Direct naar artikelinhoud
Column

Het ergste: je gaat allengs begrip en zelfs sympathie voor die monsters voelen

Het ergste: je gaat allengs begrip en zelfs sympathie voor die monsters voelen

In de trein van Den Bosch naar Amsterdam zat een jonge vrouw Atonement te lezen, de veelgeprezen roman van Ian McEwan. Atonement vond ik, en ik begrijp dat ik me de woede van vele liefhebbers op de hals haal, niet om door te komen. Men verwacht bij McEwan zinderende, filmische scherpte maar dit proza deed me denken aan troebel slootwater waarin een verwarrende hoeveelheid personages en gebeurtenissen als vage visjes rondzwemmen tussen een overdaad aan adjectieven. ‘Je moet even volhouden’, zei iedereen, maar ik sloeg het boek halverwege dicht en begon opgelucht in een Guust Flater te bladeren.

Terwijl ik de vrouw in de trein met een mengsel van respect en medelijden gadesloeg dacht ik aan mijn kennismaking met McEwan, lang geleden, in de jaren zeventig. Het was First Love, Last Rites, zijn debuut, een verhalenbundel die hem in één klap beroemd maakte.

Ik was een jaar of 12. Het boek stond in onze boekenkast in de Nederlandse vertaling die De laatste dag van de zomer luidde. Ik las indertijd veel kinderboeken ‘voor de rijpere jeugd’ van uitgeverij Lemniscaat, veelal zacht-realistische Scandinavische coming of age-romans met wat vanilleseks erin. Die hadden ook vaak zulke titels, dus hapte ik verheugd toe.

Dat hakte erin. Iedere McEwan-kenner zal begrijpen waarom: vrijwel alle verhalen gaan over perverse, gewetenloze mannen en jongens die de walgelijkste dingen doen met vrouwen en meisjes. (Er wordt ergens in een bijzin ook nog een levende kat geroosterd. In een bíjzin dus.) Dat is wellicht nog tot daar aan toe, maar het ergste is dat je als lezer allengs begrip en zelfs sympathie gaat koesteren voor die monsters. Zoiets is erg verwarrend, zeker voor een meisje van 12.

Ik herlas de verhalen toen ik volwassen was, nog steeds bevreemd en geschokt, maar toch weer meegesleept. Mijn favoriet is ‘Homemade’. Alleen al de ironie van de titel: het gaat over incest.

De hoofdpersoon is een jongen van 14 die van een iets ouder vriendje leert roken, drinken, blowen, masturberen, kortom, een mán te zijn. Het gaat hem allemaal uitstekend af, als een ware tovenaarsleerling raakt hij in dit alles al gauw bedrevener dan het vriendje. Er rest hem nog maar één onvervulde mannelijke taak: neuken. Maar met wie?

Raymond weet wel iemand: het dikke, promiscue schoolmeisje Lulu. ‘Lulu Lamour, of whom it was said she would do anything, and that she had done everything. There were jewish jokes, elephant jokes, and there were Lulu jokes (...) Lulu! Her wobbling girth and laughing piggy eyes, blooming thighs and dimpled finger joints, this heaving, steaming, leg-load of schoolgirl flesh who had, so reputation insisted, had it with a giraffe, a hummingbird, a man in an iron lung (who had subsequently died) a yak, Cassius Clay, a marmoset, a Mars Bar and the stick of her grandfather’s Morris Minor (and subsequently a traffic warden).’

McEwan had met instemming kennis genomen van Portnoy’s Complaint, lijkt me. En kijk eens aan, net als Portnoy heeft ook onze held een jonger zusje, Connie, 10 jaar oud en, zo vindt hij, een ‘lelijke vleermuis’. Maar ja, hij heeft nog steeds nooit een echte kut gezien, en zonder die ervaring durft hij die dampende Lulu toch niet helemaal aan. Hij krijgt een idee. ‘With some cajoling and perhaps a little honest deceit, Connie could be persuaded to think of herself, if only for a few minutes, as something more than a sister.’

Nou, u raadt het al. Ziek hè? Doodziek.

Léés dat boek.