Er was eens een keizer die een competitie uitschreef voor een muurschildering. Een groep Griekse en een groep Chinese kunstenaars gingen aan de slag, met een wand tussen hen in zodat ze niet bij elkaar konden kijken. Na een aantal weken waren de Chinezen klaar. De keizer zag een schitterende muurschildering waar hard aan was gewerkt. Toen ook de Grieken zo ver waren, bleek dat zij hun muur slechts hadden opgepoetst, zo dat die het kunstwerk van de Chinezen prachtig zacht reflecteerde.

Daan van Golden was dol op deze parabel uit de elfde eeuw, die hij aantrof in een boek van de Perzische filosoof en theoloog Ghazali. Hij vertelde het met smaak op verschillende momenten in zijn leven en liet dan weer de Chinezen, dan weer de Grieken winnen. Dat deed hij om ‘de boel een beetje in evenwicht’ te houden, vertelde hij Hans Janssen, conservator van het Gemeentemuseum Den Haag die zijn werk uitgebreid heeft gedocumenteerd.

Het is niet moeilijk te zien wat Van Golden in het verhaal raakte. Zelf leerde hij tekenen tijdens een technische opleiding, waar hij werd opgemerkt door een pater die hem schilderlessen ging geven. Later volgde de avondacademie, werkte hij als etaleur bij de Bijenkorf en begon te reizen: betaald verlof voor een scootertocht naar Griekenland en Turkije, reizen naar Spanje, Marokko, de VS en Zweden, veelal samen met zijn toenmalige vriendin, fotomodel Willy van Rooy. Onder kunstenaars stond hij bekend als Daan ‘les mains sales’ van Golden vanwege de expressionistische schilderijen die hij maakte met uitsluitend zwart, grijs en wit.

Maar toen Van Golden enige tijd later in Japan verbleef, waar hij via Iran, Pakistan, Birma, Thailand, Maleisië, Singapore en Hongkong was aangekomen, voelde het schilderen plots als een ‘teleurstelling’. Hij vond het niet interessant meer, vertelde hij in een videoportret van Hollandse Meesters, en dacht: ‘Nou, dan is het afgelopen met de kunst.’ Om toch iets om handen te hebben in zijn atelier raapte hij een stukje papier op van de grond, schilderde het motief na en zou eigenlijk nooit meer iets anders doen. Ontslagen van de druk om iets te creëren vond hij kunst in een ‘meditatieve’ manier van schilderen. Meteen exposeerde hij Patterns – schilderijen van verpakkingsmateriaal, zakdoeken en snoeppapier, inclusief kleine beschadigingen, júist met die kleine beschadigingen – in een galerie in Tokio, maar de middelen om de doeken naar Nederland te verschepen had hij niet. Van Golden bedelde ervoor op het treinstation van Osaka, met een bord waar vrienden een bloem, een molen en een boer op hadden getekend. Na een paar dagen was het geld binnen.

Jean Leering nodigde Van Golden uit voor Documenta 4, in 1968 in Kassel. Het was de editie waar ook Robert Rauschenberg, Tom Wesselmann, Roy Lichtenstein en Andy Warhol aan meededen, Amerikanen met gevoel voor pop in de kunst, en kunstenaars als Bridget Riley, Sol LeWitt en Barnett Newman. De schilderijen van Van Golden misstonden niet tussen de strakke lijnen, tussen de zeefdrukken vol kleur, maar waren ontstaan niet als een reactie op de kunst, en ook niet als abstracte expressie, maar uit wat hij aantrof in het leven zelf. De latere fotoserie Youth Is an Art, waarin hij de eerste achttien jaar uit het leven van zijn dochter portretteerde, is daar een ver doorgevoerd voorbeeld van.

‘Hij is geen navolger van Titiaans grote gebaren. Hij ontroert me zoals Bellini’

Naschilderen kun je zijn techniek niet echt noemen, want vóór het schilderen kwam altijd het kijken. De kunstenaar bezocht eens de Poseidon Tempel van Sounion, nabij Athene. Het was op een ansichtkaart die hij daar kocht, niet in de tempel zelf, dat hij een vogelgestalte ontdekte tussen de zuilen. De lege ruimte tussen het gestileerde bouwwerk kon als eigen vorm dienen voor een schilderij (Studie ’86).

Van Golden maakte wel graag gebruik van de kunstgeschiedenis. Uit het oeuvre van Yves Klein, Henri Matisse en Jackson Pollock pakte hij elementen die anders ongezien zouden zijn gebleven, of tenminste niet waren opgevallen binnen het geheel. In Pollocks abstracte schilderijen, kunstwerken die er prat op gaan door gevoelsmatige bewegingen tot stand te zijn gekomen, ontdekte Van Golden kleine ‘figuren’, niet direct herkenbaar als mens of dier, maar vormen die realistisch genoeg waren om aan onze zichtbare wereld te refereren. In zekere zin ontkrachtte Van Golden hiermee Pollocks expressie – je kunt nog zo hard met kwasten zwaaien, met nog zo veel druppels een duizelingwekkende chaos creëren, in het stille kijken is altijd iets te zien.

Toch was zijn blik geen ondermijnende vorm van kijken. Karel Schampers nodigde hem in 1999 uit voor de Biënnale van Venetië en zei toen in de krant: ‘Van Golden is geen virtuoos, geen navolger van Titiaans grote gebaren. Hij ontroert me zoals Bellini. Als ik in Venetië in de San Zaccaria Bellini’s Madonna met Christuskind bekijk, raakt me [de] aandacht voor de musicerende engelen. Christus is niet, zoals bij Titiaan, een alleenheerser: hij is een kind dat lichtjes zijn hoofd beweegt en luistert naar de muziek. Dat vind ik terug bij Van Golden.’

Geboren te Katendrecht kwam Van Golden na zijn omzwervingen steeds terug in de buurt. In zijn woonplaats Schiedam had hij afgelopen herfst zijn laatste overzichtstentoonstelling, Make Over, en daar is hij nu ook gestorven.

Wie er werkelijk hadden gewonnen, de Chinezen of de Grieken? Het is net hoe je het bekijkt. Een citaat dat Van Golden naast de parabel graag deelde, was afkomstig van de dichter A. Roland Holst: ‘De kunst is geen wedstrijd.’