Veel honden- en kattenbaasjes zullen het herkennen: schotel je hond een koekje voor en deze verdwijnt zonder pardon achter in de bek. Hap-slik-weg. Probeer hetzelfde bij je kat, en de kans is groot dat-ie voor dezelfde traktatie zijn neus ophaalt. Hoe komt dit?

Over de smaakvoorkeuren van dieren is nog veel onbekend. Maar stukje bij beetje ontrafelen wetenschappers het mysterie over de voorkeuren van onze viervoetige vriendjes. Dit is wat we tot nu toe weten.

Kat is zoetheid kwijt

Waar honden direct hun slag slaan als een stuk cake per ongeluk op de grond valt, slaan katten zo’n hapje pertinent over. Een mogelijke reden voor dit verschil in eetgedrag: katten proeven geen zoet. En, zo ontdekten wetenschappers, dat komt door hun specifieke DNA.

Huiskatten, tijgers en cheeta’s hebben een ‘incomplete’ versie van het gen Tas1r2: een gen dat, samen met het gen Tas1r3, helpt bij het proeven van zoetigheid. Bij de katachtigen werkt het laatstgenoemde gen prima, maar is het kapotte Tas1r2-gen niet in staat de eiwitten te produceren die nodig zijn voor de vorming van ‘zoete’ smaakpapillen.

Wat proeven ze dan wel? Gezien hun vleesrijke dieet waarschijnlijk umami, denken wetenschappers al decennia, en een recente studie bevestigt dat vermoeden. Door het in kaart brengen van het kattengenoom, ook wel ‘DNA-sequencen’ genoemd, ontdekten onderzoekers dat katten beschikken over het tweetal genen dat verantwoordelijk is voor de umami-receptoren op hun smaakpapillen: Tas1r1 en Tas1r3.

Drinkwater met umami

In diezelfde studie lieten wetenschappers vervolgens 25 katten kiezen uit twee kommen: één met puur drinkwater en één met water waaraan umamismaak was toegevoegd. Niet geheel onverwachts gaven de dieren de sterke voorkeur aan het verrijkte water – een mogelijke verklaring waarom katten zo dol zijn op zeevis, zoals het van nature umamirijke tonijn.

‘Vermoedelijk is umami de voornaamste prikkel voor katten om iets wel of niet te eten,’ stelt smaakwetenschapper Scott McGrane. ‘En tonijn is op dat vlak het absolute summum voor de kat.’

Hoe dat bij honden zit? Die proeven net als katten zowel umami als bitterheid, maar daarbij ook nog zoetigheid; geen wonder dat zij wél aanslaan bij dat op de grond gevallen cakeje.

Wat basissmaken ons vertellen

Waarom is die smaakvoorkeur bij dieren (en mensen!) zo belangrijk? Simpel: het helpt potentiële voedselbronnen te beoordelen. Zo is een zoete smaak een teken van veel koolhydraten, en dus energierijk voedsel. Umami duidt zijn beurt op eiwitrijk eten, terwijl zout weer wijst op natrium, een essentiële voedingsstof. Zuur zou iets zeggen over onder andere het vitaminegehalte. En bitter? Dat is nog onderwerp van wetenschappelijk debat, alhoewel men ervan uitgaat dat deze basissmaak iets vertelt over eventuele giftigheid.

Het vermogen van dieren om de vijf basissmaken te detecteren, ligt dus besloten in hun DNA: specifieke genen zijn verantwoordelijk voor de aanmaak van specifieke smaakpapillen. Soms muteren deze genen. Overleeft een diersoort deze natuurlijke aanpassing, dan kan het de nieuwe genetische norm worden.

Een smaakloos bestaan

Op die manier raakte onze vleesminnende kat het vermogen kwijt om zoet te proeven. Precies zoals de bamboe-etende panda geen umami meer proeft. En zoals sommige zeezoogdieren hun voedsel in één hap wegslikken: dolfijnen en walvissen ontbreekt het inmiddels überhaupt aan smaakgenen in hun DNA.

De smaakverschillen tussen katten en honden zijn ook logisch in de context van hun dieet. Katten zijn strikte of ‘obligate’ carnivoren: zij zijn in staat uit vlees alle voedingsstoffen te halen die ze nodig hebben. Honden daarentegen zijn opportunistische eters: zij profiteren van alle beschikbare voedingsbronnen – of het nu gaat om vlees, groente of granen. McGrane: ‘Dat is waarschijnlijk de voornaamste reden dat honden niet zo kieskeurig zijn als hun miauwende metgezel.’