Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Cultuur

‘De liedjes van Maarten van Roozendaal vormden een genre op zich’

ANP/Marcel Hemelrijk

Maarten van Roozendaal, 51 jaar oud, is gisteren gestorven. Zijn liedjes vormden een genre op zichzelf, zo schrijft recensent Henk van Gelder vandaag in NRC: “Elk nummer leek de essentie van wat hij op dat moment te zeggen had.”

Van Gelder:

“Zijn liedjes vormden een genre op zichzelf: doorleefde spreektaal op grillig meanderende melodieën, vaak tegen het parlando aan, waarin hij hart en ziel een stem gaf. Soms vilein, soms liefdevol, maar altijd met zo veel inzet dat elk nummer de essentie leek van wat hij op dat moment te zeggen had. Red mij niet was daarvan een excellent voorbeeld.”

Van Gelder verder over het nummer Red mij niet:

“Het begint met een ietwat raadselachtige opsomming van rituelen die langzaam maar zeker herkenbaar worden als de uitingen van diverse geloven. Iedereen mag doen wat hij wil, zingt de zanger – een kaars branden, een rare muts opzetten, briefjes in een muur duwen, een paarse jurk aantrekken, alles. Zolang men hem er maar niet mee lastigvalt. Hij wenst niet te worden gered, hun hemel is voor hem een hel, hij wil er niets mee te maken hebben.”

Van Roozendaal belijdt, hartstochtelijk en hautain tegelijk, de individuele vrijheid in een wereld vol fanatici met hun opdringerige geloven, aldus Van Gelder:

“Laat mij mijn kont tegen de krib
laat mij dit goddeloze lied
hef jij je handen maar ten hemel
maar red mij niet”.

‘Allitereren vind ik altijd zo stom, juist daarom deed ik het’

Van Roozendaal, die wegens zijn ernstige ziekte al sinds begin van het jaar niet meer optrad, schreef twee maanden geleden in het bundeltje Nieuwe klassiekers over zijn nummer Mooi. Menigeen vindt dit een van de meest ontroerende liedjes die hij ooit schreef. Van Gelder na het verschijnen van dit bundeltje:

“Zelf was hij helemaal niet van plan iets ontroerends te schrijven. In een schrijfhut in het Utrechtse dorp Kamerik zag hij het voorjaar ontluiken en trachtte dat te beschrijven. ‘En allitereren in liedteksten vind ik altijd zo stom, dat ik het juist daarom zelf eens wilde doen. Gewoon om te laten zien hoe makkelijk dat wel niet is en om een beetje te pesten.’

Zo noteerde hij: ‘Zie de lammeren nou toch lurken.’ En: ‘Hoe de jonge zwanen donzen in de zachte sloot.’ De ene regel volgde op de andere: ‘Ik was gewoon een beetje aan het kutten en lachte me kapot.’ Tot hij schreef: ‘Ach, ik ben goddank dus nog een keer een jonge lente waard.’ Gevolgd door: ‘Om te janken zo mooi.’ Pas toen begon het lachen hem enigszins te vergaan: ‘Enfin, toen heb ik die tekst met wat tegenzin toch maar op muziek gezet.’

Als een nachtvlinder aan de vleugel

Ogenschijnlijk kwam Maarten van Roozendaal uit het niets, toen hij in 1994 het Amsterdams Kleinkunstfestival won, aldus Van Gelder:

“Hij zat als een nachtvlinder aan de vleugel, zijn schrale lijf gehuld in een zwart pak met wit overhemd, een sigaret waarvan de rook in het zwart naar boven kringelde, zijn kaak gestoppeld en zijn grote mond vol hypochondrische liedjes over Weltschmerz en stomme pech, draaglijk gemaakt door een wrang soort ironie.”

‘Na zijn dertigste kwam er ruimte voor zijn eigen geluid’

Hij kwam uit Heiloo, uit een burgerlijk milieu, maar had een losgeslagen leven achter de rug dat in een paar trefwoorden te vangen was: drank en drugs, kroeg en goot, lanterfanten en dolen. “Het was wanhoop”, zei hij in NRC. Pas rond zijn dertigste kwam hij op het idee een poète maudit te worden, die liedjes aan de piano zong:

“Ik wist dat ik moest opvallen en dat heb ik gedaan door cowboylaarzen aan te trekken, een pinkelhoutje te dragen en nog harder te schreeuwen dan ik toch al deed. Ik was de passiezanger en daar heb ik nog een schepje bovenop gedaan.”

Allengs verdween die pathetische pose, om ruimte te maken voor zijn eigen geluid. Van Gelder benadrukt dat Van Roozendaal geen navolger was; hij was zichzelf. In bijna twintig jaar tijd maakte hij tien soloprogramma’s en werkte aan nog zo’n tien andere gelegenheidsprogramma’s mee.

Zijn belangrijkste prijs was de Poelifinario voor de beste cabaretvoorstelling van het jaar, die hij in 2008 in ontvangst mocht nemen voor Het wilde westen, met daarin onder anderen het nummer Christoffel:

Tijdens de uitreiking droeg hij die prijs op aan Ramses Shaffy, Freek de Jonge en Bram Vermeulen, die hij zijn grote voorbeelden noemde. Vorig jaar werd Van Roozendaal opnieuw voor een Poelifinario genomineerd, ditmaal voor De gemene deler, het programma dat uiteindelijk zijn laatste is geworden. Zijn eigen promotiefilmpje voor deze voorstelling:

Op 15 april 2012 was Van Roozendaal te gast in het televisieprogramma Kunststof, waarin hij uitlegt waarom hij zich aanpast aan “de versnelde tijd” door korte liedjes te schrijven:
Get Adobe Flash