Het gaat de dichter Roelof ten Napel niet allereerst om het uiten, maar vooral het begrijpen van zijn woede
Roelof ten Napel. Uitg. Hollands Diep, Amsterdam 2018, 80 blz. € 19,99
Woede is een woord dat in de politieke filosofie regelmatig wordt gebruikt om onze tijd te typeren. Angst en woede zijn drijfveren voor keuzes in de sfeer van eigen volk eerst. Tegelijkertijd is het een woord dat aan inflatie onderhevig is. Irritaties over vermeend onrecht leiden tegenwoordig wel erg gemakkelijk tot een kwalificatie als de woedende burger.
De woede in deze bundel richt zich echter niet op gevoeld onrecht, maar op wat in een jeugd in een Nederlands-gereformeerd gezin in Joure is ervaren als beperkend en moralistisch. Roelof ten Napel (1993) studeerde wiskunde en filosofie en heeft het geloof achter zich gelaten. Een intrigerende vraag die zo’n ingrijpende verandering met zich meebrengt, is de vraag of je ook afscheid kunt nemen van de taal waarin en waarmee je bent opgevoed. In een recent interview in de NRC formuleert hij het zelf zo: ‘Mijn hele wereldbeeld lag vervat in termen als zonde, genade, berusting en barmhartigheid. Als ik die dingen opgeef, kan ik de dingen die er zijn geweest niet meer benoemen.’ Als hij in zijn gedichten terugblikt, verklaringen zoekt of gevoelens onder woorden brengt, kan het daarom niet anders zijn of de taal van de Bijbel speelt daarbij een rol. Niet in de vorm van citaten, maar als onderdelen van zijn eigen taal. Voor wie thuis is in die taal zullen de gedichten daarom ongetwijfeld toegankelijker én wellicht ook confronterender zijn.
Woede, zwarte bladzijde, het zijn termen die doen vermoeden dat we te maken hebben met gedichten waarin een volgende ex-gereformeerde in scherpe bewoordingen afrekent met het geloof en de kerk van zijn jeugd. Maar dat is niet het geval. Het gaat de dichter ook niet allereerst om het uiten, maar vooral het begrijpen van zijn woede. Het gedicht ‘Vuur’ begint als volgt:
een woede als een oud motorblok
ontleden, met je handen verspreiden over een kleed
op tafel, en opeens alle onderdelen
zien liggen, een woede zien liggen
zonder dat hij nog bevestigd is -
Het beeld is duidelijk maar roept ook een vraag op. Want waarom haalt iemand een motorblok uit elkaar? Alleen om te begrijpen hoe het in elkaar zit? Of is het ook de bedoeling om de verschillende onderdelen schoon te maken, te smeren of te vervangen om vervolgens het in elkaar te zetten zodat de motor weer kan draaien? Als nieuw. Is deze poëzie een oefening in ontleden om de woede te voorzien van nieuwe brandstof? Dat is niet de toon van deze gedichten. Ik lees ze allereerst als pogingen om te begrijpen en te boekstaven (vgl. de titel). Tegelijkertijd weet de dichter zich voortgedreven door een vurig verlangen. Naast lichamelijk begeren is dat ook het verlangen naar een houvast. Regels als ‘wat is triester dan de rug van wie zich wegdraait?’ en ‘het gezicht van god//trekt aan me voorbij, ik zie alleen zijn rug/ik zie hem alleen maar verkleinen’ zijn meer dan rationele constateringen, ze klinken als verdriet over een ontstane leegte.
De metafoor maakt overigens nog iets anders duidelijk. Een motorblok ontleden levert vieze handen op. Op deze wijze teruggaan naar je recente verleden is geen vrijblijvende, gemakkelijke activiteit. Woede ontleden is ook een worsteling. Anders gezegd, de gedichten tonen niet alleen het eindresultaat, maar laten vooral het gevecht om te begrijpen zien. Dat heeft een meerduidigheid tot gevolg die op een aantal plekken is terug te vinden. Drie voorbeelden.
Allereerst kan de zwarte bladzijde ook gezien worden als een aankondiging van wat volgt: de breuk met zijn (eerste?) jongensliefde? (‘omdat het dan eindigt//met de nacht die tussen twee gezichten/terugkeert, tussen twee keer weten//dat je nooit meer zo dichtbij/zal zijn, nooit meer zo/dichtbij zal zijn geweest’). Dan de korte derde strofe uit het hier afgedrukte gedicht. De geschiedenis van Lazarus is bekend vanuit het evangelie van Johannes. Hoe nu te reageren op het huilen van Jezus? In het bijbelverhaal wordt dit geïnterpreteerd als oprechte emotie (Hij heeft veel van hem gehouden). Vandaaruit valt ‘leer ons kennen’ uit te leggen als de behoefte om Jezus echt beter te leren kennen. Maar tegelijkertijd komt nadrukkelijk de betekenis mee van ‘Ja, ja, leer ons jou kennen’. Je huilt, maar het is theater, het is toneelspel. Door ‘jou’ weg te laten wordt voorkomen dat deze laatste betekenis de eerste bij voorbaat wegdrukt en de dichter zich te cynisch en te oordelend verwoordt. Oprechtheid en onoprechtheid sluiten elkaar niet uit.
Het laatste voorbeeld komt uit het gedicht waarmee de bundel afsluit.
De regels ‘wanneer heb je het begrepen? dat je durven/vallen moet, geloven/dat je licht bent, licht genoeg’, laten een bekende spanning zien tussen begrijpen en wel of niet geloven. In de context van de bundel is het duidelijk dat er bij Ten Napel sprake is van het verliezen van het geloof als bewuste daad. Het is echter ook mogelijk de regels te lezen als een geloofsinzicht dat doorbreekt: stop met klimmen, durf te vallen. Van je geloof vallen en dat formuleren in de taal van het geloof. Het woedeboek is een thematisch sterke en strak gecomponeerde debuutbundel met ontroerende en confronterende gedichten in een eigen taal. De bundel was dit jaar genomineerd voor zowel de Grote Poëzieprijs als de C. Buddingh’-prijs.
ze zeggen je dat een vriend zal sterven. ze weten
dat je helpen kan, hebben je handen gezien,
wat eruit voortkwam.
je vertrekt opzettelijk te laat, dit lichaam
moet een punt gaan maken. je komt aan bij het graf
en als wist je wat zou komen, en wat nog zal,
je huilt.
leer ons kennen.
ook wat goedkomt, doet pijn, ook wat opstaat
missen we, we weten inmiddels dat altijd
iets achterblijft.
het probleem is dat u goed bent, en wij niet,
dat u dat zo maakte. wij zijn
een in waterplas gelegde vis –
is het geen wrede man
die daar naast gaat staan
en toeschreeuwt:
adem toch, sta op, adem dan.