Professional Documents
Culture Documents
TAALCOMPLEET A1‐A2
Woordenlijst
Spaans Español
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
1
de activiteit, de activiteiten actividad
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
2
TAALCOMPLEET
anderhalf, anderhalve uno y medio
anders de otro modo
Anders nog iets? Desea algo más?
het antwoord, de antwoorden respuesta
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
3
de basisschool, de basisscholen escuela primaria
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
4
TAALCOMPLEET
beschikbaar, beschikbare disponible
beschrijven, beschreef, beschreven, hebben describir
beschreven
besluiten, besloot, besloten, hebben besloten decidir
bespreken, besprak(en), hebben besproken discutir
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
5
binnenkort pronto
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
6
TAALCOMPLEET
breken, brak(en), hebben gebroken romper
breken, brak(en), zijn gebroken romper
brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, llevar
wij brengen)
het briefje, de briefjes billete
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
7
controleren * controlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
8
TAALCOMPLEET
het dier, de dieren animal
de dijk, de dijken dique
dik, dikke gordo
het ding, de dingen cosa
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
9
de druppel, de druppels gota
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
10
TAALCOMPLEET
erg, erge grave
ergens en alguna parte
de ervaring, de ervaringen experiencia
het eten comer
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
11
het gaatje , de gaatjes caries
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
12
TAALCOMPLEET
genoeg suficiente
geopereerd zijn/worden ser operado
de geschiedenis historia
gesloten cerrado
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
13
de grap, de grappen broma
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
14
TAALCOMPLEET
de haven, de havens puerto
het hbo (hoger beroepsonderwijs) educación vocacional (nivel
avanzado)
heb jij? ¿tienes...?
hebben tener
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
15
Hoe gaat het? ¿Cómo estás?
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
16
TAALCOMPLEET
hun sus
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) alquilar
de huur alquiler
het huwelijk, de huwelijken boda
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
17
het internet internet
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, rellenar
wij vullen in)
ja sí
het jaar, de jaren años
jaarlijks anual
de jam mermelada
jammer lástima
januari enero
jarig zijn, was, waren jarig, zijn jarig geweest celebrar tu cumpleaños
de jas, de jassen chaqueta
jawel sí
jij / je tú
jij bent tú eres/estás
jij hebt tú tienes
jong, jonge joven
de jongen, de jongens chico
de jongste hijo menor
jou te
jouw / je tú
de juf, de juffen profesora
juist, juiste correcto
juli julio
jullie os
jullie vosotros
jullie hebben vosotros tenéis
jullie zijn vosotros sois/estáis
juni junio
de jurk, de jurken vestido
de kaart, de kaarten tarjeta
de kaart, de kaarten mapa
het kaartje, de kaartjes postal
de kaas, de kazen queso
de kamer, de kamers habitación
de kans, de kansen cambio
de kant, de kanten Al otro lado
het kantoor, de kantoren oficina
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
18
TAALCOMPLEET
kapot, kapotte roto
de kapper, de kappers peluquero
de kassa, de kassa’s caja
de kast, de kasten armario
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
19
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) charlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
20
TAALCOMPLEET
koud helado
de kraan, de kranen grifo
de krant, de kranten periódico
krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) recibir
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
21
de leerling, de leerlingen alumno
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
22
TAALCOMPLEET
de lip, de lippen labio
de liter, de liters litro
het lokaal, de lokalen aula
het loon, de lonen sueldo
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
23
mee venir con
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
24
TAALCOMPLEET
miljoen millón
minder menos
minimaal, minimale mínimo
de minuut, de minuten minuto
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
25
nakijken, keek, keken na, hebben nagekeken controlar
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
namelijk concretamente
nat, natte húmedo
de natuur naturaleza
natuurlijk por supuesto
Nederland Los Países Bajos
het Nederlands Neerlandés
nee no
Nee, dank je. No, gracias.
de neef, de neven primo/sobrino
negatief, negatieve negativo
negen 9
negende noveno
negentien 19
negentig 90
de nek, de nekken cuello
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen) tomar
nergens en ninguna parte
net justo
net, nette malla
netjes limpio
de neus, de neuzen nariz
de nicht, de nichten prima/sobrina
niemand nadie
niet no
niet/geen … meer no más
niets nada
nieuw, nieuwe nuevo
het nieuws noticias
niks nada
het niveau, de niveaus nivel
nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, necesitar
hij heeft nodig, wij hebben nodig)
noemen, noemde(n), hebben genoemd llamar
nog otra
nog een keer una vez más
nooit nunca
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
26
TAALCOMPLEET
het noorden norte
normaal, normale normalmente
november noviembre
nu ahora
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
27
ons nos / nuestro
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
28
TAALCOMPLEET
de opleiding, de opleidingen educación
opletten, lette(n) op, hebben opgelet prestar atención
oplossen, loste(n) op, hebben opgelost resolver
de oplossing, de oplossingen solución
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
29
het pak, de pakken paquete
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
30
TAALCOMPLEET
de plaats, de plaatsen lugar
het plakband cinta adhesiva
plakken, plakte(n), hebben geplakt pegar
het plan, de plannen plan
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
31
het probleem, de problemen problema
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
32
TAALCOMPLEET
de rem, de remmen freno
rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen) correr
repareren, repareerde(n), hebben gerepareerd reparar
reserveren, reserveerde(n), hebben gereserveerd reservar
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
33
het salaris, de salarissen sueldo
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
samen juntos
samenwerken, werkte(n) samen, hebben cooperar
samengewerkt
de schaal, de schalen plato
het schaap, de schapen oveja
de schaar, de scharen tijeras
het scheidbare werkwoord, de scheidbare verbo separable
werkwoorden *
scheiden, scheidde(n), zijn gescheiden divorciarse
het scherm, de schermen pantalla
scherp, scherpe afilado
schijnen, scheen, schenen, hebben geschenen brillar
de schilder, de schilders pintor
schilderen, schilderde(n), hebben geschilderd pintar
het schilderij, de schilderijen pintura
de schoen, de schoenen zapato
de school, de scholen escuela
schoon, schone limpio
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, limpiar
hij maakt schoon, wij maken schoon)
de schoonmaker, de schoonmakers limpiador
de schoonzus, de schoonzussen cuñada
de schouder, de schouders hombro
schreeuwen, schreeuwde(n), hebben geschreeuwd gritar
schriftelijk, schriftelijke escrito
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, escribir
wij schrijven)
de schrijver, de schrijvers escritor
schrikken, schrok(ken), zijn geschrokken asustar
de schuld, de schulden deuda
de schuur, de schuren almacén
de scooter, de scooters moto
een seconde, de secondes segundo
september septiembre
serieus, serieuze serio
het sieraad, de sieraden joya
de sigaret, de sigaretten cigarillo
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
34
TAALCOMPLEET
simpel, simpele simple
de sinaasappel, de sinaasappels naranja
sinds desde
sinds desde
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
35
sorry perdón
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
36
TAALCOMPLEET
stofzuigen, stofzuigde(n), hebben gestofzuigd pasar la aspiradora
de stok, de stokken palo
stom, stomme tonto
het stoplicht, de stoplichten semáforo
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
37
de tandarts, de tandartsen dentista
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
38
TAALCOMPLEET
tien 10
tiende décimo
de tijd tiempo
tijdelijk, tijdelijke temporal
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
39
tweedehands, tweedehandse de segunda mano
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
40
TAALCOMPLEET
vanavond esta noche
vandaag hoy
vangen, ving(en), hebben gevangen coger
vanmiddag esta tarde
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
41
verhuizen, verhuisde(n), zijn verhuisd mudarse
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
42
TAALCOMPLEET
vier 4
vierde cuarto
vieren, vierde(n), hebben gevierd celebrar
vierkant, vierkante cuadrado
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
43
vooral especialmente
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
44
TAALCOMPLEET
Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?
waarom por qué
waarschijnlijk posiblemente
waarschuwen, waarschuwde(n), advertir
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
45
wekelijks semanalmente
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
wel bien
weleens a veces
welk, welke * cual
welkom ¡Bienvenido!
wennen, wende(n), zijn gewend acostumbrarse a
wensen, wenste(n), hebben gewenst desear
de wereld mundo
het werk trabajo
de werkdag, de werkdagen día laborable
werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken) trabajar
de werkgever, de werkgevers empleador
werkloos, werkloze desempleado
de werknemer, de werknemers empleado
de werktijden horas de trabajo
het werkwoord, de werkwoorden * verbo
het westen oeste
de wet, de wetten ley
weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) saber
wie quién
wij / we nosotros
wij hebben nosotros tenemos
wij zijn nosotros somos/estamos
de wijk, de wijken el barrio
de wijn, de wijnen vino
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) querer
de wind, de winden viento
de winkel, de winkels tienda
winkelen, winkelde(n), hebben gewinkeld ir de compras
winnen, won(nen), hebben gewonnen ganar
de winter invierno
wit, witte blanco
woensdag miércoles
wol, wollen lana
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen) vivir
de woning, de woningen casa
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
46
TAALCOMPLEET
de woonkamer, de woonkamers salon
het woord, de woorden palabra
het woordenboek, de woordenboeken * diccionario
het woordweb, de woordwebben * red de palabras
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
47
zich ziek melden, meldde(n) zich ziek, llamar para decir que uno
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST SPAANS
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
48
TAALCOMPLEET
zwaar, zware pesado
de zwager, de zwagers cuñado
zwanger embarazada
zwart, zwarte negro
* Dit woord hoef je niet te leren. Las palabras con un * no deben ser aprendidas.
49