Direct naar artikelinhoud
InterviewRik Verheye

Rik Verheye tussen de set van ‘Nonkels’, het veld van Sporting Hasselt en zijn boerderij in Damme: ‘Na ‘Callboys’ ben ik in het rood gegaan’

'Ik heb altijd een kinderwens gehad. Ik wil graag een warm en veilig gezin, omdat ik dat zelf enorm heb gemist vroeger.'Beeld Carmen De Vos

Het leven van Rik Verheye speelt zich af on the road, in de driehoek tussen woonplaats Knokke, het stadion van Sporting Hasselt en de kantoren van Woestijnvis. Een klassiek geval van druk, druk, druk. ‘Op de pechstrook van de E19 ben ik beginnen te snikken, het hield niet op.’

Het mag, kortom, een wonder heten dat we Verheye voor een paar uur weten te strikken, net voor een fotoshoot en net na een vergadering met de stedenbouwkundige dienst. Verheye gaat een hoeve verbouwen in het surreëel verstilde polderlandschap in Damme. Hij hoopt er verpozing te vinden, tussen match- en draaidagen door. Die volgen elkaar in hoog tempo op, en tussendoor schreef hij, met onder andere Jelle De Beule, ook nog mee aan het scenario van het tweede seizoen van Nonkels.

Nonkels vertelt het verhaal van de drie broers Pol, Willy en Luc Persyn, wier dagelijkse routine overhoop wordt gehaald wanneer ene Innocent komt aankloppen, een vluchteling uit Kameroen en penvriend van Luc Persyn. De geplogenheden en finesses van de multiculturele samenleving zijn nog niet helemaal doorgedrongen in de verkaveling van de Persyns. Maar – spoiler alert! – uiteindelijk sluiten ze Innocent in het hart, en is een van de nonkels zelfs bereid om in de echt verbonden te worden met bovengenoemde Innocent. Een schijnhuwelijk dat zijn uitwijzing moet verhinderen, al houdt Verheye het bij ‘administratief geriefelijk liefdesgeluk’.

Ziedaar het vertrekpunt van het tweede seizoen, waar nog met man en macht aan gewerkt wordt wanneer we Verheye treffen in een stemmig pannenkoekenhuis.

Nonkels bepaalt de cadans van mijn leven. We hebben gedraaid tot november, nadien werd er onmiddellijk in de montagekamer gedoken. We maken, kortom, vaart (lacht). Ik check alle montages en geef keurig feedback, maar ik ben minder direct betrokken dan bij het eerste seizoen. Ik heb mijn handen vol met De Spor (amateurvoetbalclub Sporting Hasselt, waarvan hij sinds eind vorig jaar mede-eigenaar is en waarrond op GoPlay ook een programma loopt, red.), en ik werk nog aan een ander project waar ik, zoals dat dan gaat (lacht), voorlopig niets over mag zeggen.

“Ik ben heel content dat ik een Woestijnvisser ben. Het geeft me de structuur die ik nodig heb, maar ook de vrijheid die ik nog meer nodig heb. De Jakke (regisseur Jan Eelen, red.) zei me dat ooit (griezelig accurate imitatie van diens lijzige Leuvense accent): ‘Gij moogt blij zijn dat ik u hier heb binnengehaald, ergens anders waart gij al lang opgebrand.’ Ze kennen mij, ze laten mij doen. Een creatieve vrijheid die zeldzaam is.”

Nonkels speelt zich af in een benauwend klein universum, de actie voltrekt zich goeddeels op drie belendende percelen. Was er genoeg stof voor een tweede reeks?

“Heb je België, Absurdistan van Rik Vanwalleghem ooit gelezen? Ik wel, het is ooit op mijn kot beland. Ik weet dus zéker dat er meer dan stof genoeg is. (lacht) Zeker als je kijkt door de ogen van de nieuwkomer. Toen we het eerste seizoen verzonnen, hebben we veel ideeën geklasseerd wegens ‘te vroeg’. Die map hebben we nu kunnen opentrekken, al zijn er ook, vooral, nieuwe ideeën ontstaan. Met het eerste seizoen hebben we de kalklijnen getrokken waarbinnen de personages het spel moeten maken. Die personages zijn nu scherp omlijnd, waardoor we nog veel meer kwijt kunnen over hoe wij naar de kleine kantjes van de Vlaming kijken.”

Jullie kondigen ‘meer misverstanden en amoureuze perikelen’ aan. Dan gaan de gedachten onwillekeurig naar de moeder aller Vlaamse sitcoms, Rik.

FC De Kampioenen staat in de canon, wij zijn nederig genoeg om ons daar niet mee te meten. Ik snap de vergelijking wel, door de reikwijdte van ons publiek, maar tegelijk is het iets helemaal anders. Bij Nonkels voel je meer de stem van de auteurs, het staat meer met de twee voeten in de wereld van vandaag.”

Zo hadden de enkele recensenten het niet begrepen. Ze vonden het platvloers.

“Ik ben een voorstander van platitudes, maar alleen als ze zijn ingebed in een stevige fond. Je kunt perfect naar Nonkels kijken en alleen maar slapstick zien – fine, mij niet gelaten – maar veel mensen zeggen mij dat ze twee keer hebben gekeken. In se is Nonkels scherpe maatschappijkritiek, en een kritiek op de onhebbelijkheden van de Vlaming. Wie dat wil zien, kán het zien.

“Ik denk dat veel recensenten niet goed wisten hoe ze zich tot de reeks moesten verhouden: ‘Mag ik hier wel mee lachen, is het niet te aangebrand?’ Veel recensenten hadden hun oordeel ook al klaar na één aflevering. Iedereen mag van mij Nonkels bagger vinden, maar een fictiereeks afbranden na één aflevering is alsof je een album afkraakt op basis van het eerste nummer.”

'Een supporter van Club Brugge en een van Anderlecht die een club uit Hasselt kopen: het is het begin van een slechte grap. Maar we menen het.'Beeld Carmen De Vos

Eén recensente struikelde over de vele ‘opgewarmde racistische platitudes’. Die kritiek vond ik à coté de la plaque. Die platitudes zetten de benepenheid van de Vlamingen rond Innocent in de verf. Zíj́ staan voor schut, niet hij.

(knikt) “Het is bijna alsof die mensen niet beseffen dat er een Vlaanderen bestaat buiten de stad, waar dat soort bekrompen meningen nog bestaan – of je het nu wil of niet. ‘Nonkels is koren op de molen van de Vlaams Belang-kiezer’, zei iemand me: ‘Ze voelen zich bevestigd.’ Dat vind ik absolute nonsens. Het is nooit onze bedoeling geweest om opvoedkundige televisie maken, we wilden een geestige doorsnede maken van een Vlaamse familie waarin ieder op z’n eigen manier met verandering omgaat.”

Hoofdredacteur Bert Bultinck van Knack schreef ooit dat racistische stereotypen in het DNA van de Vlaming zitten. Herken je dat?

“Hoe dat komt, weet ik niet, maar ik zie dat ook, ja. Tot grote ergernis van mijn lief kan ik geen bruin café passeren zonder binnen te gaan. Onlangs heb ik het nog eens gedaan, aan de barakken in Menen. Daar heb ik weer gemerkt dat veel Vlamingen er geen graten in zien om zelfs het n-woord rond te strooien. Dat is het laatste van hun zorgen. Wij zitten in een bubbel, waar wij het onze denken over racisme en discriminatie én ons bewust zijn van de gevoeligheden, maar dat staat ver van de leefwereld van die mensen in Menen.

“Wij wilden iets maken over de generatie van onze ouders, hun leefwereld en denkbeelden. Je kunt dat alleen doen door er iets tegenover te zetten. We hebben het beproefde recept van de verloren zoon overwogen, de neef die terugkeert met liefdesverdriet. Dan heb je een generatieconflict, maar meer ook niet. Als je een vluchteling uit Kameroen in de hermetisch afgesloten wereld van de Persyns dropt, zet je alles veel meer op scherp. Als je door de lens van de cultuurverschillen kijkt, kun je je de onhebbelijkheden van de generatie van onze ouders en de Vlaming in het algemeen uitvergroten.

“Je kunt met recht en reden aanvoeren dat de Persyns karikaturen zijn, maar het zijn karikaturen van mensen die echt bestaan, mensen van vlees en bloed die jij en ik kennen. Soms heb ik het gevoel dat mensen niet geweten willen hebben dat zulke mensen bestaan.”

De nonkel die zijn vrouw achter haar rug ‘ambetante Carine’ noemt, bestaat?

“Ik hoor dat soort praat ook aan de feesttafel, ik weet dan nooit goed hoe ik moet reageren. Meestal kijk ik gegeneerd weg.”

Zijn er mensen die zichzelf hebben herkend en verhaal zijn komen halen?

“We zijn slim genoeg om dat niet te laten gebeuren. Onze personages zijn samenraapsels, composieten van kleine kantjes van verschillende mensen. Zowel Jelle, Koen als ik – en veel andere mensen – herkennen onze eigen moeder in Carine. Na de première van Nonkels kwam mijn moeder naar mij (moppert in West-Vlaams): ‘Zeh, die Carine, wuk es me dat voor eejn?’ Waarop ik zei: ‘Mama, hoor jezelf bezig, dat is exact hoe Carine zou reageren.’” (lacht)

Hebben jullie je ingehouden tijdens het schrijven van de nieuwe reeks?

“Nee. We hebben wel anders gewerkt dan de vorige keer. Er werden mensen van buitenaf betrokken, in een soort writer’s room, zoals in de VS en Denemarken. Kwestie van een strak tempo te kunnen aanhouden zodat een tweede seizoen niet al te lang op zich liet wachten. Maar de saus is overduidelijk die van ons.”

Conan O’Brien heeft het in zijn podcast vaak over de writer’s room van Saturday Night Live, waar hij als jonge schrijver terechtkwam: een slangenkuil, waar de gigantische ego’s – al dan niet aangevuurd door cocaïne – van de schrijvers onherroepelijk botsen, omdat er altijd meer grappen waren dan uitzendtijd.

“Wij werken om te beginnen nuchter en we hebben elkaar niet naar het leven gestaan, maar het klopt dat… Wij hebben heel hard gewerkt aan de eerste reeks, wij leefden meer met elkaar dan met onze lieven. Dat was bij momenten heel moeilijk, en dat heeft tot frustraties geleid. Volgens mij is dat eigen aan creatieve processen. Jij vindt iets grappig, ik niet. Bon, wat nu? Creatieve mensen hebben ideeën, fantasieën en ego’s die soms wel en soms niet botsen. Tel daar dan nog bij dat ik toen in een turbulente amoureuze fase in mijn leven was aanbeland.” (lachje)

Je relatie met Ella Leyers liep toen op de klippen.

“Ik ben maniakaal als het op het werk aankomt, maar op den duur zit je dan in een tunnel en kun je geen afstand meer nemen en komen er conflicten. We zijn oké, er is niet gevochten, maar we voelden dat we bij de tweede reeks veel opener moesten communiceren, om de frustraties van de eerste reeks voor te zijn. Toen we Callboys maakten zei Jakke: ‘Het is niet omdat het hier plezant is op de set, dat het plezant is voor de mensen thuis.’ Ik heb die quote niet boven mijn bed hangen, maar ik heb dat onthouden. En het omgekeerde is evenzeer waar.”

'Ik heb me altijd verzet tegen de perceptie van Knokke als epicentrum van materialisme en blingbling.'Beeld Carmen De Vos

Zelfs als het schuurt tijdens het maken, kan het resultaat plezant zijn?

“Misschien moet het zelfs schuren? In elk geval is het onvermijdelijk. In wezen zijn wij niet anders dan onze personages. Namelijk: bedreven in het maken van assumpties, in het onuitgesprokene. Je kent de parabel van de krik? Een man staat in panne. Platte band. Het is nacht, pikdonker, er is geen kat op de baan. Hij begint te wanhopen tot hij in de verte licht ziet branden. Hij gaat op weg.

“Tijdens het wandelen begint hij te piekeren: ‘Maar wat als ze geen krik hebben? Of erger, dat ze die niet willen uitlenen?’ Hij maakt zich druk, hij foetert, maar hij herpakt zich: ‘Ach man, waarom zouden ze hun krik niet uitlenen?’ Maar een paar meter verder wordt hij wéér overvallen door een gevoel voor onrechtvaardigheid: ‘Waarom willen ze me niet helpen, ik heb toch niks fout gedaan? Stel dat, nee, of, dat…’

“Intussen is hij bij het huis aangekomen, en heeft hij aangebeld. Wanneer ze opendoen is hij zo over zijn toeren dat hij roept: ‘Weet ge wat? HOU UW KRIK BIJ, ik moet ze niet meer hebben!’ (lacht) Dat vind ik typisch Vlaams gedrag. Een blik vangen en onmiddellijk beginnen prakkiseren: wat heb ik die mens misdaan?’ Maar er dan wel niks over zeggen. (lacht)

“Ik ben van nature ook iemand die zijn woorden inslikt, maar tijdens mijn toneelopleiding werden wij aangemoedigd om alles uit te spreken. Als ik werk met Matteo (Simoni, red.), Stef (Aerts, red.) en Bart (Hollanders, red.), doen we dat nog altijd met de kaarten op tafel. Matteo kan tegen mij perfect zeggen dat hij een idee maar niks vindt zonder mij te kwetsen. Wij kunnen allemaal tegen elkaar zeggen wat we denken, omdat we weten dat het vertrekt vanuit een plek van liefde en omdat we vertrouwen hebben in elkaars kunnen. We erkennen dat we mensen zijn die aaneenhangen van de défauts.”

Jouw personage Willy Persyn is met zijn rode broek en mocassins het archetypische burgermannetje. In een ouder interview zei je ooit dat er diep in jou ook zo een verscholen zit.

“Hmmm. Het zou me verbazen dat ik dat gezegd heb, want ik ben juist heel gevoelig voor alles wat patserig is. Ik heb me altijd verzet tegen de perceptie van Knokke als epicentrum van materialisme en blingbling. Ik ben niet in weelde opgegroeid, en op de toneelschool gold de ongeschreven wet dat je je schooljaar uitdeed met één jeansbroek.” (lacht)

Was je Knokse afkomst daar een issue?

“Mijn beste maten wisten het, maar tegen de rest zei ik dat ik uit Brugge kwam, of uit het Brugse ommeland.” (lachje)

In datzelfde interview zei je dat je, als je geen acteur was geworden, misschien wel een vastgoedmakelaar.

“Dora van der Groen zei ooit tijdens de les: elk persoon draagt een rugzak met – al dan niet onontdekte – talenten. Afhankelijk van de context waarin je opgroeit kun je die ontdekken en exploreren. Wel, die interactie tussen rugzak en context, dat is het leven. Bij mij was het al snel duidelijk dat acteren een van mijn talenten was. Maar de keuze voor de toneelschool was in Knokke geen evidente keuze – alleen Joke Devynck was mij voorgegaan –, maar ik had het ongelooflijke geluk dat mijn moeder zei: ‘Doe maar, ik geloof in u.’ Ze wist dat ik voor een onzeker leven koos en was daar oké mee. Dat is een enorm cadeau, want ik doe wat ik graag doe, ik heb een zalig leven. Mijn werk is eigenlijk geen werk, het is een way of life.”

Rik Verheye tussen de set van ‘Nonkels’, het veld van Sporting Hasselt en zijn boerderij in Damme: ‘Na ‘Callboys’ ben ik in het rood gegaan’
Beeld Carmen De Vos

BIO

Geboren in Knokke, 24 december 1986

Studeert in 2009 af aan de Studio Herman Teirlinck

Speelt in 2016 Jay Vleugels in Callboys

Zit sinds 2017 in de jury van De Slimste Mens

Neemt in augustus 2023 voetbalclub Sporting Hasselt over

Dat is gevaarlijk, als de grenzen tussen werk en privé vaag worden.

“Ja. Ik werk heel hard. En soms te hard. Toen Callboys was uitgekomen – een slaand succes – strekte zich plots een zee van opportuniteiten voor mij uit. Ik ben daar gretig ingedoken, en toen ben ik in het rood gegaan. Ik herinner me nog dat ik na opnames van De slimste mens, om twee uur ’s nachts, de auto aan de kant moest zetten. Op de pechstrook van de E19, ter hoogte van Peutie, ben ik beginnen te snikken. Het hield niet op. Daarna heb ik een coach gecontacteerd.”

Is dat een eufemisme voor een psycholoog?

“Wij gingen wandelen rond Fort 4 in Mortsel, en intussen praatten wij, praten, praten, praten. Hij heeft me duidelijk gemaakt dat ik niet kan veranderen wie ik ben. Want na die inzinking had ik het idee opgevat dat ik tijdens het weekend geen minuut meer mocht werken. ‘Dat is niet het probleem’, zei die man: ‘Als gij goesting hebt om tijdens het weekend uw laptop open te klappen, doe dat dan. Dat is wie gij zijt, daar wordt ge gelukkig van.’”

Waarmee had je inzinking dan wel te maken?

“Simpel: met te weinig rust nemen. Ik heb afgeleerd om elk idee dat door mijn hoofd flitst, op te schrijven in boekjes. Op den duur had ik ook duizend mapjes op het bureaublad van mijn computer. Ik ben als een hond. Als ik ’s morgens opsta, moet ik naar buiten, een pisje doen. Doe ik niet meer, toch niet in het openbaar. (lacht) Ik moet bezig zijn, dat is mijn gazole. Ik kan mij ongelooflijk focussen, maar dat kan doorslaan in een fixatie. Vermoedelijk is dat een vorm van ADHD.”

Is die ADHD door een professional gediagnosticeerd?

“Nee, ik las op vakantie toevallig een artikel en stelde veel gelijkenissen vast. Toen ik erover sprak met mijn lief en Sam (co-voorzitter van Sporting Hasselt, red.), bij wie het wel is vastgesteld, zeiden die unisono: ‘Natuurlijk.’ Mijn andere vrienden zeiden dat ook. Het label is niet officieel geplakt, maar als je íéts moet hebben, is ADHD het minst erge, me dunkt. (snel) Mijn moeder gelooft er overigens níét in.”

Speelde je ADHD op toen je, terwijl je Nonkels aan het opnemen was, een voetbalclub kocht op 160 kilometer van waar je woont?

“En dan moet ik ook nog vaak in Vilvoorde zijn, bij Woestijnvis. Ik zit graag in de auto. Ik krijg daar de beste ideeën, ironisch genoeg sta ik in de auto pas echt stil bij de dingen.”

Bevalt het voorzitterschap?

“We zijn met twee, hè. Alleen zou ik het niet doen. Sam is veel meer CEO-ish dan ik ooit zal zijn. Hij kwijt zich van de dagelijkse taken. Maar ik zit nog altijd in zeven whatsappgroepen. Er moeten altijd brandjes geblust worden, ik kan dat niet loslaten. Intussen moeten we onze plaats in de gemeenschap vinden.

“Een supporter van Club Brugge en een van Anderlecht die een club uit Hasselt kopen: het is het begin van een slechte grap. Maar we menen het. De club zat in een impasse, er moest iets gebeuren en de mensen van de club weten intussen dat we de club niet gebruiken voor een televisieprogramma, we gebruiken het programma om de club groot te maken.”

Toen jullie een tijd terug jullie trainer op de keien zetten – jullie stonden toen al aan kop – dacht ik: goeie plottwist.

“’Ze hadden drama nodig!’ Ik snap die reflex, maar dat is niet wat er aan de hand was. Ik vond dat een heel moeilijk, emotioneel moment, want ik heb Benny graag. Maar er speelt bij zo’n beslissing veel meer mee dan wat naar buiten komt.”

Jullie hebben een behoeftige club gered, akkoord, maar jullie leggen ook veel druk op de club en haar spelers. In de zomer dachten die dat ze aan een seizoen als een ander begonnen – à l’aise – maar nu zijn ze omsingeld door camera’s. De club is door jullie bekendheid ook een doorn in het oog van vele tegenstanders, die met het mes tussen de tanden op het veld komen.

“Iedereen reageert anders, maar ik zou dat als speler de max vinden. Ik zou opleven als de tegenstander met het schuim op de lippen speelt. Als wij thuis spelen, leggen de bezoekers colonnes bussen met supporters in. Dat maakt dat de competitie weer leeft, dat is toch alleen maar goed?”

Promotie is een must?

“Dat zou zalig zijn, en met deze kern moet dat lukken. Sam en ik staan niet in dit project als bobo’s, maar als liefhebbers. Het is een passieproject. Ik zie ons niet snel stoppen. Pas als we voelen dat de club gezond en zelfbedruipend is en we geen meerwaarde meer kunnen betekenen voor de club, dan moeten we naar onszelf kijken… maar hey, we zijn net begonnen.”

Tussen al dat werk op de set en de club door moet je ook nog voldoende tijd zien te maken voor je betere helft, Manon.

“We wonen nu halftijds in Knokke en halftijds in Antwerpen. Ik vind dat niet erg, maar Manon is stewardess bij Brussels Airlines. Zij is het beu vanuit de koffer om te leven. Achteraf bekeken is het ook zot dat zij helemaal is meegegaan in het verhaal. Toen ik het idee voor het eerst opperde zei ze: ‘Als ge dat wilt doen, moet ge dat doen, ga ervoor.’ En zij heeft volstrekt niets met voetbal. Of beter: hád, want intussen gaat ze vaak mee kijken. Anders zien we elkaar niet in het weekend, en ik denk eigenlijk ook dat ze er stiekem van geniet.”

In een recent interview met Het Laatste Nieuws spraken jullie een recent ontloken kinderwens uit.

“Die is er bij mij altijd al geweest. Misschien omdat ik zelf geen papa heb gekend, en omdat ik denk dat ik het zelf beter ga doen. Ik wil graag een warm en veilig gezin, omdat ik dat vroeger zelf enorm heb gemist. Daarbij, het zal me rust geven, denk ik, doordat ik de dingen in een breder perspectief kan plaatsen. Al hoor ik van sommige vrienden dat het hen helemaal onrustig maakt.” (lacht)

Toen dat interview verscheen – jullie poseerden in vol ornaat – vroeg ik me af waarom je daarop had toegezegd. Je vorige relatie was stukgelopen onder het vergrootglas van de media, die er bijna in real time verslag over uitbrachten. Is een relatie al niet ingewikkeld genoeg zónder publiek?

“Ik vond die aandacht ook belachelijk. Maar ik heb een trucje: als ik zulke artikels lees, beeld ik me in dat het over iemand anders gaat. Over een fictief personage.

“Toen Het Laatste Nieuws de vraag stelde, dacht ik: waarom niet? Onze relatie was toch al publiekelijk gelanceerd. We hebben dat gedaan omdat we daar zin in hadden, soms denk ik daar verder niet bij na. Natuurlijk kun je alles weigeren, maar je moet beseffen dat ze je altijd zullen zoeken. Ze komen het altijd te weten wanneer je een nieuw lief hebt. Dit keer doordat Manon een foto op Instagram had gezet, en haar profiel was toen nog niet eens openbaar. Dat wil zeggen dat een van haar volgers, vrienden, ‘geklikt’ heeft. Manon heeft communicatie en talen gestudeerd dus wellicht zit daar een gewezen medestudent tussen die nu voor een krant of tijdschrift werkt.

“Dan komen de – vaak kruiperige – berichtjes van journalisten: ‘Klopt het dat...’ En zelfs als je niet antwoordt, schrijven ze er toch over. Ik stond een tijd geleden ineens op de cover van een tijdschrift, en niemand had mij gecontacteerd. Ik had in Ik vraag het aan verteld over mijn vader, en dat verhaal hebben ze enorm opgeblazen. Ze fabriceren een stuk met oude quotes uit Het huis en Winteruur alsof het een actueel interview betreft. Dan denk ik: wauw, ik ben blijkbaar heel interessant. Clicks boven integriteit, zeker?” (grijnst)

'Enthousiasme en humor zijn mijn manier om met tegenslag en donkerte om te gaan. Want ik heb wel best wat meegemaakt in mijn jeugd, samen met mijn moeder.'Beeld Carmen De Vos

Maar je staat toch ook graag in de spotlights? Als er een microfoon voor het grijpen ligt, pak jij die vast en kruip je op tafel.

“Dat is de speelvogel in mij. Als kind speelde ik Popov de clown, en later pastoor. These, antithese, acteur. (lacht) Maar ik zou even goed animator kunnen zijn bij Club Med, of uitvaartbegeleider. Ik zou dat enthousiast doen, met veel humor. Dat is mijn manier om met tegenslag en donkerte om te gaan. Want ik heb wel best wat meegemaakt in mijn jeugd, samen met mijn moeder.”

Jullie hebben samen op een eenkamerappartementje gewoond toen je vader was gestorven aan de gevolgen van alcoholisme.

“Naast die ene kamer was er nog een soort berghok, waarin een bed paste, maar niets meer. Mijn vader leefde toen nog, maar mijn ouders waren al uit elkaar. Mijn mama moest het alleen redden – naast haar werk, ze had een reisbureau. Nota bene in hetzelfde gebouw waar mijn vader zijn verzekeringskantoor had.”

Er viel onmogelijk met je vader samen te leven, door zijn ziekte, maar een onmens was hij allerminst.

“Hij was een warme mens, dat zegt iedereen die hem gekend heeft. En in Knokke loop ik veel mensen tegen het lijf die hem gekend hebben. Hij was een ambiancemaker, avontuurlijk en liederlijk. Maar ook rusteloos, en ongetwijfeld de weg kwijt. Ik denk dat hij altijd ongelukkig is geweest. Zijn moeder is jong gestorven – zelfdoding of niet, dat heeft hij nooit geweten – en met zijn pa had hij een moeilijke relatie. Die was een heel bazig type, die hertrouwd was met een jonge vrouw die niet veel ouder was dan mijn pa. Papa wilde schrijver worden, maar dat was niet naar de zin van zijn vader. Zo is hij verzekeringsmakelaar geworden.

“Ik heb het idee om ooit iets te doen met het levensverhaal van mijn vader. Een film, die ik zelf wil regisseren. En eigenlijk zou ik hem zelf ook moeten spelen. Ik stel me vaak de vraag: waar zou hij nu zijn, mocht hij nog leven? Ik gok: achter het stuur van een taxi in Oostende. Terwijl hij de tanden zet in appelsienen die hij heeft geïnjecteerd met wodka. (lacht) Het klinkt als iets wat de Dardennes zouden kunnen maken.”

Ik zag je in De Spor François De Keersmaecker, voorzitter van Racing Mechelen, innig omhelzen. Hij is vele jaren ouder dan jij, maar jullie schoten goed op.

“De zoektocht naar de vaderfiguur: het refrein van mijn leven! Wat ik zoek? Mannelijke viriliteit, denk ik. Ik heb dat ook met Gène Bervoets gehad, met wie ik veel samen heb gedraaid. We gingen samen naar het voetbal. Ik denk nu ook aan Jan Charles – mijn leraar Nederlands, die ook jeugdtheater maakte – en Maxim Willems, wijlen eerste schepen van Knokke, die mij de sleutel van de schouwburg van Knokke gaf.

“Maar mijn enige echte surrogaatvader is natuurlijk mijn peter. Wij horen elkaar heel veel. Als ik twijfel, en raad nodig heb, is hij de eerste die ik bel. Maar natuurlijk is niemand mij dierbaarder dan mijn moeder, die – nadat mijn vader was gestorven – haar leven in het teken van mijn geluk heeft gesteld.”