You are on page 1of 49

TAALCOMPLEET

TAALCOMPLEET A1‐A2
Woordenlijst
Spaans Español

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


aan encendido
aan al pared
aan de rechterkant a la derecha
aan het eind * al final
Aan het eind van een woord staan nooit twee Al final de una palabra nunca
dezelfde medeklinkers. * aparecen dos consonantes
iguales.
aan het eind(e) * al final
aanbieden, bood aan, boden aan, ofrecer
hebben aangeboden
de aandacht atención
aanhebben (ik heb aan, jij hebt aan, llevar puesto
hij heeft aan, wij hebben aan)
aankleden, kleedde(n) aan, hebben aangekleed vestirse
aankomen (ik kom aan, jij komt aan, llegar
hij komt aan, wij komen aan)
zich aanmelden, meldde(n) zich aan, apuntar
hebben zich aangemeld
het aantal, de aantallen número
aantrekken, trok(ken) aan, hebben aangetrokken ponerse
aanvragen, vroeg(en) aan, hebben aangevraagd solicitar
aanwezig, aanwezige presente
aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, hij wijst aan, indicar
wij wijzen aan) *
aanwijzen, wees aan, wezen aan, hebben señalar
aangewezen
de aardappel, de aardappels patata
de aarde Tierra
aardig , aardige amable
acht 8
achter detrás / atrás
de achternaam, de achternamen apellido
achtste octavo
achttien 18

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
1
de activiteit, de activiteiten actividad
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

het adres, de adressen dirección


de advertentie, de advertenties anuncio
het advies, de adviezen consejo
de advocaat, de advocaten abogado
af acabado
af en toe a veces
de afdeling, de afdelingen departamento
afgelopen zijn, was, waren afgelopen, ha terminado
zijn afgelopen
de afkorting * abreviatura
afmaken, maakte(n) af, hebben afgemaakt acabar
zich afmelden, meldde(n) zich af, hebben zich afgemeld darse de baja
afscheid nemen, nam(en) afscheid, decir adiós
hebben afscheid genomen
de afspraak, de afspraken cita
afspreken, sprak(en) af, hebben afgesproken acordar
het afval basura
afwassen, waste(n) af, hebben afgewassen lavar los platos
afwezig, afwezige ausente
de agenda, de agenda’s agenda
al ya
de alcohol alcohol
het alfabet * alfabeto
alle todo
allebei ambos
alleen sólo
allemaal todo
allerlei todo tipo de
alles todo
als si
alsjeblieft por favor
alstublieft por favor
altijd siempre
alvast ya
alweer otra vez
ander, andere otro

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
2
TAALCOMPLEET
anderhalf, anderhalve uno y medio
anders de otro modo
Anders nog iets? Desea algo más?
het antwoord, de antwoorden respuesta

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


apart por separado
de apotheek, de apotheken farmacia
het apparaat, de apparaten dispositivo
de appel, de appels manzana
april abril
de arm, de armen brazo
de armband, de armbanden brazalete
de assistente, de assistentes asistente
augustus augusto
de auto, de auto’s coche
de automaat, de automaten máquina
de avond, de avonden atardecer
’s avonds por la noche
het avondeten cena
de baan, de banen empleo
de baard, de baarden barba
de baas, de bazen jefe
de baby, de baby’s bebé
het bad bañera
de badkamer, de badkamers cuarto de baño
het bakje, de bakjes recipiente
bakken, bakte(n), hebben gebakken hornear
de bakker, de bakkers panadero
de bal, de ballen balón
de balie, de balies mostrador
het balkon, de balkons balcón
de banaan, de bananen platano
de band, de banden neumático
bang, bange asustado
de bank, de banken banco
de bank, de banken sofá
de bar, de bars bar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
3
de basisschool, de basisscholen escuela primaria
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de batterij, de batterijen batería


beantwoorden, beantwoordde(n), hebben responder
beantwoord
het bed, de bedden cama
bedanken, bedankte(n), hebben bedankt dar las gracias
bedankt ¡Gracias!
bedenken, bedacht(en), hebben bedacht pensar
bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, querer decir
wij bedoelen)
de bedoeling, de bedoelingen intención
het bedrag, de bedragen precio
het bedrijf, de bedrijven compañía
het been, de benen pierna
het beestje, de beestjes pequeño animal
een beetje poco
het begin inicio
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, comenzar
wij beginnen)
de begrafenis, de begrafenissen funeral
begrijpen (ik begrijp, jij begrijpt, hij begrijpt, comprender
wij begrijpen)
behalve excepto
beide ambos
bekend, bekende conocido
belangrijk, belangrijke importante
de belasting, de belastingen impuesto
bellen (ik bel, jij belt, hij belt, wij bellen) llamar
beloven, beloofde(n), hebben beloofd prometer
ben jij? ¿eres... ?/está
beneden abajo
benieuwd zijn naar, was, waren benieuwd naar, ser curioso
zijn benieuwd geweest naar
bereiken, bereikte(n), hebben bereikt contactar
de berg, de bergen montaña
het bericht, de berichten mensaje
het beroep, de beroepen profesión
beschermen, beschermde(n), hebben beschermd proteger

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
4
TAALCOMPLEET
beschikbaar, beschikbare disponible
beschrijven, beschreef, beschreven, hebben describir
beschreven
besluiten, besloot, besloten, hebben besloten decidir
bespreken, besprak(en), hebben besproken discutir

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


bestaan, bestond(en), hebben bestaan existir
beste querido
bestellen (ik bestel, jij / hij bestelt, wij bestellen) pedir
de bestelling, de bestellingen pedido
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, pagar
wij betalen)
de betekenis * significado
de betekenis, de betekenissen * significado
beterschap recuperación
bevallen, beviel(en), zijn bevallen dar a luz
bewaren, bewaarde(n), hebben bewaard guardar
bewegen (ik beweeg, jij beweegt, hij beweegt, mover
wij bewegen)
bewolkt, bewolkte nublado
de bewoner, de bewoners habitante
bezig zijn, was bezig, waren bezig, estar ocupado
zijn bezig geweest
de bibliotheek, de bibliotheken biblioteca
bieden, bood, boden, hebben geboden apostar
het bier cerveza
bij en
bijna casi
bijten, beet, beten, hebben gebeten morder
het bijvoeglijk naamwoord * adjetivo
bijvoorbeeld * por ejemplo
de bijzin * cláusula (parte de una
oración)
bijzonder, bijzondere extraordinario
de bil, de billen nalga
binnen dentro de
binnen dentro
binnenkomen, kwam(en) binnen, entrar
zijn binnengekomen

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
5
binnenkort pronto
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de bioscoop, de bioscopen cine


de bladzijde, de bladzijdes página
blauw, blauwe azul
blij, blije feliz
blijven (ik blijf, jij blijft, hij blijft, wij blijven) quedarse
het blik, de blikken lata
het bloed sangre
de bloem, de bloemen flor
de bloemkool, de bloemkolen coliflor
de bloes, de bloezen blusa
blond, blonde rubio
blussen, bluste(n), hebben geblust extinguir
de bodem, de bodems fondo
het boek, de boeken libro
de boer, de boeren agricultor
de boerderij, de boerderijen granja
de boete, de boetes multa
de bon, de bonnen recibo
boodschappen doen (ik doe boodschappen, hacer compras
jij doet …, hij doet …, wij doen …)
de boom, de bomen árbol
de boon, de bonen judía
boos, boze enfadado
de boot, de boten barco
het bord, de borden pizarra
het bord, de borden señal de tráfico
het bord, de borden señal
de borstel, de borstels cepillo
het bos, de bossen bosque
de boter mantequilla
de boterham, de boterhammen sandwich
bouwen, bouwde(n), hebben gebouwd constuir
boven arriba
de brand, de branden fuego
de brandweer cuerpo de bomberos
breed, brede ancho

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
6
TAALCOMPLEET
breken, brak(en), hebben gebroken romper
breken, brak(en), zijn gebroken romper
brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, llevar
wij brengen)
het briefje, de briefjes billete

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


de brievenbus, de brievenbussen buzón
de bril, de brillen gafas
de broek, de broeken pantalón
de broer, de broers hermano
het brood, de broden pan
de brug, de bruggen puente
bruin, bruine castaño
de buik, de buiken guata
buiten fuera
het buitenland en el extranjero
het bureau, de bureaus escritorio
de buren vecinos
de bus, de bussen autobús
de buurman, de buurmannen vecino
de buurt, de buurten barrio
de buurvrouw, de buurvrouwen vecina
het cadeau, de cadeaus regalo
het café, de cafés bar
de cent, de centen centavo
de centimeter (cm), de centimeters centímetro
het centrum, de centrums centro
de chauffeur, de chauffeurs chófer
de chocola chocolate
het cijfer, de cijfers nota
de citroen, de citroenen limón
de club, de clubs club
de collega, de collega’s colega
de computer, de computers computadora
het concert, de concerten concierto
het contact contacto
het contract, de contracten contrato
de controle , de controles chequeo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
7
controleren * controlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

controleren, controleerde(n), hebben comprobar


gecontroleerd
creatief, creatieve creativo
de cultuur, de culturen cultura
de cursist, de cursisten alumno
de cursus, de cursussen curso
het cv, de cv's currículum
daar allá
daarna después
daarom por eso
dag adiós
de dag, de dagen día
dagelijks, dagelijkse diariamente
het dak, de daken techo
de dame, de dames dama
dan que
dank je wel gracias
dansen (ik dans, jij danst, hij danst, wij dansen) bailar
Dat geeft niet. No importa
Dat klopt. eso es correcto
de datum, de datums fecha
december diciembre
het deel, de delen parte
de deken, de dekens sábana
het deksel, de deksels tapa
delen, deelde(n), hebben gedeeld compartir
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) pensar
derde tercero
dertien 13
dertig 30
de deur, de deuren puerta
dezelfde * lo mismo
dicht cerrado
dichtbij cerca
de dief, de dieven ladrón
de dienst, de diensten de servicio

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
8
TAALCOMPLEET
het dier, de dieren animal
de dijk, de dijken dique
dik, dikke gordo
het ding, de dingen cosa

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


dinsdag martes
het diploma, de diploma’s diploma
direct inmediatamente
de directeur, de directeuren jefe
de discussie, de discussies debate
de docent, de docenten docente
de dochter, de dochters hija
doei adiós
het doekje, de doekjes trapo
doen (ik doe, jij doet, hij doet, wij doen) hacer
de dokter, de dokters doctor
dom tonto
donderdag jueves
donker , donkere oscuro
dood, dode muerto
door debido a
door a través de
doorgaan, ging(en) door, zijn doorgegaan continuar
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, pasar
hij geeft door, wij geven door)
het doosje, de doosjes caja
het dorp, de dorpen pueblo
de douche, de douches ducha
draaien, draaide(n), hebben/zijn gedraaid girar
dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt, wij dragen) traer
de drank, de dranken beber
drie 3
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) beber
de drogist, de drogisten farmacia
droog, droge seco
de druif, de druiven uva
druk, drukke animado
drukken op, drukte(n) op, hebben gedrukt op pulsar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
9
de druppel, de druppels gota
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

duidelijk, duidelijke claro


duizend mil
dun, dunne muy delgado
duren (het duurt) durar
durven, durfde(n), hebben gedurfd atreverse
dus entonces
duur caro
duwen, duwde(n), hebben geduwd empujar
dweilen, dweilde(n), hebben gedweild fregar
echt realmente
één 1
een dagje weg irse por un día
Een moment alstublieft. Un momento por favor.
Een ogenblik alstublieft. Un momento por favor.
(nog) eens de nuevo
eerder antes
eergisteren anteayer
eerlijk, eerlijke honesto
eerst(e) primero
eet smakelijk buen apetito
het ei, de eieren huevo
eigen propio
de eigenaar, de eigenaren dueño
het eiland, de eilanden isla
het einde fin
eindelijk finalmente
eindigen (ik eindig, jij eindigt, hij eindigt, terminar
wij eindigen) *
elf 11
elk, elke cada
elkaar el uno al otro
het e‐mailadres, de e‐mailadressen dirección de correo
electrónico
en y
het enkelvoud * singular
enz. (enzovoort) etcétera

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
10
TAALCOMPLEET
erg, erge grave
ergens en alguna parte
de ervaring, de ervaringen experiencia
het eten comer

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) comer
de euro, de euro’s euro
even un momento
het examen, de examens exámen
het excuus, de excuses disculpa
extra extra
de fabriek, de fabrieken fábrica
de familie, de families familia
fantastisch, fantastische fantástico
februari febrero
een feest geven, gaf, gaven een feest, hacer una fiesta
hebben een feest gegeven
het feest, de feesten fiesta
de feestdag, de feestdagen día festivo
de fiets, de fietsen bicicleta
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) ir en bici
het fietspad, de fietspaden carril para bicicletas
fijn, fijne agradable
de file, de files embotellamiento
de film, de films película
de finale final
de flat, de flats departamento
de fles, de flessen botella
de folder, de folders folleto
het formulier, de formulieren formulario
de foto, foto’s foto
fout, foute incorrecto
de friet Patatas fritas
het fruit fruta
fulltime jornada completa
de functie, de functies puesto de trabajo
gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) ir
gaan over, ging(en) over, zijn gegaan over tratar de

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
11
het gaatje , de gaatjes caries
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de gang, de gangen corredor


de garage , de garages garaje
het gas gas
de gast, de gasten invitado
het gat , de gaten agujero
gauw pronto
geachte querido, honorable
gebeuren, gebeurde(n), zijn gebeurd suceder
de gebiedende wijs * imperativo
het gebit, de gebitten dentadura
de geboorte, de geboortes nacimiento
de geboortedatum fecha de nacimiento
geboren nacido
het gebouw, de gebouwen edificio
gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, usar
wij gebruiken)
gecondoleerd condolencias
het geduld paciencia
geel, gele amarillo
geen ningún
gefeliciteerd felicidades
de gegevens datos
gehandicapt, gehandicapte discapacitado
geheim, geheime secreto
de geit, de geiten cabra
gek, gekke loco
het geld plata
geleden hace una semana/mes que
gelijk hebben, had(den) gelijk, hebben gelijk gehad tener la razón
geloven, geloofde(n), hebben geloofd creer
het geluid, de geluiden sonido
geluk hebben, had(den) geluk, hebben geluk gehad ser afortunado
gelukkig por suerte
de gemeente, de gemeentes municipio
gemiddeld, gemiddelde promedio
genieten, genoot, genoten, hebben genoten disfrutar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
12
TAALCOMPLEET
genoeg suficiente
geopereerd zijn/worden ser operado
de geschiedenis historia
gesloten cerrado

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


het gesprek, de gesprekken conversación
het getal, de getallen * número
getrouwd casado
het gevaar, de gevaren peligro
gevaarlijk, gevaarlijke peligroso
geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven) dar
het gevoel, de gevoelens sentido
geweldig, geweldige estupendo
gewend zijn, was, waren gewend, estar acostumbrado a
zijn gewend geweest
het gewicht peso
gewond herido
gewoon, gewone normal
gezellig, gezellige agradable
het gezicht, de gezichten cara
het gezin, de gezinnen familia
gezond, gezonde saludable
de gezondheid salud
gisteren ayer
de gitaar, de gitaren guitarra
glad, gladde resbaladizo
het glas, de glazen vaso
goed, goede bueno
goedemiddag buenas tardes
goedemorgen buenos días
goedenavond buenas noches
goedkoop, goedkope barato
gooien, gooide(n), hebben gegooid lanzar
het gordijn, de gordijnen cortina
de graad, de graden grado
graag con mucho gusto
graag gedaan de nada
de gram gramo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
13
de grap, de grappen broma
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

grappig, grappige divertido/gracioso


gratis gratis
de griep gripe
grijs, grijze gris
groeien, groeide(n), zijn gegroeid crecer
groen, groene verde
de groente, de groenten verdura
de groep, de groepen grupo
groeten (ik groet, jij groet, hij groet, wij groeten) saludos
groetjes saludos
de grond suelo
groot, grote grande
de gum, de gummen borradora
het haar cabello
haar su
haast hebben, had(den) haast, hebben haast gehad darse prisa
de hal, de hallen pasillo
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) alcanzar
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) traer
een half uur media hora
half, halve medio
hallo hola
de halte, de haltes parada
de ham jamón
de hamer, de hamers martillo
de hand, de handen mano
de handdoek, de handdoeken toalla
handig, handige práctico
de handschoen, de handschoenen guantes
de handtekening, de handtekeningen firma
hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij hangen) colgar
Het bord hangt. El señal está colgado.
hard werken, werkte(n) hard, hebben hard gewerkt trabajar duro
hard, harde duro
het hart, de harten corazón
hartelijk, hartelijke afectuosamente

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
14
TAALCOMPLEET
de haven, de havens puerto
het hbo (hoger beroepsonderwijs) educación vocacional (nivel
avanzado)
heb jij? ¿tienes...?
hebben tener

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


heel muy
de heer, de heren señor
heerlijk, heerlijke magnífico
heet, hete caluroso
het hek, de hekken valla
helaas desafortunadamente
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * el infinitivo
een heleboel un montón
helemaal completamente
de helft mitad
de helm, de helmen casco
helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij helpen) ayudar
hem le/lo
het hemd, de hemden camisa
hen los/las/les
de herfst otoño
herhalen (ik herhaal, jij herhaalt, hij herhaalt, repetir
wij herhalen)
zich herinneren, herinnerde(n) zich, recordar
hebben zich herinnerd
herkennen, herkende(n), hebben herkend reconocer
Het gaat wel. Estoy bien.
het is es/está
Het spijt me. Lo siento.
heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij heten) llamarse
hetzelfde lo mismo
hier aquí
hij él
hij heeft él tiene
hij is él es/está
de hobby, de hobby’s pasatiempo
hoe cómo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
15
Hoe gaat het? ¿Cómo estás?
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

Hoe is het? ¿Cómo es?


Hoe laat is het? ¿Qué hora es?
Hoe schrijf je dat? ¿Cómo se escribe?
Hoe spel je dat? ¿Cómo se deletrea eso?
Hoe ziet … eruit? (eruitzien, zag(en) eruit, ¿Cómo es?
hebben eruitgezien)
de hoed, de hoeden gorro
de hoek, de hoeken esquina
hoesten (ik hoest, jij hoest, hij hoest, wij hoesten) toser
hoeveel cuánto
hoeven niet, hoefde(n) niet, hebben niet gehoeven no tener que
hoi hola, qué tal
de hond, de honden perro
honderd 100
honger hebben, had(den) honger, tener hambre
hebben honger gehad
het hoofd , de hoofden cabeza
de hoofddoek, de hoofddoeken pañuelo de cabeza
de hoofdstad, de hoofdsteden capital
het hoofdstuk, de hoofdstukken capítulo
de hoofdzin, de hoofdzinnen * oración principal
hoog, hoge alto
hopen, hoopte(n), hebben gehoopt esperar
horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij horen) oír
het horloge, de horloges reloj
het hotel, de hotels hotel
houden van (ik houd van, jij houdt van, gustar
hij houdt van, wij houden van)
houden voor, hield(en) voor, aguantar en frente de
hebben gehouden voor
hout, houten madera
de huid piel
huilen, huilde(n), hebben gehuild llorar
het huis, de huizen casa
de huisarts, de huisartsen médico general
het huiswerk deberes
de hulp ayuda

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
16
TAALCOMPLEET
hun sus
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) alquilar
de huur alquiler
het huwelijk, de huwelijken boda

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


het idee, de ideeën idea
ieder, iedere cada
iedereen todo el mundo
iemand alguien
iets algo
het ijs helado
ik yo
ik ben yo soy/estoy
Ik ben het er (niet) mee eens. No estoy de acuerdo
Ik ben het zat. (het zat zijn, was, waren het zat) Estoy harto
ik heb yo tengo
Ik heb last van … Sufro de ...
Ik maak me zorgen over… Estoy preocupado por...
Ik weet het niet. No lo sé.
de ik‐vorm * verbo la forma de yo
in en
in de aanbieding en oferta
in de rij staan, stond(en) in de rij, hacer cola
hebben in de rij gestaan
in orde bien
in plaats van en lugar de
inderdaad efectivamente
de informatie información
de ingang, de ingangen entrada
innemen (ik neem in, jij neemt in, hij neemt in, tomar
wij nemen in)
inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in, inscribir
hij schrijft in, wij schrijven in)
instappen (ik stap in, jij stapt in, hij stapt in, subir
wij stappen in)
de instructie, de instructies * instrucción
interessant, interessante interesante
interesse hebben (in), had(den) interesse, estar interesado
hebben interesse gehad

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
17
het internet internet
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, rellenar
wij vullen in)
ja sí
het jaar, de jaren años
jaarlijks anual
de jam mermelada
jammer lástima
januari enero
jarig zijn, was, waren jarig, zijn jarig geweest celebrar tu cumpleaños
de jas, de jassen chaqueta
jawel sí
jij / je tú
jij bent tú eres/estás
jij hebt tú tienes
jong, jonge joven
de jongen, de jongens chico
de jongste hijo menor
jou te
jouw / je tú
de juf, de juffen profesora
juist, juiste correcto
juli julio
jullie os
jullie vosotros
jullie hebben vosotros tenéis
jullie zijn vosotros sois/estáis
juni junio
de jurk, de jurken vestido
de kaart, de kaarten tarjeta
de kaart, de kaarten mapa
het kaartje, de kaartjes postal
de kaas, de kazen queso
de kamer, de kamers habitación
de kans, de kansen cambio
de kant, de kanten Al otro lado
het kantoor, de kantoren oficina

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
18
TAALCOMPLEET
kapot, kapotte roto
de kapper, de kappers peluquero
de kassa, de kassa’s caja
de kast, de kasten armario

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


de kat, de katten gato
de keel, de kelen garganta
de keer, de keren veces
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) conocer
de kennis conocimiento
de kennis, de kennissen conocido
de kerk, de kerken iglesia
Kerst Navidad
de ketting, de kettingen cadena
de keuken, de keukens cocina
de keuze, de keuzes opción
de kies, de kiezen muela
kiezen (ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen) elegir
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) mirar
de kilo kilo
de kilometer, de kilometers kilómetro
de kin, de kinnen barbilla
het kind, de kinderen niño
de kip, de kippen pollo
klaar listo
de klacht , de klachten molestia
de klacht, de klachten reclamación
klagen, klaagde(n), hebben geklaagd quejarse
de klank, de klanken * sonido
de klant, de klanten cliente
de klas, de klassen clase
de kleding ropa
het kleed, de kleden alfombra
klein, kleine pequeño
het kleinkind, de kleinkinderen nieto
de klemtoon * énfasis
de kleren ropa

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
19
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) charlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de kleur, de kleuren color


klimmen, klom(men), hebben/zijn geklommen escalar
klinken, klonk(en), hebben geklonken sonar
de klinker, de klinkers * vocal
de klok, de klokken reloj
de kluis, de kluizen caja fuerte
de klus, de klussen tarea/faena
knap, knappe listo
de knie, de knieën rodilla
knippen, knipte(n), hebben geknipt cortar
knoeien, knoeide(n), hebben geknoeid meterse con
de knoop, de knopen botón
de knop, de knoppen botón
de koe, de koeien vaca
het koekje, de koekjes galleta
de koelkast, de koelkasten nevera
de koffer, de koffers maleta
de koffie café
de kok, de koks cocinar
koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij koken) hervir
de kom, de kommen bol
komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij komen) venir
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, ser de
wij komen uit)
de komkommer, de komkommers pepino
de koning, de koningen rey
de koorts fiebre
kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen) comprar
de kopie, de kopieën copia
het kopje, de kopjes taza
het kopje, de kopjes * titular
de koptelefoon * auriculares
kort, korte corto
de korte klank, de korte klanken * sonido corto
de korting, de kortingen descuento
kosten (het kost, ze kosten) costar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
20
TAALCOMPLEET
koud helado
de kraan, de kranen grifo
de krant, de kranten periódico
krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) recibir

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


het kruisje , de kruisjes cruz
het kruispunt, de kruispunten intersección
kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) poder
kunnen (ik kan, jij kunt, hij kan, wij kunnen) poder
de kunst arte
de kus, de kussen beso
het kussen, de kussens almohada
kwaad, kwade enfadado
de kwaliteit calidad
een kwartier quince minutos
kwijt perder
de la, de la's cajón
laag, lage bajo
de laars, de laarzen bota
laat tarde
laatste último
lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht, wij lachen) reírse
de ladder, de ladders escalera
de lamp, de lampen lámpara
het land, de landen país
lang, lange largo
de lange klank, de lange klanken * sonido largo
langs a lo largo
langskomen, kwam(en) langs, zijn langsgekomen visitar a
langzaam lento
last hebben van, had(den) last van, sufrir de
hebben last gehad van
lastig, lastige problemático
laten, liet(en), hebben gelaten (nakijken) dejar
later más tarde
het lawaai ruido
de leeftijd, de leeftijden edad
leeg, lege vacío

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
21
de leerling, de leerlingen alumno
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

leggen, legde(n), hebben gelegd poner


lekken, lekte(n), hebben gelekt derramar
lekker rico
lelijk, lelijke feo
lenen, leende(n), hebben geleend tomar prestado
de lengte * longitud
de lente primavera
de lepel, de lepels cuchara
de leraar, de leraren profesor
leren (ik leer, jij leert, hij leert, wij leren) aprender
de les, de lessen clase
lesgeven, gaf les, gaven les, hebben lesgegeven enseñar
Let op! ¡Atención!
de letter, de letters * letra
de lettergreep, de lettergrepen * sílaba
leuk, leuke bonito
leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, wij leven) vivir
het leven, de levens vida
leveren, leverde(n), hebben geleverd entregar
lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) leer
het lichaam, de lichamen cuerpo
licht, lichte claro
het lid, de leden miembro
de lidwoord, de lidwoorden * artículo
het liedje, de liedjes canción
lief, lieve querido
de liefde amor
liefs amor
de lift, de liften ascensor
liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) yacer
lijken, leek, leken, hebben geleken aparecer
de lijn, de lijnen línea
de lijst, de lijsten lista
links izquierda
linksaf a la izquierda

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
22
TAALCOMPLEET
de lip, de lippen labio
de liter, de liters litro
het lokaal, de lokalen aula
het loon, de lonen sueldo

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) andar
los, losse suelto
de lucht aire
de luier, de luiers pañal
luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, escuchar
wij luisteren)
lukken, lukte, lukten, zijn gelukt tener éxito
de lunch almuerzo
de maaltijd, de maaltijden comida
de maan luna
de maand, de maanden mes
maandag lunes
maandelijks mensualmente
maar pero
maart marzo
de maat, de maten talla
de machine, de machines máquina
mailen, mailde(n), hebben gemaild enviar un correo electrónico
maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, wij maken) hacer
maken, maakte(n), hebben gemaakt hacer
makkelijk, makkelijke fácil
de man, de mannen hombre
de manier, de manieren * manera
de map, de mappen carpeta
de markt, de markten feria
het materiaal, de materialen material
de matras, de matrassen colchón
maximaal, maximale máximo
het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) educación vocacional (nivel
intermedio)
de medeklinker, de medeklinkers * consonante
de medewerker, de medewerkers asistente
het medicijn, de medicijnen Remedio medicina

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
23
mee venir con
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

het meel harina


meemaken, maakte(n) mee, hebben meegemaakt experimentar
meenemen (ik neem mee, jij neemt mee, llevar
hij neemt mee, wij nemen mee)
meer más
de meerkeuzevraag, de meerkeuzevragen * pregunta de respuesta
múltiple
het meervoud * plural
meestal usualmente
meeste (veel) la mayoría
de meester, de meesters profesor
mei mayo
het meisje, de meisjes chica
melden, meldde(n), hebben gemeld informar
de melk leche
de meneer señor
de mening, de meningen opinión
de mensen gente
de menukaart, de menukaarten carta
het merk, de merken marca
merken, merkte(n), hebben gemerkt darse cuenta
het mes, de messen cuchillo
meteen inmediatamente
meten, mat(en), hebben gemeten medir
de meter (m), de meters metro
de metro, de metro’s metro
het meubel, de meubels mueble
de mevrouw señora
de microfoon * micrófono
de middag, de middagen mediodía
’s middags por la tarde
de middelbare school, de middelbare scholen instituto
het midden centro
mij me
mijn mí
miljard mil millones

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
24
TAALCOMPLEET
miljoen millón
minder menos
minimaal, minimale mínimo
de minuut, de minuten minuto

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


misschien quizás
misselijk, misselijke mareado
missen (ik mis, jij mist, hij mist, wij missen) perderse
missen, miste(n), hebben gemist echar de menos
de mode moda
modern, moderne moderno
moe cansado
de moeder, de moeders madre
moeilijk, moeilijke difícil
de moeite esfuerzo
moeten (ik moet, jij moet, hij moet, wij moeten) deber
mogelijk posible
mogen (ik mag, jij mag, hij mag, wij mogen) poder
de mond, de monden boca
de monteur, de monteurs mecánico
mooi, mooie bonito
morgen mañana
de munt, de munten moneda
het museum, de museums museo
de muts, de mutsen gorro
de muur, de muren muro
de muziek música
na después
de naam, de namen nombre
naar hacía
naartoe hacía
naast al lado
de nacht, de nachten noche
‘s nachts de la noche
het nadeel, de nadelen desventaja
nadenken (over), dacht(en) na, hebben nagedacht pensar en
de nagel, de nagels uña

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
25
nakijken, keek, keken na, hebben nagekeken controlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

namelijk concretamente
nat, natte húmedo
de natuur naturaleza
natuurlijk por supuesto
Nederland Los Países Bajos
het Nederlands Neerlandés
nee no
Nee, dank je. No, gracias.
de neef, de neven primo/sobrino
negatief, negatieve negativo
negen 9
negende noveno
negentien 19
negentig 90
de nek, de nekken cuello
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen) tomar
nergens en ninguna parte
net justo
net, nette malla
netjes limpio
de neus, de neuzen nariz
de nicht, de nichten prima/sobrina
niemand nadie
niet no
niet/geen … meer no más
niets nada
nieuw, nieuwe nuevo
het nieuws noticias
niks nada
het niveau, de niveaus nivel
nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, necesitar
hij heeft nodig, wij hebben nodig)
noemen, noemde(n), hebben genoemd llamar
nog otra
nog een keer una vez más
nooit nunca

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
26
TAALCOMPLEET
het noorden norte
normaal, normale normalmente
november noviembre
nu ahora

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


nul 0
het nummer, de nummers número
de ober, de obers camarero
de ochtend, de ochtenden mañana
’s ochtends por la mañana
oefenen, oefende(n), hebben geoefend practicar
of o
officieel, officiële oficial
oké bueno
oktober octubre
de olie aceite
om a
om de hoek a la vuelta de la esquina
de oma, de oma’s abuela
omdat porque
omdraaien, draaide(n) om, hebben/zijn girarse
omgedraaid
omgaan met, ging(en) om met, zijn omgegaan met llevarse bien
omhoog arriba
onder abajo de
de onderbroek, de onderbroeken calzoncillos
het onderhoud mantenimiento
de ondertiteling * subtitulo
onderweg en camino
het onderwerp, de onderwerpen asunto /sujeto
het onderwijs educación
het onderzoek, de onderzoeken investigación
het ongeluk, de ongelukken accidente
ongeveer aproximadamente
online en línea
onmiddellijk inmediatamente
onregelmatig * irregular
het onregelmatige werkwoord * verbo irregular

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
27
ons nos / nuestro
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

het ons 100 gramos


het ontbijt desayuno
ontdekken, ontdekte(n), hebben ontdekt descubrir
onthouden (ik onthoud, jij onthoudt, recordar
hij onthoudt, wij onthouden) *
ontmoeten, ontmoette(n), hebben ontmoet conocer
ontvangen, ontving(en), hebben ontvangen recibir
de ontwikkeling, de ontwikkelingen desarrollo
ontzettend muy
onze nuestro
het oog, de ogen ojo
ook también
de oom, de ooms tío
het oor, de oren oreja
de oorbel, de oorbellen pendiente
de oorlog, de oorlogen guerra
het oosten este
op acabó
op sobre
op bezoek de visita
op dit moment en este momento
op school en el colegio
op slot cerrado con llave
op tijd a tiempo
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat … , ir de vacaciones
hij gaat … , wij gaan … )
de opa, de opa’s abuelo
de opdracht, de opdrachten tarea
open abierto
openen, opende(n), hebben geopend abrir
de openingstijd, de openingstijden hora de apertura
de operatie, de operaties operación
ophalen (ik haal op, jij haalt op, hij haalt op, traer
wij halen op)
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt op, wij colgar
hangen op)
opladen, laadde(n) op, hebben opgeladen cargar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
28
TAALCOMPLEET
de opleiding, de opleidingen educación
opletten, lette(n) op, hebben opgelet prestar atención
oplossen, loste(n) op, hebben opgelost resolver
de oplossing, de oplossingen solución

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


opnemen * grabar
opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen responder
opnieuw de nuevo
de oppas, de oppassen niñera
opruimen, ruimde(n) op, hebben opgeruimd limpiar
opstaan, stond(en) op, zijn opgestaan salir de la cama
opsturen, stuurde(n) op, hebben opgestuurd enviar
opzoeken (ik zoek op, jij zoekt op, hij zoekt op, buscar
wij zoeken op) *
opzoeken, zocht(en) op, hebben opgezocht buscar
oranje naranja
organiseren, organiseerde(n), organizar
hebben georganiseerd
oud, oude viejo
de ouder, de ouders padre
de oudste mayor
de oven, de ovens horno
over por encima
over dentro de
overal en todas partes
overdag durante el día
de overheid, de overheden gobierno
het overhemd, de overhemden camisa
het overleg una reunión de trabajo
overleggen, overlegde(n), hebben overlegd discutir
overlijden, overleed, overleden, zijn overleden fallecer
overmorgen pasado mañana
oversteken (ik steek over, jij steekt over, cruzar
hij steekt over, wij steken over)
de paal, de palen poste
een paar poco
het paard, de paarden caballo
paars, paarse morado

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
29
het pak, de pakken paquete
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

het pak, de pakken traje


pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) coger
de pan, de pannen olla
de pannenkoek, de pannenkoeken tortita
het papier, de papieren papel
de paraplu, de paraplu’s paraguas
het park, de parken parque
parkeren, parkeerde(n), hebben geparkeerd aparcar
de partner, de partners pareja
parttime media jornada
pas solo
Pasen Pascua
de pasfoto, de pasfoto’s foto de pasaporte
de paskamer, de paskamers probador
het paspoort, de paspoorten pasaporte
passen (ik pas, jij past, hij past, wij passen) probar
passen op, paste(n) op, hebben gepast op no perder de vista a
de pasta pasta
de pauze, de pauzes pausa
de peer, de peren pera
de pen, de pennen boligrafo
het pensioen pensión
per por
perfect, perfecte perfecto
de periode, de periodes periodo
het personeel personal
de persoon, de personen persona
persoonlijk, persoonlijke personal
de pijn dolor
de pil, de pillen píldora
de piloot, de piloten piloto
de pincode, de pincodes PIN
pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) sacar dinero de un cajero
automático
de pinpas, de pinpassen tarjeta bancaria
het plaatje, de plaatjes imagen

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
30
TAALCOMPLEET
de plaats, de plaatsen lugar
het plakband cinta adhesiva
plakken, plakte(n), hebben geplakt pegar
het plan, de plannen plan

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


de plank, de planken estante
de plant, de planten planta
plassen, plaste(n), hebben geplast hacer pis
plastic plástico
het plein, de pleinen plaza
de plek, de plekken lugar
plotseling de repente
plus además
de poep caca
poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, Limpiar los dientes
wij poetsen)
de politie policía
de (politie)agent, de (politie)agenten policía
de politiek política
het pond libra
de portemonnee, de portemonnees cartera
positief, positieve positivo
de post correo
de postbezorger, de postbezorgers cartero
de postcode, de postcodes código postal
de pot, de potten jarrón
het potlood, de potloden lápiz de carbón
prachtig, prachtige bonita
de praktijk práctica
praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten) hablar
precies exactamente
presenteren * presentar
prettig, prettige agradable
de prijs, de prijzen precio
de prik, de prikken inyección
prima bueno
printen, printte(n), hebben geprint imprimir
proberen, probeerde(n), hebben geprobeerd intentar

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
31
het probleem, de problemen problema
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

het procent (%), de procenten por ciento


het product, de producten producto
proeven, proefde(n), hebben geproefd probar
het programma, de programma’s programa
de provincie, de provincies provincia
de punt, de punten punto
de puzzel, de puzzels rompecabezas
het raam, de ramen ventana
raar, rare raro
raden * adivinar
de radio, de radio’s radio
de ramp, de rampen desastre
het rapport, de rapporten informe escolar
de reactie, de reacties reacción
reageren (op), reageerde(n), hebben gereageerd reaccionar
het recept, de recepten prescripcion
het recept, de recepten receta
recht, rechte ordenado
rechtdoor derecho
rechts derecha
rechtsaf a la derecha
de reclame, de reclames anuncio
redden, redde(n), hebben gered salvar
de reden, de redenen razón
de regel, de regels regla
regelen, regelde(n), hebben geregeld organizar
regelmatig, regelmatige regularmente
het regelmatige werkwoord * verbo regular
regenen, regende, heeft geregend llover
de regering, de regeringen gobierno
de reis, de reizen viaje
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) viajar
rekenen, rekende(n), hebben gerekend matemáticas
de rekening, de rekeningen cuenta
de rekening, de rekeningen factura

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
32
TAALCOMPLEET
de rem, de remmen freno
rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen) correr
repareren, repareerde(n), hebben gerepareerd reparar
reserveren, reserveerde(n), hebben gereserveerd reservar

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


het respect respeto
de rest, de resten resto
het restaurant, de restaurants restaurante
het resultaat, de resultaten resultado
de richting, de richtingen dirección
het rijbewijs, de rijbewijzen carné de conducir
rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij rijden) conducir
rijk, rijke rico
de rijst arroz
de ring, de ringen anillo
de rits, de ritsen cremallera
de rivier, de rivieren río
roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij roepen) llamar
roeren, roerde(n), hebben geroerd remover
de rok, de rokken falda
roken, rookte(n), hebben gerookt fumar
rond, ronde redondo
het rondje , de rondjes círculo
rood, rode rojo
de rook humo
het rooster, de roosters horario
roze rosado
de rug, de ruggen espalda
ruiken, rook, roken, hebben geroken oler
ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij ruilen) cambiar
ruim, ruime espacioso
de ruit, de ruiten vidrio para ventanas
de rust descanso
rustig, rustige tranquilo
de ruzie, de ruzies disputa
saai, saaie aburrido
de salade, de salades ensalada

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
33
het salaris, de salarissen sueldo
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

samen juntos
samenwerken, werkte(n) samen, hebben cooperar
samengewerkt
de schaal, de schalen plato
het schaap, de schapen oveja
de schaar, de scharen tijeras
het scheidbare werkwoord, de scheidbare verbo separable
werkwoorden *
scheiden, scheidde(n), zijn gescheiden divorciarse
het scherm, de schermen pantalla
scherp, scherpe afilado
schijnen, scheen, schenen, hebben geschenen brillar
de schilder, de schilders pintor
schilderen, schilderde(n), hebben geschilderd pintar
het schilderij, de schilderijen pintura
de schoen, de schoenen zapato
de school, de scholen escuela
schoon, schone limpio
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, limpiar
hij maakt schoon, wij maken schoon)
de schoonmaker, de schoonmakers limpiador
de schoonzus, de schoonzussen cuñada
de schouder, de schouders hombro
schreeuwen, schreeuwde(n), hebben geschreeuwd gritar
schriftelijk, schriftelijke escrito
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, escribir
wij schrijven)
de schrijver, de schrijvers escritor
schrikken, schrok(ken), zijn geschrokken asustar
de schuld, de schulden deuda
de schuur, de schuren almacén
de scooter, de scooters moto
een seconde, de secondes segundo
september septiembre
serieus, serieuze serio
het sieraad, de sieraden joya
de sigaret, de sigaretten cigarillo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
34
TAALCOMPLEET
simpel, simpele simple
de sinaasappel, de sinaasappels naranja
sinds desde
sinds desde

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


Sinterklaas Sinterklaas (fiesta holandesa)
de situatie, de situaties * situación
de sjaal, de sjaals bufanda
de sla lechuga
slaan, sloeg(en), hebben geslagen golpear
de slaapkamer, de slaapkamers dormitorio
slagen, slaagde(n), zijn geslaagd aprobar
de slager, de slagers carnicero
de slang, de slangen manguera
slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij slapen) dormir
slecht, slechte malo
de sleutel, de sleutels llave
slim, slimme listo
sluiten, sloot, sloten, hebben gesloten cerrar
de smaak, de smaken sabor
smaken, smaakte(n), hebben gesmaakt saber
smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, untar
wij smeren)
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij snappen) entender
de sneeuw nieve
snel, snelle rápido
de snelweg, de snelwegen autopista
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) cortar
het snoep dulce
de snor, de snorren bigote
sociaal, sociale social
de soep, de soepen sopa
de sok, de sokken calcetín
de sollicitatiebrief, de sollicitatiebrieven carta de solicitud
solliciteren, solliciteerde(n), hebben gesolliciteerd solicitar un trabajo
sommige algunos
soms a veces
het soort, de soorten tipo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
35
sorry perdón
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

spannend, spannende emocionante


sparen (voor), spaarde(n), hebben gespaard ahorrar
speciaal, speciale especial
het speelgoed juguete
de speeltuin, de speeltuinen parque infantil
spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen) jugar
het spelletje, de spelletjes juego
de spiegel, de spiegels espejo
de spier, de spieren músculo
de spijkerbroek, de spijkerbroeken tejanos
het spoor, de sporen vía férrea ferrocarril
sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij sporten) hacer deporte
spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, hablar
wij spreken)
springen, sprong(en), hebben/zijn gesprongen saltar
de spullen cosas
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) estar de pie
de stad, de steden ciudad
het stadhuis, de stadhuizen ayuntamiento
stage lopen, liep(en) stage, hebben stage gelopen prácticas
het stappenplan * plan de trabajo
de start inicio
starten (ik start, jij start, hij start, wij starten) empezar
het station, de stations estación
steeds cada vez
de steen, de stenen piedra
stelen, stal(en), hebben gestolen robar
de stem, de stemmen voz
de ster, de sterren estrella
sterk, sterke fuerte
sterkte buena suerte
stevig, stevige sólido
stil, stille tranquilo
stinken, stonk(en), hebben gestonken oler mal
de stoel, de stoelen silla
de stoep, de stoepen pavimento

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
36
TAALCOMPLEET
stofzuigen, stofzuigde(n), hebben gestofzuigd pasar la aspiradora
de stok, de stokken palo
stom, stomme tonto
het stoplicht, de stoplichten semáforo

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


stoppen (ik stop, jij stopt, hij stopt, wij stoppen) parar
stoppen in, stopte(n) in, hebben gestopt in insertar
storen, stoorde(n), hebben gestoord molestar
de storing, de storingen corte
de storm, de stormen tormenta
de straat, de straten calle
de straf, de straffen castigo
het strand, de stranden playa
de streep, de strepen raya
streng, strenge estricto
de stress estrés
strijken, streek, streken, hebben gestreken planchar
de stroom corriente eléctrica
de student, de studenten estudiante
studeren, studeerde(n), hebben gestudeerd estudiar
de studie, de studies estudiar
stuk roto
het stuk, de stukken una pieza
de stukje, de stukjes * parte
sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, wij sturen) enviar
succes ¡Buena suerte!
de suiker azúcar
de supermarkt, de supermarkten supermercado
het systeem, de systemen sistema
t/m (tot en met) hasta
de taak, de taken tarea
de taal, de talen idioma
de taart, de taarten torta
tachtig 80
de tafel, de tafels mesa
de tak, de takken rama
de tand, de tanden diente

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
37
de tandarts, de tandartsen dentista
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de tandenborstel, de tandenborstels cepillo de dientes


de tandpasta, de tandpasta’s pasta de dientes
tanken, tankte(n), hebben getankt poner gasolina
de tante, de tantes tía
de tas, de tassen bolsa
te demasiado
te huur se alquila
te laat demasiado tarde
het team, de teams equipo
de techniek técnica
technisch, technische técnico
de teen, de tenen dedo del pie
tegelijk a la vez
tegen contra
tegenover enfrente
de tegenstelling, de tegenstellingen * contradicción
de tegenwoordige tijd * tiempo presente
tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, dibujar
wij tekenen)
de tekening, de tekeningen * dibujo
de tekst, de teksten texto
de telefoon, de telefoons teléfono
de televisie, de televisies tele
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * contar
tellen, telde(n), hebben geteld contar
de temperatuur, de temperaturen temperatura
ten slotte finalmente
de tent , de tenten tienda
het terras, de terrassen terraza
terug de vuelto
terugbellen, belde(n) terug, hebben teruggebeld volver a llamar
tevreden (over) satisfecho
de thee té
het thema, de thema's tema
de theorie, de theorieën teoría
thuis casa

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
38
TAALCOMPLEET
tien 10
tiende décimo
de tijd tiempo
tijdelijk, tijdelijke temporal

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


tijdens durante
het tijdschrift, de tijdschriften revista
de timmerman, de timmermannen carpintero
de titel, de titels título
toch sin embargo
de toekomst futuro
toen después
de toestemming, de toestemmingen permiso
de toets, de toetsen examen
toevallig, toevallige por accidente
het toilet, de toiletten lavabo
de tomaat, de tomaten tomate
de top, de toppen cima
tot hasta
tot straks hasta luego
tot ziens hasta luego
het totaal, de totalen total
het touw, de touwen cuerda
trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen) entrenar
de tram, de trams tranvía
de trap, de trappen escalera
de trein, de treinen tren
trekken aan, trok(ken) aan, hebben getrokken aan tirar
trots (op) orgulloso
trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij trouwt, casarse
wij trouwen)
de trui, de truien jersey
het T‐shirt, de T‐shirts playera
de tuin, de tuinen jardín
tussen entre
twaalf 12
twee 2
tweede segundo

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
39
tweedehands, tweedehandse de segunda mano
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de tweetekenklank, de tweetekenklanken * diptongos


twintig 20
typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij typen) teclear
u usted
u bent usted es/está
u hebt / heeft usted tiene
de ui, de uien cebolla
uit apagado
uit fuera
uit eten salir a comer
uitgaan, ging(en) uit, zijn uitgegaan salir
de uitgang, de uitgangen salida
het uitje, de uitjes excursión
de uitkering, de uitkeringen subvención
de uitleg explicación
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, explicar
wij leggen uit)
uitnodigen, uitnodigde(n), hebben uitgenodigd invitar
de uitnodiging, de uitnodigingen invitación
uitpakken, pakte(n) uit, hebben uitgepakt desenvolver
uitrusten, rustte(n) uit, hebben/zijn uitgerust descansar
uitstappen (ik stap uit, jij stapt uit, hij stapt uit, bajar
wij stappen uit)
uitzoeken, zocht(en) uit, hebben uitgezocht escoger
de universiteit, de universiteiten universidad
een uur, de uren hora
uw su
vaak a menudo
de vacature, de vacatures vacante
de vader, de vaders padre
het vak, de vakken asignatura escolar
de vakantie, de vakanties vacaciones
vallen, viel(en), zijn gevallen caer
van de
van tevoren anterior a
vanaf a partir de

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
40
TAALCOMPLEET
vanavond esta noche
vandaag hoy
vangen, ving(en), hebben gevangen coger
vanmiddag esta tarde

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


vanochtend esta mañana
vanzelf por sí mismo
varen, voer(en), hebben gevaren navegar
het varken, de varkens cerdo
vast, vaste fijo
vasthouden, hield(en) vast, hebben vastgehouden sujetar
vechten, vocht(en), hebben gevochten pelear
veel mucho
veel plezier divertirse
veertien 14
veertig 40
veilig, veilige seguro
de veiligheid seguridad
ver lejos
veranderen, veranderde(n), zijn / hebben cambiar
veranderd
verboden (te) prohibido
verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij verdeelt, dividir
wij verdelen) *
verdelen * dividir
verdergaan, ging(en) verder, zijn verdergegaan continuar
verdienen, verdiende(n), hebben verdiend ganar
de verdieping, de verdiepingen piso
verdrietig, verdrietige triste
de vereniging, de verenigingen asociación
de verf pintura
de vergadering, de vergaderingen reunión
vergelijken * comparar
de vergelijking, de vergelijkingen * comparación
vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, olvidar
wij vergeten)
de vergoeding, de vergoedingen compensación
het verhaal, de verhalen historia

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
41
verhuizen, verhuisde(n), zijn verhuisd mudarse
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

de verjaardag, de verjaardagen cumpleaños


het verkeer tráfico
verkeerd, verkeerde mal
het verkleinwoord, de verkleinwoorden * diminutivo
verkopen, verkocht(en), hebben verkocht vender
de verkoper, de verkopers vendedor
verkouden coger un resfriado
de verleden tijd * pretérito
verliefd (op) enamorado
verliezen, verloor, verloren, hebben verloren perder
de verpleegkundige, de verpleegkundigen enfermera
verplicht, verplichte obligatorio
verrassen, verraste(n), hebben verrast sorprender
vers, verse fresco
het verschil, de verschillen diferencia
verschillend, verschillende diferente
het verslag, de verslagen informe
verstaan (ik versta, jij verstaat, hij verstaat, entender
wij verstaan)
vertellen (ik vertel, jij vertelt, hij vertelt, contar
wij vertellen)
de vertraging retraso
vertrekken (ik vertrek, jij vertrekt, hij vertrekt, irse
wij vertrekken)
de vertrektijd, de vertrektijden hora de salida
vervelend desagradable
verven, verfde(n), hebben geverfd pintar
het vervoer transporte
vervolgens posteriormente
verwachten, verwachtte(n), hebben verwacht esperar
de verwarming, de verwarmingen calefacción
verzamelen, verzamelde(n), hebben verzameld coleccionar
verzetten, verzette(n), hebben verzet aplazar
verzorgen, verzorgde(n), hebben verzorgd cuidar a
het vest, de vesten chaleco
via por

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
42
TAALCOMPLEET
vier 4
vierde cuarto
vieren, vierde(n), hebben gevierd celebrar
vierkant, vierkante cuadrado

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


vies, vieze sucio
vijf 5
vijfde quinto
vijftien 15
vijftig 50
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) encontrar
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) gustar /opinar
de vinger, de vingers dedo
de vis, de vissen pescado
het vlees carne
de vlek, de vlekken mancha
het vliegtuig, de vliegtuigen avión
de vloer, de vloeren suelo
vlug rápido
zich voelen, voelde(n) zich, hebben zich gevoeld sentir
voelen, voelde(n), hebben gevoeld sentir
voeren, voerde(n), hebben gevoerd alimentar
de voet , de voeten pie
voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij voetbalt, jugar al fútbol
wij voetballen)
de vogel, de vogels ave
vol, volle lleno
volgen, volgde(n), hebben gevolgd asistir
volgend, volgende siguiente
volgens según
de volgorde * secuencia
volledig, volledige entero
het voltooid deelwoord * participio pasado
de voltooide tijd * tiempo perfecto
de volwassene, de volwassenen adulto
voor delante
voor antes
voor het eerst por primera vez

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
43
vooral especialmente
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

voorbereiden, bereidde(n) voor, hebben preparar


voorbereid
voorbij sobre
het voordeel, de voordelen ventaja
de voorletter, de voorletters * inicial
de voornaam, de voornamen nombre
het voorstel, de voorstellen propuesta
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) presentarse
voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld proponer
het voorzetsel, de voorzetsels * preposición
vorig, vorige anterior
de vork, de vorken tenedor
de vorm, de vormen * forma
de vraag, de vragen pregunta
het vraagwoord, de vraagwoorden * interrogativo
de vrachtwagen, de vrachtwagens camión
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) preguntar
vreemd, vreemde extraño
vreselijk horrible
de vriend, de vrienden amigo
vriendelijk, vriendelijke amable
de vriendin , de vriendinnen amiga
vriezen, vroor, vroren, hebben gevroren congelarse
vrij, vrije libre
vrijdag viernes
de vrijheid, de vrijheden libertad
vroeg, vroege temprano
vroeger antes
vrolijk, vrolijke alegre
de vrouw, de vrouwen mujer
vuil, vuile sucio
de vuilnisbak, de vuilnisbakken papelera
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) llenar
het vuur fuego
waaien, waaide, heeft gewaaid soplar
waar dónde

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
44
TAALCOMPLEET
Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?
waarom por qué
waarschijnlijk posiblemente
waarschuwen, waarschuwde(n), advertir

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


hebben gewaarschuwd
waarvoor con qué propósito
waarvoor * para lo cual
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, esperar
wij wachten)
wakker despierto
wandelen (ik wandel, jij wandelt, hij wandelt, pasear
wij wandelen)
de wang, de wangen mejilla
wanneer cuando
want porque
warm, warme caliente
de wasmachine, de wasmachines lavadora
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) lavar
wat qué
Wat betekent dat? ¿Qué significa eso?
Wat is dat? ¿Qué es eso?
wat voor qué tipo de
Wat zeg je? ¿Qué dices?
Wat zegt u? ¿Qué dice?
het water agua
de wc, de wc’s baño
de website, de websites página web
de wedstrijd, de wedstrijden partido
de week, de weken semana
het weekend, de weekenden fin de semana
weer otra vez
het weer tiempo
weg falta
de weg, de wegen camino
wegen, woog, wogen, hebben gewogen pesar
weggaan, ging(en) weg, zijn weggegaan irse
weinig, weinige poco

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
45
wekelijks semanalmente
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

wel bien
weleens a veces
welk, welke * cual
welkom ¡Bienvenido!
wennen, wende(n), zijn gewend acostumbrarse a
wensen, wenste(n), hebben gewenst desear
de wereld mundo
het werk trabajo
de werkdag, de werkdagen día laborable
werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken) trabajar
de werkgever, de werkgevers empleador
werkloos, werkloze desempleado
de werknemer, de werknemers empleado
de werktijden horas de trabajo
het werkwoord, de werkwoorden * verbo
het westen oeste
de wet, de wetten ley
weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) saber
wie quién
wij / we nosotros
wij hebben nosotros tenemos
wij zijn nosotros somos/estamos
de wijk, de wijken el barrio
de wijn, de wijnen vino
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) querer
de wind, de winden viento
de winkel, de winkels tienda
winkelen, winkelde(n), hebben gewinkeld ir de compras
winnen, won(nen), hebben gewonnen ganar
de winter invierno
wit, witte blanco
woensdag miércoles
wol, wollen lana
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen) vivir
de woning, de woningen casa

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
46
TAALCOMPLEET
de woonkamer, de woonkamers salon
het woord, de woorden palabra
het woordenboek, de woordenboeken * diccionario
het woordweb, de woordwebben * red de palabras

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


worden, werd(en), zijn geworden llegar a ser
de worst, de worsten salchicha
de wortel, de wortels zanahoria
de zaak, de zaken negocio
de zaal, de zalen (habitación) grande
zacht, zachte suave
zachter (zacht, zachte) suave
de zak, de zakken bolsa
zakken, zakte(n), zijn gezakt suspender
de zalf pomada
zaterdag sábado
het zebrapad, de zebrapaden paso de cebra
de zee, de zeeën mar
de zeep jabón
zeer muy
zeer dolorido
de zegel, de zegels sello
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) decir
zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, decir a
hij zegt tegen, wij zeggen tegen)
zeker ciertamente
zelf Él mismo
zelfs incluso
zelfstandig, zelfstandige independiente
zes 6
zesde sexto
zestien 16
zestig 60
zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten) poner
zeven 7
zevende séptimo
zeventien 17
zeventig 70

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
47
zich ziek melden, meldde(n) zich ziek, llamar para decir que uno
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS

hebben zich ziekgemeld está enfermo


ziek, zieke Enfermo/a
het ziekenhuis, de ziekenhuizen hospital
de ziekte, de ziektes enfermedad
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) ver
zij / ze ella
zij / ze ellas
zij hebben ellas tienen
zij heeft ella tiene
zij is ella es/está
zij zijn ellas son/están
zijn ser/ estar
zijn su
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, tener ganas de
hij heeft zin in, wij hebben zin in)
de zin, de zinnen oración
zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij zingen) cantar
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) sentarse
zitten in, zat(en) in, hebben gezeten in estar en
zo así
zoals como
zodat de esta manera
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) buscar
zoet, zoete dulce
de zolder, de zolders desván
de zomer verano
de zon sol
zondag domingo
zonder sin
de zoon, de zoons hijo
de zorg cuidado
zorgen voor, zorgde(n) voor, hebben gezorgd voor cuidar de
het zout sal
het zuiden sur
zullen, zou(den) bestellen tener voluntad de
de zus, de zussen hermana

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
48
TAALCOMPLEET
zwaar, zware pesado
de zwager, de zwagers cuñado
zwanger embarazada
zwart, zwarte negro

A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS


het zwembad, de zwembaden piscina
zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij zwemt, nadar
wij zwemmen)

* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
49

You might also like