het jaer achttienhonderd negen en veertig uitgegeven bij den heer Vandermeersch in Gent. Hetzelve lag in het blad aenwyzende de dagen der rnaend October. Andere ontgoochelde familieleden, (vijf leden van de familie De Mil) weigerden eveneens om de inhoud van het bijvoegsel te aanvaarden. Als erfgenamen van moederlijke zijde eisten ze de helft van de 5/8sten van de erfenis op en de zaak werd voor de rechtbank van eerste aanleg aanhangig gemaakt. Als lid van de loge Le Septentrion had Louis J.Biommaert advocaat H. Metdepenninghen ingeschakeld de grootmeester van die loge, terwijl Charles Hulin op zijn beurt de gerenorneerde advocaat F.F. d 'Elhougne onder de arm had genomen. Er was al een eerste zitting gehouden en een lijst met te dagvaarden getuigen was door de partijen· vastgelegd toen enkele dagen later de partijen toch nog tot een 329


minnelijke schikking besloten over te gaan. Iedereen zag waarschijnlijk in dat de gerechts -en advocatenkosten hoog zouden oplopen want in de eindafrekening die Norhert Eggermont van de erfenis maakte wordt voor beiden een bedrag van niet minder dan 6000 fr. advocatenkosten aangerekend die nog moeten betaald worden! Louis J.Biommaert erkende Ch.Hulin wijselijk als universele erfgenaam van de erfenis van zijn zoon met uitzondering van 114 van de erfenis die hem als vader en reservataire erfgenaam (die recht heeft op een voorbehouden deel van de erfenis) wettig gezien toekwam. Louis Jean mocht enkele goederen uit het mobilair overnemen die hij volgens zijn zeggen aan zijn zoon had uitgeleend en waarvan hij waarschijnlijk een sluitend bewijs kon naar voren brengen zoals: een gouden uurwerkje van Marie Joanna Dufour geprezen op 60 fr., een tafelservies in roze porselein geprezen op 300 fr, een 'Victoire' rijtuig en de arnassure geprezen op 860 fr. nog een klein uurwerkje van zijn vrouw geprezen op 25 fr. en een marmeren pendule met vergulde omamenten geprezen op 125 fr.Daarnaast eiste hij- vergeefs- ook de juwelen van wijlen zijn vrouw terug die in het huis in de Lange Violettestraat waren gevonden en die Jan Baptist volgens hem zonder zijn weten had meegenomen. Samen met de inboedel van het buitengoed, de wijn uit de wijnkelder aldaar, het paard (700fr!) en de 'char Ă bancs' kocht hij dit alles voor een totaal bedrag van 8011 fr. terug aan. Louis Jean mocht tevens alle onroerende goederen te Gentbrugge en Ledeberg aankopen voor de schattingsprijs. Al de andere onroerende en roerende goederen zijn voor Charles Hulin die als tegenprestatie op zich neemt om al de legaten, giften en lijfrenten volledig voor zijn rekening te nemen. De familie De Mil krijgt gezamenlijk 50.000 fr. die eveneens door Charles Hulin zal worden voldaan. De totale schattingsprijs van de erfenis werd geraamd op 851.336,59 frank. De kavel van Louis Jean is echter 318.011 frank waard zodat hij aan Hulin 105.176,85 114 frank moet opleggen en dit binnen een tijdspanne van drie maanden. Het totaal van de lijfrenten en legaten die Charles Hulin op zich moest nemen was niet mis. Eerst en vooral moest hij dus 50.000fr aan de vijf leden van de familie De Mil uitbetalen. Pastoor Livinus De Mil die door Jan Baptist in het mystiek testament al met een legaat van 10.000 fr. werd bedacht krijgt ook nog eens zijn deel van die 50.000 fr.extra er bovenop. Louis Jean Blommaert had tevens om een onduidelijke reden nog recht op een lijfrente van 4000 fr. waarvan 3000 fr. ten laste valt van Charles Hulin. De dienstbodes Judocus De Keyser en zijn vrouw Constance Van Durme krijgen elk een legaat van 1000 frank terwijl Constance tevens nog recht heeft op een jaarlijkse lijfrente van 300 en een lijfrente van 600 fr. 330


Victor, Marie en Rosalie Hul in krijgen een jaarlijkse lijfrente van 2000 fr, terwijl er tevens nog de jaarlijkse lijfrenten lopen ten bate van de natuurlijke kinderen van Joannes Dufour t.t.z. 720 fr.gezamenlijk voor de kinderen De Schepper en 500 fr.voor Virginie Pladuyt. Voor de knecht Amand de Rijcke die in het Strop verblijft moet er jaarlijks een kostgeld betaald worden van ca. 545 fr. De twee gewezen dienstbodes van Amand Dufour zijn eveneens nog in leven en innen op hun beurt elk nog een jaarlijkse lijfrente van 300 fr. Verder had Jan Baptist ook nog aan het armbestuur van Gentbrugge een legaat van 6000 frank gedaan. Als tegenprestatie moest het armbestuur van Gentbrugge wel jaarlijks zielmissen in de kerk van St.-Anna laten opdragen voor hem, zijn moeder, zijn oom Amandus en hun familie . Dit legaat stak heel ingewikkeld in elkaar en voor de afhandeling ervan is heel wat briefwisseling nodig geweest. Jan Baptist had tevens nog een stevig extra aantal zielmissen voor hem en de familie Dufour voorzien die eveneens ten laste van Charles Hul in kwamen: drie jaar lang moest er dagelijks in de St.-Annakerk een mis van drie frank voor de zielrust van hem, zijn moeder en oom Amand en de familie Dufour worden opgedragen.

Charles Hulin en zijn familie. ·-~~~~~;;~=::: i'+ : .·:::A{f.'v=:::· t-;c:.:-"-·-=-:::+'1 ' =~~- &.~w-: :~ ~

l'lru'

st~ I .J..\

Qu'l•:~ l.·l'tH (Ul: ,.d l tt' d~ ? [n r. \':q t~ur rpli p:'lr:tit

.

';~; pour un ,,.~ ..

dl'

r.• uq· ~ ~~ 1~.:~'.1i(:'.''lr~~~· ,~~~~r;:~i~

iîi

n •...1

~{

r/rndiá'r. OetDbh• 18ti4:

C(;tl{'

t ~

;];:,

J::

h~

111! IWX:<H;:l:tl

JË,\N~iJAPTISTR iJi.limi.Ü:liT,

.-\pnt

h•ngnt•

'·~ f'~ t

un("

CtnttH!H.nt

r,.u \'trn. il cnr

\ ' ÏC .... . In e!h!! \'I! UX

1 (/,:,.,;,/ ;.

IÏ (;t(m/,

/r ti

:'1 rl'lllllli l;:t (' ~llr!'c _ d'u nc '"'"'""'. "'' l·honunc In i

~

:lfi11 f(UI': \'Ottc \I.UmÛ11~ SC r35S C cn .sccrt'l, Cl l 'O(I"I!

a~

Père r.t-l1·~ 1c , 'lui ,:nil' d!\n~ lf' sccr~l: . rnu~~~: ,.n

~;·( ri:ritlr.:J b r6: 0mpctü•e.

;\f.ntn. C. Yl , "· :5 • .\..

L~ flPrl<" llu Cirl c$t o•nnlc 11our ccn:t", qui !llltnflt m i ~ lrur r:unliuur•• 1!11

~ J . l'"•ubut rrH,. \·ir. ~ ~

~~

ll - •

1

n:!.. -~

~1 Lor!ll ll(.• \'O U~ fnilr~ r:illmi>nc\ 'P.lC \"nlre lnóiÎil ) I. ~llUt'ltC IIC sarlu~ I!DS Cl' ftUC rf!il \'olf·~ m_nin cl ruilt',

.f 1 1/

SI

~

n /.l)

ltlunr.~, ~~ In YÎ~ ~~~~ hh·l·~ I h~ur~ti!'C \'Ï·~illcsse. ~ s .. ,. ..(;, I\',\'. IS.c1 0. ..:.

ti.:ut licu de

'3J

H

lt

Priûcll"u Î :Ît$ t"OJi.ti-iit tli (ulrri9ut: ,/(.~ ";}gii~r-' rle .:_:. S. ii rine ~~ Gtoul t:l tlt ln•H dbr"9!Jt. ~ f.'r.lá:.11in tlt!

·!

i'\

·-?;

~ jf

Prléz pour lc rep os de I'Àmo

:5J

,. ji

. . r~

1F

;,1 _. t

i.t

jt::

SrHI\'f•ni r·.

UI C·

.

n. '·

~ 11

. .

n:crt .u: t.

Jl.

) ;

i ~ iÎ.i

nt :r/

&.

r'· ~ ::

-~-·.

:.·: ~!: ~-~7":.:·=·~}:-·J (i~·'::+;~(+::.:·:;-:' ~ ):;ct(~~ ~:::=::~tq;-::-:-.::-~'·;-~-?~~~~. : ti:1111l . impr iuh· ri••

En~. \';u~ol• · rl•:lq,du • l l.

Afb. 9. Afbeelding van Charles Hulin op zijn bidprentje. Volgens een persoo nsbeschrij ving uit 1869 was hij 1,63 m groot en had hij toen kastanjebruin haar en blauwe ogen. Verzameling Rosa De Vriendt- Mores

331


L __ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ ____J

Afb. 10 Marie Jeanne Petronilla Blomme, moeder van Charles Hulin. Verzameling Rosa De Vriendt - Mores

Een van de hoofdrolspelers in de afhandeling van de erfenis van Jan Baptist Blommaert was dus diens achterneef Charles Hul in die stamde uit een burgerlijke, intel lectueel en kunstzinnig begaafde familie.(afb 9.) Charles Hul in was een van de talrijke kinderen van geneesheer (armendokter) Eugène Hul in en Marie Joanna Petronilla Blomme.( afb 10.) Vader Eugène was geboortig van Sint-Niklaas en zoon van geneesheer Godefridus Hulin afkomstig van Rebecq. Sophie, de oudste dochter van het gezin Hulin - Blomme, huwde met Désiré Vander Haeghen een drukker gevestigd in de Onderstraat, uitgever o.a. van de Gazette van Gent en de Gentse Wegwijzers. In 1841 kocht deze in de Veldstraat een herenhuis dat ooit toebehoorde aan Judocus Clemmen, de eerste Gentse katoenbaron. In de achterbouw installeerde hij zijn drukkerij. Nu is de Gentse dienst Cultuur in dit pand gevestigd. Zij waren de ouders van Eugeen die de drukkerij verder zette en grootouders van Arnold die vooral bekendheid verwierf als fotograaf. Hun andere zoon Ferdinand werd hoofdbibliothecaris van de universiteitsbibliotheek, terwijl diens zoon Victor stadsarchivaris en hoogleraar aan de universiteit werd. 332


f

PRIEZ POUR lE RE POS Dll'AME du Très-1\érércn<l ~lonsicur V!CTOR EVERARD

Nt! à (iJrllf. IJ Sopl<1ubre . . . . . .

. 1808.

l'it:tdt'c ~ Lilmfc_g'mu . tr.Afui . . . . . . . . . . 1833.

Vli•im it NlJ.S.P'.crrcl G>nd I lli Di<embn: . 1841 . .1tumîm'er mOit,?iro • 29 Scplr:m!n:r . !UH. Cltd ác S:'thmc • 17 :1m1 .. .. .. llJl9 . Cl. uwincbonm·,,;,.., rh' lo Cilli.Ct.ll·olt:. XUrn11878 . Oitit.Jc' ;i finnà, 23Nfli .

. 1879 .

HYoua ct: \"f.)e:IL au Dien {lc .lm:ub: je lt'cuh·,·r-o.~i ltlliÏ.SOi l, je I~ ll) Oll ~Cli)Î l"'inl- sm· lc, lil Ue mun r"t"MS, ,je u';u:r,~a;tl''' ''! ]mint lr. :-;t)/ IIII IC ÎI U I I IC~ ·wn;,.: , el 0 l il C'S "[lfi i i LJII :t,·~ l li!Stil) ll. pis:'ICmCJI I. cl Ie l"CJ;OS DlCS l c rnpcs.ju .stjll ·~ f'l! ,, u: · j e h'OU\'C un licu }JIJUl'lc Scignr:m·,un tvhn·narle pom· Jo llicu tlc Ju <lll>. ( Ps . rxxxt ' poÎnl rlnns )'Îitléri~tr fl~ 11 1;)

n

J. nisSC%' C'C~' JIClÎhi \~1\l"olltfS ]f."S Ch·

~IIIIH~r:hc~ pniul;

.Jr.sus. J~fnrfc , .f u SCjJJ ,, j't•

\ 'I:Hi l'

CiU'

royau ·l le (h: Dir.u . ·

à

n 11 111Ï, Cl

lH'

ric Ld ..; . C~l ll! S. M1~J'C X.

1"1111.!)' tk-1111 1()

li KliJ

t~tCI II',

Jf( J. ~mr..; tJ ii 1dul;f.

1um1 r..vprü rl mn ri(.•. !ft.~

...

r·..

~. -= ·~=··---~-j C:.;,u:l L:a: :J,. FJ:.:r:~'~ ": :.l i~1·~, L·>~ .

Afb . 11

Yi ctor Everard Hul in, broer van Charl es Hul in . Pastoor van de Sint-Annaparochi e vanaf 1849. Verzameling Rosa De Yri endt - Mores.

Zoon Victor Everard werd geestelijke en was vanaf 1849 pastoor van de St.Annaparochie en Charles werd evenals zijn vader geneesheer. (afb. 11 ) Melanie hu wde met Pierre Dobbelaere, een fabrikant van zeildoek op de OudeVest Jeannette en Marie bleven ongehuwd evenals Rosalie die begijntje werd in het klein begijnhof in de Lange Violettestraat Enkele kinderen stierven op jonge leeftijd o.a Fel ix (student geneeskunde) die op 21-jarige leeftijd verdronk in de Leieen Mathilde die op 10-jarige leeftijd stierf aan een darmontsteking. Charles werd student aan de faculteit geneeskunde aan de Gentse Universiteit waar hij met onderscheiding in 1836 promoveerde tot dokter in de vroedkunde en in 1837 tot dokter in de chirurgie of heelkunde de enige twee toen bestaande richtingen . Zijn vader die armendokter was (verbonden aan het bureel van Weldadigheid ) kreeg toestemming om zich door zijn zoon in zijn taak te laten helpen. Later zou Charles hierover schamper opmerken: 'Je fis naturellement toute la besogne'. In 1841 nam hij die functie van armendokter over tot hij in 1853 een benoeming kreeg tot dokter der kleine godshuizen (hospices). Hij kreeg di verse medailles voor zijn verdiensten tijdens de grote cholera- en tyfus epidernies die tijdens de jaren 1846 '47,'48,' 49 grote ravages aanrichtten voornamelijk onder de arbeidersbevolking. In 1865 kreeg hij de geneeskundige lei-

333


ding van het oude-vrouwengesticht en hetjongensweeshuis. Ondertussen was hij op 25 juni 1838 gehuwd met zijn volle nicht Coleta Eugenie Schacht, dochter van Ferdinand, notaris en burgemeester te Lotenhulleen Joanna Theresia Justine Blomme .Ter gelegenheid van hun huwelijk drukte schoonbroer Désiré Vanderhaeghen een feestvers voor het bruidpaar waarin o.a. wordt beschreven hoe Coleta Eugenie zwaar ziek werd: ' ... , Reyne Min die 't hert veredeld, Die met vlyt aen't ziekbed waekt, Heeft daer 't jawoord afgebedeld En hun beyder heyl volmaekt. Eugenie door zorg genezen, Heeft aen Charles dan bewezen, Welk een indruk op 't gemoed, Ongeveynsde Liefde doet! Na zijn huwelijk woonde Charles in de Volderstraat waar twee kinderen, Leonia Marie CO 1840) en Matbildis Marie CO 1842),het gezin kwamen verrijken. Het huwelijksleven van Charles Hulin was echter van korte duur. Coleta Eugenie bezat geen sterke gezondheid, ze overleed na een lange ziekte op 12 maart 1843 en Charles is nooit hertrouwd. Hij verhuisde naar de Keizer Karelstraat waar hij vanaf 12 juli 1856 in dezelfde straat, samen met zijn twee dochters, zijn zuster Jeanette en het dienstpersoneel, zijn intrek nam in een nieuw opgetrokken herenhuis. Zijn oudste dochter Leonie huwde op 22- 2-1862 met de bijna 20 jaar oudere Jules Hulineen kozijn van haar vader die liberaal gemeenteraadslid was. Hij zou zijn naam uitbreiden tot Hulin de Loo naar het familiegoed te Lotenhulle geërfd van de familie Schacht. Het koppel kreeg drie kinderen: Georges (professor, specialist van de Vlaamse schilderkunst, burgemeester van Lotenhulle en notoir franskiljon), Anna en Maurice. Alle drie overleden ze als vrijgezel. De jongste dochter Matbilde huwde met Henri Morel de Boude Saint Denis waarvan nu nog afstammelingen in leven zijn. Charles Hulin overleed op 7 januari 1898 op 85-jarige leeftijd. De overlijdensaangifte gebeurde door zijn kleinzoons professor Georges Hulin en industrieel Eugène Morel de BoudeSaint Denis. In de krant La Flandre Libérale verscheen een nécrologie: 'C'était une personalité gantoise ,un ancien, énergique et vif jusque dans sa vieillesse, un homme de coeur et un ardent libéral. ' Deze nécrologie vermeld verder nog als interessant detail dat Charles Hulin een uitstekende ruiter was, lid van de Gentse ruitersclub en bezitter van een uitgebreide bibliotheek met werken over ruitersport. (afb.12) Om de verwantschap tussen Jan Baptist Blommaert en zijn 'neef' Charles Hulin duidelijk te maken geven we hier een afstammingstabel teruggaand naar de 334


- ~15.·-

ÉOUESTRE -_~.::_-

-'F'""""'O

- -

-=-- - ~- -=--=~--~-;-

: _____::_-

--.

-

-

--=-------=---::- -=--=--~-~-= --

-~~--- --~...,.~~

AU NOIJ DE ' M01<SmUB.

_y,;

.jf!.;.;d,./-:

fi;%tu~---­

;

~ -

Afb. 12. Aandeel van 50 fr.van de 'Société équestre de Gand '. Uitgifte 23 -11-1 853 op naam van Charles Hul in (tevens secretaris van de vereniging). Verzameling Rosa De Vriendt- Mores.

gemeenschappelijke overgrootouders. CharlesHulinwas maar een achterneef, zijn grootmoeder langs moederszijde (een Dufour) was een zus van de grootvader (een Dufo ur) langs moederszijde van Jan Baptist Blommaert. Charles Hulin was met zijn volle nicht Coleta Eugenie Schacht gehuwd die eveneens met Jan Baptist verwant was via dezelfde overgrootouders.

Afstammings-en verwantschapstabeL Adriaan Dufoor x Marie Van Haute

l

!

! Ferdinand Blomme x Marie Petronille Dufoor

Jean Baptist Dufoor x Petronilla De MiJ

! Joanna Ther.J.Blomme

Ma."'ie Joan.P.Blomme x Eugène Hulin

x

Ferdinand Schacht

! Coleta.Eug.Schacht

x Louis Jean Blommaert

!

! x

Marie Joanna Dufoor

Charles Hulin

Jean Baptist Blommaert.

335


Algemeen besluit. De tijdsperiode waarin Jan Baptist Blommaert leefde was voor Vlaanderen een catastrofale periode waarin de thuisarbeid teloorging ten gevolge van de opkomende industrialisatie. Misoogsten en aardappelplagen hadden -vooral rond 1844- '45- hongersnood en ziekte-epidemieën voor gevolg die zware ravages onder de boerenarbeiders en het stedelijk arbeidersproletariaat aanrichtten. Hoewel gesproten uit een familie van rijk geworden kleine ambachtelijke nijveraars en handelaars, behoorde Jan Baptist Blommaert een tweetal generaties verder, tot een stand die -anders dan de grootindustriëlen- geen enkel kapitaalrisico nam. Vol trots noemden ze zich grondeigenaars, een woord dat in aktes en officiële bescheiden als een beroepsindicatie werd gebruikt. Op het grafmanurnen de familie Dufour waar ook Jan Baptist Blommaert werd bijgezet werd dit duidelijk vermeld: 'Alle grondeygenaers '. Grondeigenaars konden hun patrimonium gestadig uitbreiden: ze leenden geld aan landbouwers en kleine ambachtslui maar bijna altijd onder de vorm van 'bezette renten' waarbij een onroerend goed van de schuldenaar als onderpand werd genomen. De intresten van de leningen schommelden van 4 tot maximum 5%. In deze miserietijden van misoogsten en ziektes gebeurde het dan dat een lening niet ingelost geraakte met verlies van het onroerend goed van de schuldenaar tot gevolg. Deze grondeigenaars zoals de familie Dufour en Jan Baptist Blommaert leefden aan de vooravond van grote maatschappelijke veranderingen in feite nog als middeleeuwse 'seigneurs'. Hun maatschappelijke betrokkenheid beperkte zich tot liefdadigheid o.a. onder de vorm van broodbedelingen bij begrafenissen, aalmoezen of giften aan het armbestuur. Trouw huispersoneel kreeg in de regel na het overlijden van hun broodheer een legaat, voor ouderen meestal in de vorm van een lijfrente wat als een vorm van pensioen kan worden geïnterpreteerd en ook voor ziek dienstpersoneel werd gezorgd door de betaling van het onderhoudsgeld bij opneming in een gesticht. Huwelijken gebeurden binnen dezelfde sociale kring en huwelijken binnen de eigen familie waren een acceptabel gegeven wat geïllustreerd wordt door de familie Hul in waar Charles huwde met zijn volle nicht en zijn dochter met de kozijn van haar vader. Het bijeenhouden van een fortuin binnen eenzelfde familiekring was hierbij wel de achterliggende reden. Natuurlijke kinderen werden gesust met een soort levenslang onderhoudsgeld zodat ze 'verzorgd' werden achtergelaten zoals het geval was bij de natuurlijke kinderen van Joannes Dufour. Opvallend is wel dat Jan Baptist Blommaert zowat alles in het werk stelde om te verhinderen dat het familiefortuin van moederszijde zou te beurt vallen aan de 'vaderlijke' kant (in casu zijn toen nog niet gewettigde natuurlijke halfbroer) De aversie ten opzichte van zijn vader en halfbroer kan meer dan een oorzaak hebben gehad. Als enig kind met daarbij nog een zwak gestel was hij waarschijnlijk erg aan zijn moeder gehecht waarbij nog kan worden verondersteld dat de 336


verstandhouding tussen vader en moeder eerder koel was. De geboorte van een natuurlijke zoon zal zeker de tweespalt in het gezin nog hebben vergroot. Onafgezien van persoonlijke vriendschapsbanden met Charles Hulin, lag misschien ook nog een traditionele bekommernis ten grondslag aan dit bijzondere testament, zoals het principe dat onroerende goederen bij gebrek aan rechtstreekse erfgenamen, moeten terugvallen aan de familiekant van waaruit ze afkomstig zijn. Charles Hulin stamde af van de Dufour-clan en daar hij met zijn volle nicht was gehuwd stamden zijn kinderen zelfs twee keer af van deze familie. Een andere factor die ook kan meegespeeld hebben is een zekere ideologische tweespalt tussen vader en zoon: Jan Baptist was uitgesproken katholiek, zijn vader was liberaal van strekking en loge-broeder. In die tijdsperiode waren logebroeders voor de overgrote meerderheid evenwel nog praktiserend katholiek zodat het niet uit te maken valt of dit nu echt een punt van aversie tussen vader en zoon was. Jan Baptist liet zich begraven bij zijn moeder en ooms. Vader Louis Jean die zijn eerste zoon tien jaar overleefde, liet op hetzelfde kerkhof te Gentbrugge een gezamenlijk grafmonument oprichten voor hem en zijn natuurlijke zoon Jean Louis. Als uiting van een affectieve breuk tussen beiden is dit wederzijds wel een heel wrang, laatste gebaar. Ginette DESMET Rosa DE VRIENDT-MORES

SELECTIEVE BRONNEN EN BffiLIOGRAFIE Om dit artikel niet te verzwaren met een massa voetnoten werd geopteerd voor een beknopte samenvatting van de voornaamste bronnen. De voornaamste gegevens zoals de inventaris van de erfenis van Jan Baptist Blommaert en een pak andere documenten en notariÍle akten die hiermee verband houden zijn te vinden in het Gemeentelijk Archief en Documentatiecentrum van Melle (Brusselsesteenweg nr.393). Ze bevinden zich daar in het fonds Rosa Mores (de diverse stukken dragen geen afzonderlijk inventarisnummer). Voor de persoonsgegevens werd beroep gedaan op de aktes van de Burgelijke Stand en de bevolkingsregisters van Gent. In het stadsarchief werden gegevens verzameld uit het Fonds Hul in de Loo nrs I, 2 en 3, Atlas Goetghebuer: L. 138/42. en de Moderne bouwaanvragen: reeks G.l2. nr.6303. In het Rijksarchiefwerden gegevens verzameld uit het fonds Modem Notariaat: Roland nr. 123,Van lmpe nr. IJ en nr. IS., Nève I nr.128, Amelot 11 nr. 94 en nr.97. Gegevens over het mystiek testament komen uit de reeks Pandectes Belges. Verscheidene aanvullende gegevens werden ook geput uit diverse jaarboeken en driemaandelijkse tijdschriften van het Land van Rode en uit het Fonds Vliegende Bladen in de universiteitsbibliotheek van Gent (lemma Hulin). Tenslotte zijn we nog dank verschuldigd aan mevr. E. Samain-Ouvrein, S. Deromen F.De Clercq.

337


MESTRAPERS VAN STIEL Paarden en andere beesten die zich op straat vertonen, hebben de onhebbelijke gewoonte hun fecaliën te droppen waar het hen uitkomt en, op de hondentoiletten na, gebeurt dat niet zelden op plaatsen waar tweebenige straatgebruikers het precies niet willen. In het pre-autotijdperk werden er aanzienlijke hoeveelheden van dit goedje in onze straten gelost door paarden en andere trekdieren. Geen nood echter, alle excrementen van mens en dier werden zorgvuldig en zo goed mogelijk verzameld en, meest per boot, naar het platteland gevoerd om als meststof op de akkers verspreid te worden. Voor de introductie van de chemische meststoffen was dit vrijwel de enige mogelijkheid om de akkerbouwproductie te verhogen. Vlaanderen genoot eeuwenlang een internationale reputatie op dit gebied. Mest is den God van den landbouw, zo schreef de Gentse agronoom Van Aelbroeck in 1823 en zo'n straffe bewering nam een negentiende-eeuwer niet lichtvaardig in de mond. Halverwege die eeuw waren er blijkbaar problemen. De arme drommels die daar een centje mee verdienden, hadden concurrentie gekregen in de Gentse straten. In 1854 werd er namelijk een groot reglement uitgevaardigd dat de werking van een voorloper van IVAGO regelde. Het schreef de concessiehouder van deze dienst tot in de puntjes voor hoe zijn onderneming straten moest kuisen, kaaien en markten ruimen, modder, beer en vuilnis weghalen. Het reglement kwam niet uit de lucht vallen. 1854 was, zo schreefMiehel Steels in Ghendtsche Tydinghen (jg. 1977), opnieuw eenjaarvan ellende en cholera en men kreeg stilaan door dat hygiëne, letterlijk te nemen, levensnoodzakelijk was. In één moeite door werd toen ook het vrije mestrapen en kuisschen verboden, behalve voor de mestrapers die hunnen stiel binnen het jaar voor de aanbesteding van de onderneming van den voormelden dienst uitgeoefend hebben. Nog geen jaar later werd een politiereglement uitgevaardigd dat degene die zich vrijelijk met het kuisschen der straten en het wegnemen der vuilnissen bezighouden moesten volgen. Enkele bepalingen illustreren hoe het er toen aan toe ging. De kandidaat-mestrapers moesten zich laten inschrijven in een register op het hoofdbureel van politie ten stadhuize. De rekrutering was beperkt. Alleen mannen die een certificaat van hun wijkcommissaris konden voorleggen met het bewijs dat ze het beroep vroeger uitoefenden en regten hadden tot den Openbaren Onderstand deser stad (voorloper van het OCMW). Ze kregen een briefje met hun naam, woonst, geboorteplaats en -datum en hun signaiemant (persoonsbeschrijving: grootte, haarkleur, etc.). De wettelyk ingeschreven mestrapers moesten dat briefje bij zich hebben en bovendien .. altoos in 338


de uitoefening van hunnen stiel op een zichtbare wyze aen den regten( r) arm eene blikken plaet dragen, den nummer van den wijk aenduidende aen welken zy behooren, met dit opschrift: Stad Gent - Dienst der Mestrapers. De plaat werd door het stadsbestuur kosteloos afgeleverd. De stiel zelf was nauwkeurig geregeld. De certificaten en platen mochten in geen geval aan anderen doorgegeven worden. Bij overlijden, verhuis naar een andere gemeente of staking van stiel, moesten de briefjes vernietigd worden. Iedere regelmatig ingeschreven mestraper kreeg een reeks straten aangeduid, waer hy zich stiptelyk zal moeten houden voor het uitoefenen van zijnen stiel. Ten dezen einde zullen de ingeschrevene mestrapers by loting geklasseerd worden in de wyken door de overheid aen te wyzen. Ze mochten geen gebruik maken van karren of vuilniswagens bespannen met peerden of ezels, wel van steekkarren of kruiwagens, maar deze zullen nimmer mogen voorzien worden van bellekens. De straetkuisschers en mestrapers mochten in geen geval hun mest op de publieke weg uitkippen of in straten, stegen en beluiken gebroken potten, mosselschelpen of andere afvallen storten. Dat moesten ze doen op de plaatsen door de politie aangewezen voor het aanleggen van vuilhopen. Tussen de lijnen door kunnen we lezen dat de mestrapers zich niet alleen over dampende paardenvijgen ontfermden. Ook na de oprichting van de ruimdienst bleef er nog ruimte voor privĂŠ initiatief in de humane sector, zij het alleen maar voor kleine klussen: diegene die zich byzonderlyk bezighouden met het wegnemen van menschendrek, zullen gehouden zyn zich in hunne werkingen te bedienen van tonnekens, korven of kruiwagens voorzien van sterke deksels. Die moesten hun zaakjes degelijk afsluiten ten einde het publiek geen ongemakken te veroorzaken door den stank welk deze stoffen geroerd en onbedoken vervoerd, ... te weeg brengen. Zonder bijzondere toelating van de burgemeester, mochten ze zich ook niet bij de bewoners aanbieden ten einde er den keukenafval en andere vuilnissen op te nemen. Dit recht werd voorbehouden aan de concessiehouder van de vuilophaaldienst. Aldus werd op 2 oktober 1855 afgekondigd ten stadhuize. Luc DEVRIESE

339


GENTSE MEMORIEDAGEN: 25-26-27 JULI 25 Juli 1429 Huwelijk bij procuratie in Portugal van Filips de Goede met Isabeau van Portugal. Het plechtig huwelijk vond plaats in Brugge op 7 Januari 1430. Het was de 3e vrouw van Filips de Goede. Zij was de moeder van Karel de Stoute. 25 Juli 1521 Lieven Van Pottelsberghe en zijn vrouw stichten in het klooster van de HiĂŤronymieten (Geeraard Duivelsteen) een Armenschool voor 10kinderen die op hun kosten mogen studeren. 25 Juli 1521 Op een schavot, opgetimmerd voor het Utenhovesteen, laat de pauselijke nuntius 300 ketterse boeken verbranden. 25 Juli 1555 Huwelijk van Filips 11 met Maria Tudor, dochter van Hendrik VIII. Dit was zijn 2e huwelijk. Daarvoor was hij reeds getrouwd geweest met Maria van Portugal. In 1559 zou hij trouwen met Elisabeth van Valois (de moeder van Isabella) en in 1570 met Anna van Oostenrijk. 25 Juli 1658 Amandus Hovelynck, Abt van de St-Pietersabdij, zegent de 3 klokken die Pieter Hemony gemaakt heeft voor de St-Niklaaskerk. 25 Juli 1745 De Schepenen "verwelkomen" Louis XV in Gent. Wat daaraan voorafging: Wat kwam deze Louis hier feitelijke doen? Wel, altijd hetzelfde liedje: wanneer groten met elkaar in onmin leven komen ze bij ons hun ruzies uitvechten. Karel VI had bepaald dat, bij gebrek aan een mannelijke afstammeling, hij zou opgevolgd worden door zijn oudste dochter Maria-Theresia. De brave man die bekend stond als meer dan een flinke eter had zich op een jachtdiner 340


in Hongarije te goed gedaan aan een enorme schotel paddestoelen. Waarschijnlijk zaten er wel enkele giftige tussen want hij heeft het festijn niet overleefd. Dat Maria-Theresia hem zou opvolgen viel niet in de smaak van iedereen, sommigen hadden daar een andere visie over. Zo kwam het tot een ruzie waarbij onder meer Fransen, Oostenrijkers, Engelsen en Hollanders bij betrokken waren. De Engelsen aangevoerd door de Hertog van Cumherland hadden een tijdje verwoede aanvallen van de Fransen kunnen afslaan. De Hertog wou ten alle prijs Gent bewaren, want wij waren hier de opslagplaats geworden van de verbonden legers. Hij zond 4.000 Tommies naar hier, maar in Melle kwamen zij de Fransen tegen. Resultaat: 600 Engelsen sneuvelden, 1.500 werden gevangen genomen en de rest ging zich vlug verschansen in de Citadel in Gent. Toen de Oostenrijkers vernamen dat de Fransen zowel aan de Keizerpoort als aan de Heuvelpoort stonden, moesten zij niet lang nadenken en vluchtten hals over kop langs de Brugse Poort. De Fransen hadden hier dus maar binnen te wandelen, wat ze dan ook deden. De Engelsen in de Citadel hielden het ook voor bekeken en gaven zich over. Loctewijk XV was in zijn nopjes met deze gemakkelijke overwinning en hij had daar alle redenen toe. De buit in Gent bedroeg een halfmiljoen voedselrantsoenen, 650.000 zakken koren en meel, kanonnen, wapens voor duizenden soldaten, enz. De koning beval onmiddellijk dat een Te Deum zou gezongen worden in alle Franse kerken en ook in St-Baafs moesten onze gezagdragers een Te Deum bijwonen om God te danken voor de Franse overwinning. De koning kwam naar Gent. Op welke manier werd "Louis Ie bien aimĂŠ" hier ontvangen door onze dappere voorvaderen, door ons fier Gents Magistraat? De Schepenen gingen hem tegemoet aan de Heuvelpoort, zetten een knie op de grond en lazen een discours voor. In het Frans wel te verstaan. Wij vertalen hier hun onvergetelijke woorden: "Sire, de Schepenen en de Raad van Gent, terwijl zij u de sleutels van de stad aanbieden, plaatsen zich aan de voeten van Zijne Majesteit om hem de verzekering te geven van hun onderwerping en gehoorzaamheid. Zij smeken uit de grond van hun hart zijne goedertierendheid af, en om dit te verdienen zullen zij niet ophouden de Almachtige te bidden voor het behoud van de heilige persoon van Zijn~ Majesteit." Het was nu aan de Koning om te antwoorden, maar hij was blijkbaar niet van plan om daar veel woorden aan vuil te maken, want zijn toespraak was waarschijnlijk de kortste uit de Gentse geschiedenis. Hij zei: "Fort bien'.''. De beschrijving van de schitterende stoet naar het stadscentrum is voor een andere keer.

341


25 Juli 1813

Na de gevangenneming van Mgr. de Broglie weigeren de semenaristen aanwezig te zijn op de diensten die gehouden worden in de kathedraal. 25 Juli 1925

De 2 begijnhoven die onder sequester stonden werden afgekocht van de Staat. 25 Juli 1926

Onthulling van het standbeeld van Edmond Van Beveren aan de ingang van het Park aan de Heuvelpoort Edmond Van Beveren werd in Gent geboren op 23 Augustus 1852 als zoon van een ongeletterde magazijnknecht en van een wasvrouw. Hij mag naar school gaan tot zijn 13e en is dan een paar jaar werkzaam in een linnenweverij . Op zijn 15e wordt hij leerling-schildersknecht en zal zich opwerken tot glazenmaker en schildersbaas gespecialiseerd in het schilderen van letters op winkelramen. Als leerzuchtige jongeling die slechts lagere school gedaan heeft zal hij zichzelf blijven opwerken . Hij volgt de voordrachten van het "Willemsfonds", is

Edmond Van Beveren.

1852- 1897

342


een regelmatige bezoeker van onze Gentse bibliotheken en een van de actiefste leden van de Laurentkring "De Vrijheidsliefde". Op IS-jarige leeftijd wordt hij medewerker van het socialistisch blad "De Werker" en hij leert Duits om Marx te kunnen lezen. Hetzelfde jaar wordt hij ook lid van de Gentse sectie van de Internationale. Na de Commune van Parijs wijkt hij uit naar Holland en sticht er de Rotterdamse sectie van de Internationale. In 1874 is hij terug in Gent waar hij hier de inmiddels uiteengevallen sectie terug opricht. Zijn reputatie is gemaakt en wanneer Koning Leopold 11 in 1877 naar Gent komt en hier duchtig uitgefloten wordt, gaat men voor alle zekerheid toch maar eens een huiszoeking doen bij Edmond Van Beveren. Hij is medestichter van "Vooruit", van de "Vlaamsche Socialistishe Partij" en van de "Belgische Werkliedenbond". Hij zet zich in voor het enkelvoudig stemrecht, de vermindering van de arbeidsduur en de afschaffing van de loting. Op openbare vergaderingen is hij een begeesterd spreker van wie een grote stimulerende kracht uitgaat. In 1895 wordt hij lid van de Gemeenteraad, maar daar komt plots een einde aan als hij in 1897 plotseling sterft van typhus, nauwelijks 45 jaar oud. Hij werd begraven op het kerkhof van de Brugse Poort. Uit een grafrede ontlenen wij de volgende passage: "De Vader van de socialistische beweging te Gent is gestorven, trouw aan zijn eerste politieke en sociale gedachten. Zijn leven lang heeft hij nagestreefd wat hij op 20-jarige leeftijd heeft gedroomd." Zijn prachtig standbeeld-monument werd gemaakt door Jules Van Biesbroeck Junior, in de Gentse kunstwereld beter bekend als "den Bies". Om 10 uur vertrok een imposante stoet op de Vrijdagmarkt, richting Heuvelpoort. Stapten er o.m. in op: 10 harmonieën, 2 accordeongroepen, een korps trompetters en een fanfare. Er waren afgevaardigden uit alle Vlaamse provincies, maar ook uit Wallonië. Ook oud-burgemeester Emiel Braun woonde de plechtigheid bij. De feestelijkheden werden besloten met de uitvoering van de cantate "Vooruit's Roem" van Jef Van der Meulen. De 600 zangers werden geleid door de toondichter en door Adolf Hoefman. 25 Juli 1928 Een brand legt heel de linkervleugel van het Guislaingesticht in de as. De kranten spraken van de heldenmoed van de Broeders die er in geslaagd waren al de patiënten te redden, 200 onder hen werden tijdelijk ondergebracht in het gesticht in Zelzate. Men was minder enthousiast over het gebrekkig materieel waarmee de brandweer het vuur trachtte te blussen. Twee dagen later brak er een nieuwe brand uit die deze keer een gedeelte van de rechtervleugel verwoestte. Twee maal op 48 uren een spontane brand? Dat 343


was toch iets te veel van het onwaarschijnlijke en later zou inderdaad blijken dat de brand aangestoken werd. De mannelijke geesteszieken waren vroeger ondergebracht in het gewezen klooster van de Alexianen op de Houtleie. In 1851 besloot het Stadsbestuur een nieuwe inrichting te laten bouwen. Aan de basis daarvan lag -hoe kon het anders- Dr. Guislain, de pionier van de menselijke behandeling van dezen die voor hem niet beschouwd werden als zieken. De ideeën van Guislain werden nauwkeurig uitgewerkt door architect Adolphe Pauli. Men begon onmiddellijk met de bouw, buiten de Brugse Poort, van een modelinrichting die in WestEuropa als referentie zou gebruikt worden voor de behandeling van geesteszieken. In 1857 konden reeds 294 kranken overgebracht worden naar het nieuw gebouw waar ze verzorgd werden door de Broeders van Liefde. De Hoofdgeneesheer was vanzelfsprekend Dr. Guislain. Hij kon deze functie, helaas, maar 3 jaar waarnemen want hij stierf in 1860. Hij werd opgevolgd door zijn adjunct Dr. Ingels. De behandeling der zieken was baanbrekend in die tijd. Een voornaam deel der therapie bestond in de tewerkstelling. De meerderheid der patiënten kreeg een bezigheid. Buiten het normaal huishoudelijk werk waren er ook timmerlieden, metsers, schilders, tuiniers, bakkers, schoenmakers, wevers, enz. Het was immers belangrijk dat de vroegere beroepsactiviteit van de opgenomenen niet verloren zou gaan. Er was een fanfare, een turnclub, een zangclub, een boerderij. Bij het 50-jarig bestaan in 1907 waren er 552 opgenomen patiënten. De oorlog van 14-18 spaarde het Guislaingesticht niet. Op 9 November 1918, 2 dagen voor de Wapenstilstand, vielen er nog 5 dodelijke slachtoffers onder de patiënten. De heropbouw na de brand van 1928 verliep vlot en in 1930 was de instelling totaal vernieuwd en gemoderniseerd. In de septemberdagen van 1944 kwam het Gesticht nogmaals in de vuurlinie te liggen. In de tuin stelden de Duitsers een artilleriebatterij op met alle gevolgen van dien. 25 Juli 1932

Dood te Afsnee van Cyriel Buysse. 25 Juli 1960

Dood te Gary in lndiana van Désiré Defauw. Hij werd geboren te Gent op 5 October 1885. Aan het Conservatorium alhier behaalde hij de Eerste Prijs voor viool. 344


Hij verbleef en dirigeerde in Engeland in 1914-1918. Van 1928 tot 1946 was hij de dirigent van de "Concerts d'Hiver". Hij emigreerde dan naar Amerika waar hij zijn carrière van dirigent voortzette.

26Juli 1567 Geboorte te Gent van Mgr. Franciscus Vander Burch, de 5e Bisschop van Gent. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2002- N° 3- p. 151.

26Juli 1581 Plakkaat van Verlatinge. Daarbij werd Filips II van zijn rechten in de Nederlanden vervallen verklaard. Daartoe werd besloten door de gedeputeerden van Brabant, Vlaanderen, Mechelen, Holland, Zeeland, Gelre en Zutphen, Friesland en OverijseL Dit was noodzakelijk om de weg vrij te maken voor Anjou.

26Juli 1769 Geboorte te Brussel van Karel Spruyt. Het is eerder toevallig dat deze schilder in Brussel geboren werd gedurende een kortstondig verblijf van zijn ouders aldaar. Geboren met talent, geniet hij van ideale omstandigheden die slechts weinig kunstenaars te beurt vallen. Hij is immers de enige zoon van de gekende schilder Philippe Spruyt. Hij kan onmiddellijk in de leer gaan in het atelier van zijn vader. Dat belet hem evenwel niet ook nog naar onze jonge Academie te gaan die toen gevestigd was op de 2e verdieping van het Pakhuis op de Koommarkt en er de Eerste Prijs te behalen. In 1792 - wij beleven dan de laatste dagen van het Oostenrijks Regime- exposeert hij voor het eerst in het openbaar, nl. op het Eerste salon dat te Gent gehouden wordt. Ook op de volgende salons is hij vertegenwoordigd. Hij is zo een beetje in alle genres thuis: landschappen, zeezichten, historische taferelen, kerkinterieurs, portretten. Alsof dat nog niet genoeg was is hij ook nog lithograaf en etser. Na het overlijden van zijn vader volgt hij hem op als handelaar in kunstvoorwerpen. De zaak in de Burgstraat marcheert goed. Er wordt geld verdiend in de textielindustrie, weliswaar niet voor iedereen,, maar dezen die verdienen, verdienen goed en zijn altijd bereid een deel van hun. winst om te zetten in kunstvoorwerpen. 345


In artistieke kringen was een populair gezegde: "Wie een hemd en een hart bezit verkoopt zijn hemd en trekt naar Italië". De 46-jarige vrijgezel Karel Spruyt krijgt plotseling een bevlieging: hij verkoopt zijn hemd niet, maar wel al de rest op een openbare veiling. Zijn boeken, zijn schildersgerief en al zijn kunstwerken. En dat moet een imposante collectie geweest zijn, want in de catalogus van de veilig komen wij werken tegen van Raphaël, Corregio, Titiaan, Tintoretto, Murillo, Rubens, Van Dijck, De Craeyer, Jordaens, Teniers, Brouwer, enz. Een goede smaak scheen hem alleszins niet te ontbreken. En weg is Karel naar Italië waar hij in de Zevende Hemel leeft. Hij gaat er alle kunstwerken bekijken, heeft contact met artiesten van overal en -wel te verstaan- hij tekent er, schildert er, graveert er. Hij blijft er 6 jaar en dan komt hij ineens terug naar België. Was zijn geld op? Kreeg hij ineens heimwee? Wij weten het niet, maar hij gaat zich definitief vestigen in Brussel. En wat doet hij daar? Schilderen natuurlijk, vooral historische taferelen. Van zijn werken zijn er vele verdwenen of hebben een onbekende bestemming gekregen. Zijn "Jan I van Brabant bij zijn gevangen genomen zuster" werd in 1829 aangekocht door de Nederlandse Regering, een ander belangrijk werk verdween naar Amerika. Karel Spruyt overleed te Brussel op 14 November 1851 en werd begraven op het kerkhof van Sint-Joost-ten-Node.

26juli 1848 Stichting van de Koorzangmaatschappij "Les Ouvriers Réunis". Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1984- N° 5- pp. 278-293.

26 Juli 1856 Geboorte in de Lange Penitentenstraat van Edward Anseele, bij de Gentenaars beter bekend als "Eedse". Zijn vader was een schoenmaker die zijn stiel geleerd had in Parijs toen de Revolutie van 1848 uitbrak. Zijn lager onderwijs genoot Edward in de school van het Pakhuis, ging daarna naar hetAtheneum tot zijn 17 jaar. Hij is dan een tijdje magazijnier, hulpje bij een architect, notarisklerk, waarna hij gaat werken bij de houthandelaar Fiévé. Maar om zijn socialistische overtuiging uit te brengen wordt hij letterzetter en gaat zelf het blad "De Werker" op straat verkopen. In maart 1886 braken er in Wallonië werkstakingen uit die gepaard gingen met rellen. Het leger onder het bevel van een generaal die weinig gevoel had voor nuances begon dan maar in het werkvolk te schieten. In Seraing vielen er verschillende doden. 346


In heel het land kwamen er hevige reacties op deze gebeurtenissen en "Vooruit" speelde daarbij een belangrijke rol. Er werd een meeting belegd waarop o.m. Anseele en Van Beveren kwamen spreken. In het vuur van zijn betoog bestempelde Anseele de koning als een "volksmoordenaar". Deze term werd niet opgenomen in het verslag dat de volgende dag verscheen in het dagblad "Vooruit", maar de politie die in de zaal aanwezig was had deze term zorgvuldig genoteerd. Gevolg: op 4 Juni 1886 een proces voor het Gents Assisenhof. Advocaten verklaarden dat deze ongelukkige uitdrukking een ongewilde lapsus was, maar Anseele werd toch veroordeeld tot 6 maanden gevang wegens "opruiende artikels in de "Vooruit", scheldwoorden aan het adres van de Koning en wegens kwaadwillige aansporing tot ongehoorzaamheid aan de wetten". Anseele ging in beroep, maar dat werd verworpen en Eedse mocht gaan mediteren in het Rasphuis op de Coupure. Op 6 Februari 1887 kwam hij dan eindelijk vrij. Dit werd uitbundig gevierd in het nieuw lokaal van de "Vooruit" in de Chartreuzenstraat waar hij opgewacht werd door 4.000 sympathisanten. Hij deed zijn intrede op de tonen van ... de Marseillaise. Hij werd bedolven onder de bloemen en de toespraken, o.m. van Louis Bertrand van "Le Peuple" en van Roche van Parijs in naam van de Franse socialisten, 200 uitvoerenden zongen een cantate, gecomponeerd door Karelke Waeri. Twee mannen waren op het Belfort geklommen en hadden er een rode vlag gehesen. Anseele was niet meer weg te denken uit het politieke leven. In 1894 werd hij te Luik verkozen als "député", in 1901 in Gent. In 1914-1918 was hij hier Schepen van Financiën, in November 1918 werd hij, vóór de terugkeer van Braun, diensdoende burgemeester. In 1919 maakte hij deel uit van de coalitieregering en was enkele jaren Minister van Openbare Werken. Koning Albert moet het hem niet al te kwalijk genomen hebben dat hij zijn nonkel ooit uitrnaakte voor "volksmoordenaar", want hij maakte hem "Minister van Staat". Eedje Anseel stierf in zijn huis iin de Baudeloostraat 95 op 18 Februari 1938.

26Juli 1869 Feestelijke inhaling van Jan-Baptist Van den Beden. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2002- N° 5 - pp. 311-319 en N° 6- pp. 351-358.

27 Juli 1128 Dood in de Slag van Axpoele van Guillaume Cliton, de 14e Graaf van Vlaanderen. 347


Hij was enkele dagen voordien gekwetst geworden door de pijl van een kruisboog, de kwetsuur op zichzelf was niet dodelijk, maar de wonde infecteerde. 27 Juli 1214

Ferrand van Portugal wordt gevangen genomen bij de slag van Bouvines. Hij werd geboren op 24 Maart 1188. De koning van Frankrijk huwde Johanna van Constantinopel aan hem uit in 1212. Zij was toen 12 jaar. In de slag van Bouvines tegen de Koning van Frankrijk werd hij, bedekt met verwondingen, gevangen genomen en aan handen en voeten geketend, naar Parijs overgebracht waar hij opgesloten werd in een kerker van het Louvres. Hij werd pas in 1227 vrijgelaten. Gedurende zijn afwezigheid had zijn vrouw het Graafschap geregeerd. Samen brachten zij het vrouwenklooster in de Onderbergen over naar de Bijloke. Hij stierf te Noyon op 29 Juli 1233 en werd begraven in de Abdij van Marqueues, nabij Lille. 27 Juli 1549

Filips 11 wordt ontvangen in de St-Pietersabdij. Hij zweert de privileges van de Abdij te zullen eerbiedigen. 27 Juli 1578

De soldaten van de Calvinistische Republiek breken het beeld van Onze-Lieve-Vrouw met de Inktpot. 27 Juli 1751

Jean-Jacques Serlippens, "procureur deser camer ende vierschaere" verzoekt om de toelating zijn eigendom in de Hoogpoort, rechtover het St-Jorishof, te mogen heroptrekken. Hugo COLLUMBIEN

348


BffiLIOGRAFIE Bij "Academia Press" verscheen van de hand van Karel Mortier het boek "De verdwenen Rechters. Analyse van de Kunstroof." · Men zou wellicht kunnen denken; "Nog maar eens een boek over de diefstal van de 2 panelen van het Lam Gods. Er werd al zo veel over geschreven, heeft een zoveelste boek nog wel zin?". Na lezing zal men volmondig moeten toegeven: Jawel! Dit onderwerp blijft boeien en heeft nog niets van zijn aantrekkingskracht verloren. Men komt onmiddellijk onder de charme van het mysterie en men zou het boek in één adem willen uitlezen, iets wat niet mogelijk is wegens zijn omvang. Het is een grondige synthese van al wat men weet - en misschien vooral van wat men niet weet- na 70 jaar. Wat onmiddellijk opvalt is de onbegrijpelijke, verbijsterende, stuntelige manier waarop het gerechtelijk onderzoek uitgevoerd werd. Daar is maar één verklaring voor: men heeft alles in het werk gesteld om de dader of de daders van de diefstal niet te vinden. Dat bepaalde zaken vooral verborgen moesten blijven -en ook verborgen gebleven zijn- is vrij duidelijk en dat bepaalde bekende personen op de hoogte waren van de ware toedracht van de zaak mag met een hoge graad van waarschijnlijkheid aangenomen worden. Het simpelste was natuurlijk alles op de schouders te schuiven van Goedertier. Men moest dan niet verder zoeken naar de dader. Dat hij in heel die zaak de hoofdrol gespeeld heeft is natuurlijk duidelijk, maar dat HIJ de dief is geweest is nog altijd niet bewezen en verschillende feiten pleiten tegen deze stelling. Het boek van Mortier kan nu wel als het laatste en definitieve beschouwd worden, tenware nieuwe elementen aan het licht zouden komen, iets wat na meer dan 70 jaar niet zo waarschijnlijk is. Ook al omdat al de spelers in dit mysteriespel allang overleden zijn. Al wat nu nog zou verschijnen over dit onderwerp zou, of wel behoren tot het rijk der fabelen, ofwel een herhaling zijn van wat reeds geschreven werd. Wie zou daar nog wat kunnen aan toevoegen? Mortier heeft enkele tientallen jaren en vele duizenden uren besteed om alles uit te pluizen. Wie zou het nu nog beter doen? Wat ons enigszins verbaast is dat Mortier moeite gevonden heeft om een uitgever te vinden voor zijn boek. Wat willen die mensen feitelijk? Een boek dat veel spannender is dan de talrijke zo graag gepubliceerde dedectiveromans interesseerde hen niet. 349


Het boek heeft een formaat van 17 x 22 cm. en telt niet minder dan 384 bladzijden. Het kost 22,00 euro (887 fr.) en is te verkrijgen in de boekhandel en bij Story-Scientia - Van Duyseplein 8 te 9000 Gent. Een echte aanrader. In Juni jl. verscheen van de hand van Huguette De Bleecker-lngelaere "In Uitmuntendheid. De Scholen van de wijk Sluizeke-Muide. Een geschiedenis." Een interessant initiatief. In deze uitgebreide brochure komen een 20-tal scholen aan bod, dus heel wat meer dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Zoals de titel het zegt gaat het over de geschiedenis van deze scholen. De bladzijden werden niet genummerd, maar wij hebben er 74 geteld. Het gebruikte papier is van dien aard dat de talrijke foto's (niet minder dan 60) zeer duidelijk afgedrukt zijn. De brochure heeft een formaat van 21 x 29,5 cm. en kost slechts 3,00 euro, maar... was direct na zijn verschijning reeds volledig uitgeput. Er wordt overwogen of er bijgedrukt kan worden. Maar geen nood voor onze leden, want ze is aanwezig in het Documentatiecentrum. Van de hand van Nicole Verschoore verscheen de roman "Les Parehemins de la Tour. Politique et passion. 1830." Het is niet onze bedoeling romans te bespreken, maar wanneer wij de verschijning vermelden is dat wegens zijn Gentse connecties. Het verhaal speelt zich immers af in onze stad in de jaren 1827-1832. Dit boek, zowel als een uitgebreide beschrijving van de inhoud ervan, zijn aanwezig in het Documentatiecentrum. Het boek telt 215 bladzijden en kost 20,00 euro (807 fr.) Te bekomen in het "Liberaal Archief' Kramersplein 23 te 9000 Gent. Tel. 09.221.75.05 H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de heer Guido De Bruyker op de vraag van de heer Marc Loockx (Gh. T. 2005 - N째 3 - p. 204.) Hoe klein ook de kans dat u deze bronnen nog niet zou kennen (conservatorium en universiteit Gent immers "uitgepluisd"), ik geef ze toch maar: 350


M.-R. Van Driessche, Aspecten van het muziekleven te Gent in de 19e eeuw (doctoraatsproefschrift RUG 1998), blz. 832-833. Dit werk beroept zich op de volgende bronnen. 1. De Seyn, Dictionnaire, p. 694 2. Ch. Bergmans, Le conservatoire de Gand, pp. 161, 176,289,479,507,508 3. Terneues, Annales mĂŠlomanes, pp. 132-133, 136, 138 4. Annuaire Dufrane 1890, p. 104 5. Muziek-warande, 1.5.1925, pp. 97-101 Bovendien vond ik in de uitgave De Vlaamsche Zanger (Heers, jaren 1920-), deel 4, het lied Het buigen moe, en in deel 5 De Muldersknecht. Misschien komen in andere delen -ik bezit enkel de delen 2, 4, 5 en 6- nog meer liederen voor van Loockx.

LEZERS SCHRIJVEN ONS Van de heer Erik Platteeuw (Brugge) ontvingen wij het volgend schrijven: Onlangs werd mijn aandacht gevestigd op een bijdrage van Hugo Collumbien over zijn herinneringen aan de "Indus" en een reactie hierop van Maurice Geirnaert ("Gh. Tijd." 1999, nr 6, p. 322-330 en 2000, nr 4, p. 251-254). Zelf haalde ik het diploma van Technisch Ingenieur in de ElectrotechniekZwakstroom aan de Lindenlei in 1960 en was er leraar van 1964 tot 2002. Een kleine opmerking op de reactie van M. Geirnaert m.b.t. 1948. Het was niet Pierre Vermeylen maar Camille Huysmans die van 1947 tot 1949 Minister van Openbaar Onderwijs was en waarbij Cocquyt adviseur werd. Francis Cocquyt was een goede vriend van Camille Huysmans en Julien Kuypers, de toenmalige secretaris-generaal, een vriendschap ontstaan door de oorlogsgebeurtenissen, bij zover dat men sprak van de drie K's (Kamiel, Kuypers en Cocquyt). Sommigen spraken van "Kamiel, Kuypers en de Kleine". In mei 1963 ging Francis Cocquyt met pensioen. De heer Pierre Vermeylen was Minister van Nationale Opvoeding van 1968 tot 1971. De klacht van de N.U.T.I. kan vermoedelijk in die periode worden gesitueerd.

351


GÊNSCHE PRÁOT 't Was koekebak bij de famielde Waarzeggers. G' hîel 't huishêwe zat rond de stove in Juintse moest aan zijn zuster Manske vertelle van Rûukapke. Nonkel Miele, die hem die verhaolijnkskes gelîerd hao, zat te luistere veur te zien of dat hij alles goe onthêwen häo. - Aos de wolf nu g' hiel de grûutmoeder opgefrit hao, zei Juintse, begast hij aan Rûukapke. Hijgreept heur bij heur voetses, in op îen, twie, drije, haod hij heur twie bîene binne. Maar tons en kost hij nie mîer, in mee zijn muile wijd ope, lag de gulzegaard te blaoze. - In Rûukapke was zeker dûud? vroeg Manske. - Zoe ze wel! zei Juintse. Rûukapke wier roazend van al die bete van die raozende bîeste, in al me ne kîer sprong ze rechte. - 'tEn kan nie zijn, riep Manske, z'en hao gîen bîene mîer. -Toet, zei Juintse, zeston rechte op heuren buik. Heur haar kwam naar omhûuge van kolirre. Mee de volle force greep ze de wolf bij zijn vel in z' at hem vierkantig op! -In tons? vroeg Manske. -Hoe tons? zei Juintse; es 't nog nie genoeg? Z' hao de wolf, heur grûutmoeder in heur twie bîenen opgefrit! - 't Es wrîed, zei Manske. Nonkel Miele kuischtege zijnen bril af. - 'k Ben geklopt, zeid hij, da maneke zal 't verre brijnge. Jan CLEPPE

352


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 34e jaargang nr. 6 nov.-dec. 2005

INHOUD

- Pierre Kluyskens: 355 Gillis de Hase: Een Gentenaar in dienst van VenetiĂŤ. - Armand Heins: 359 Inventaire ArchĂŠologique: Stenen console. 360 - Rudy van Elslande: Van St-Jan de Deoklooster tot Behoedingshuis en De la Salie-instituut. Vervolg en slot. - Luc Devriese: 373 Monumenten beplakken. -Brik De Keukeleire: 374 De verplaatsing van de Kruidtuin. Deel!. 1865-1897. - Livina Verschoore-Sevens: 384 Enkele herinneringen in verband met Jean Ray. - Hugo Collumbien: 386 Gentse Memoriedagen: 28-29-30 Juli. - Richard Verlinden: 397 Een paar herinneringen van een oude Gentenaar. - Een memorabele gebeurtenis. 398 - Quizmaster: 399 Puzzel 2005. - Beschermleden 2005- Steunende leden 2005- Steunfonds 2005. 402 -Bibliografie. 407 - Vraag en Antwoord .411 -Lezers schrijven ons. 413 - Lodewijk De Vriese: 414 Er zijn geen kinders meer. -Dit bestaat niet meer. De Sint-Janstraat 416 - Inhoud 2005 417

353


AAN ONZE LEDEN Dit is alweer het laatste nummer van onze 34e Jaargang. Dezen die hem laten inbinden kunnen hun bibliotheek verrijken met een typisch "Gents" boek van ruim 400 bladzijden. Niet mis voor de prijs die men er voor betaald heeft. Maar ja, wij zijn een èchte V'EV+/, t.t.z. "zonder winstbejag". Het zou dus volledig onverstandig zijn niet te blijven profiteren van deze unieke situatie. Degenen die dat beseffen en onmiddellijk hun lidgeld voor 2006 betalen mogen zich binnen 2 maanden de rechtmatige eigenaar noemen van het eerste nummer van onze 35e jaargang. En het goede nieuws houdt niet op: het symbolische lidgeld blijft ongewijzigd. Pro memorie: 10 euro, 15 euro voor de steunende leden en 25 euro voor de beschermleden. Voor leden in het buitenland, zie indicaties op de achterkaft van dit tijdschrift. Dat wij ons dit kunnen veroorloven is voor de meeste van onze leden allang geen mysterie meer: wegens het feit dat vele honderden meer betalen dan het normale lidgeld. Het is voor ons steeds een groot genoegen de lijst van deze weldoeners te kunnen publiceren. (Zie pp. 402-407). Tot slot nog dit: betaal onmiddellijk, het bijgevoegd betalingsformulier maakt het u gemakkelijk. De meeste van onze leden doen dat inderdaad en wij zijn hen daarvoor dankbaar. Er blijft evenwel een te groot percentage van uitstellers die maanden wachten en een herinnering afwachten vooraleer over te gaan tot de betaling. Is dat nu echt zo'n pijnlijke operatie? Zij realiseren zich waarschijnlijk niet dat dit voor ons extra-kosten meebrengt die gemakkelijk hadden kunnen vermeden worden. De tijd dat het Bestuur van de Postchecks alle verrichtingen gratis deed is allang voorbij. Dat organisme bestaat niet meer en is nu vervangen door "De Bank van de Post". Dat klinkt misschien deftiger, maar het is wel een stuk duurder. Vanaf het 53e rekeninguittreksel (en wij hebben er honderden per jaar) worden 0,50 euro kosten aangerekend. Als zo'n late betaler dan eindelijk zijn 10 euro overschrijft, krijgen wij daarvan 9,50 euro en gaat er 0,50 euro naar de Bank van de Post die dat geld zo erg nodig heeft om rond te kunnen komen. Doe ook eens iets voor ons en verzacht het leven van onze penningmeester door ook uw lidnummer te vermelden op uw betalingsformulier. U vindt het op uw lidkaart en op de verzendingsenveloppe van het tijdschrift.

354


GILLIS DE HASE Iets meer dan een halve eeuw geleden schreef Pierre Kluyskens onderstaand artikeltje. Een Gentenaar in dienst van Venetië.

Hebt u nooit bemerkt hoe sprookjesachtig de jeugdjaren van de beroemde personages uit het verleden worden beschreven en hoe schril die zo klankvol bezongen karaktertrekken soms afsteken bij de documenten welke ons over de latere loopbaan van die vermaarde heerschappen bewaard zijn gebleven? Over hun daden en handelingen zijn wij doorgaans best ingelicht en gedocumenteerd doch over de jeugdjaren hangt meer dan eens een sluier welke de geschiedschrijver voor een onmogelijke taak plaatst. Is hij gewetensvol, zo zal hij eerlijk bekennen, dat hij weinig weet te vertellen over de geboorte, de familie en de eerste levensjaren van zijn held, doch menig biograaf is er niet voor teruggeschrokken zijn levensbeschrijving enigszins te verfraaien en aantrekkelijker voor te stellen door bladzijdenlang uit te weiden en te fantaseren over de hem nochtans onbekende jeugdjaren van zijn personage. Het klassieke verhaal welke gewoonlijk wordt opgedist en nog immer in de smaak van het goedhartig publiek schijnt te vallen, is dat van de arme volksjongen, heel vroeg wees geworden, een ongelukkige, harde jeugd kennend om zich dan, dank zij zijn arbeid en zijn talent, op te werken tot de hoogste treden van de samenleving. Dat geeft menig lezer de gelegenheid een traan weg te pinken, wat de sympathie én voor de held van het verhaal én voor de schrijver verdubbelt. Men heeft honderden geleerden, kunstenaars en staatslieden dit kleedje aangetrokken, ofschoon in de meeste gevallen het verhaal op geen enkele ernstige bron was gesteund. Ook Gillis de Hase, de Gentenaar die generalissimus werd van de republiek van Venetië, heeft men dit manteltje aangepast, met het gevolg dat niet enkel het lichtgelovige publiek, doch ook de auteurs er zich aan lieten beetnemen. De "vader" van die legende moeten wij niet al te ver gaan zoeken, en onze lezers hebben reeds gelegenheid gekregen kennis te maken met die fantaisist: Theodoor Schellinck, de vernuftige Gentse journalist uit de XIXe eeuw, de grote specialist in het vak. Schellinck, men zal het zich herinneren, was bij zijn proefstuk niet. Hij had reeds een paar stambomen van het zuiverste karaat opgemaakt, een verhaal verzonnen over de oorsprong van de brillen, een ander over het bier, had aan de geschiedenis van Van Artevelde een nieuwe draai gegeven en had eindelijk 355


een lijst van niet minder dan 1289 Gentse kunstenaars, die zouden hebben geleefd en geschilderd hebben tussen 1339 en 1540, uit zijn duim gezogen. Voor een dergelijke vervalser was het verzinnen van een sympathieke jeugd voor Gillis de Hase natuurlijk slechts kinderspel. Gillis de Hase, zo beweerde Schellinck in zijn reeks levensbeschrijvingen van beroemde Gentenaren, werd in 1597 geboren als zoon van Jan de Hase, een eenvoudige borstelmaker gevestigd in de Ram, en van Barbara Tietericx. Als arme volksjongen leerde hij amper schrijven en lezen, wat later nog zichtbaar was in zijn onhandige handtekening. Van zijn prilste jeugd af tot zes-entwintig-jarige ouderdom was Gillis bakkersjongen. Hij werd echter, wat nog voorvalt, smoorlijk verliefd op een meisje, een strijkster, die echter, als in de één-cent romans, voor de hartstochtelijke liefdesverklaringen onverschillig bleef en onze bakkersjongen zond wandelen. Uit liefdeverdriet en wanhoop verliet Gillis dan zijn geboortestad om het leger te vervoegen. Dan volgt een opsomming van historische feiten doch met de waarheid kon Schellinck niet lang huis houden. Hij moest dus vrij spoedig een staartje geven aan zijn verzinsel en wel op een zeer spectaculaire wijze. Wanneer hij vaststelt dat Gillis de Hase de graad van generaal heeft verworven, acht hij het ogenblik gekomen om hem een intrede te laten doen in de Arteveldestede. In 1641, zo beweert Schellinck, zou de grote veldheer dus naar Gent zijn teruggekeerd waar hij triomfantelijk onthaald werd door de bevolking. Het magistraat zou hem op een prachtig feestmaal in het stadhuis hebben ontvangen, en de gewezen bakkersjongen zou door die schitterende receptie zijn weerwraak hebben genomen op het Gentse strijkstertje dat zich haar vroeger neenwoord wel bitter moest beklagen! Het verhaal zat fijn ineen en zal waarschijnlijk door menige vader en moeder in de huiskamer opgedist geworden zijn aan de dochter die zich wat te veeleisend aanstelde bij de keus van haar pretendent. Maar niet enkel het publiek, ook de geleerden vielen in de val en zelfs de "Biographie nationale" nam het verhaal van Schellinck voor klinkende munt aan. Vervalsingen hebben echter hun tijd en zoals Victor Vander Haeghen het bedrog van Schellinck ontmaskerde voor wat de Gentse kunstenaars betreft, zo bracht Napoleon De Pauw de vervalsing van Schellinck's verhaal over Gillis de Hase aan het licht. Hij deed grondige opzoekingen in de archieven van Gent, en Venetië, pluisde de familiepapieren der de Rase's uit, en herleidde het geval tot zijn ware grenzen. Hij kwam aldus tot de conclusie dat al wat Schellinck over Gillis' jeugdjaren had verteld, slechts bestaan had in de verbeelding van de Gentse journalist. 356


Gillis' vader heette niet Jan maar Pieter de Hase: hij was geen borstelverkoper uit de Ram, doch integendeel een zeer welstellende burger, waarschijnlijk een grootnijveraar, die zich gevestigd had in de Breydelsteghe dicht bij de Burchtstraat. De moeder van Gillis, Anna d' Amman, behoorde tot een der grootste en meest achtbare families der stad. Gillis, die acht broeders en zusters telde, werd in Oktober 1597 geboren en leidde het bestaan van alle toenmalige kinderen uit de begoede burgerij. Hij zal dus nooit als bakkersjongen met een broodmand op de schouder hebben gelopen. Dat hij als jongeling op een meisje verliefd geraakte is best mogelijk en ten andere normaal en dat hij liefdesverdriet kende is ook niet uitgesloten, doch enig spoor van het avontuur met het Gentse strijksteetje heeft niemand ooit kunnen terugvinden. Over de zogezegde ontvangst in 1641 zwijgen de stadsdocumenten zich dood en kon geen enkel bewijs of zelfs vermoeden ontdekt worden. Gillis de Hase, heeft na zijne jeugdjaren op zeker ogenblik aan zijn toekomst moeten denken en, zoals zovele jongelingen uit die tijd, koos hij de loopbaan der wapenen. Hij was 27 jaar oud. Vijf jaren strijdt hij met de Spaanse legers in Duitsland en Italië. Na de dood van Spinola, de grote veldheer, staat Spanje een aantal regimenten, waaronder dat van de Hase, af aan Oostenrijk. Onze Gentenaar, die op 32-jarige ouderdom tot luitenant promoveert, staat weldra als kolonel-eigenaar aan het hoofd van een regiment voetvolk welke zijn naam draagt. Veldslagen, belegeringen volgen elkaar op. Wij treffen hem aan te Rakonitz, te Hutzen, te Ingolstadt, te Noerdlingen, waar zijn moed eenieders bewondering afdwingt. Hij wordt verschillende malen ernstig gewond, treedt in 1635 in dienst van Claudia de Medicis, aartshertogin van Innsbruck, in 1639 springt hij in de bres voor het Oostenrijks Keizerlijk hof, promoveert tot majoor-generaal, verslaat Zweden doch wordt bij het beleg van Ziegenhaus ernstig gewond en gedurende een half jaar moet hij het krijgsrumoer verlaten. Nauwelijks is hij hersteld of hij behaalt een nieuwe schitterende overwinning te Kreuznach, wordt echter te Wenen teruggeroepen en met een diplomatieke zending in Zwitserland gelast. Dit staat hem maar weinig aan: hij dient onslag in en stelt zich ter beschikking van de Republiek van Venetië, waar men zijn buitengewone hoedanigheden van krijgsman onmiddellijk weet te waarderen en te belonen. Venetië is in een strijd op leven en dood gewikkeld met de Turken. Aan Gillis de Hase wordt het opperbevel van het leger aangeboden. 357


De generalissimus verslaat in 1645 de Turken, keert naar Venetië terug waar de Senaat zijn naam in het Gulden Boek der Republiek optekent, een eer die slechts de allergrootsten en verdienstelijken te beurt viel. Het jaar daarop is hij opnieuw op het eiland Zante in strijd gewikkeld met de Turken en behaalt een nieuwe overwinning. Vervolgens treffen wij hem op het eiland Candia aan waar de Venetiaanse legers de ene nederlaag op de andere leden. de Hase kon echter alras in die toestand verhelpen en eens te meer verslaat hij de Turken, doch hij geraakt in onenigheid met de gouverneur van het eiland Moncenigo, en met generaal Foscolo. Die twist betekende het einde van zijn loopbaan als veldheer. Hij viel in ongenade, werd zelfs een tijdlang verbannen en na ontslag te hebben ingediend, trok hij zich terug in Dalmatië, waar hij te Zara, een kasteelliet optrekken. Hij bracht er zijn laatste levensjaren door echter niet zonder nog zwaar beproefd te worden: bijna al zijn kinderen werden door de pest weggemaaid en hij zelve stierf er op 30 Oktober 1659, na een der schitterendste loopbanen die men zich kan indenken. Wellicht had hij nog meer eer en roem mogen oogsten, doch, in dienst van Spanje, Oostenrijk of Venetië, had hij nog iets van zijn geboortegrond behouden; zijn ontembaar karakter. In een geschreven kroniek uit de tijd heeft men deze lakonieke beoordeling teruggevonden, die echter de man ten volle typeert: "Hij was een uitstekende veldheer, doch hij bezat een te onafhankelijk karakter". Men zal wellicht nooit weten of hij al dan niet een natuurlijke dood stierf. De anonieme kroniekschrijver uit de XVIIe eeuw zegt ons enkel, dat het niet uitgesloten is dat hij vergiftigd werd. Ha! had Schellinck maar die tekst gekend, hij had er ons ontegensprekelijk iets enigs van gemaakt en wellicht ware onder zijn pen het verhaal geëindigd door de komst van het Gentse strijkstertje te Zara om weerwraak te nemen op de plechtige ontvangst van 1641 en als een trouwe discipel der Borgia's, de arme bakkersjongen te vergiftigen! Pierre KLUYSKENS

358


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE -FICHE No 133 Op 4 december 1899 steldeArmand Heinsin de rubriek "BeeldhouwwerkenMuseum voor Stenen Voorwerpen in de ruïnes van de Sint-Baafsabdij- XIVeXVe eeuw" in het Frans een fiche op over Stenen Console

Onder de talrijke beeldhouwwerken van ons Museum voor Stenen Voorwerpen is het stuk dat wij hier reproduceren, en dat 0,24 m. hoog is en 0,41 m. breed, bijzonder interessant wegens zijn vreemd voorkomen. De eigenaardige houding van het liggend dier, het geheimzinnig en lachend vrouwenhoofd op het einde van haar bovenmatige grote hals, de sluier die het bovenste deel van haar hoofd bedekt en neervalt in sierlijke plooien op de rug van het dier, al deze details zijn van een levendige originaliteit. Het is nog een van die grillen van de middeleeuwse beeldhouwer die een product zou kunnen zijn van onze lokale kunst. Het schijnt inderdaad dat in een tijdperk dat men mag doen teruggaan tot de XIVe en XVe eeuw, Gent een groot aantal van deze mooie beeldhouwstukken zag ontluiken die opgehelderd en geanimeerd werden door een of ander lachende vrouwenfiguur met fijne spleetogen. Men weet niets over het kostelijk stuk dat ons bezig houdt en wij weten niet in welken verloren hoek van een kelder, in welke aanzet van een gewelf, deze fantastische katachtige figuur zijn hybride lichaam schuil hiel 359


VAN ST.-JAN DE DEOKLOOSTER TOT BEHOEDINGSHUIS EN DE LASALLE-INSTITUUT (Vervolg en slot)

HET JAN-BAPTIST DE LASALLE-INSTITUUT

Op verzoek van de adellijke families de Hemptine en Casier de ter Beke, vestigden in 1846 de Broeders der Christelijke Scholen- een congregatie van St.Vincent de Paul- zich te Gent in de Apostelstraat. Deze school kreeg de naam "Sint-Jozefschool". Vanaf 1863 bestuurden ze vanuit Sint-Amandus de overige broederscholen in deArteveldestad. Eén van deze scholen was het in 1876 gestichte "Sint-Michielsgesticht" onder bestuur van broeder Mutien in het Ingelandgat, daar de school gevestigd was in het patroonschap van de St.Michielsparochie. De broeders hadden een grote verering voor de zaligverklaarde Jan-Baptist de la Salie. In 1877 telde deze schoollOlleerlingen en door het aangroeiend leerlingenaantal zocht men naar een ruimere locatie. In 1878 vond men deze in het vrijgekomen Magdalenaklooster. Manueel en met verenigde krachten brachten de leerlingen de inboedel over van het Ingelandgat naar de Holstraat De bestuurder Broeder Mélagius wist nog voor de eeuwwisseling deze school uit te breiden met een middelbare afdeling. In 1891 werd een Congregatie gesticht. Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de werkzaamheden van de broeders in Gent werd in 1896 door E.H. Schelstraete de Bond der Oud-leerlingen opgericht. Deze bond stond vooral in voor activiteiten en het verzamelen van fondsen ten voordele van de school. Tezelfdertijd bestelde E.H. Schelstraete, door de steun van deze pas opgerichte bond, een altaarschilderij bij de schilder Van Der Haeghen met als voorstelling: " De verheerlijking van het opvoedingswerk van Jan-Baptist de la Salie". Dit schilderij werd geplaatst op het altaar van de kapel. Dit kunstwerk -nog volledig uitgevoerd in de 17de eeuwse Rubensstijl- is getekend H. Van Der Haeghen en gedateerd 1896. Over de auteur van het schilderij hebben we niets kunnen terugvinden. Zijn werk getuigt van eerlijk vakmanschap, doch de stijl waarin hij werkte is eerder archaïsch te noemen. Om die reden is trouwens zijn naam in de vergetelheid geraakt. Dit werk toont duidelijk aan dat de Rubensstijl tot het einde van de 19rl• eeuw is blijven voortduren. De la Salie, afgebeeld met een boek, is omringd door kinderen, waarvan één een tulband draagt. Dit wijst erop dat hij aan alle kinderen bescherming wilde bieden. Boven in de nimbus versierd met engelhoofdjes zien we de Heilige Jozef met zijn attribuut een bloeiende tak, het symbool dat hem aanwees als echtgenoot 360


van de 0.-L.-Vrouw. Deze heilige is de patroon van de werklieden en opvoeders. Naast hem troont de zegenende Christus. Jan-Baptist de la Salie (Reims 1651- Rouen 1719) wordt beschouwd als de stichter van het instituut van de Christelijke scholen door zijn hervormingen, die als basis beschouwd worden van het moderne onderwijsstelsel. Deze doctor in de theologie werd getroffen door het feit dat arbeiderskinderen meestal aan hun lot overgelaten waren. Bezorgd door de opvoedingsneden pleitte hij voor kosteloos onderwijs. Hij streed dan ook tegen analfabetisme, weliswaar omkaderd door een uitgesproken kerkelijke beleving en door sociale omgangsnormen. Met veel inspanningen en moeite wist hij met een aantal volgelingen zijn nastreven om te zetten in werkelijkheid. Daar hij ging leven tussen de arbeiders, zijn persoonlijk bezit aan armen gaf, kwam hij in conflict met talrijke klerikale en wereldse persoonlijkheden, die er anders over dachten. Ondanks de felle tegenstand droeg hij zelf zijn ideeën uit. Deze grote organisator en pedagoog wist onderwijsvernieuwingen in te voeren, zoals klassikaal onderwijs in de volkstaal (moedertaal). Hij stelde een duidelijke professionele omkadering voor het opvoedend personeel, richtte volwassenenonderwijs op voor ouders en grotere jeugd, richtte zondagsscholen, kunstonderwijs, technisch- en beroepsonderwijs op. Zijn opvoedkundig project lag aan de basis van nieuwe studierichtingen naar onze tijd toe. Tot op heden worden nog steeds zijn geschriften en zijn leerboeken gebruikt, o.a. als basis voor pedagogie en didactiek: 'Leidraad der scholen' (Conduite des écoles), 'Boek over Wellevendheid (Les Règles de la Bienséance et de la Civilité Chrétienne) en 'Boeken over Christelijke Leer' (Devoirs d'un Chrétien), ... 36 • Bij de heiligverklaring van De la Salie in 1900 werd de school onder zijn patronaat geplaatst en kreeg een nieuwe naam: "Gesticht Sint-Jan-Baptist de laSalle ", door de Gentenaars genaamd "Bij de Frères in d'Olstroate". De Bond der Oud-leerlingen samen met de Verenigingen en Oud-leerlingen van het Sint-Amandusinstituut en de Sint-Lucasschool richtten indrukwekkende feesten in ter gelegenheid van deze heiligverklaring. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het leerlingenaantal van hetJan-Baptist de la Salie-instituut stijgen 37 • In 1903 werd de "Schoolmutualiteit" ingevoerd en aan elke leerling die zich liet inE.H.Broeder Mélancius, directeur 361


schrijven in de "Pensioenkas" werd een aanwervingpremie van 1 Bfr. verleend. De " Toneelafdeling van de Oud-leerlingenbond" werd opgericht en fondsen werden bij elkaar gebracht voor de inrichting van de bibliotheek. In 1904 werd Z.E. broeder Jozef als directeur opgevolgd door Z.E. Broeder Mélancius. Onder leiding van broeder Rector werd de afdeling" Schoolpenning" opgericht, die de zondagvoormiddag aan verschillende kerken "de bus staan te schudden". Ter gelegenheid van de 60-jarige werkzaamheden van de broeders te Gent in 1906 werden er grootscheepse feesten ingericht in samenwerking met het SintAmandusinstituut en de Sint-LucasschooL Tijdens de bedevaart naar Lourdes in 1906 werd het logo van het instituut voor het eerst voorgesteld in de vorm van vlagjes gedragen door de leerlingen. Als afdeling van de Bond der Oud-leerlingen werd "De Jonge Katholieke Strijders" opgericht in 1907. De "Pensioenkas" werd in dat jaar overgedragen aan de "Vrije Bond der Ziekenbeurzen ". De Jonge Katholieke Strijders hadden ook niet stil gezeten. Zij waren werkzaam geweest voor allerhande activiteiten, o.m. voor het toneelgezelschap, en stonden in voor het verspreiden van propaganda. Op 30 augustus 1908 werd hun eerste (zelfvervaardigd eerder primitief) vaandel gewijd. Op 19 september 1909 werd de vlag van de Bond der Oud-leerlingen ontworpen door kunstschilder Léon Uyttenhove plechtig ingehuldigd door Z.E.H. Schelstraete, stichter van de bond. In 1911 werd Z.E. Broeder Mélancius als directeur opgevolgd door Z.E. Broeder Marie-François. In hetzelfde jaar nam de school deel aan de grote betoging te Leuven i.v.m. de schoolwet. Ter gelegenheid van de ontvangstname van het Burgerlijk Kruis 1ste Klasse aan de bestuurder biedt men hem een kazuifel aan. De nieuwe feestzaal van het Instituut de la Salie werd op 27 mei 1912 plechtig ingehuldigd door Z.E.H. kanunnik Byl. In het begin van 1913 werd een gedenkplaat boven de ingangsdeur aan de huidige kleine speelplaats ingehuldigd waarop de tekst staat: "Het Gesticht St. Jan-Baptist De la Salle, gevestigd te Gent Holstraat schreef op 12 december 1912 zijn 600sten leerling in voor het schooljaar O.H.J. Ch.1912-1913 +las. Co melis inv( entor) ". De inhuldiging van dit gedenkteken werd uitbundig gevierd. E.H. Broeder Marie-François, directeur De auteur van dit bronzen bas-reliëf was 362


Joseph Adrien Marie Ghislain Cornelis. Dat deze keuze viel op deze kunstenaar was niet verwonderlijk. Cornelis was bekend geworden door zijn inzendingen voor de Prijs van Rome. In 1898 nam hij deel aan de voorbereiding van deze wedstrijd. In 1900 nam hij deel met een beeldhouwwerk en het volgende jaar met een schilderij aan de Prijs van Rome38 • Tijdens de eerste wereldoorlog werd het instituut opgeëist door de bezetter. De lessen gingen door in naburige kloosters 39 of in de huizen van burgers 40 • De in 1914 overleden directeur E.H. Broeder Marie-François werd opgevold door Z.E. Broeder Adolf-Pieter. Op 23 oktober 1916 werd in het tuintje palend aan de Theresianenstraat een Lourdesgrot ingewijd ter viering van het 25-jarig bestaan van de Congregatie der Oud-leerlingen. Ter nagedachtenis van de gesneuvelde (oud-)leerlingen werd in de prachtig versierde kapel van het instituut op 6 april1919 een H. Mis opgedragen. Eind februari 1921 werd een nieuwe directeur Z.E. Broeder Charles aangesteld. Op 14 augustus 1921 herdacht men de aankomst van de broeders 75 jaar geleden te Gent uitbundig. Deze viering was in samenwerking met het St.Amandusinstituut en de Sint-Lucasschool tot stand gekomen. De opbrengst ervan werd besteed aan een vaandel, dat voor de eerste maal werd rondgedragen tijdens de H. Sacramentsprocessie. In 1922 maakte de vakschool gebruik van de ingang van het De la Salie-instituut om via de kleine speelplaats naar de doorgang met het nog steeds bestaande hekken naar hun speelplaats en lokalen te gaan. Reeds vroegtijdig rezen hierdoor problemen. In 1925 werd Z.E. Broeder Benoit directeur van het Jan-Baptist de la Salieinstituut. Het jaar nadien werd hij opgevolgd door Z.E. Broeder Adolf-Pieter. In 1926 werd het 50-jarig jubileum van het instituut gevierd. Voor deze gelegenheid wijdde de erevoorzitter Mgr. Emile Seghers, bisschop van Gent, de nieuwe vlag van het instituut. Op het graf van de stichter van de bond E. H. Schelstraete werd op 1 augustus van dat jaar een gedenkteken ingehuldigd. In 1927 bouwde de vakschool op een pas verworven goed aan de Holstraat dat paalde aan het achtergelegen schoolcomplex, een nieuwbouw. Deze nieuwbouw bevatte een hal, directieburelen, een houten trap die leidde naar de leraarskamer (huidige bibliotheek, G.O.K.-bureau, secretariaat) en enkele klaslokalen. Ditbetekende tevens dat de vakschool een eigen ingang kreeg en niet langer meer gebruik hoefde te maken van de ingang van de broederschool. De broeders plaatsten voor die gelegenheid op de kleine speelplaats het beeld van het H. Hart. Het schooljaar 1930-1931 stond in het teken van het zilverenjubelfeest van de Jonge Katholieke Strijders. Het ging van start op 14 december 1930 met een drama "Scheurende Muren" en een blijspel "De Boemelbaron" in de zaal van 363


Gulden jubelfeest St. -Jan-Baptist de la Salie 1926; foto verz. E.Dekeyser, Gent.

7 16

2

1 8 17

9 18

3 10

4 11

19

20

5

6

12

13 21

14 15

22

1) Lieven Larnmens, de latere Schepen van Onderwijs van de stad Gent, 2) Gustaaf Gabriel, 5) Edmond Soenen, 6) Maurits Natte, 7) LĂŠon Soenen, 9) J. Roegiers, 11) Gustaaf De Decker, 12) G. Martens, 14) Fr. De Planter, 15) Georges Dubrulle, 17) E.H. Broeder Henri, 18) Kamiel Hoens, 19) E.H. Broeder Benoit, directeur, 20) Remi Nachtergaele, 21) Frans L. Sobrie 22)M. Van Overbeke.

364


de Burgerkring gelegen langs de andere kant van de Holstraat Nadien volgden nog talrijke activiteiten met het Hoogfeest op zondag 5 juli 1931. Na de H.Mis werden de voor die gelegenheid geschonken glasramen aan het instituut ingewijd. Ze werden geplaatst in de vensters van de kapel. Het was niet uitzonderlijk dat de keuze viel op glasramen als jubileumgeschenk. Maandelijks werd de H. Communiemis en de geestelijke retraites der Katholieke Jonge Strijders gehouden in dit oratorium. Verder werd in dit bidhuis de samenkomsten van de Eucharistische Kruistocht gehouden, de plechtige Gedurige Aanbiddingen bij de E.H. Broeder Adolf, directeur feestdagen van de H. Jozef en de H.de la Salie, naast de talrijke godsdienstige manifestaties, waarbij de leden van K.J.S . telkens aanwezig waren. Voor de beschrijving van de ramen beginnen we aan deze het dichtst bij het altaar. Alle ramen hebben een geometrische band langs de buitenzijde waar in een hoefvormig vlak de figuren worden afgebeeld. Het eerste raam stelt "Christus Koning " voor met op het hoofd een kroon. In de rechterhand houdt Hij het Kruis vast. Zijn linkerhand toont de stigmatie. De Heiland staat voor een groene heuvelachtige vlakte met een in stervormig uitgewerkte hemel als een soort van nimbus. Deze stervorm verwijst mogelijks naar de ster van De la Salie. Onderaan de voorstelling treffen we het opschrift: "KONING DER KONINGEN, VORST VAN VREDE". In het midden onderaan treffen we het wapenschild met spreuk "DEUS FURNIFUO MEA" (God mijn baken) van de schenkers. Het tweede raam stelt "Onze-Lieve-Vrouw Middelares" afgebeeld in de wolken voor. Zij is weergegeven als een Orante in een vormgeving die nog herinnert aan de vroegchristelijke kunst. Zij is gekroond. Boven Haar hoofd in een sternimbus troont God-de-Vader met de tiaar die het Kruis met zijn Zoon vasthoudt. Iconografisch sluit deze Genadestoel aan bij de hooggotische kunst. Onder haar treffen we het opschrift aan: "MOEDER VAN GOD, ALMACHTIGE VOORSPREEKSTER". Deze voorstelling paste zeer goed in dit oratorium, daar om de veertien dagen in de kapel vergaderingen van de Mariacongregaties gehouden werden. Dit raam draagt onderaan de datum 1906/1931. Dit verwijst natuurlijk naar het zilveren jubileum. Het derde raam beeldt" de aartsengel St. -MichaĂŤl in gevecht met de draak" af. 365


De aartsengel is zoals traditioneel getooid in gevechtskiedij en draagt daarbij vleugels. Op zijn kruisschild lezen we het opschrift: "UT QUIS DEUS" (Voor wie anders dan God). Onderaan bemerken we de tekst "DOOR GOD, BESCHERMER ONZER ZIELEN". Onderaan zien we een wapenschild met bovenaan een liggende leeuw, in het midden een zwaard geflankeerd door een Kruis en de letter K rechts en de letters J.S. rechts. Deze letters staan natuurlijk .voor de Katholieke Jonge Strijders, de schenkers van de ramen. Sint-MichaĂŤl was niet alleen de eerste patroonheilige van de school, hij was tevens de beschermer van de opdrachtgevers. Het laatste raam toont ons de "Gelukzalige Broeder Salomon", gekleed in een bruine pij. In zijn rechterhand houdt hij een palmtak vast, symbool van het martelaarschap. Hij stierf de marteldood in 1792. Met zijn linkerhand wijst hij naar het opengeslagen boek, dat naast een Kruisbeeld op een tafel ligt. Naast het wapenschild van de schenker treffen we ook naam en adres van de glazenier aan: A(chiel) Van Doome 9 Klokstraat Gentbrugge. Over deze glazenier is weinig bekend daar zijn oeuvre te traditioneel is. Over de Gentse glazeniers is in het algemeen nog maar weinig opzoekingswerk verricht. Het enige wat we weten is dat hij ook na de Tweede Wereldoorlog werkzaam was voor kloosters en kerken o.m. in de streek van Gent en Antwerpen. Naast zijn neogotisch oeuvre sloot zijn tekenstijl aan bij deze van Albert Servaes. Ooggetuigen beschouwen hem als een eerlijk vakman. Zijn zoon Hubert Van Doome (1914-1986) die meehielp bij het vervaardigen van deze glasramen en die het atelier overnam heeft een tijdlang gestudeerd aan het Hoger Technisch Instituut St.-Antonius. Samen met zijn vrouw is hij werkzaam geweest in BraziliĂŤ41. Op 11 oktober 1931 herdacht men het dubbel jubelfeest ter ere van 50 jaar kloosterleven van broeder Jean en het 35-jarig bestaan van de Oud-leerlingenbond. In het begin van het schooljaar 1932-1933 begroette het instituut Z.E. Broeder Yvon als directeur. Dit schooljaar ging van start met 628 leerlingen en op 28 september werd dit heuglijk feit gevierd. Vanaf 1935 werd een jaarlijkse bedevaart naar 0.-L.-Vrouw te OostakkerLaordes ingericht door de 0.-L.-Vrouwcongregatie en de J.K.Strijders. Bij het begin van de tweede wereldoorlog bood het instituut onderdak aan een 600-tal vluchtelingen afkomstig uit het hele land. De volgende maand opende men opnieuw de school. In het begin van 1942 werd Z.E. Broeder Bemard aangesteld als directeur. In 1943 werden de eenvoudige "Afroepingen" op het einde van het jaar ver- . vangen door de Plechtige Prijsuitreikingen, die aansloten bij de vooroorlogse traditie. De prijsuitreiking ging met aanwezigheid van tal van prominenten door 366


11

GRONDPLAN 1938 1 Bureel van E.H. Broeder Directeur( 1111 is dit de toegangspoort nr. 62) 2 Wachtkamer 3 Leraarszaal 4 Klaslokaal (huidige leraarszaal) 5 Lokaal voor medisch schooltoezicht 6 Klaslokaal (thans directie & deels kleine refter) 7 Fietsenbergplaats 8 Procure (hie r konden de leerlingen schoolgerief aankopen) 9 & I 0 Klaslokalen (heden D 001 en D 002 ) 11 Bibliotheek en op de eerste verdieping een tekenzaal 12 Refter. 13 A fwaskeuken. 14 Keuken (daar zat Hugo Derneester met zijn boeken.) 15 Refter voor de leerkrachten (refter voor het onderhoudspersoneel) 16 Binnenkoer ( thans: sanitair) 17 Kring ( thans: praktijklokaal voor tweewielers) 18 Zitkamers. 19 Kapel (de oppervlakte beperkte zich tot de stippellijn, na 1954 is de kapel vergroot).

367


op 12 juli in de schouwburg "Het Volk" aan de Poel. Tevens werd het kloosterjubileum van broeder Constant, onderdirecteur van het instituut en broeder Casimir gevierd. Na de tweede wereldoorlog richtte in 1945 E.H. Broeder directeur Bemard het "Knapenkoor Instituut de la Salle" op. Op 21 oktober 1945 tijdens de Bondsdag van de oudleerlingen herdacht men de gesneuvelde en vermiste oud-schoolmakkers. Op 12 juni 1946 verleenden de zusters van de Carmel (Theresianen) het erfpacht over hun eigendom gelegen aan de Holstraat nr. 36 en Theresianenstraat 7 ten voordele van de V.Z.W. Bisschoppelijke Schoolcommisie. Dit E.H . Broeder Jean( Jan-Baptist Van goed bedroeg 2860 m2 en bevatte de kapel Lancker 1865-1946) procureur. en enkele lokalen die tot in 1954 werden gebruikt door de broeders van de Christelijke scholen. Dit stuk grond en de gebouwen, waaronder de kapel, die men in erfpacht had, werd door de V.Z.W. Bisschoppelijke Schoolcommisie aangekocht. Bij deze overdracht eisten de zusters wel dat er een doorgang was vanaf de slotpoort aan de huidige kleine speelplaats naar de Holstraat toe. Deze doorgang wordt in noodgevallen nog steeds door de zusters gebruikt, o.a. als doorgang voor ziekenwagens, grote zaken die bestemd zijn voor het klooster, enz .. Verder wensten de religieuzen met oog op de nieuwbouw dat een isolerend materiaal dat geluiddempend was, werd aangebracht tussen de muren. Tijdens de verbouwingswerken werd een dergelijke laag aangebracht, doch later bleek dat deze niet zo isolerend was. In begin van de jaren '90 van de vorige eeuw verhuisde de klas Muzikale Opvoeding naar de D-blok. Op verzoek van de zusters werd door de geluidshinder van de muziek, het lokaal M.O. overgebracht naar het meer centraal gelegen lokaal C 101 van H.T.I.St.-Antonius, waar het nog steeds gehuisvest is. Een derde voorwaarde in het contract was dat bij het verlijden van de akte de eerste betaling gebeurde. De 17cte eeuwse pandgang van het Theresianenklooster werd aan de B-blok gevoegd, waardoor de kapel een nieuwe toegangsdeur kreeg. Ook de lokalen op het gelijkvloers van de D-blok- die tot dan toe enkellangs de binnenkoer bereikbaar waren kregen een toegangsdeur vanuit de gang en de toegangen via deze gang naar het Theresianenklooster werden gedicht. De gang zelf werd bepleisterd, met uitzondering van de mooie 17cte eeuwse barokke gewelven. Boven de gang werd bijgebouwd om ook de lokalen op de verdieping toegan368


keiijk te maken via een gang. Vroeger moest men door het eerste lokaal om naar het tweede lokaal te gaan. Om de pandgang te voorzien van licht werden er op verschillende plaatsen bovenlichten met glasramen geplaatst waarvan de versiering herinnert aan de sterrenstraal van de la Salie in de kleurnuanceringen van de glasramen in de kapel. De Bond der Oud-leerlingen droeg zijn nieuw vaandel voor de eerste maal tijdens de H. Sacramentsprocessie van 23 juni 1946. In 1947 herdacht men op 18 mei 100 jaar Christelijke Broederscholen te Gent in een smaakvol versierde kapel met feestelijke E. H. Broeder Bemard (Jozef Cuppens muziek en zang onder leiding van dhr. Platel, 1906-1994), directeur leraar aan de vakschool en latere dirigent van de Gentse opera. Op 16 oktober werd het toneel "Messire de la Salie", geschreven door de onderwijzer van het instituut Leonce De Baets, opgevoerd in de schouwburgzaal "Het Volk". Ondanks het succes van de opendeurdag op zondag 13 juni 1948, ingehuldigd door de Gentse burgemeester en dhr. Lieven Lammens, schepen van onderwijs van de stad Gent en oud-leraar van de school, kwam het instituut voor het schooljaar 1949-1950 in gedrang door het beperkt leerlingenaantal. Volgens de broeders lag de schoolkwestie hier aan de grondslag. Z. E. Broeder Bemard werd als directeur vervangen door Z.E. Broeder Adolf. Hetzelfde jaar nog ontving Z.E. Broeder Casimir uit de handen van Prins-regent Karel de hoge onderscheiding "Gouden Palmen der Kroonorde" voor 50 jaar uitmuntende dien sten als opvoeder. Tijdens het gouden kloosterjubileum mocht broeder Constant, onderdirecteur, een fotokopieertoeste l als geschenk in ontvangst nemen. Ook broeder Adriaan werd voor zijn 25 jaar kloosterleven gehuldigd. In 1949 was het de beurt aan de erevoorzitter van de bond Dr. Lucien Maes, die geridderd werd in de Leopoldsorde, om in de bloemeE.H. BroederAdolf (Jozef De Donder tjes gezet te worden.

IJ

1901-1984), directeur

369


Om meer aandacht te trekken liet het instituut in samenwerking van de leerlingen en oud-leerlingen het toneelstuk "Messire de la Salle"opvoeren op 1 juni 1951 in de Koninklijke Stadsopera te Gent en op 6 oktober van hetzelfde jaar in de Nederlandse Schouwburg te Brussel. Op 7-8-9 juni werd het derde eeuwfeest van de geboorte van Jan-Baptist de la Salie herdacht. Naast herdenkingsmissen, academische zittingen, de ontvangsten o.a. in het stadhuis en het bisschoppelijk paleis en de feestavond in de Koninklijke opera, werd er als blijvende herinnering aan dit jubileum een marmeren beeld van de heilige ingehuldigd in de Sint-Baafskathedraal. Deze feestelijkheden werden overschaduwd door de problematiek van het dalend leerlingenaantal. In het schooljaar 1951-1952 kon men niet langer meer de middelbare afdeling inrichten. In 1954 had een ingrijpende verbouwing plaats onder de leiding van architect J. Van Offeren. Langs de straatzijde kreeg de voorbouw enige aanpassingen en wijzigingen. De woning van de conciërge werd omgebouwd tot burelen. Op het gelijkvloers werd een overdekte koer met toiletten geplaatst. Daarvoor werden enkele klassen en een zaal veranderd. De zaal werd herbouwd op de eerste verdieping en de twee klassen kregen hun onderkomen op de tweede verdieping. Om deze bouwlagen te kunnen bereiken werd een woonkamer omgebouwd tot traphal. Ook de burelen en de speelplaats kregen een aanpak. De kapel werd uitgebreid en naast dit oratorium werd op de bestaande gebouwen een bouwlaag opgetrokken die een onderkomen bood aan twee klassen en een gang met een vestiaire. De school kende hierdoor een grote uitbreiding. Tijdens de verbouwingswerken kon men geen gebruik maken van de kapel. Om die reden werd de mis voor de leerlingen afwisselend opgedragen in de Jezuïetenkerk in de Holstraat of in de kapel van het Sint-Amandusinstituut van de nabij gelegen Sint-Michielsstraar'2 • Het leerlingenaantal bleef in het schooljaar 1954-1955 dalen. In het begin van het volgende schooljaar werd broeder Adolf overgeplaatst naar Halle en als directeur opgevolgd door E.H. Broeder MarceL De school nam op 19 juni 1955 deel aan de protestbetoging te Gent tegen de wet Collard. Om te voorzien in de fondsen besloot de oud-leerlingenbond op 20 november 1955 een "Cabaretavond" door de groep "Fantasia" in te richten. Op het einde van het jaar werd de erevoorzitter van de Bond der Oud-leerlingen Dr. Lucien Maes gehuldigd bij zijn bevordering tot Officier in de Leopoldsorde. Het leerlingenaantal bleef in het schooljaar 1955-1956 teruglopen. De benefietavond op 19 februari 1956 werd door het barre weer een fiasco. Midden augustus 1956 verliet E.H. Broeder Marcel het instituut en werd door E.H. Broeder Léon opgevolgd als directeur. Het hoofdbestuur onderzocht welke middelen het doelmatigst konden worden 370


aangewend om het bestaan van het instituut te verzekeren gedurende het schooljaar 1956-1957. Het hoofdbestuur besloot dat er een krachtigere actie moest komen voor de vermeerdering van de inschrijvingen. Reeds werd geopperd voor een aanleuning bij het Sint-Amandusinstituut. Verder stelden ze een aanvraag voor om een tussenkomst van de Bisschoppelijke Schoolcommissie aan te vragen. Verder wilden ze een bijzonder beroep doen op de oud-leerlingenbond en de Katholieke Jonge Strijders.Niets mocht helpen het leerlingenaantal bleef dalen, waardoor zelfs een klas moest afgeschaft worden. Onder het beleid van Z.E.Broeder Gualbert, algemeen inspecteur, werd een herstructurering doorgevoerd waarbij het St. -Amandusinstituut steun verleende. Ondanks alle inspanningen kende het instituut voor het schooljaar 1957-1958 geen leerlingenaangroei. Tijdens het Bandsfeest in oktober 1957 trachtte men een verklaring te vinden voor dit probleem. Men vond deze in het feit dat er in de school nog één broeder, E.H.Broeder Directeur Léon, aanwezig was. Met het heengaan van de broeders verdween ook de faam van de BROEDERSCHOOL in de Holstraat, en viel er een grijze wolk over haar pracht en luister ten tijde van de broeders. Op 29 december 1957 werd in een spoedvergadering beslist dat het mandaat van E.H. Broeder Léon als schoolhoofd van het Instituut de Ia Salie eindigde op 1 januari 1958. Het bestuur van de school werd overgedragen aan de Bisschoppelijke Schoolcommissie. Broeder Léon verbleef in 1958 nog in het instituut om regelingen te treffen en lopende zaken af te handelen. De overdracht van de gebouwen en de inboedel van het Jan-Baptist de Ia Salieinstituut aan de vakschool verliep in 1958 zeer moeizaam. Beide partijen hadden besloten om een onafhankelijke expert aan te stellen die een raming moest schatten voor de overdracht. De Broeders van de Christelijke Scholen hadden hiervoor een beroep gedaan op een Brussels expert. Op 2 februari 1958 werd schriftelijk een raming afgegeven aan Z.E.H. kanunnik Coppens, directeur van het technisch instituut. Hij vond deze schatting veel te hoog en deelde de broeders mee dat hij niet van plan was een dergelijk hoog bedrag te betalen. Deze lieten het hierbij niet en e.h. Broeder Ulrik, hulpprovinciaal, deed ?P 7 april1958 in een brief aan Mgr. Joliet, bisschop van Gent, zijn beklag over de gang van zaken 43 • Ondertussen eisten de broeders hun bezittingen op die geleend waren geweest aan de vakschool o.a. E.H. Broeder Léon (Remy D' Hol- een kast vervaardi gd door de belangrijke !ander), directeur.

371


Gentse designerszaak Vanden Berghe-Pauvers44 • Na het sluiten van het instituut in de Holstraat werd de zetel van de oudleerlingenbond in 1959 ondergebracht in het naburige St.-Amandusinstituut. De bond schonk aan de broeders de bibliotheek, de volledige verzameling toneelwerken, de projector, het schilderij "Verheerlijking van Jan-Baptist de la Salie" en de geschilderde glasramen in de kapel. In hetzelfde jaar werd het laatste "Orgaan" het tijdschrift van het Instituut de la Salle uitgebracht45 • Vanaf dan ontvingen de oud-leerlingen het tijdschrift "De Tolk" van het Sint-Amandusinstituut. Toen de broeders het instituut in de Holstraat verlieten lieten zij het schilderij en de glasramen achter. De vlaggen werden ondergebracht in het SintAmandusinstituut met uitzondering van het vaandel van de Mariacongregatie dat geschonken werd aan de Kunstdrukschool O.L.Vrouw. In 1960 werd voor de uitbreiding van de vakschool een deel van de gebouwen van de eertijds lagere school aan de Holstraat afgebroken voor het optrekken van het eerste deel van het F-blok . In 1999 ging door het gering leerlingenaantal het hoger vermeld St.Amandusinstituut aan de Sint-Miebielsstraat 13 een fusie aan met 0.-L.-VrouwVisitatie aan de Onderstraat nr. 8 te Gent. Deze scholengemeenschap kreeg een nieuwe naam Jan-Baptist De la Salle-instituut. Door het dalend leerlingenaantal moest ook deze school in 2002 haar deuren sluiten. Ook over de gebouwen van het voormalig St.-Jan-de-Deoïnstituut Barmhartigheidshuis - De la Salleïnstituut hangt een donkere schaduw. Eind vorige eeuw werd vastgesteld dat een deel van de kapel met aanpalende gebouwen aangetast is door huiszwalm. Binnenkort zullen deze dan ook gesloopt worden. Alles wordt thans gedaan dat deze uitbreiding niet de 17de eeuwse pandgang zou aantasten. Rudy VAN ELSLANDE NOTEN 36 Cellier A., Le bienheureux J.-B. De La Salie Glorie et modèle du Clergé, Montreuil 1896; Poutet Y., Saint Jean-Baptiste De La Salie un saint du XVIIe siècle, Parijs 1992. 37 1901: 180 leerlingen, 1912: 600 leerlingen, 1919:700 leerlingen, 1921: 800 leerlingen, 1923: 850 leerlingen. 38 P. Piron, De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19de en 20'.. eeuw, dl. A-K, Brussel2000, blz. 242. 39 De kloosters van de Dominicanen, Recolletten, Jezuïeten, Zusters Helpsters der Zielen van het Vagevuur. 40 Woningen van de families Van Coppenholle, Poppe, Uyttendaele, Cornelis, Philippo, Rooman d'Ertbuer en Verhaegen. 41 Mondelinge overlevering van de weduwe van Hubert Van Doorne en van mijn vader die tijdens zijn verblijf in Gentbrugge zelfs samen met de glazenier Achiel kloosters bezocht heeft, waar deze glazenier werkzaam was.

372


42 Vriendelijke mededeling dhr. Georges De Vreese, oud-leerling van het J.-B. de la Salie-instituut. 43 Gent, Archief bisdom, Map Hoger Technisch Instituut St.-Antonius Gent, briefwisseling. 44 Ibidem, brief dd. 26-3-1958. •s Orgaan van het Instituut de la Salie, 46... jg., 1958-1959; voor het overzicht van de historische feiten en gebeurtenissen steunden wij ons voornamelijk op dit nummer van het tijdschrift.

MONUMENTENBEPLAKKEN In de 19de eeuw had men niet zoveel respect voor monumenten als nu het geval is. Dat kwam onder andere tot uiting in de stedelijke reglementering op het aanplakken. Al in 1856, kort nadat een technische revolutie het papier veel goedkoper (en ook minder duurzaam) gemaakt had, moest de overheid ingrijpen: overwegende dat de ondervinding de noodzakelijkheid heeft bewezen het regt van plakken en het uitoefenen van het aanplakkersambt aen orde en politievoorschriften te onderwerpen. Het aanplakkersambt mocht alleen uitgeoefend worden door personen die daarvoor een machtiging van het college van Burgemeester en schepenen in bezit hadden. Ze waren verplicht een door hen ondertekend exemplaar af te geven bij de politie die dat inschreef in een register. De plakbrieven moesten van een stadstempel voorzien worden en, niet onbelangrijk, er viel een taks (regt) op te betalen. Dat was dus de voorloper van de latere takszegels die tot voor enkele jaren iedere affiche moesten "sieren". De meeste plakschriften betroffen openbare verkopingen. Die mochten steeds aangeplakt worden op de te verkopen gebouwen, op de plaatsen waar de verkoop gebeurde en bij de instrumenterende notarissen. En verder: insgelyks zullen de plakschriften van schouwtoneelen, concerten en bals mogen aengeplakt worden op den muur der lokalen voor het geven dezer feesten en verlustigingen bestemd. Bij deze laatste was er in het reglement nog geen sprake van een taks. Het college gaf daarbij een gedetailleerde lijst aan van de plaatsen aangewezen voor het aanplakken der plakschriften met uitsluiting van alle andere. Hier bij valt het op dat vooral openbare gebouwen die we nu monumenten noemen, in aanmerking kwamen. Zo vinden we in de eerste wijk (de Kuip) onder de negen aangewezen plaatsen, slechts twee privĂŠ achtermuren (vermoedelijk zijgevels van hoekhuizen) en een afsluitmuur. Het lijstje bevatte verder: de voorgevel van het Groot Vleeshuis, ten voete van het Belfroot, de 373


voorgevel van het oud Burgerlijk Gerechtshof in de Volderstraat, de voorgevel van het Klein Vleeshuis in de Kortedagstege, de voorgevel van de Sint-Jacabskerk en de Sint-Niklaaskerk (voor zover er bij die laatste kerk nog ruimte was tussen de aangebouwde en omringende huizen). In de andere wijken waren de monumenten dunner gezaaid, maar ook daar was het van hetzelfde laken een pak. Zo werd de Berg van Bermhartigheid en de gevel van de kort nadien afgebroken Predikherenkerk by het brugsken in de 2de wijk toegetakeld. Ook de stadspoorten waren voor de hand liggende en uitverkoren plaatsen. De akten van de burgerlijke stand mochten verder als naar gewoonte op de twee zijden van den ingang van het stadhuis langs de Hoogpoort, aangeplakt worden. Maar om het netjes te houden ... : Niemand mocht de plakschriften aftrekken, bemorsen of onleesbaar maken en de aanplakkers moesten bij het aanplakken de oude affiches zoveel mogelijk bedekken of aftrekken. Luc DEVRIESE Bron: Reglement over de plakschriften en de aanplakkers van 25 februari 1856. In: DRYOEL, J., Villede Gand. RĂŠglements de police avec le texte Flamand, Gent, 1883, p. 291-303.

VOORUVERZAMELDUIT31.600EDITIESVANDE"GAZETTEVAN GENT".

DE VERPLAATSING VAN DE KRUIDTUIN DEEL 1 1865 -1897 18 mei 1865 Nu het fraai weder elkeen tot de wandeling uitlokt, raden wij onze stadsgenoten aan hun stappen te wenden langs de Akkergem- en Bijlokevesten, waar alles als het ware een volledige herschepping heeft ondergaan. De boulevard achter Akkergem is zo goed als voltrokken. De brede wandelbaan strekt zich uit van de Coupure tot aan de Leie achter de Bijloke, waar het liefdadig werk van de nieuwe zaal in het burgerlijk hospitaal met spoed wordt voortgezet. We hebben een gedrukt en breedvoerig voorstel ontvangen van het schepencollege aangaande de overbrenging van de botanieke hof aan de Baudelo naar de Bijlokemeersen, daar waar nu de schijfschieting van de burgerwacht bestaat.. Men kent de werken welke tijdens de katoencrisis in de BijJokemeersen wer374


den aangevangen. Het schepencollege denkt dat het niet alleen voor de godshuizen maar ook voor de stad noodzakelijk is dat aan deze werken de nodige vollediging wordt gegeven. Die zou enerzijds bestaan uit het leggen van een brede rondwandeling van 1007 meter, uitgaande van de brug nabij het Koepoortje, om de Leie in al haar kronkelingen te volgen tot aan de Zwanenhoek, en anderzijds het inrichten van een square of Engelse hof Een andere reden welke men nog dient in acht te nemen is, dat door de ligging zelf de meersen niet bestemd schijnen om een fabriekswijk te worden. In april 1864 heeft de heer Burggraeve het voorstel gedaan om de botanieke hof of kruidtuin van de Steendam naar de Bijlokemeersen over te brengen. Volgens hem voldoet de hof niet meer aan de vereisten van de wetenschap en bovendien is hij slecht gelegen. De nijverheidsgestichten die hem omringen verhinderen de groei van de gewassen en de grote bomen sterven er af. De Godshuizen zouden door die aanleg hun eigendommen merkelijk in waarde zien vermeerderen, vermits daardoor kopers en bouwers zullen aangelokt worden en de centrale apotheek van het hospitaal zou een zekere winst vinden in de voortbrenging in het groot van geneeskundige kruiden. De aanleg van de nieuwe hof zou 24 000 frank kosten. Wel is het zo dat het ontwerp van verplaatsing van de kruidtuin in de stad weinig of geen bijval ontmoet. 22 september 1881

De heer Van Rulle, sedert 1858 hoofdhovenier van de kruidtuin der hogeschool van Gent aan de Baudelohof bij Sint-Jacobs, heeft gedurende zijn lange loopbaan kunnen vaststellen, dat het daar onmogelijk is volmaakte teelten te bekomen, wegens de ligging in het midden van de stad, omringd door fabrieken. Hij verzette zich daartegen en reeds in 1865 werd op zijn verzoek een commissie benoemd die gelast werd met het vraagstuk van de verplaatsing. Ondertusen heeft zich een ander terrein aangeboden. De stad werd voor de prijs van ĂŠĂŠn miljoen eigenaar van omtrent 43 ha gronden van de citadel. Een plaats van 8 ha werd voorbehouden om er een openbaar park te maken. In zijn beschrijving van het tegenwoordige park van de citadel noemt de heer Van Rulle de kazerne die men er in het midden meent te moeten behouden, afzichtelijk en ongezond. Het is op de plaats waar de kazerne zich bevindt dat hij de nieuwe kruidtuin wenst te zien inrichten. De kazerne maakt een vlek in het schone park. Door die te doen verdwijnen zou men plaats genoeg hebben en men zou het park aldus op waardige wijze voltooien. Maar hoe die afgeschafte kazerne vervangen? De oplossing ligt in het overbrengen naar het Rasphuis aan de Coupure, een gesticht voor gevangenen dat naar het schijnt weinig bevolkt is en waarvan de opgeslotenen naar andere steden 375


kunnen worden overgebracht. Heel dat beluik beslaat 4 ha en zou desnoods met weinig kosten nog kunnen vergroot worden. Het is trouwens goed dat de kazernen een weinig verspreid liggen en de inwoners van Akkergem zouden niets beters wensen, want een kazerne zou leven brengen in deze enigszins verlaten wijk. Voor de verwezenlijking van die ontwerpen is echter de tussenkomst nodig van de ministeries van oorlog, onderwijs en binnenlandse zaken, maar met wat goede wil kunnen die het wel eens worden. De heer Van Hulle wil in het park van de citadel een wintertuin inrichten en verder een museum, een hofbouwschool, een laboratorium, een oranjerie, een woning voor de teeltoverste, een loge voor de portier, een grote koude broeikas, lage broeikassen, een aquarium, afdaken, paviljoenen, standbeelden, vijvers, enz. Volgens de berekeningen van de heer Van Hulle zou dat een uitgave vergen van 472 000 tot 550 000 frank, natuurlijk over verscheidene dienstjaren te verdelen. Het tegenwoordig personeel zou nagenoeg toereikend zijn voor het onderhoud van de teelten. Met de uitgave van een goed half miljoen kan Gent een wandeltuin bezitten welke aan de eisen van de wetenschap beantwoordt. De gedachte van de verplaatsing van de kruidtuin naar de citadel en de overbrenging van de kazerne naar de Coupure kan voldoening krijgen en zou zeker bijdragen om de wijk van de Kortrijksepoort veel te verfraaien en te veraangenamen.

17 maart 1882 De Kortrijksepoort wordt met dit prachtig weder druk bezocht en dat verwondert niet. Het is de gezondste en tevens de schoonste kant van de stad. De hof is oprecht aangenaam en de grotten die men er gemaakt heeft zijn schoon en eigenaardig. De tuin is vooral uitmuntend geschikt voor kinderen die er naar hartelust kunnen lopen en spelen, berg op en berg af. De moeders zullen wel doen hun geliefde kleuters daar te brengen gedurende hun speeluren. Er is geen gevaar voor paarden en rijtuigen en men kan er, na moe gelopen te zijn, uitrusten op de banken. Waarom komt het niet in de geest van ĂŠĂŠn of andere ondernemende persoon op, aan de stad de vergunning te vragen om aldaar een dienst in te richten van kinderspelen en rijtuigjes, gelijk dit bestaat in verscheidene steden in Frankrijk? Waarom krijgt niemand de gedachte er een melk- en wafelhuis op te richten? Wij denken dat daar geld mee te winnen is. Zonder deze instellingen blijft niettemin de hof van de citadel zeer aantrekkelijk wegens de vrijheid die men er geniet. In de kruidtuin aan de Baudelo mag niemand gaan die voorzien is van een korfje of mandje. Bijgevolg kan een 376


moeder of dienstmeid daar niet het minste eten voor de kinderen meebrengen. De kleintjes zelf mogen er niet lopen en met niets spelen. Kortom, het is een strenge wandelplaats, niet geschikt voor het lustig volkje dat zo zeer van ongedwongenheid houdt en zo gaarne zijn armen open heeft. Niets van die dwang in de tuin van de citadel. Geen wonder dus dat iedereen met kinderen er gaarne naartoe komt.

31juli 1882 De heer Van Hulle toonde eerder de noodzakelijkheid aan van de verplaatsing van de kruidtuin naar de kazerne van de citadel. Hoe schoon men die tuin ook maakt, hij zal altijd ontsierd zijn door het bestaan van de kazerne in het midden, waarvan de lelijke muren langs alle kanten zichtbaar zijn. Het schijnt dat men zich in hogere bestuurskringen met de kwestie van de nieuwe kazerne bezig heeft gehouden en die zou gebouwd worden tussen de brug over de Schelde aan Terplaten en de Sint-Lievenspoort De verplaatsing van de kruidtuin naar de citadel zou de vergroting van het atheneum aan Baudelo toelaten.

29 oktober 1888 De heer De Bruyn, minister van landbouw, nijverheid en openbare werken, heeft zaterdag een bezoek gebracht aan onze stad. Vergezeld van verscheidene volksvertegenwoordigers heeft hij de lokalen van de hotbouwschool bezocht welke werden ingericht in de normaalschool aan de Heuvelpoort.

15 november 1891 Bij de tentoonstelling van de chrysanten die zondag in de Casino op de Coupure geopend wordt zal nog iets anders te aanschouwen zijn, namelijk ons zo fraai en vergroot Volkspark, volledig in tekening wel te verstaan en van de hand van de heer Van Hulle, ere-opzichter van de stadsbeplantingen. Men weet met welke moeite, vakkennis en werkzaamheid de heer Van Hulle, toen hij nog in dienst was, het oorspronkelijk plan opvatte en gedeeltelijk uitvoerde. In 1881liet hij zelfs een derde drukmet gekleurd plan over de kwestie verschijnen. Zijn schepping heeft zich intussen ontwikkeld en draagt iedereens goedkeuring weg. Hoe jammer dat men tevens zijn voorstel niet heeft kunnen uitvoeren om in het park de nieuwe plantentuin over te brengen. Hoe heerlijk zou deze daar reeds prijken, terwijl hij nu aan de Baudelo onvermijdelijk in zulke mate aan het verkwijnen is en als verstoteling behandeld wordt, dat de zaak betreurenswaardig mag genoemd worden. Intussen heeft de heer Van Hulle, voor het geval men zijn eerste voorstel niet zou volgen, zijn berekening ten aanzien van de vergroting geheel anders opge377


vat. De bestaande buitenkring van het park behoudt hij ongeschonden en verbindt hij enerzijds aan de statie van Sint-Pieters-Aaist en anderzijds aan het middendeel, na de mogelijke verdwijning van de kazerne die zich daar heden bevindt. Zonder onnodige en kostelijke veranderingen bekomt hij zo een wezenlijk groots geheel. Het plan stelt onder andere ook voor, over de gapende opening aan de Zwitserse Hut een uitzichttoren met plat dak te bouwen, toebehorend aan een ruïne, van waarop men voor enige centiemen van een heerlijk panorama in alle richtingen zou kunnen genieten, zonder enig gebouw of wat dan ook zulks zou kunnen verhinderen. Maar dat is enkel bijzaak. Het geheel van de heer Van Hulles nieuwe arbeid verdient in aanmerking genomen te worden en wij drukken de wens uit dat bevoegde mannen worden aangesteld om er hun oordeel over te vellen. Alles wat het verfraaien van de stad betreft verdient in hoge mate de belangstelling van het stadsbestuur. 19 juli 1893

Onder de titel Promenades horticales au Pare de Gand et dans les plantations publiques en général heeft de heer Van Rulle, ere-professor bij de rijkshotbouwschool van Gent en ere-hovenier van de kruidtuin der hogeschool, een merkwaardig werk geschreven dat niemand onverschillig laat wat het verfraaien van de stad betreft. Het is in vier delen gesplitst. Het eerste handelt over de beplantingen van de stad, het tweede over de boulevards en squares, het derde over de kruidtuin en het vierde over de openbare wegen. Het werk is opgeluisterd met prachtige platen, plans van de verschillende squares, het park zoals het nu is en hoe het zal zijn wanneer de citadel verdwenen is. In een boeiende schrijftrant verhaalt hij alles wat in de laatste tijd in Gent werd verricht om de stad aangenamer, fraaier en gezonder te maken en hij wijst ook op hetgeen in die zin in andere steden reeds geschiedde. Het is nog niet zeker wat het park moet worden, maar zoals het voor het ogenblik is en nog verder zal worden verbeterd, zullen degenen die het doorwandeld hebben zich niet kunnen beklagen dat het stedelijk bestuur hier niet al het mogelijke heeft aangewend in het belang van de ganse bevolking. De heer Van Hulle vestigt de aandacht op verbeteringen die gemakkelijk kunnen worden verwezenlijkt. Van dit nuttig boekwerk willen we een Vlaamse vertaling zien verschijnen. Het zou een goed prijsboek zijn voor de leerlingen van onze talrijke stadsscholen. Om zijn vele initiatieven en zijn volhardend aandringen verdient de heer van · Hulle in hoge mate de dank van zijn medeburgers. 378


13 oktober 1896 De staat onderhandelt tegenwoordig over de verplaatsing van de kruidtuin van de Baudelo. Er is kwestie van een grond aan te kopen welke toebehoort aan de Godshuizen nabij de velodroom, Godshuizenlaan.

15 december 1896 Een commissie bestaande uit de heren Braun, burgemeester, Bruneel, schepen en twee afgevaardigden van de staat, de heren Mac-Leod en de bouwkundige Cloquet, is gelast met het treffen van een overeenkomst voor de verplaatsing van de kruidtuin. Tot heden werden de volgende plaatsen voorgesteld: - de velodroom aan de Godshuizenlaan; - het buitengoed van de heer Bracq in de Meersstraat buiten de Kortrijksepoort; - de huidige dierentuin; - de eigendom van de heer Wolters in de Heimis; - het middendeel van het park van de citadel.

12 januari 1897 In de zitting van de stedelijke raad gaf de heer burgemeester inlichtingen over de kruidtuin die op de huidige plaats zou afgeschaft worden. De heren van de commissie hebben een verslag opgemaakt waarin zij de voordelen en de ongemakken aantonen welke de verschillende plaatsen die zij bezocht hebben opleveren, met het oog er de nieuwe kruidtuin onder te brengen. De Godshuizen stemmen er niet in toe de gronden naast het wezenhuis te verkopen omdat het de enige zijn voor de uitbreiding van hun instellingen. De kazerne van de citadel is eigendom van de staat, die er 1 miljoen frank voor vraagt. De dierentuin zou omtrent evenveel kosten. De commissie heeft naar het schijnt besloten de eigendom van de heer Wolters aan te kopen. Hij levert aan de bevolking het voordeel op, een park te kunnen openstellen van 7 ha, dat schone verzamelingen gewassen bevat en waarvan men de gebouwen gemakkelijk kan gebruiken voor de uiteindelijke bestemming.

17 januari 1897 Als gevolg van de tegenkanting welke het ontwerp ontmoet om de kruidtuin in te richten op de eigendom van de heer Wolters in de Heimis, heeft de heer burgemeester zich onmiddellijk begeven bij de heer Vandenpeereboom, tussentijdse minister van oorlog, om te trachten overeen te komen voor wat betreft de citadel. Het vroegere schepencollege had daarover reeds onderhandeld, doch moest er van af zien doordat de staat 1 400 000 frank vroeg, plus 2 ha grond voor het 379


bouwen van de nieuwe kazerne. Ditmaal vroeg de heer Vandenpeereboom 2 miljoen! Op levendig aandringen van de heer burgemeester sloeg hij 500 000 frank af en voegde er aan toe dat dit zijn allerlaagste bod was. Het kapitaal zou betaalbaar zijn in tien jaarlijkse aflossingen zonder intrest. De nieuwe kazerne zou 3 miljoen kosten. De uitgave voor de verplaatsing van de kruidtuin zou dus evenveel kosten als de gehele verfraaiing van het centrum van de stad! De heer Vandenpeereboom heeft ook voorgesteld heel het park te kopen voor 4 miljoen en er de nieuwe kazerne te bouwen. Men ziet van hier hoe zoiets door onze bevolking zou worden onthaald!

20 januari 1897 Het stedelijk bestuur onderzoekt thans ernstig of het niet mogelijk zou zijn de nieuwe kruidtuin op te richten op de grond langs de Fortlaan en de Kleistraat De Belvédère zou dan in een hof van ongeveer twee hectare vallen en begrensd worden door broeikassen en nette gebouwen, bestemd voor de leergangen in de kruidkunde. Een deel van het huidige park zou een afhankelijkheid worden van de kruidtuin en ter beschikking van de leraars worden gesteld. Dit moet echter geheel en al publiek blijven. Men zou zich vergenoegen met er zeldzame bomen te planten, nodig voor de leergangen over de bomenteelt.

1 februari 1897 De bevoegde commissie heeft nogmaals het vraagstuk over de nieuwe kruidtuin onderzocht. Zij zou wel voor de plaats van de Belvédère zijn, op voorwaarde dat het park als arboretum ter beschikking van de staat zou worden gesteld. Deze week zal andermaal over de kwestie worden vergaderd.

7 maart 1897 De bestuurs- en toeziehtsraad van de staatstuinbouwschool heeft aan de gemeenteraadsleden een brief gestuurd waarin gewezen wordt op het grote nut, de nieuwe kruidtuin in de nabijheid van de hofbouwschool te hebben. Het bezoek aan deze tuin, onder leiding van het onderwijzend personeel, is voor de leerlingen het meest praktische onderricht, iets wat onmogelijk wordt als hij ver afgelegen is. De commissie hoopt dat deze beschouwingen gunstig onthaald zullen worden en de gemeenteraad in deze zaak nogmaals een blijk van belangstelling zal willen geven voor alles wat het onderwijs betreft. 380


10 maart 1897 De heer Massau deed in de zitting van de stedelijke raad verscheidene praktische redenen gelden om de kruidtuin niet in de Heimis op te richten en verklaarde zich voor het middelpunt van het park, thans gebruikt door de kazerne. Hij beweerde dat de gelegenheid nog nooit zo gunstig is geweest om tot de afschaffing van de ongezonde kazerne te geraken. Bijgevolg vroeg hij de verdaging van de stemming, totdat de definitieve beslissing over de aankoop van de kazerne door de stad zal gevallen zijn, wat hoogstens twee of drie maanden zal duren. De heer burgemeester verklaarde dat het bijzonderste dat hij van de tussentijdse minister van oorlog onthouden heeft is, dat hij vast besloten was alle kazernen in Gent te vernieuwen. Eens de stad de kazerne heeft kunnen aankopen, wil hij dat die gronden geld opbrengen door de oprichting van guinguetten, melkhuizen en zelfs zomercircussen. De raad stemde eenparig voor de verdaging.

10mei 1897 De bevoegde commissies van de kruidtuin stellen voor niet met de staat te onderhandelen over de verkoop van de citadel aan de prijs van 1 miljoen en het schepencollege te machtigen de eigendom Wolters aan te kopen, indien binnenkort aan de raad geen nieuwe voorstellen worden gedaan met betrekking tot de citadel. Indien de kazerne in het park kan worden ingelijfd voorziet het algemeen plan van het schepencollege dat het middendeel van het park geheel open zou blijven om er een zeer grote vijver te maken, gespijsd bij middel van het water van de Schelde. De kruidtuin zou ingericht worden op de plaats waar zich nu de zwanenvijver bevindt. Een oppervlakte van 1 ha 80 a 70 ca zou van het park worden afgenomen en aangevuld worden door een oppervlakte van 1 ha, te nemen van de lage gronden, gezegd Montagnes Russes. De kruidtuin zou aldus ongeveer 3 ha beslaan, geheel in de nabijheid van de hofbouwschool van de staat. De kosten worden gerekend op ongeveer 1 125 000 frank, het miljoen voor de aankoop van de citadel inbegrepen.

11 mei 1897 In de stedelijke raad werd de bespreking over de verplaatsing van de kruidtuin verder gezet. De heer Bruneel: "Ik bestrijd het voorstel van de heer De Baets, de eigendom van de heer Wolters aan te kopen om een openbaar park in te richten in een vreemde gemeente, met al de lasten die zulke inrichting meebrengt. Het schepencollege kan het voor de kruidtuin benutten, maar anders niet." 381


De heer Hallet: "Ik deel deze zienswijze. De plaats is te ver afgelegen, moeilijk bereikbaar voor het publiek en ze wordt weinig of niet bezocht. Ik stel voor de kruidtuin in te richten in het park, met bijvoeging van een oppervlakte grond. Desnoods zou men het speelplein kunnen afschaffen." Verscheidene leden: "Schaf dan heel het park af!" . De heer Hallet: "Het dient voor lawntennis en voetbal. Er spelen daar steeds minder kinderen." De heer Bartsoen: "Maar de zondag en de donderdag zijn er honderden!" De heer Cambier: "Ik ben verwonderd dat er niet meer gesproken wordt over de Bijlokemeersen, de eerste plaats welke voor de kruidtuin werd aangeduid. Ik vraag de herneming van die onderhandelingen en een nauwkeurig onderzoek omtrent het park van de citadel." De heer De Baets: "De kazerne van de citadel is onbewoonbaar. De regering zegt nu dat we de kazerne kunnen krijgen mits betaling van 1 miljoen, omdat zij denkt dat wij deze plaats moeten hebben voor de kruidtuin. Laat ons de eigendom Wolters aankopen en de regering zal niet langer zulke hoge toon aanslaan, vooral wanneer door het openbaar maken van de verslagen van generaal Jenaert en de krijgsgeneesheer Delrue bewezen wordt dat het onmenselijk is onze zonen of broeders nog langer in zulke vochtige holen te huisvesten." De heer Dubois: "Reeds in 1864 heeft de heer Burggraeve in de raad het voorstel gedaan om de kruidtuin naar de Bijlokemeersen over te brengen. Dit voorstel ontmoette zoveel bijval dat het schepencollege het overnam. Het bleef echter bij dat beginsel ten gevolge van de financiĂŤle moeilijkheden. Het terrein is nog steeds uitmuntend geschikt voor de kruidtuin en veel beter dan de eigendom Wolters." De heer Van Beveren: "De grond in de Bijlokemeersen is veel slechter dan het park Wolters en totaal ongeschikt voor een kruidtuin. Het terrein is reeds omringd door een groot getal huizen en een nijverheidsgesticht welke men zou moeten afbreken." Uiteindelijk werd een nieuwe verdaging aangenomen met 19 stemmen tegen 16 en 1 onthouding, wat bewees dat het schepencollege over deze zaak heel verdeeld is.

Sjuni 1897 Er is nog steeds geen oplossing voor de kruidtuin. Men zoekt naar een uitgestrektheid in de omtrek van het park maar de grond is daar zo peperduur, dat de oprichting van de kruidtuin er het dubbele zou kosten van deze in de Heirnis. Daarbij zou men dan aan de Kortrijksepoort twee parken naast elkander hebben. Dat ware de ene wijk alles geven en de andere niets ...

382


19 oktober 1897 De nieuwe kruidtuin zal misschien toch in het park tot stand worden gebracht. De onderhandelingen met de regering over de aankoop van de citadelkazerne duren voort en indien deze door de al te hoge eis van de staat moesten mislukken, zou de plaats van de BelvÊdère of de eigendom van de heer Carpentier nabij de statie Gent-Sint-Pieters bepaald worden aangeduid om er de plantentuin in te richten. 14 december 1897 Men weet dat de staat vroeger voor de kazerne in het park de kleinigheid vroeg van 1 miljoen. Nu is men het eens geworden voor 700 000 frank, waarvan 500 000 frank door de staat reeds betaald werd voor de afkoop van het justitiepaleis. De stad zal ook de grond afstaan gelegen nabij de kazerne van de Kattenberg. De kazerne wordt verlengd en er komt een prachtige dreef van het park naar het Sint-Pietersplein, die al de kroegen zal doen verdwijnen welke zich thans in de Dekstraat bevinden. De gemeenteraad heeft dit voorstel aangenomen. Misschien wordt de Provinciale Tentoonstelling van 1899 wel ingericht op de gronden welke nu nog door de kazerne van de citadel zijn ingenomen. De kruidtuin wordt overgebracht naar het park, maar niet op de gronden van de citadel. Men zal hem inrichten langs de kant van de Ledeganckstraat. De 3 hectare zijn voldoende, aangezien het park als arboretum zal dienen. De 6 en een halve ha grond van de citadel zullen bij het park worden ingelijfd. Erik DE KEUKELEIRE

Fragmenten uit "De Gentse citadel en het Citadelpark-deel 1 (1819-1907)", 340 pagina's en "Sint-Pieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijspleindeel1 (1819-1901)", oktober 2004, uitgaven in eigen beheer.

383


ENKELE HERINNERINGEN IN VERBAND MET JEAN RAY Wij woonden in de parochie van Sint-Jacobs in de toenmalige Steurstraat die nu de Penitentenstraat heet. Ons huisnummer was 7. Hoeks aansluitend bij de Steurstraat was er de Wolfsteeg, niet de Wolfstraat, want de steeg was nog niet volgebouwd, verre daarvan. Ze gaf langs ĂŠĂŠn kant uit op de Baudeloostraat, langs de andere op de Steurstraat, en maakte dus een bocht van 90 graden. Het huis van Jean Ray lag in het gedeelte dat parallel was met de Steurstraat, en naast zijn huis was het einde van de steeg in de richting van de Baudeloostraat nog onbebouwd: daar lag een stuk grond, zand, aarde, steenbrokken, afval en onkruid. De onbebouwde percelen vormden de hoek van de Wolfsteeg en de Baudeloostraat. De steeg was een aardeweg met voetpaden. Mijn vader was teruggekomen uit gevangenschap, waar hij tijdens de eerste wereldoorlog veertig maanden als politieke gevangene in Duitse kampen had gezeten. Ik was in 1920 zes jaar oud, maar wist al heel goed wat mijn moeder en mijn vader samen bespraken. Mijn moeder was onderwijzeres en mijn vader een intellectuele flamingant die als verzekeringsmakelaar het brood van zijn gezin verdiende. Wij waren arm, "zoals alle eerlijke mensen die de oorlog hadden meegemaakt", zo zei men in onze familie. Als journalist had mijn vader sedert 1900 op eigen kosten al zeer veel gepubliceerd, en zou na de oorlog nog enkele jaren daarmee doorgaan. We hoorden hem altijd zijn gedachte zeggen. Zo wisten mijn twee broers en ik -niet het na de oorlog geboren zusje dat nog te klein was- dat onze vader een hekel had aan Jean Ray. De familie De Cremer woonde vlakbij, in een huis schuin achter het onze. Langs de binnenkoer zagen we het liggen. Vanuit mijn slaapkamer op de eerste verdieping konden we in zijn huis kijken. Maar nooit heb ik iets gezien met betrekking op de bewoners van het huis. Ik wist nochtans dat hij een dochter had. Ze heette Lul u en was ongeveer mijn leeftijd. Ik was jaloers op haar omdat zij altijd prachtige strikken in haar haar droeg. Ze had mooi, lang, gekruld blond haar, dat mocht loshangen terwijl het mijne altijd moest gevlochten worden. Mijn vader had een hekel aan Jean Ray voor allerlei redenen die alleen kunnen verklaard worden met betrekking op de tijd van toen. Jean Ray was een neef van Anseele, en door mijn vader en zijn vlaamsgezinde vrienden van 1900-1914 werd Anseele een biefstuksocialist genoemd. Zij namen het hem kwalijk dat hij een soort misprijzen voor de intellectuele flaminganten toonde en -volgens hen- niet begreep dat het volk eerst en vooral zijn eigen taal moet kunnen gebruiken, naar school gaan, en in het Vlaams in het leger dienen en desnoods voor het gerecht verschijnen. Dat Jean Ray de neef 384


van Anseele was bracht hem in hetzelfde kamp. Onze ouders zegden dat niet uitdrukkelijk, maar we begrepen dat wel. We hoorden steeds dat "Ze", d.w.z. de socialisten, te weinig idealistisch waren met betrekking tot de "ontvoogding van de Vlamingen op het gebied van onderwijs en sociale rechten". Dan was er ook nog het feit dat Ray het blijkbaar niet te slecht had gesteld tijdens de Duitse bezetting. Zoiets leidt vaak tot vooroordelen. Ik heb mijn vader niet horen beweren dat Jean Ray politiek een dubbelzinnige houding had gehad, maar een kind voelt alles, maakt vergelijkingen en trekt conclusies. Had JeanRayonder de bezetting in kranten geschreven? Na de oorlog schreef mijn vader hevig verontwaardigde artikels over Belgen die gecollaboreerd hadden en misschien rekende hij Jean Ray daarbij. Zovele jaren later hebben deze feiten geen belang meer, en ze te achterhalen heeft geen nut. In die zelfde na-oorlogse jaren had ik wel zin om met Lul u kennis te maken, maar in die tijd liepen de kinderen niet op straat, en je moest voor alles een toelating vragen. Op straat spelen mocht niet. Ik wist dat ik de toelating niet zou krijgen. Ik heb Lulu in 1996 ontmoet in het Museum Vanderhaeghen bij de tentoonstelling over Gentse schrijvers, "Van Buysse tot Brusselmans". Daar was er veel te zien over Jean Ray. Ik sprak haar over haar strikken en haar mooi haar, maar ze ging er niet op in. Ik had ook niets bijzonders te vertellen. Voor de generatie van mijn ouders, die beiden van een opvoeding als onderwijzers hadden genoten, mijn vader v贸贸r en mijn moeder rond 1900, schreef Jean Ray geen echte literatuur. In Amerika noemde men zulke boekjes dime-novels, romannetjes van vijf cent. Daarom deden ze zich niet de moeite om hem te lezen, en het vooroordeel bleef bestaan, omdat er zoveel "beters" te lezen was en zij het zeer druk hadden. Het huis waar Jean Ray woonde bestaat nog. Als ik vrienden en belangstellenden in de Wolfsteeg begeleid, dan doe ik dat eerst en vooral voor het heel mooie Art-Nouveau huis in de bocht, dat er toen al stond en nu nog. In de bocht van de steeg waren beide straatkanten al bebouwd. Naar de Baudeloostraat toe staan nu twee bescheiden huizen, waarvan het ene of het andere dat van Jean Ray kan zijn. Men zou vanuit de lucht of met metingen moeten uitmaken welk van de twee langs de achterkoer herkenbaar is, of vanuit ons vroeger huis de zaak bekijken. Ons huis staat er nog steeds, onveranderd. Er is nog een interessant huis in de buurt. Anseele was heel vlakbij geboren, in het kleine Amalbergastraatje, dat parallel met de Steurstraat (nu Penitentenstraat) tussen deze straat en de Ottogracht ligt. Jean Ray zelf was geboren in de Ham. Livina VERSCHOORE-SEVENS 385


GENTSE MEMORIEDAGEN: 28-29-30 JULI 28 Juli 1436 De Gentenaars die met Filips de Goede deelnemen aan de expeditie van Calais tegen de Engelsen, geven blijk van veel pretentie en weinig moed. In de nacht van 28 juli laten zij hun Vlaamse strijdgenoten in de steek en muizen er van onder, hun oorlogsmateriaal en levensmiddelen achterlatend. Die "Calesreyse" is een van de minst brillante bladzijden uit de annalen van de Gentse gemeentelijke milities. Een "affront" dat Filips de Goede hen nooit zou vergeven. 28 Juli 1579 Hembyze maakt zich meester van de macht in Gent. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 2004 -No 5 - pp. 329-330 28 Juli 1698 Criminaliteit is iets van alle tijden, zo ook in 1698 wanneer er maatregelen moesten genomen worden "ter eausen dat binnen dese stadt is een groote menighte van vagabonden, ledighangers, beedelaers ende deughenieten, ten deele hier ghebleven sedert den lesten oorlogh ende ten deele oock toeghenomen van het platte land ter occasien van de schaersheyt van de levensmiddelen aldaer". 28 Juli 1785 "De Gazette van Gend" meldt dat Blanchard "de eerste sterveling die de zee heeft durven overvliegen", aanvaard heeft te Gent "eene luysterrijke proefneminge te doen met zyne Lochtbal." 28 Juli 1818 Ook vroeger kon het hier al eens zéér warm zijn. Dat was het geval op 28 Juli wanneer -een unicum- de vertoning in de schouwburg niet kon doorgaan "à cause de la grande chaleur". 28 Juli 1822 Geboorte van Joseph de Hemptinne. Een figuur die een belangrijke rol gespeeld heeft in Gent. Hij ging tot zijn 14 jaar naar school en kwam dan met zijn broers in het vaderlijk textielbedrijf. 386


Joseph de Hemptinne.( 1822-1909) . Rond 1860.

Zijn vader sterft als Joseph 26 jaar is en hij krijgt daardoor een grote verantwoordel ij kheid in het famil iebedrijf. Zijn nonkel, de gekende industrieel Ferdinand Lousbergs, sterft in 1859 en Joseph neemt de le idin g over van het hoofdbedrijf dat gevestigd was op de Reep. Waar eens deze fabriek stond is nu het St-Bavo-Instituut. 387


Hij gaat wonen in het prachtig herenhuis van zijn overleden nonkel in de Keizer Karelstraat, en ook het buitenverblijf van deze laatste in Maaltebrugge komt in zijn bezit. Joseph de Hemptinne zou hier een belangrijke rol spelen op het politiek vlak. Zijn extremistisch, compromisloos katholicisme bezorgde hem veel vijanden. Hij was trouwens de onbetwistbare leider van de Gentse Ultramontanen. Heel zijn leven zou door deze houding bepaald worden. Het begon al vroeg, want toen hij trouwde ging hij op huwelijksreis naar Rome waar hij in privé-audiëntie ontvangen werd door Paus Pius IX. In 1853 was hij medestichter van het dagblad "Le Bien Public" dat het strijdblad werd van de Ultramontanen. In 1856 werd hij verkozen tot provincieraadslid, maar hij weigerde de grondwettelijke eed afte leggen omdat, volgens hem, de grondwet in strijd was met 2 pauselijke encyclieken. Dat Joseph de Hemptinne een katholiek was zoals er nu geen meer bestaan mag o.m. blijken uit het feit dat hij ieder jaar een reis naar Rome ondernam. Twee van zijn zonen werden Pauselijke Zouaven en een ervan werd later Abt van de Abdij van Maredsous. Zijn oudste dochter werd Carmelietes in Oudenaarde en zijn jongste dochter werd abdis in het klooster van Salesmes in Frankrijk. Het zou niet billijk zijn geen aandacht te besteden aan andere realisaties van Joseph de Hemptinne. Hij was een van de leidende figuren van de St-Vincentiusgenootschappen. In 1863 kocht hij van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen de huizen van het Poortackercomplex en schonk ze aan de Zusters van de Aanbidding. Hij was één van de 4 stichters van de St-Lucas-Tekenschool en hij was, samen met zijn vriend Baron Béthune, een van de promotors van de neo-gotiek. Joseph de Hemptinne overleed op 21 Januari 1909 op 87-jarige leeftijd en werd begraven áp het kerkhof van Mariakerke. 28 Juli 1842 Geboorte van Gustave Carels. Na de dood van zijn vader zette hij, samen met zijn broer Alphense, het gekende bedrijf verder. Hij werd door zijn werkvolk gevreesd en bewonderd. Gevreesd omdat hij er niet voor terugschrok hun voor het vuilste uit te maken, bewonderd omdat hij er evenmin voor terugschrok zelf de handen uit de mouwen te steken. Zijn bijnaam was "de Tjekke". Vanwaar die zonderlinge naam? Wel, het gebeurde al eens dat het werkvolk sukkelde bij het verplaatsen of laden van zware machineonderdelen. Dan be388


gon hij hen uit te schelden voor leeggangers en slap hangers, trok zelf zijn vest uit, spuwde eens in zijn handen en commandeerde, de juiste maat in achtnemend: "Tjekkeu!". Was de operatie goed verlopen dan werden de leegggangers ineens toffe kerels. Hij speelde een zéér actieve rol bij het totstandkomen van de Expositie van 1913, hij zou ze evenwel niet mogen meemaken, want hij stierf op 14 Juni 1911. Na zijn dood werd hij in het Expositiecomité opgevolgd door Burgemeester Braun. Misschien minder gekend is het feit dat hij getrouwd was met Louise Moyson, de zuster van Erniel.

28 Juli 1850 Geboorte van architect Charles Van Rysselberghe. Deze broer van de schilder Theo studeerde af aan de Academie in 1875. Van 1882 tot 1911 zou hij er leraar van Architectuur zijn. In 1879 werd hij benoemd tot stadsarchitect, een functie die hij zou vervullen tot in 1916. Aan deze knappe architect hebben wij heel wat positieve verwezenlijkingen te danken. Hij bouwde meer dan 20 stadsscholen en tal van sociale woningen. Zijn meest gekende realisatie is ons Museum voor Schone Kunsten, maar hij deed veel meer dan dat. Charles van Rysselberghe (1850- 1920) . ...,.,..,"'"'''"'""'''".,..,,,,.;·--co

389


Tussen 1880 en 1919 deed hij tal van restauratie- en aanpassingswerken in de Opera, o.m. bouwde hij in 1911 het kwartcircelvormig gedeelte in de Schouwburgstraat Enkele andere realisaties (niet limitatief): het Klein Paleis van Justitie, het Conservatorium in de Grote Sikkel, de Andriesschool, hij stond architect Geirnaert bij bij de restauratie van het St-Jorishof, hij was een der drie architecten die belast werden met de restauratie van de Lakenhalle. Hij was een der medestichters van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Van 1886 tot 1907 woonde hij in de Loostraat, hij ging daarna wonen in een zelf gebouwd huis op de Astridlaan. In 1919 ging hij in Nice wonen, niet voor lang evenwel, want hij overleed er op 30 april 1920. 28 Juli 1861

Geboorte van Remi Rooms. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- No 2- pp. 118-122 28 Juli 1871

Geboorte van A.J.J. Van de Velde. Deze gekende figuur werd door velen kortweg A. Jie.Jie genoemd. Na schitterende studies aan hetAtheneum werd hij in 1893 -hij is dan 22jaaraan onze Universiteit uitgeroepen tot Doctor in de Natuurwetenschappen met de grootste onderscheiding. Onder leiding van zijn promotor Prof. Mac Lead behaalde hij de Eerste Prijs in de interuniversitaire wedstrijd met een thesis over de kieming van zaadplanten .. Van 1893 tot 1899 was hij assistent bij de leergangAlgemene Scheikunde. Na een stage aan het Institut Pasteur in Rijsel wordt hij benoemd tot Directeur van ons Stedelijk Laboratorium. Hij zou dit 32 jaar blijven. Dit belette hem nochtans niet om terzelfdertijd ook actief te zijn in het onderwijs. Hij was leraar aan de Brouwerschool die, nadat hij er Directeur van geworden was, omgezet werd in het Hoger Instituut voor Gistingsbedrijven. In 1920 wordt hij Professor aan de Landbouwhogeschool en in 1925 aan de Universiteit waar hij pharmacie, microbiologie en scheikunde der levensmiddelen doceert. Hij wordt gewoon hoogleraar in 1932 en ontvangt het emeritaat in 1941, maar.... men komt hem toch maar terughalen in 1944. Deze vriend van Leo Baekeland was een fenomenale werker. Hij publiceerde niet minder dan 682 studies en artikels over zeer uiteenlopende takken der wetenschap: scheikunde, biochemie, microbiologie, enzymologie, voedingsleer, plantenfysiologie, landbouw, onderwijs, opvoedkunde, wetgeving en meer dan 100 bijdragen over de geschiedenis der wetenschappen. 390


De bekroning van zijn carrière was de stichting van het Museum voor de Geschiedenis der Wetenschappen. Dat dit Museum er kwam is in hoofdzaak te wijten aan zijn onverdroten ijver en doorzettingsvermogen. Hij zou er trouwens de eerste Conservator van zijn. Hij was niet alleen lid van talrijke geleerde genootschappen, zowel in binnenals buitenland, maar ook van andere verenigingen, zoals bvb. het "Hooger Onderwijs voor het Volk". Dat zijn interesse niet uitsluitend uitging naar de wetenschap moge blijken uit het feit dat hij, reeds zeer jong, armenbezoeker was van het "Gents Bureau voor Weldadigheid". Oude Gentenaars zullen deze all-roundman misschien nog bezig gezien hebben op onze markten waar hij, onder het bange oog van de verkopers, stalen kwam nemen van melk en boter. Hij overleed schielijk op 17 April1956. Met deze 85-jarige verdween een van die sympathieke Gentse figuren. 29 Juli 1233 Dood van Perrand van Portugal. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 2005 - N° 5 - p.348. 29 Juli 1486 Intrede te Gent van Maxiruiliaan van Oostenrijk. Deze zoon van de Duitse Keizer Frederik lil werd geboren te Wiener-Neustadt op 22 Maart 1459. Hij was op 19 Augustus 1477 (hij was toen 18 jaar) in het huwelijk getreden met Maria van Bourgondië. In 1482 werd hij hier aangesteld als "mainbourg" (zo iets als Regent). Deze aanstelling verwekte hier weinig enthousiasme, want men maakte zich niet veel illusies over deze in de eerste plaats "Archiduc d' Autriche, frivole, gaspilleur et colérique". De conflicten met de Gentenaars waren talrijk. Zij gaven hem de bijnaam van "Moneta" omdat hij altijd geld nodig had en zijn aanhangers de "Monetanen". Bij de dood van zijn vader in 1493 volgt hij hem op als Keizer van Duitsland. Hij heeft geen tijd meer om zich bezig te houden met de Nederlanden en in 1494, wanneer zijn zoon Filips de Schone 16 jaar wordt, draagt hij de zaken aan hem over. Na zijn intrede alhier in 1486 zouden wij hem hier 25 jaar later nog eens terugzien. Hij was dan vergezeld van zijn dochter, de Regentes Margareta van Oostenrijk en van zijn kleinzoon Keizer Karel. Maxiruiliaan van Oostenrijk stierf op 12 Januari 1519 en werd begraven in de Hofkirche van Innsbruck. 391


29 Juli 1492 Het Verdrag van Cadzand. Werd te Sluis afgesloten tussen de Gentenaars en Maximiliaan van Oostenrijk. Betekende een nederlaag voor de Gentenaars. Dit omvatte ook de afschaffing van de "Witte Kaproenen". 29 Juli 1531 Dood van Lieven Van Pottelsberghe. De geboortedatum van deze heer van Vinderhoute, Wissekerke, Merendree en ten Broucke is niet gekend. Hij stamde alleszins uit een aloude en rijke familie van het Land van Waas. Hij was Raadsheer en Algemeen Ontvanger van Keizer Karel. Talrijke kloosters en liefdadige instellingen konden genieten van zijn vrijgevigheid en van zijn mecenaat. Op 25 Juli 1521 stichtte hij in het Klooster van de Hiëronymieten (Geeraard Duivelsteen) een Armenschool voor 10kinderen die naar hun weldoener "Kinderen van Lieven Van Pottelsberghe" genoemd werden. Van zijn eigen 5 kinderen stierven er 4, waaronder zijn zoon Florens, dood te Orléans waar hij Rechten studeerde. Hij was voogd van het Kinderen Alynshospitaal en stond mede in voor de financiering van de wederopbouw ervan. Ook de St-Michielskerk, zijn parochiekerk, mocht genieten van zijn vrijgevigheid. In 1510 schonk hij haar 6 klokken en hij liet de toren herstellen. Hij woonde in het Hof van Vinderhaute in de Hoogstraat Hij stierf op zijn landgoed te Wissekerke en werd begraven in de Vinderhoutekapel in de St-Michielskerk. Na zijn dood zette zijn vrouw, Livina Van Steenlandt, zijn werk verder. Zij overleefde hem 32 jaar en werd dan bij haar man bijgezet. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1996- N° 1- pp. 31-34 29 Juli 1559 Opening in de St-Baafskathedraal van het 23e Kapittel van het Gulden Vlies. Het werd bijeengeroepen door Filips II; het zou trouwens de laatste keer zijn dat het Gulden Vlies verzamelde. Ook het 7e werd gehouden in Gent, namelijk onder Filips de Goede in 1445. 29 Juli 1567 Inwijding van de nieuwe Zoute Spuye. 392


De "Zoute Spuye" en de "Zoete Spuye" werden gescheiden door het Sas van Gent. Keizer Karel had de toelating tot de bouw ervan gegeven in 1549. De werken waren beĂŤindigd in 1563. De Zoute Spuye stortte gedeeltelijk in op 1 Juli 1564. De eerste steen van de nieuwe Zoute Spuye werd op 6 Mei 1566 gelegd door de Voorschepen Jan Damman.

29 Juli 1963 Het laatste concert van de Kulders op de Koornmarkt. Daarmee werd dan een 90-jarige traditie afgesloten en kwam er meteen een einde aan de fanfare die 105 jaar bestond. Ze werd immers gesticht in 1858 en 2 jaar later trok de toen 35-man sterke fanfare voor het eerst al spelend door Gent. De fanfare van de Kulderkes (de Gentenaars gebruikten liefst het verkleinwoord) is van begin af altijd zeer populair geweest. Aan de basis van haar jaarlijks optreden op de Koornmarkt lag een tragische gebeurtenis. In 1866 heerste hier voor de zoveelste maal een cholera-epidemie. De herberg "De Tente" op de Koornmarkt, uitgebaat door de familie De Pauw, bleef verdacht lang dicht. Toen men daar een kijkje ging nemen trof men er een 6-jarig wenend jongetje aan, aan het bed van zijn ouders. Zijn jonger zusje was gestorven op 18 Juli, de vader op 21 Juli en de moeder op 23 Juli. Het jongetje werd op de kosten van de Dekenij ondergebracht in het weeshuis dat toen nog gelegen was aan het Geeraard Duivelsteen. Men vergat deze geste van de Dekenij niet, en op haar aanvraag en uit dankbaarheid verzorgde de fanfare van de Kulderkes in 1873 het slotconcert van de Gentse Feesten op de Koornmarkt. Daarmee werd een traditie ingezet die, zoals reeds gezegd, 90 jaar zou duren. Maar het was niet alleen op de Koornmarkt dat men de Kulderkes kon horen blazen en trommelen, want er konden maar weinig feestelijkheden plaatsgrijpen of de Fanfare van de Kulderkes was erbij, zoals bvb. in 1905 bij de 75e verjaring van de Onafhankelijkheid van BelgiĂŤ en in 1913 bij de openening van de Expositie. In 1937 waren ze zelfs voor 4 dagen op de Wereldtentoonstelling van Parijs. Bij de Bevrijdingsfeesten blaasden zij zich de longen uit het lijf vanaf 14 uur tot na middernacht. In 1948 was er een belangrijke match tussen de Antwerpen de Gantoise: 60 autocars met supporters trokken naar Antwerpen. Ook de Fanfare van de Kulderkes was erbij, maar zij zat wel in een grote verhuiswagen. Ook in de opera werd soms beroep gedaan op het muziekkorps van de Kulderkes, o.m. voor de opvoering van "La Fille du Tambour-Major" en van "Les Saltimbanques". 393


Onnodig te zeggen dat, toen zij op de scène verschenen, zij een staande ovatie kregen. Toen zij in 1933 hun 60e concert gaven op de Koornmarkt werd bij deze gelegenheid een gedenkplaat onthuld aan de gevel van "Café Le Progrès". Deze is er nu nog altijd te zien.

29 Juli 1999 De "Grote Post" op de Koornmarkt sluit definitief zijn deuren na een bestaan aldaar van bijna 89 jaar. Hij werd voor het publiek opengesteld op 24 Oktober 1910. Men had er wel 10 jaar over gedaan om hem te bouwen.

30 Juli 1206 Dood van Gui de Reims. Bij het vertrek van Boudewijn IX naar de kruistocht, werd zijn broer Philippe Ie Noble aangesteld als Regent. De Koning van Frankrijk liet de Aartsbisschop van Reims naar hier komen om hem te vertegenwoordigen, maar hij zou in onze stad overlijden.

30 Juli 1453 Na de smadelijke nederlaag van Gaveremoeten 2.000 Gentse poorters, in hun hemd, te Lede berg, op hun knieën genade komen afsmeken van Filips de Goede.

30 Juli 1747 Geboorte van Dr. Guillaume Demanet. Deze vermaarde chirurg trok reeds op jeugdige leeftijd naar Parijs om er heelkunde te bestuderen aan verschillende beroemde hospitalen. Hij specialiseerde zich in de verloskunde en in de lithotomie. Lithotomie is een geleerd woord voor "steensnijden", anders gezegd het operatief verwijderen van stenen in de blaas, de gal, de nieren. Het is wel merkwaardig dat deze aandoening in de vorige eeuwen hier zeer verspreid was. Men kan zich afvragen of dit iets te maken had met de voeding, maar overal waren er "steensnijders". Er waren heel wat vermaarde rondreizende steensnijders die, als ze in een stad aankwamen, onmiddellijk begonnen met het afwerken van een lange wachtlijst. Dr. Demanet zal waarschijnlijk de beroemde Franse lithotomist Frère Cöme ontmoet hebben voor wie hij een diepe verering had. 394


In 1770, op 23-jarige leeftijd, komt hij terug naar Gent en installeert zich hier als gezworen heelmeester en verloskundige; 8 jaar later wordt hij aangesteld als "stadssteensnijder". En dat zijn reputatie in deze specialiteit verder reikte dan onze stadsgrenzen blijkt uit het feit dat hij de officiële steensnijder werd van de stad Brugge, het Brugse Vrije en de kasseirij Veurne. Maar de interesse van Dr. Demanet reikte verder en hij ondernam een studiereis naar Engeland om er de door Jenner ontwikkelde koepokinenting te bestuderen en hij was de eerste die in 1800 in Gent een kind vaccineerde. Dr. Demanet woonde in het Regnessestraatje. Hij had er een prachtig gesculpteerde trap laten installeren die een medaillon bevatte met de beeltenis van zijn idool Frère Cöme. Dr. Demanet stopte zijn praktijk in 1827, hij was toen 80 jaar oud. Hij zou 4 jaar later overlijden, op 15 September 1831. Toen in 1897 het Regnessenstraatje afgebroken werd, en bijgevolg ook het huis dat hij bewoond had, werd de prachtige trap overgebracht naar ons Oudheidkundig Museum. Met een beetje geluk kunt gij hem daar nog gaan bewonderen, maar het is wel uitermate beschamend voor Gent dat het Bijlokemuseum, het rijkse Oudheidkundig Museum van ons land, hier met zo veel minachting behandeld wordt en slechts nu en dan eens open is. 30 Juli 1755 Geboorte van Pierre Joseph Tiberghien. Alhoewel hij geboren werd in Menen mogen wij hem toch opnemen in de galerij van Gentse figuren, want het is hier dat hij gewerkt en geleefd heeft en gestorven is. Buiten graveur was hij ook een uitstekende tekenaar en "orfèvre-ciseleur". Hij werd in 1787 opgenomen in de Gentse nering der goud- en zilversmeden. Zijn atelier alhier was een van de belangrijkste van ons land. Maar de edelsmeedkunst was slechts een onderdeel van zijn activiteiten. Zijn eerste grote realisatie alhier was het ontwerpen van het koorhekken voor de kapel van de Baudeloo-abdij. Zijn reputatie was gemaakt en hij kreeg talrijke opdrachten van Hertog von Saksen-Teschen, Gouverneur-Generaal der Oostenrijkse Nederlanden. Wij kennen van Tiberghien tal van ex-librissen, toegangskaarten voor feestelijkheden en ceremonieën, sierlijke visitekaartjes en zelfs uithangborden. Hij maakt de ene medaille na de andere voor maatschappijen en culturele verenigingen en ter gelegenheid van officiële plechtigheden. Hij maakte 300 gravures voor de illustratie van het boek van Martin De Bast "Recueil des antiquités romaines et gauloises trouvées dans la Flandre proprement di te." 395


Menige ijzeren afsluiting en balkonhek werd door hem ontworpen. Wanneer Napoleon in 1810 terug naar Gent komt werd opdeKoommarkt een grote triomfboog opgesteld. Ook weer een ontwerp van Tiberghien. Pierre-Joseph Tiberhien overleed alhier op 9 December 1810 op 55-jarige leeftijd. Zijn leerling, Lieven De Bast, verzamelde al zijn tekeningen, projecten, reproducties, studies in 3 albums die nu bewaard worden in de Universiteitsbibliotheek.

30 Juli 1781 Aankomst in Gent van von Saksen-Tesehen met Marie-Christine. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2004- N째 3- pp. 190-191

30 Juli 1847 Geboorte van Emiel Van Goethem. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 2005 - N째 1 - p. 46

30 Juli 1855 Oprichting van een goedkope broodbakkerij. "Het eerste merkwaerdigs dat men in de Violettenstraat aentreft is de Gentse goedkope broodbakkerij in het huis Nr. 15, de eerste van dien aerd welke te Gent werd opgerigt. Ze levert goed gebuideld en ongebuideld tarwen brood, gewoonlijk aen vijf eentimen den kilogram goedkoper dan de bakkers." 5 Centiemen? Daar deden de mensen in die tijd een grote omweg voor.

30Juli 1964 De laatste rit van Tram 7. Hugo COLLUMBIEN

396


EEN PAAR HERINNERINGEN VAN EEN OUDE GENTENAAR Ze werden geïnspireerd door een artikel in "Ghendtsche Tydinghen" waarin er sprake is van de WaldamkaaL (Gh. T. 2005- N° 4- p. 254). Van 1942 tot 1944 heb ik daar ook gewoond in het hoekhuis nabij de Contributiebrug. Het was een onaangename woning met een kelderkeuken. Dat huis werd afgebroken toen de grote winkel "De 1000 vuren" werd gebouwd. Twee feiten herinneren mij nog aan dat verblijf. 1° Tijdens een nachtalarm (het was de nacht dat het station van Merelbeke werd gebombardeerd) keek ik door het raam van mijn slaapkamer toen plots een brandend vliegtuig recht op mij afkwam van over de Nieuwe Wandeling en de fabriek "La Lys"; Wij hebben dan vlug onze kindjes in een deken ingepakt en zijn naar de kelder gevlucht. Een beetje laat! Dat vliegtuig is dan neergestort op het spoorwegterrein Gent-Rabot, waar nu het nieuw Justitiepaleis wordt gebouwd. 2° Tram 10 die langs de Coupure reed maakte daar een scherpe, knarsende bocht, richting Begijnhoflaan. Dat gebeurde aan zeer verminderde snelheid en ik maakte daarvan gebruik om van de tram te springen als ik van mijn werk kwam. De tramrijtuigen hadden toen voor en achteraan een open platform. Mijn vrouw bleek later ook een adepte te zijn van die sport toen ze wekelijks met Tram 4 (nu tram 1) naar het centrum reed om vis te gaan kopen in de vishal naast de Vleeshuis brug. Tram 4 moest aanzienlijk vertragen aan de brug over de Leie om de schokkende verbinding tussen kaaimuur en houten brug te verwerken. Zij maakte daarvan gebruik om van de tram te springen op de brug. Zekere dag was ze weer veilig geland op de brug toen ze bemerkte dat in een auto die de tram volgde mensen zaten die armtekens in haar richting maakten. Vermoedend dat het om vrienden of kennissen ging zwaaide zij ook een vriendelijk saluutje. Bij nader toekijken bemerkte ze echter dat het om een gebanaliseerde politie-auto ging met agenten erin. Haar reactie -een verschrikte "Oh" met de hand voor de open mond- was zo grappig dat de politiemensen in een lach schoten. Ze zijn haar dan voorbijgereden met geheven wijsvinger schuddend als tegen een stout kind. Richard VERLINDEN 397


EEN MEMORABELE GEBEURTENIS

Pa ui Hebbelynck o 13.11.1905.

Wij denken niet dat er veel Gentse verenigingen bestaan die onder hun leden 100-jarigen tellen. Wel, wij hebben dat wel sedert 13 november jl. Een van onze trouwe leden, de heer Paul Hebbelynck (familie van onze stichter) werd immers in Gent geboren op 13 November 1905. Deze burgerlijke werktuigkundige ingenieur stamt af van een familie die een katoenspinnerij opgericht had op de Oude Vest, namelijk de spinnerij De SmetGhÊquier, nu M.I.A.T. Na de Eerste Wereldoorlog ging zij deel uitmaken vandeUnion Cotonnière. Na de dood van zijn vader Adolphe, volgde Paul hem op als Directeur en werd Ondervoorzitter van de UCO. Hij heeft trouwens heel zijn leven doorgebracht in de textielwereld. 398


Het is onder zijn leiding dat de fabriek in de Ma誰sstraat en deze in Brugge gebouwd werden. Hij is trouwens nog altijd Ere-Vice-Voorzitter van de UCO. Als men gaat graven in de familie van oude Gentenaars komt men onvermijdelijk andere gekende namen tegen. Langs moeder's kant is zijn grootvader de bekende drukker-uitgever Adolphe Hoste op de Galgenberg. Deze had lange tijd een boekwinkel op de hoek van de Veld- en Volderstraat die later overgenomen werd door Adolphe Herckenrath. En zo komt dan het familieverband met Philippe Cauderlier. Paul Hebbelynck woont nu op de Kouter, maar heeft lange tijd gewoond op de Sint-Denijslaan in een huis dat ontworpen werd door zijn kozijn, de architect Jean Hebbelynck. Als lid van de "Royal Belgian Sailing Club" kon men hem vroeger regelmatig tegenkomen op de Leie en de Schelde. Wij wensen de Nestor van onze leden nog vele jaren van een gezond leven toe en hopen dat hij een voorbeeld en stimulans mag zijn voor andere kandidaten. Het is immers gebleken dat lezen van "Ghendtsche Tydinghen" een gezonde bezigheid is die het leven verlengt.

PUZZEL 2005, "AMAAI MUN UURE" Nadat ik deze nacht niet kon slapen door een oorontsteking, kon ik deze morgen niets meer oren. En luister nu eens, dit werkte nu inspirerend voor het onderwerp voor de quiz 2005. Ik wist direct dat we dit jaar de puzzel gingen wijden aan Gentenaars die een" gruut lawijt zijn en moake", met andere woorden art- en andere "tiesten" die iets met muziek te maken hebben. Traditioneel mag u terug de "letterkens" tellen om de naam te vinden van een belangrijke, wellicht de beroemdste Gentse componist, wiens vader stadstrompetter was. Een zeer mooi portret van deze polyfonist werd in 1989 ontdekt in een private verzameling. 1) Naast Karel Miry kende Gent in die periode nog een andere scheppende kracht. In 1824 werd hij cellist en tweede dirigent aan de Brusselse Munt. In 1834-5 dirigeerde hij in het theater Ventadeur te Parijs en in de Franse Opera te Den Haag. In 1836 kwam hij terug naar zijn geboortestad waar hij werkzaam was in de opera. In 1846 werd hij dirigent van de Brusselse Munt, van de Grande Harmonie en de Koninklijke Hofkapel. Wat u nu nog moet vinden is de tweede letter van zijn familienaam. 399


2) Je wordt op het podium verwacht, maar je hebt allang geen zin meer om nog te spelen. Wat doe je dan: je belt zelf de politie om een klacht in te dienen wegens nachtlawaai. Geef de eerste letter van de voornaam vàn deze rock & roll zingende gitarist. Om blues te kunnen spelen heeft hij zelfs een workshop opgericht. 3) Deze leerling van Lafoot en vioolvirtuoos kende reeds op 20 jarige leeftijd een grote bewondering in Frankrijk. In België en Engeland kende hij een groot succes als duo met Servais. In 1837 maakte hij een concertreis naar Middenen Oost-Europa, o.a. naar München, Dresden, Berlijn, Praag en St.-Petersburg, waar hij later in 1848 zal overlijden. Naast vioolwerken kennen we ook van hem een concerto met orkest, salonmuziek en enkele liederen met pianobegeleiding. Oh ja, we zoeken de eerste letter van zijn voornaam. 4) Deze in de Gentse St.-Pietersnieuwstraat wonende wereldberoemde kunstenaar schilderde voor Schotland twee luiken, die waarschijnlijk bevestigd werden aan een orgel. Op het luik met de orgelspelende engel wordt de stichter afgebeeld. We willen graag de eerste letter kennen van de naam van deze opdrachtgever. 5) Naast Mozart werd Gent nogmaals vereerd met het bezoek van een wereldberoemd virtuoos. In 1834 speelde hij in de Gentse St.-Sebastiaanschouwburg zijn vermaarde sonate militaire met één snaar op de viool. We wensen de derde letter van de voornaam van dit genie te kennen? 6) "Al die daer zeidt: de Reus die kom' de Reus die kom', zij liegen daer om.

Kere weêr-om Reusken, Reusken, keere weêr-om, Reuze-gom.". De gebuurtedekenij van de Normaalschoolstraat en van de Zwijnaardsesteenweg gaven in 1947 het levenslicht aan twee volkse reuzen. Weet u welke de derde letter is van de voornaam van één van de reuzen, die teruggaan op twee figuren die met hun optredens het leven in herbergen op het einde van de 19de eeuw draaglijker maakte. Die twee lagen trouwens aan de basis van een volksliedje. 7) De stad deed omstreeks 1700 een beroep op een Neurenbergs muziekinstrumentenmaker voor het vervaardigen van trompetten voor de Gentse stadsmuzikanten. Eén van deze blaasinstrumenten wordt nog steeds bewaard in het Oudheidkundig museum. Ken je ook de eerste letter van de familienaam van de maker? 8) Na een langdurige ziekte ging deze musicus op 22 jarige leeftijd studeren aan de academie (architectuur) en aan het conservatorium te Gent. Eén van de hoogtepunten uit zijn carrière was het winterconcert"Camaval des animaux" 400


van Saint-Saëns (1927) met de bekende Marcel Gazelle. Getrouwd met de sopraan Germaine Delemarre werd hij vanaf 1940 repetitor en later ook koorleider van de Gentse opera. We vragen de eerste letter van zijn familienaam. 9) Wie te Gent aan orgelbouwers denkt zegt direct de naam Van Peteghem. Belangrijke orgelbouwers treffen we in de Afteveldestad reeds aan vanaf de 15d• eeuw. Ze worden meestal ondergebracht of gekoppeld aan de Mechelse school. Een duidelijk voorbeeld hiervan is deze orgelmaker, die in 1485-1487 een orgel bouwde voor de 0.-L.-Vrouwe-Broederschap in de St.-Gertrudis te Bergen op Zoom, en waarvan het bestek bewaard bleef. Dit ontwerp, dat voor zijn tijd vrij modem is, toont aan dat de basregisters in aparte pedaaltorens disponeerden. We vragen de derde letter van de voornaam van deze orgelbouwer. 10) Waarschijnlijk zal de grootmeester Olivier Messiaen deze uit Antwerpen afkomstige leerling op het Conservatoire National te Parijs niet verwelkomd hebben met de enkele Wervikse woorden "Een klapt te gie geliek wiedre ". Deze gevraagde componist -die reeds in 1949 de Lily Houlangerprijs en in 1950 de Halphenprijs ontving- componeerde in 1950-1 een sonate voor 2 piano's waarbij hij de componeertechniek van zijn leraar combineerde met de vormbeginselen van Anton Webem. De stijl ervan was bepalend voor de evolutie van de Europese muziek. De Gentenaars herinneren hem waarschijnlijk nog in de jaren '7080 toen hij met een zwart pak op een moto pendelde tussen de Academiestaat (Academie: leraar), de Muinkkaai (I.P.E.M.: producer) en de Martelaarslaan (B.R.T.). In die periode (1971) introduceerde hij- met het kamerorkestwerk "Al naar gelang"- dat het publiek tijdens een opvoering de mogelijkheden die de partituren bood om het tempo en het structureel verloop van de muziek te regelen mocht bepalen. In 1971 realiseerde hij met Goethals en Sabbe het audiovisuele werkstuk "Hé ... " voor het festival van Vlaanderen. En kent u ook de tweede letter van zijn familienaam? 11) Deze Gentenaar was vanaf 1540 tweede orgelist aan de San Marcokerk te Venetië. Op het ogenblik dat Jacob Vaet "Kapellmeister" was, was hij orgelist aan de Weense keizerlijke kapel. Hij overleed in 1565. Zijn motet "Qui invenit mulierem bonam- Doms et divitiae" is een ongewone mengeling van archaïsche en moderne elementen. Kent u ook de eerste letter van de familienaam van deze man? 12) Straatanimatie is zeker geen uitvinding van vandaag. Het verschil is wel dat de oude straatzanger op een anekdotische wijze eigentijds nieuws verspreidde. Een vliegend blaadje uit het einde van de 19d• eeuw vermeldt:" Nu sedert een paar weken. Hoort men in onze stad, Schiers van niets anders spreken Dan van die wonderdaad; Men dagelijks ziet verrichten Door eenen 401


Engelschman, De Rhumatics en jichten In eens genezen kan ... ". Aan de basis hiervan ligt de kwakzalver Benjamin Blakeley die in en rond Gent een wondermedicijn 'the Prairie Flower" verkocht. We zouden graag de tweede letter kennen van de schuilnaam die deze medicijnman gebruikte. Zoals reeds vermeld kan men met de letters een naam vormen van een wereldberoemd polyfonist, van wie men nog niet zo lang weet dat hij het levenslicht zag in de Arteveldestad. Inmiddels ben ik reeds naar mijnheer doctor geweest, maar ik kon hem niet oren. Hij nam een klein mesje en maakte een gaatje in mijn oorvlies. Ik verstond hem daarna direct en hij zei: "Wie niet horen wil moet voelen!". Misschien kunnen we dat volgend jaar toepassen en gaatjes maken in het papier waarop de puzzel gedrukt wordt, zodanig dat men de gaten in de puzzel kan voelen. In dit geval wijd ik de volgende quiz direct aan de markt. Als dat geen gat in de markt wordt dan weet ik het dan toch niet meer. DE OORVERDOVENDE QUIZMASTER.

BESCHERMLEDEN 2005 Edmond Cocquyt ( 160,00) Piet Van Eeckhaut (125,00) Michel Kalmar (125,00) Leon Marteos ( 100,00) Prof. Dr. Guy Schrans (100,00) Willy Van Mossevelde (75,00) Maria Verdonck (75,00) Guy Versmessen (50,00) Jacques De Braekeleir (50,00) Jean Walraedt (50,00) Jacques Vermeulen (50,00) Philippe Hebbelynck (50,00) Dr. Roland Marlier (50,00) Prof. Dr. Hubert Van Hoorde (40,00) André De Somville (40,00) Monique De Blauwe (40,00) Freddy Van Vlaenderen (40,00) Jacqueline De Reuse (40,00) Pierre Plum (40,00)

Urbain Scheirsen (40,00) Philippe Willemot (40,00) Philippe Kluyskens (40,00) André De Cuyper (35,00) Michel Noppe (30,00) André Depoorter (30,00) Jean-Pierre Boone (30,00) Lucien De Temmerman (30,00) Luc Glibert Marc Coucke Prof. Dr. Eric Van de Velde Jacques Thissen Frank Meert Jean Steenbrugge Prof. Dr. Eric Lacroix André Van Wynsberghe Paul Beekhout Raf van den Abeele Jacques Huys

402


Rik Van Herreweghen Rudy Vanhollebeke Jan De Vleeschouwer Bemard Hebbelynck Jean Broekaert Roger Dekeyser Bert Destoop Jean Bertrand Gaston Poelman Daniël Verbessem Lucien Vermaele Willy Van Trappen Jean-François Peeters Adolf Bucqué Willy Devogelaere J aime J urdan Ir. A. J. Impens Prof. em. Dr. Kamiel Van Acker Guy Baert Jean-Paul Marchal Philippe Proost Bob Stevens André Mortier Guy Beyaert Herman Delaunois Jean-Paul Leyseele André De Schepper Michel Driege Willy Steyaert Hendrik Carpentier John Van Schil

Femand Verheggen Frans De Bleecker Joseph Roosen Pierre Vandersmissen Yves Brasseur Dr. Noël Goossens Rosalie De Meyer Franciscus Simons Mw Praet-Martens M.-L. Christian Scheiris Patriek Rombaut Marc Van Hoecke Dr. Philippe Verjans Lucien Casteels Denise Raman Louis Daens Robert Verspeeten Dr. Guido De Meulenaere J érome Moortgat Robert De Kezel Cecile Nevejans Pierre Hebbelynck Huguette Mast AlbertYlen Z.E.H. André Thoonen Guido Van Renterghem Felix Waldack Marc Van Rauwermeiren Françoise Van de Vyvere Peter Sorgeloose

STEUNENDE LEDEN 2005 Jean-Paul Mulders (24,99) Patisserie Bloch (24,79) Walter Abbenbroek (24,79) Regine De Ruyck (20,00) Lucien Van Steenberge (20,00) Guy Kint (20,00) Didier Eechaudt (20,00)

Jean Libbrecht (20,00) Christian Puttevils (20,00) Dr. Charles Annez (20,00) Daniël Van Ryssel (20,00) Stefaan Van Schoor (20,00) Marie-Jeanne De Smet (20,00) Marcel Vanhinsberg (20,00) 403


Etienne Van den Boogaerde (20,00) Dr. Joseph Torrekeos (20,00) Gustaaf Nicaese (20,00) Ir. Gustave Veeckrnan (20,00) Diane Sarteel (20,00) Jacques Lataer (20,00) Dirk Jurrjens (20,00) Pierre Eeckrnan (20,00) Louis Comhaire (20,00) Martine Beyz ( 17 ,50) Yves Fonteyn ( 17 ,00) Yolande Schooreos (17,00) Adriaan Boone ( 16,00) Charles Pierre ( 16,00) Eric De Keukeleire Fernand Brossé PaulMauquoy Gaston De Smet Luc· Devriese D. D'hont Roger Moreau Louis Devloo Walter Claeys GuyBruneel Albert Brysse Luc de Broe Marc Rummens Achiel Hellinck Roger Ost Frank Olof Ödberg Karel Ossieur Katia De Geyter Alfred Roose Dr. Henri Depoorter LucDeSmul Pierre Vander Haeghen André Rottiers Mw Hublé-Vankenhove N. Alfons Gistelinek H. Meuleman AndréLeys

Mw Wauters-D'haen E. Leon Trivier Emile Genbrugge Pierre Buysse Marc Bailleul Elly Van Dunne Roger Spilthoorn Clément Saillé Erwin Penning Huguette Taymans Willy Everaert Guido De Bruyker Jacques Van de Calseyde Guy Namurois Jacques Tielemans Gilbert Delaruelle Roger Van Bockstaele J ohn Van Rulle Mw Vancraeynest-Mulert Mw Van Beveren-Oosterlinck J. Bertolf De Carne René Rodrigues Raoul Buysse Erik Vandenbroele Dr. Roland Heughebaert AndréRaman Xavier De Schryver Richard Caese André De Mulder (nr 987) Henri Coessens Guy De Maertelaere Christian Roels Etienne Verschraegen Georges Thysbaert Dr. Carlos Metdepenninghen Honoré Wyffels Carlos Passin Regine Blondeel Gaston Portie Fernand De Rockere Pierre Geernaert 404


Dr. Pierre De Vos Roger Verstee Ie Raphaël Van Wassenhove Guy Himschoot Karel Doomaert Pierre Uytterhaegen Norhert Verhasselt Georges Casteleyn Dr. Thierry Goetghebuer Walter VIerlek Albert Plasschaeet Jan Koninckx Jos Van den Borre Jean-Pierre Laute Daniël Van Poucke Marcel Durnon Frances Callebaut Jean Vincent Roland Wissaert Pierre Bruyneel Antoon de Schryver Albert Vispoel Elise De Cooman Serge Pauwels Femand Goethals Henri Hauspy André Buysse Francine Verloove Carlos Robaeys Hugo Dewaele Paul Kluyskens Theofiel Poffyn Z.E.H. Jos Mertens Jacques Lavrillé René Parasie Janine Lehardy Beatrijs Ediers Henri Minnaert Gaston Scharre Z.E.P. Joseph De Moerloose Laurent De Schuyter

André De Mulder (nr 839) Mw Verschoore-Sevens L. Freddy Hoste Charles Van Bignoot Georges Claeys Mw Albert de Meulemeester Marc Claeys Albert Braekman Maurice De Bruyne LeonFriant Marcel Leeman Georgette De Reu Dr. Philippe Gombault Jean-M. Dhaene Danny Dobbelaere Laurent Van Bossele Herwig De Munnynck Gilbert Gassee Jean-Pierre Roose Raoul De Clercq Lucien Ongena Bugeen Uytterhaeghe Oscar Van Mol Michel Peirtsegaele Robert Lybaert Mw Van Dijk-Vanhooren L. Alain Malschaeet Jacques Hebbelynck Roland Van Damme Diana Van Lierde Ir. Alfred Van Schoote Leon Lemaitre Pierre Vandevoorde Dr. Adhémar De Wulf Maria Van Beylen Prof. em. Dr. Gontran Ervynck Michel Voortman Paul Van de Voorde Etienne Van Hecke Wilfried Pieters Leon Deproost 405


Jean-Claude Martiny Laurent Claeys André Michiels Luc Lekens Pieter Spanoghe Mw Chauvin-Meganck Chr. Prof. em. Dr. Herman Balthazar Victor Antheunis Didier Zeis Mw Keppens-Dentandt M. Jean-Paul Rooms Hilde Cogen Anne Cocriament Frank Van Hyfte Antoine Van Goethem Suzanne Van Meurs Anita De Hondt Monique De Rudder Gilbert Verheggen Willy Debunderie Jacqueline Podevyn Paula D'haen Roger De Geyter Ginette Desmet Dr. Daniël Sabbe Marc De Munnynck Lucien Audenaert ErikDe Moor J.-M. De Wulf Joris De Schepper Freddy Van der Stichel Marie-Thérèse Desmul Ghent Travel Bureau Laurent Balcaen Studiebureel Arteco Gustaaf Van Damme Georges De Vreese Piet Vlieghe Robert Van Bocxstaele

Guy Coryn Gilbert Lodrigo YvanGemmel Katharina Hauwaert M w Luc De Coster Jacques Lievens Rudy Duprez Nicole Verschoore GustaafD'hondt Luc Moertgat Guy Decamiére André Scheire Eric DeBuck Marie-Christine Rogiest Roland Loys Dr. Ledewijk De Vos Prof. em. Dr. Alexander Evrard Adolf De Lantsheere Jan Sorgeloose Georges Neslany Albert De Bosscher Dr, Jacques Huyghebaert Eric De Meyere Rita Passemiers Richard Verlinden Tony Claeys Hilde De Grez Emiel Rombaut WiroDeBock Willy Diegenant Johan Mulert Jean-Marie Marchand Mw Cerulus-Van Oaever M. Francine Jacobs Roland Van Bocxstaele Luc DePaepe Ferdinand Handovsky Christian De Backer Charles Uyttenhove

406


STEUNFONDS 2005 20,00- Mw Velghe D. 12,50 - Collumbien H. 3,00 - Schellinck E. 2,50- Mw Ingelaere H. - Snauwaert H. - Peeters D. - Verbrugghen A. 2,00- Van Nevele Fr. - Verspeeten G. - Thiery G. Toelagen: Vlaamse Gemeenschap 2004 - 995,00 Provincie Oost-Vlaanderen 2003 - 575,58

BffiLIOGRAFIE Een boek dat iedere Gentenaar zal interesseren en hij graag zou willen bezitten is "Romain Decooinek (1915-1994)". Dit boek werd uitgegeven door Snoeck-Ducaju met medewerking van het AMSAB en Radio 2. Het geeft een vlot geschreven uitgebreid overzicht van zijn carrière. De vroegere trouwe bezoekers van de "Minard" die er regelmatig de stukken van Romaio kwamen bekijken, zullen zeker "nagenieten" bij het lezen van dit boek en met nostalgie terugdenken aan die speciale sfeer die in de "oude Minard" hing en in gedachten weer de onafgebroken lachsalvo's van het publiek horen. Het gaat niet alleen over zijn stukken in de "Minard", men krijgt ook een zeer uitgebreid overzicht van zijn talrijke optredens in televiesieseries, films (veel meer dan men vermoedde), etc. Het is wel grappig te kunnen vaststellen dat men nu in hogere officiÍle kringen tot de ontdekking schijnt te komen dat Romain Decooinek iemand was die alle steun verdiende, maar die -toen hij die goed kon gebruiken- niet kreeg. Deze methode heeft natuurlijk wel het voordeel van goedkoper te zijn. Een betere beoordelaar was het publiek dat er voor zorgde dat Romain steeds kon spelen voor bomvolle zalen. Het boek opent met een "Woord vooraf' door Schepen Van Rouveroij. Daarin gaat het minder over Romaio Decooinek dan wel over zijn actueel cultureel beleid inzake toneel. Daarin komen wij passages tegen die velen de wenkbrauwen zullen doen fronsen, zoals: "In de Minard maakte ik December de maand van het volkstoneel". Formidabel! Enne... de 11 andere maanden? Een boek dat niet mag ontbreken in een bibliotheek die zich "Gents" wil noemen. 407


Het heeft een formaat van 17 x 24 cm. en telt 160 bladzijden. Wat de aantrekkeiijkbeid van het boek verhoogt zijn de zeer talrijke duidelijke foto's. Wij hebben er niet minder dan 111 geteld. Het is te bekomen in de boekhandel en kost 26 euro (1 049 fr. ), maar... het bevat eveneens een CD met een serie "Peperbussen", sketches, interviews, toespraken, etc. Bij GrafiCom in Lembeke, gespecialiseerd in de uitgave van kunstboeken, verscheen een prachtig boek: "24-Kerk en Kunst te Gent" Deze luxe-editie is een fotoboek met kleurenfoto's van niet minder dan 24 Gentse kerken en kapellen. Fotograaf Roger Demeyer heeft bijzonder veel aandacht besteed aan de compositie. Bij de opnamen van de kerkinterieurs werden storende elementen, zoals bvb. stoelen, weggehaald. Men krijgt aldus een uniek zicht van het perspectief en de architectuur. De bijgaande geschiedkundige teksten in het Nederlands, Frans en Engels werden verzorgd door Licenciaat in de Geschiedenis Roger Buyck. De volgende kerken en kapellen werden in dit boek behandeld: St-Baafskathedraal, St-Pieterskerk, St-Michielskerk, St-Niklaaskerk, StAnnakerk, St- Jacobskerk, St-Salvatorkerk, St-Jan de Deo, St-Elisabethkerk, St-Barbarakerk, St-Stefanuskerk (Augustijnen), Karmelietenkerk, Franciscanenkerk, Dominicanenkerk, St-Amanduskapel, Klein St-Bavo, Bisschoppelijke kapel, St-Godelievekapel, Schreiboomkapel, Kapel Nederpolder, Kapel Zusters van Liefde, Groot Seminarie, Poortakker, Orthodoxe kerk. Het boek heeft een formaat van 25 x 30 cm. en telt een 140-tal pagina's. Het kost 48,00 Euro (1.936 fr.) maar het is dan ook een luxueus kunstboek. Wij denken dat dit een ideaal relatiegeschenk is dat zeker zeer zou gewaardeerd worden door de ontvanger ervan. Voor bedrijven kan bij grotere afname een lagere prijs berekend worden. Het boek kan besteld worden bij GrafiCom - Ledestraat 23 te 9971 Lembeke. Wie 54,00 Euro overschrijft op Rekening 751-2008772-39 krijgt het boek thuisbesteld. Voor alle verdere inlichtingen komt men terecht op telefoonnummer 09.327.07.64 Sommige van onze lezers zullen wel vagelijk gehoord hebben van een zekere eauderlier die in een vervlogen tijd kok zou geweest zijn. Iets meer ge誰nformeerden zullen u misschien kunnen vertellen dat de man ook een boek geschreven heeft "Het Spaarzame Keukenboek" en dat is het dan geweest. Dat over deze bijna vergeten figuur een dik boek kon geschreven worden, "Cauderlier. Kok voor Burger en Koning" zal de meesten wel verbazen. 408


Philippe Caoderlier (1812-1887) was een gekende figuur in het Gent van de 19eeeuw. Zijn kwaliteiten als kok en als traiteur waren onbetwistbaar en als hier hoog bezoek kwam, zoals Koning Leopold I, wilde het Stadsbestuur geen risico's nemen en het was Caoderlier die er voor zorgde dat iedereen zeer voldaan van tafel ging. In zijn kookboeken (hij schreef er meer dan één) was hij de promotor van typische Gentse (Vlaamse) keuken. Het is dus volledig verdiend dat deze pionier op culinair gebied terug onder de aandacht gebracht werd. Dit gebeurde op initiatief van de "Academie voor Streekgebonden Gerechten" te 's Gravenwezel. Het boek bevat 3 delen, voorafgegaan van "Een sfeerbeeld van Gent in de 19e eeuw" Deel I is gewijd aan "Cauderlier, de Mens", onderverdeeld in Zijn levensloop -Zijn plaats in de gastronomische geschiedenis- Zijn boeken- Zijn keuken. Deel 11 heeft als titel: "Cauderlier, zijn originele recepten, aangepast aan deze tijd" Het bevat 68 originele recepten, met daarnaast, waar nodig, een aanpassing. Deel 111. Een reconstructie van een buffet uit 1844. Het boek heeft een formaat van 20 x 25 cm., telt 270 bladzijden en is geïllustreerd. Het kost 24 euro (968 fr.) en is te bekomen in de boekhandel. In "Ghendtsche Tydinghen" 2005 - N°l - pp. 58-59 hadden wij het over de fantastische prestatie van ons lid Erik De Keukeleire die in het Stadsarchief gedurende meer dan 1.550 uren 31.600 kranten doornam, noteerde wat daarin iedere Gentse heemkundige kon interesseren en dit alles publiceerde in 10 boekdelen. Iets wat een groot succes kende en nog kent. Men zou kunnen denken dat hij na zo iets graag enkele jaren zou willen uitblazen ... Niets daarvan, stilzitten is er niet bij. Sedert een halve eeuw is hij gepassioneerd door TRAMS. Reeds als kind begon hij inlichtingen en merkwaardigheden over deze voor hem magische voertuigen te noteren en hij heeft daar nooit mee opgehouden. Hij heeft aldus een ongelooflijke schat aan informatie verzameld. Heel mooi, "maar", zegt hij, "als ik kom te sterven zit de kans erin dat al die informatie gedurende zo veel jaren geduldig bijeengebracht, verdwijnt in een papiercontainer zonder sporen na te laten en dat risico wil ik niet lopen." En hij heeft alles gepubliceerd in niet minder dan 8 boekdelen.(!) Weer een zeer imposante publicatie en -zoals hij het formuleert- 1310 pagina's leesgenot en 1130 pagina's illustratiemateriaal. Titel: "135 jaar Openbaar Vervoer in Gent. Uitbouw stedelijk Tramnet en Buurtspoorwegen in de Gentse Regio." 409


Deel1: 1870-1907. Deel2: 1907-1923. Deel3: 1924-1940. Deel4: 1940-1955. Deel5: 1955-1971. Deel6: 1971-1986. Deel7: 1986-1998. DeelS: 1998-2005. Maar opgepast! Niet denken dat het boeken zijn met droge technische gegevens. Daar zou men trouwens geen 1300 pagina's kunnen mee vullen. Het is veel meer dan dat: alles wat van ver of dichtbij verband houdt met openbaar vervoer kunt gij er in lezen. Het gaat niet over dode voorwerpen, maar over mensen: personeel, gebruikers, arbeidsvoorwaarden, reisperikelen, actiecomités, enz. enz. Het is weer een brokje boeiende Gentse geschiedenis, ongekende gebeurtenissen, of lang vervlogen gebeurtenissen die men bijna vergeten was en terug onder de aandacht worden gebracht. Een zeer ruime informatie over een thema waar nauwelijks iets over gepubliceerd werd. Formaat: 21 x 29,5 cm. Prijs per deel: 16 euro (645 fr.). Veel interessanter: de 8 delen samen, 99 euro (3.994 fr.) Voor verdere inlichtingen en bestellingen: Erik De Keukeleire- E.3-Plein 93 te 9050 Ledeberg. Tel. 09.230.47.05. PCR. 000-0865649-21. Bij de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent verscheen "Handelingen-Nieuwe Reeks Deel LVIII- 2004". Als Gentse onderwerpen noteerden wij: - Blandinium. Geschiedenis van de Sint-Pieterssite en -abdij. - De ontwikkeling van Blandinium. -Archeologisch vooronderzoek op het Sint-Pietersplein en aan de Tweekerkenstraat - Blandinium rond hetjaar 1000. Twee eeuwen monastieke bloei en uitstraling in de Gentse Sint-Pietersabdij. -Wolven op de Blandijn. Gentse kanttekeningen bij deY sengrimus. - Wat bordeelmadammen ons kunnen leren over het métier. Enkele opmerkingen over de bronnen voor de studie van de laatmiddeleeuwse Gentse prostitutie. - De corporatief georganiseerde detailhandel in het vroegmoderne Gent. Lange termijnevoluties in het meerseniersambacht (zestiende tot achttiende eeuw) -Het Cavaillé-Collorgel in de Sint-Niklaaskerk te Gent (1856). De geschiedenis van de bouw en de inspeling van een romantisch orgel. En wel te verstaan de traditionele "Bibliografie van de geschiedenis van Gent 2003-2004" met niet minder dan 264 hoofdzakelijk Gentse items. Prijs van deze handelingen: 21,25 euro (857 fr.). Leden van de M.G.O.G. die een lidgeld betalen van 18,75 euro (756 fr.) ontvangen het boek gratis. PCR. van de Maatschappij: 000-0370680-43.

410


Naar aanleiding van de tentoonstelling die in augustus-september van dit jaar doorging in de St-Elisabethkerk, anders gezegd de kerk van het Oud Begijnhof, verscheen een boek, getiteld: "Begijnhotblommen". Het behandelt een reeks diverse onderwerpen die allen verband houden met begijnhoven en het begijnhofleven. Het heeft een formaat van 20,50 x 29,50 cm., telt 78 bladzijden en bevat een 100-tal foto's, waarvan de overgrote meerderheid in kleur. Het kost 20 euro (807 fr.) en is te bekomen bij John Strouwen- Rabotstraat 20 te 9000 Gent. Tel. 09.223.21.97. In "Ghendtsche Tydinghen" 2004 - N° 1 - p. 63 vermeldden wij de verschijning van het boek van beluikenautoriteit Roger Moreau: "Beluiken, poortjes en cités" in de reeks "Archiefbeelden Gent". Wie dacht dat met de meer dan 200 gecommentarieerde foto's de kous af was en Roger Moreau uitgepraat was, had het-gelukkiglijk-lelijk mis, want onlangs verscheen "Archiefbeelden Gent VI" met als titel: "Beluiken en cités verder verkend". Terug 220 gecommentarieerde foto's van beluiken in Gent-Centrum, GentNoord, Gent-Zuid en fusiegemeenten Sint-Amandsberg, Ledeberg, Gentbrugge, Drongen. Een schat van informatie waar men uren kan mee bezig zijn en die geen enkele echte Gentenaar graag zou willen missen. Formaat: 16,5 x 23,5 cm., 128 bladzijden. Prijs: 18 euro (726 fr.). Te bekomen in de boekhandel. Speciale condities in het Documentatiecentrum. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD De heer JozefSimons, Secretaris van de "Heemkundekring Rosmeer" (Bilzen) zit met volgende vraag: Tussen 1887 en 1892 was E.H. Christiaan Klinckenbergh ( 0 16-3-1854 Schinnen -Ned. Limb.) pastoor van onze gemeente. Nadien was hij nog pastoor te Neerlanden (Landen), Moelingen (Voeren), Sainte-Véronique (Luik), Ellikom (Meeuwen-Gruitrode). Daarna ging hij op rust te Gent waar hij overleed op 18 april1924. In Gent zou hij toegetreden zijn bij de Kartuizers (vermoedelijk aan het Fratersplein te Gent). Na zijn overlijden zou hij begraven zijn op het oud-kerkhofvan Mariakerke. Maar volgens de heemkring van Mariakerke (Marka) zijn 411


de oude graven zo'n tiental jaar geleden opgeruimd. Wel zou iemand daarover een eindwerk geschreven hebben. Zou er van bovenvermelde priester nog een bidprentje bestaan? Info die wij hebben over deze pastoor (+ foto) kunt u lezen op onze website: www.heemkundekringgrosmeer. be Antwoord van de heer André Verbeke op de vraag van de heer Bert Goovaerts (Gh. Tyd. 2002 - No 1 - p. 55): In "Ons Heem" 1963 - pp. 175-178 verscheen van mijn hand een lijst van pijpenbakkers te Gent. Het ganse nummer is volledig gewijd aan pijp en tabak. De volgende vraag komt van de heer P. Dhanens. Ik zou U zeer dankbaar zijn mocht U me kunnen helpen met volgende informatie. Bezit U een kwartierstaat (stamboom) van de adellijke familie van der Haeghen die in het Maaltekasteel te Gent woonde? Of kan een van Uw lezers mij hierbij helpen? Ik zoek gegevens over Amold Vanderhaeghen -medeoprichter van de Aéro-Club des Flandres in 1908 en Otto van der Haeghen -bevelhebber van de zeppelin LZ37, die te St-Amandsberg neerstortte die ik vermoed hiervan familie te zijn ... Sinds 2001 leg ik mij toe op de geschiedenis van de luchtvaart in en rond Gent. In 2003 publiceerde wij het eerste deel van onze documentatie in een "Kroniek van de Luchtvaart in en rond Gent". Tevens stellen wij de Tweejaarlijkse Tentoonstellingen van onze IPMS-Club Gent delen uit deze geschiedenis voor met schaalmodellen. Dit voor het eerst in 2003 in Don Bosco en dit jaar opnieuw op 26 november. Tentoonstelling waarop U van harte welkom bent. Intussen verzamelde ik zoveel nieuwe feiten, documentatie en foto's, dat wij een vervolg aan deze Kroniek plannen. Bij mijn onderzoekingen stootte ik op een raadsel, reden van mijn contact met

u. In de nacht van 6 op 7 juni 1915 werd de Duitse zeppelin LZ 37 boven StAmandsberg door de Engelse vlieger R. Wameford neergeschoten. Hierbij vielen 8 doden onder de bemanning, -1 overleefde- en 3 burgerslachtoffers. De 8 bemanningsleden werden begraven op de Westerbegraafplaats. Eén van de bemanningsleden werd in 1915 ontgraven en overgebracht naar Bonn (D). In 1956 werden nog eens 5 bemanningsleden overgebracht naar Vladslo. Wat er met de overblijfselen van 2 gebeurde, nl de bevelhebber, Otto van der Haeghen -die uit een Gentse familie stamde-, en een officier Ackerman(n) is verder een raadsel. 412


Het bekende ''Zeppelin-monument" blijkt in 1917 (inhuldiging) opgericht niet door de Duitse overheid, maar door de familie van één der overleden bemanningsleden, de familie Ackerman(n) op door hen aangekochte grond van 10 m2. Of dit monument opgericht werd op of naast de graven van de bemanningsleden is niet uit te maken, daar op de fiche geen grondidentificatienummer voorkomt. Bij de Duiste Dienst voor Oorlogsgraven is niets bekend over van der Haeghen en Ackermann, noch wat er met hun stoffelijke resten geschiedde na de oprichting van het monument. Volgens Mw Ann Hemalsteen, die zich gespecialiseerd heeft in de Westerbegraafplaats, is Otto van der Haeghen een telg van de familie van der Haeghen, een adellijke familie van midden de 19de eeuw, dat op het Maaltekasteel zou gewoond hebben. Op het kerkhofvan St-Denijs-Westrem bevinden zich 2 graven van deze familie, nl F13 (1901) en B 60 (1943), beide beschermde monumenten. Ik zoekuit te maken of deze Otto van der Haeghen familie is van deze adellijke familie, zoals beweerd en of hij aan het Zeppelin-monument dan wel in de familiekelder der van der Haeghen's werd bijgezet. Ik zoek ook de identiteit van het derde burgerslachtoffer van de Zeppelin-ramp te achterhalen, een bejaarde man die enkele dagen aan zijn verwondingen opgelopen bij het neerstorten overleed. ledere aanwijzing is voor mij bijzonder welkom waarvoor dank bij voorbaat.

LEZERS SCHRUVEN ONS · De heer Willy Tys uit Thonon-les-Bains (Frankrijk) schrijft ons Sinds ik lid ben van uw kring, lees ik uw tweemaandelijks tijdschrift met de meeste interesse. Ik neem de vrijheid om aan twee gegevens te twijfelen: In het n° 3 van mei-juni 2003, blz 160, lees ik dat FRANS 11 VAN LORREINEN in 1731 naar Gent kwam met een bargie. Volgens mij gaathet om FRANS ill(0 1708 + 1765)ennietomFRANS 11 e1571 + 1632). In het no 3 van mei-juni 2005, blz 183, lees ik dat JEAN BAPTISTE LOEILLET geboren is in Gent in 1680 en gestorven is in Londen in 1730. Volgens mij gaat het niet om JEAN BAPTISTE LOEILLET maar om JEAN LOEILLET. 413


JEAN BAPTISTE LOEILLET is geboren in Gent in 1688. Hij was de neef van JEAN LOEILLET. Mocht ik mij vergissen, neem het mij niet kwalijk. In het bewust artikel citeerde Pierre Kluyskens een kroniekschrijver, wat natuurlijk geen garantie inhoudt van correctheid. Wij denken dat de heer Tijs het bij de het rechte eind heeft. De tocht met de bargie situeert zich in 1731 en het kan dus zeker niet gaan om Frans II. Wat Jean-Baptiste Loeiliet betreft blijven we met vragen zitten. In "Everybody's Dictionary of Music" van Eric Blom, die over het algemeen goed ingelicht en betrouwbaar is, staat wel dat Jean-Baptiste Loeiliet te Gent geboren werd in 1680 en de informatie over hem stemt overeen met wat we schreven in dat artikeltje. Maar... de perfectie bestaat niet en Blom kan het misschien ook al een keer verkeerd voor hebben. Kan iemand van onze lezers, vertrouwd met de muziek uit de 17e-18e eeuw, hier klaarheid brengen? Van de heer AdriĂŤn Brysse ontvingen wij volgend schrijven: In aansluiting op het bijzonder interessante artikel in GT 2005, nr 4, pp 244 over Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. Op p. 247 stellen auteurs zich bij de tekening van August van Lokeren de vraag over welke vijfwindgat-vestingtoren het hier gaat. Recentelijk heb ik de gelegenheid gehad om een hondertal foto's te maken van de enige overblijvende toren, mn de Hoye Toren in het klein begijnhof. Een aantal van deze foto's, waaronder een gedeeltelijk gelijkend binnenzicht, kan u vinden op http:/www.flickr.com/photos/10814610@NOO/ (tags: Gent, klein begijnhof, Hoye toren) ook bereikbaar via aanklikken van de foto's op mijn website http://users. pandora. be/adrien. brysse/ Ik zou het op prijs stellen mocht u de auteurs van het bovengenoemde artikel hiervan op de hoogte willen stellen. Zo gewenst ben ik gaarne bereid hen een CD-rom toe te sturen met alle foto's in hoge resolutie. Met vriendelijke groet en bijzondere waardering voor de 34-jarig aangehouden inspanning voor dit tijdschrift.

414


ER ZUN GEEN KINDERS MEER Dit stukje komt uit "Onder de Drake" ( 1928) 't Was zaterdag namiddag. En geen schole. De meiskens, braaf en stille, mochten thuis blijven bij moeder. Zij konden reeds een handeken toesteken aan den wekelijksehen kuisch. Maar de jongens kon men missen; zij moesten de straat op. Zij kwamen in benden bijeen per gebuurte. Die vanSt-Pieters speelden luidruchtig op het plein voor de kerk. Daar waren er van de Muinkbrugge, van de Heuvelstraat, van den Voetweg, van de Lange en de Korte Kazernestraat Allen wild en woest. Deze keer hadden zij veelleute en plezier. Zij rookten. Een dier jongens, wiens moeder een klein toebakswinkelke hield, had een pakske gemeene soldatensigaretten gepikt. Of 't kermis was! De oudsten alleen - de grooten die al hun eerste communie gedaan hadden mochten meedoen. De kleinen, wien 't water in de oogen stond van de goesting, mochten kijken ... de weggeworpen eindekens oprapen. Voor sommigen van hen was het de eerste keer dat zij rookten. Ze trokken vieze muilen, ze spuwden en speekelden hun keel droog, maar ze hielden toch vol. Hier en daar was er een die bleek werd als 'nen heetekoek, gestolen ga-weg de plaat poetste en achter de kerk zich ging ontlasten. Op zijn Gentsch gezeid: hij kakte over zijn tonge ... mee permissie. Maar hij kwam weer, en hij begon op 'nen nieuwen kerf. 't Was zoo leutig, 't was zoo plezierig. Binst dat de jongens zoo aan het rooken waren gelijk groote menschen, kwam de pastoor van Sint-Pieters buiten. Hij ging het kerkplein over, de jongens voorbij. 't Werd eensklaps stilte. Ze deden allemaal hun klakke af en ze zegden heel beleefd: - Dag, menheere de paster. De pastoor wierp een vriendelijke blik op de jongens en knikte goedsjeugdig. En dan rookten zij onbeschroomd voort. Bij dit ongewoon zicht schudde de geestelijke bedenkelijk het hoofd, terwijl hij zuchtte: -Er zijn geen kinders meer! Maar een der grootsten, een der stoutsten, hij was van den Voetweg, had dat gehoord, en hij riep de priester achterna: - Aes er gĂŽen kinders nie mĂŽer 'n zijn, Menheer de Paster, we zullen der wij maoken! Ladewijk DE VRIESE 415


DIT BESTAAT NIET MEER

De Sint-Janstraat Werd afgebroken in 1897 voor de vorming van het SintBaafsplein. Copyright A. C.L. Foto N. 35326.

416


INHOUD2005 1. - Pierre Kluyskens: 2 De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. Deel 2. - Louis Maeterlinck: 11 Inventaire Archéologique: Het Oordeel van Salomon, door Gaspard De Craeyer. - Erik De Keukeleire: 12 Het Museum van Schone Kunsten. 27 -Herdenkingsdagen in 2005. - M. Deruelle: 30 Het Grafmonument van Isabella van Oostenrijk te Gent. - Hugo Collumbien: 38 Gentse Memoriedagen: 14-15-16 Juli. - Julien Wytinck: 50 Om zeven uren stipt. - Bibliografie. 58 60 - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. 60 - Jan Cleppe: Gênsche Praot. 61 - Alfons Van Werveke: 62 Oudheidkundige kroniek: De vijfwindgatbrug.

2. - Pierre Kluyskens: 66 De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. 3e en laatste deel. -Louis Maeterlinck: 76 Inventaire Archéologique: Borstbeeld van generaal Bonaparte. 77 - Prudens Van Duyse - Guido De Bruyker: Pierre Verheyen. - Frieda Van Tyghem: 86 Verdwenen monumenten. Huizenonderzoek te Gent: een verdwenen woonsite in de Drabstraat. 102 - Erik De Keukeleire: Het Museum van Schone Kunsten. Deel 2. 1903-1918. - Hugo Collumbien: 116 Gentse Memoriedagen: 17-18 Juli. 417


123 - Quizmaster: Uitslag van de Puzzel 2004. - Ladewijk De Vriese: 125 De Koetsier van Dr. ScheeweL - Bibliografie. 131 - Vraag en Antwoord. 133 - Alfons Van Werveke: 134 Oudheidkundige Kroniek I. De namen der straten onder het Fransch Bewind. Oudheidkundige Kroniek Il. De namen van straten samengesteld met Berg.

3. - W.L. Braekman: 138 Gentse straatzangers weeklagen over moorden in de stad. - Paul Bergmans: 154 Inventaire Archéologique: Het testament van Louis Porquin. 156 - Nicole Verschoore: Franstalige literatuur te Gent. 165 - Erik De Keukeleire: Het Museum van Schone Kunsten. Deel3. 1919-1940. - Pierre Kluyskens: 169 Princesse de Condé. - Ginette Desmet- Rosa De Vriendt-Mores: 172 Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. - Hugo Collumbien: 183 Gentse Memoriedagen: 19-20-21 Juli. - Erik De Keukeleire: 190 Gentse "Gazettenpraat" van weleer. Vijfsterrenjournalistiek "à la Carte". -Bibliografie. 199 - Vraag en Antwoord. 201 -Lezers schrijven ons. 204 -Jan Cleppe: 206 Gênsche Pràot. - René Ladrière: 206 Souvenirs métalliques. - Uitgaven van onze Kring. 208

4. - Pierre Kluyskens: Comelis De Bont.

210

418


- Armand Heins: · Inventaire Archéologique: Klein Landhuis, gezegd "Groenen Walle". - Erik De Keukeleire: Het Monument aan Koning Albert I. - W.L. Braekman: Miskende Gentse uitvinder van een bestuurbare ballon in 1843? - Ginette Desmet- Rosa De Vriendt-Mores: Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. (Vervolg). - Marie-Jeanne De Smet: Banze. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23-24 Juli. - Erik Dekeyser: De Bloemisterij Billiet in de Appelstraat - Lodewijk De Vriese: Hêwd' eu aan 't gès. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: Visch van beneden staken. -Dit bestaat niet meer: Sint-Hubertusstraat.

223 225 242 244

254 255 264 267 268 270 270 275 276

5. - Pierre Kluyskens: 278 Gaspard De Craeyer. - Louis Cloquet: 292 Inventaire Archéologique: De Puntgevels van de grote· zaal en van de kapel van de Bijloke. - Rudy van Elslande: 294 Van St-Jan de Deoklooster tot Behoedingshuis en De la Salle-instituut. - W.L. Braekman: 307 Een marktzanger over kindermisbruik in het Citadelpark en te Ledeberg. - Erik De Keukeleire: 312 De Monumentale Groepen "Het Ros Beyaert", "Kracht, Schoonheid, Wijsheid" en het Miljoenenkwartier. 326 - Ginette Desmet- Rosa De Vriendt-Mores: Jan Baptist Blommaert en zijn mystiek testament. (Vervolg en slot). - Luc Devriese: 338 Mestraper van stiel. 419


Mestraper van stiel. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 25-26-27 Juli. -Bibliografie. - Vraag en Antwoord.

- Lezers schrijven ons. -Jan Cleppe: Gênsche Präot.

340 349 350 351 352 352

6.

- Pierre Kluyskens: Gillis de Hase. Een Gentenaar in dienst van Venetië. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Stenen console. - Rudy van Elslande: Van St-Jan de Deoklooster tot Behoedingshuis en De la Salie-instituut. Vervolg en slot. - Luc Devriese: Monumenten beplakken. - Erik De Keukeleire De verplaatsing van de Kruidtuin. Deell. 1865-1897. - Livina Verschoore-Sevens: Enkele herinneringen in verband met Jean Ray. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 28-29-30 Juli. - Richard Verlinden: Een paar herinneringen van een oude Gentenaar. - Een memorabele gebeurtenis - Quizmaster: Puzzel2005. - Beschermleden 2005- Steunende leden 2005- Steunfonds 2005. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons.

355 359 360

373 :374 384 386 397 .398 399 402 407 411 413

- Loclewijk De Vriese:

414

Er zijn geen kinders meer. - Dit bestaat niet meer. -Inhoud 2005.

416 417

420


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.