Direct naar artikelinhoud
Column

Van het aanspreken van anderen komt nooit iets goeds. Mensen voelen zich beledigd, zelf ben ik helaas geen haar beter

Van het aanspreken van anderen komt nooit iets goeds. Mensen voelen zich beledigd, zelf ben ik helaas geen haar beter

Ondanks mijn voornemen om het te laten, zat ik me in de trein toch weer hartstochtelijk te ergeren aan anderen, speciaal aan zes volwassenen ‘uit het onderwijsveld’, zoals ik ze hoorde zeggen, verdeeld over een zitje van vier voor me en twee stoelen aan de overkant van het gangpad. De zes verstandige opvoeders droegen hun mondkapjes onder hun kinnen om ze bij controle snel en schielijk op hun snuit te kunnen zetten.

Ik vroeg me af, niet voor het eerst: wanneer ben ik eigenlijk veranderd van iemand die voortdurend op zijn gedrag moest worden aangesproken in iemand die anderen voortdurend op hun gedrag wil aanspreken?

Je moet oppassen dat je niet onuitstaanbaar wordt. Ooit schreef ik: je wordt vanzelf iemand die je niet wil worden. Als je als 17-jarige een blikje in de struiken zou gooien, en je zou erbij blijven staan, als dat kon, jaren en jaren achtereen, komt vanzelf het moment dat je jezelf verontwaardigd in de kraag grijpt – doen we dat thuis ook?

Ik ken iemand die daarmee niet heeft opgepast, een man uit de flat achter ons huis; de hele dag vertelt hij anderen wat ze verkeerd doen. Toen een oudere flatgenoot laatst gevaarlijk in de war raakte en er van allerlei kanten en instanties gealarmeerde hulpverleners kwamen toegesneld, hield hij ze tegen bij de ingang van de flat om ze erop te wijzen dat ze, voordat ze verder naar boven renden om zijn flatgenoot te redden, hun fietsen eerst netjes in de daartoe bestemde fietsenrekken dienden te zetten.

De treinreis duurde en ik twijfelde of ik iets van die mondkapjes-kin-dracht zou zeggen. Van het aanspreken van anderen komt nooit iets goeds. Mensen voelen zich beledigd en raken overstuur, zelf ben ik helaas geen haar beter. Jaren geleden rende ik eens een trein in, ternauwernood gehaald, en toen ik binnen stond, hijgend van het rennen en de stress, zei een man: gooide jij nou net een peukje op het perron? Goh, ik wist niet dat dat nog gebeurde tegenwoordig.

Het was niet mooi, achteraf kwam de schaamte en de spijt en heb ik nog even sorry gezegd, maar ik werd meteen gigantisch kwaad, stapte op de betweter af en zei: o ja hoor, zeker gebeurt dat nog, er liggen er genoeg op de stenen. Wil je ze even van dichtbij bekijken? Moet ik je daar een handje bij helpen?

Het gelijk van anderen maakt ons woedend. Daarom zei ik niks en beperkte ik me tot zuchten, hoofdschudden en boos kijken. Corona krijgen we toch, zei ik intussen tegen mezelf, daar is het beleid op gericht, en dan kun je het maar beter meteen krijgen, dan ben je ervan af, in elk geval van de onzekerheid.

Ongelijk hebben is veel socialer, dacht ik toen ik later uit de trein stapte, de frisse lucht in, want wijzer was ik misschien niet geworden, maar ik had wel weer wat geleerd.