Direct naar artikelinhoud
EssayAngst

De toename van angststoornissen: hoe meer vrijheid, hoe meer angst

De toename van angststoornissen: hoe meer vrijheid, hoe meer angst
Beeld Jan Rothuizen

Schrijver Daan Heerma van Voss heeft last van een angststoornis. En hij is niet de enige: sinds de jaren tachtig is het aantal klachten over onberedeneerde angsten sterk toegenomen. Heerma van Voss wijt dat aan de toegenomen druk op veel jonge mensen om te slagen in het leven. 

Hoewel mijn moeder wist dat ik mijn gordel om had, legde ze bij het remmen even haar hand tegen mijn borst, als om me tegen te houden. ‘Sorry. Moedergewoonte.’ Het was een septemberochtend tien jaar geleden, en we reden in haar Renault Twingo naar het strand voor een wandeling. We waren nauwelijks de stad uit of ze stelde de kernvraag: ‘Moet ik me zorgen maken?’ Ik voelde het gebeuren. Mijn hartslag versnelde, mijn vingertoppen tintelden. Het vallende, zuigende gevoel in mijn maag, alsof ik in een lift stond die te snel daalde.

Paniekaanvallen maakten al een tijdje deel uit van mijn leven. Ik was 24. Sinds een paar maanden sliep ik nauwelijks en had ik vrijwel dagelijks aanvallen van kortademigheid. Mijn relatie was geëindigd, ik moest binnenkort mijn huis uit en ik had geen idee wat ik wilde met mijn leven. Ik verloor me in eindeloze interne dialogen over hoe de toekomst me onherroepelijk zou breken. De week voorafgaand aan dit ritje met mijn moeder had ik volledig gewijd aan het morele dilemma of iemand als ik – veilige jeugd, goede scholen, echt niks om over te zeuren – in geval van nood een uitkering zou mogen aanvragen, als ik de uitzendbureauklussen waarvan ik leefde niet meer aankon. Als ik door het daaruit voortvloeiende gebrek aan inkomsten geen vrienden meer zag. Als ik vereenzaamde. Als ik gek werd. Als ik misschien wel in een gesticht zou belanden. De dominostenen stonden opgesteld, ik zag ze staan, voor mijn gevoel scheidde één vallende steen me van het gesticht. 

Uiterst overtrokken natuurlijk, maar tot die reële bijstelling was ik niet in staat. En nu was er dus ook nog mijn moeder, die me vroeg eerlijk te zijn, maar die ik niet wilde lastigvallen met mijn spoken. ‘Moet ik me zorgen maken?’, vroeg ze opnieuw. Ditmaal was haar stem hoog en gejaagd. Onder haar zonnebril liepen tranen. Mijn adem begon te gieren, mijn benen en armen trilden, de paniekaanval was begonnen. Ze zette de auto aan de kant.

Een week later zat ik voor het eerst in mijn leven tegenover een psychiater. Hij stelde zich voor als Carel. In mijn dossier vallen zijn eerste indrukken van mij te lezen: ‘Grote jongeman, vriendelijk. Wat afwachtend, observerend. Kan heel goedlachs zijn, maar hij is dwangmatig bezig met angsten. Zijn stemmingen wisselen, maar er is een voortdurende ondertoon van angst. Zeer zorgelijke situatie.’

Nadat ik al mijn doemscenario’s over hem had uitgestort – de meter liep toch – wees hij me op het begrip ‘angststoornis’, waaraan naar verluidt meer dan een miljoen Nederlanders leden. Nu waren angsten voor mij geen nieuws; op de basisschool, de middelbare school en de universiteit kon ik erdoor worden geplaagd. Maar ik had ze altijd geschaard onder ‘leerproblemen’, ‘faalangst’, of ‘depressie’, typeringen die de kern niet raakten. En de kern, voelde ik aan, dat was angst. En ik wilde duidelijkheid. Zelfs als dat betekende dat ik ‘ziek’ was. Wie ziek was, kon tenminste worden genezen.

Sinds ik dankzij hem wist van het bestaan van de angststoornis, zag ik dagelijks, in kranten, op televisie en op sociale media, bevestigd dat angst een alomtegenwoordig probleem was. Dat speelde tien jaar geleden, en vandaag de dag misschien wel meer dan ooit. Wekelijks lees ik dat we nog nooit zo bang zijn geweest als nu. Tientallen keren heb ik onze tijd beschreven zien worden als het tijdperk van de angst. Maar is dat terecht? Zijn we inderdaad banger geworden en waardoor dan? Die ingewikkelde vraag vormde de aanzet tot een drie jaar lange zoektocht, die resulteerde in mijn boek De bange mens. Een zoektocht door talloze wetenschappelijke artikelen, filosofische werken en boeken van kunstenaars, via gesprekken met psychiaters, historici, en natuurlijk de angstigen zelf.

Er valt natuurlijk iets voor te zeggen dat angst van alle tijden is. Angst behoort niet alleen tot de biologisch-neurologische uitrusting van elke diersoort, maar heeft ook in elk volk en in elke tijd gespeeld. Zo is elke moderne eeuw, van de 17de tot en met de 21ste eeuw, door tijdgenoten bestempeld als het ‘tijdperk van de angst’. De dichter W.H. Auden publiceerde zijn met een Pulitzer Prize bekroonde lange gedicht The Age of Anxiety in 1947. In een eerste aanzet van dat gedicht beschreef hij ons mensen als ‘verdwaald in een spookbos, kinderen bang voor de nacht, die nooit gelukkig of goed zijn geweest’.

Ook in mijn familie bleek angst niks nieuws, zo ontdekte ik, toen ik brieven van mijn overgrootvader las, de in Nederlands-Indië wonende Jaap Kunst. ’s Morgens stak opeens mijn oude vijand z’n kop weer eens op’, schreef Kunst in 1921, in een van zijn eerste liefdesbrieven aan zijn aanstaande Katy. ‘Die ellendige onrust, om niet te zeggen angst, waarmee tot dusver voor mij elke toenadering tot een ander gepaard is gegaan. Ik weet niet wat het is, maar al meermalen in mijn leven heeft het mij doen denken: was ik maar dood omdat het anderen en mijzelf soms zoo ongelukkig gemaakt heeft.’ In andere brieven schaarde hij zijn angsten onder ‘zenuwzwakte’. Een ander etiket dat in die tijd rondging was melancholie.

Mijn grootmoeder Sjuwke, kind van Jaap en Katy, nam ‘de oude vijand’ over. Zij kreeg de diagnose depressief, waar ze naar eigen zeggen ‘niet zoveel mee kon’. De angsten namen haar af en toe te grazen en lieten haar dan weer met rust, het voltrok zich in cycli, net als bij haar vader, en net als bij haar dochter, mijn moeder.

Met mijn moeder nam ik twee jaar geleden het psychoanalytisch dossier door waarin zij toen zij 24 was (dezelfde leeftijd als ik had toen we in haar Twingo zaten) werd doorgelicht. Geheel in freudiaanse stijl stonden er veel seksueel getinte passages in, door mijn moeder keurig doorgestreept met een blauwe stift, waardoor het dossier iets weg had van een geheime FBI-map. Als je de papieren tegen het licht hield, schemerde het woord ‘orgasme’ er soms doorheen. ‘Angstaanvallen, met spierkrampen, dat ik tril over al mijn ledematen’, las ik. Ze voelde zich vaak ‘bedreigd zonder te weten waardoor’.

Hoewel de labels verschilden, werden de angstklachten binnen mijn familie van generatie op generatie overgenomen. 

Maar daarmee zijn we er nog niet. Want we kunnen er niet omheen dat ook onze samenleving grofweg de laatste vijftig jaar een toename in angstklachten heeft gekend. En die toename begon al voordat we te maken kregen met het officiële label angststoornis, dat in 1980 werd ‘uitgevonden’.

Dat ontdekte Marina De Wolf-Ferdinandusse (1924-1997), oprichter van de Fobieclub Nederland, tegenwoordig de ADF-stichting, een patiëntenorganisatie voor mensen met angst- en dwangklachten. In 1962 kreeg ze ineens geen adem, haar hart bonsde, alles draaide, ze hield niet op met beven. Een paniekaanval, al bestond die term toen nog niet. Ze liet zich doorlichten door neurologen en internisten, die niks konden vinden. Angstklachten als paniekaanvallen, fobieën en pleinvrees maakten nog geen deel uit van het curriculum van de dokter, dus leerde een huisarts ze ook niet te herkennen. In 1968 richtte De Wolf-Ferdinandusse de Fobieclub op. Het viel haar op hoe veel angstige mensen in Nederland rondliepen. In nog geen vier maanden tijd steeg het ledenaantal van de Fobieclub van vijf naar duizend. ‘Iedere stad, elk dorp’, schreef ze vlak na de oprichting van de club in het clubblad, ‘herbergt wel één of meer angstslachtoffers. Noodkreten bereikten ons uit alle delen van het land.’

De toename van angststoornissen: hoe meer vrijheid, hoe meer angst
Beeld Jan Rothuizen

In de jaren zestig was het Nederlandse angstlandschap in medische termen nog zeer amateuristisch en kleinschalig. De professionalisering kwam pas in een stroomversnelling in 1980, toen angst een aparte ‘ziekte’ werd en werd opgenomen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het standaardwerk in de psychiatrie dat we nog altijd gebruiken.

De manier waarop dat is gegaan, is ronduit schokkend. In de Verenigde Staten was een aantal psychiaters verenigd in een taskforce, die mocht beslissen welke aandoeningen in de DSM terecht zouden komen. De besprekingen van die taskforce zijn door betrokkenen beschreven als ‘een ratjetoe – warrig, inconsistent en dubbelzinnig’. ‘Er vloeide wijn, en de psychiaters begonnen te praten over een van hun collega’s die geen paniekaanvallen had, maar wel voortdurend piekerde’, vertelde psychiater David Sheehan aan de Brits-Amerikaanse medische onderzoeker Christopher Lane. ‘Hoe moesten we hem classificeren? Hij was gewoon een beetje angstig in het algemeen. Wat zouden jullie zeggen van ‘gegeneraliseerde angststoornis’? En toen klonken ze met de volgende fles wijn op de naamgeving van die ziekte.’ Als ze het niet eens werden, trokken ze lootjes. ‘We waren een kleine groep die de psychiatrie op een fundamentele manier konden veranderen’, vatte Robert Spitzer, het hoofd van de taskforce, het in een interview in 2012 samen. ‘Het was een revolutie. We namen het over omdat we dat konden.’

En zo beïnvloedden tientallen psychiaters het lot van tientallen miljoenen. Mensen met last van hevige angsten of angstige voorgevoelens dachten nu: misschien ben ik wel ziek, misschien moet ik aan de antidepressiva. En de artsen schreven ze voor.

Dit brengt ons vanzelf naar het heden, waarin zo veel jonge mensen, veelal millennials (maar ook de generatie die daarop volgde, generatie Z) gebukt gaan onder angsten. Een deel van die millennials is geboren in de jaren tachtig. Een angstig decennium, zo constateerde De Wolf-Ferdinandusse ook. ‘Wat mij de laatste tijd opvalt’, noteerde ze in 1983, ‘is dat ik zo vaak word gebeld door ouders met kinderen die allerlei dwanggedachten hebben over luchtverontreiniging, groenten die bespoten worden en kernafval. Over zure regen en massale ontbossingen.’ Zulke klimaatangsten kennen we vandaag natuurlijk ook; ze zijn zelfs zo veelvoorkomend dat de Amerikaanse vereniging van psychologen klimaatangst tot een klinische vorm van angst heeft bestempeld. Andere angsten waarmee deze generatie opgroeide: angst voor terrorisme én angst voor de kernbom.

Maar in plaats van dat onze angsten afnemen nu sommige dreigingen minder acuut lijken, zijn ze sindsdien alleen maar gegroeid. Je hoeft Instagram of Facebook maar te openen of je ziet een barrage aan filmpjes over paniekaanvallen en angsten. De Amerikaanse psycholoog Jean Twenge toonde na uitvoerig onderzoek aan dat westerse studenten en scholieren, in vergelijking met hun evenknieën in de jaren vijftig, steeds banger zijn geworden. De toename is lineair, maar de lijn wordt steeds steiler, vooral in de jaren tachtig.

Wat is er, afgezien van de officiële classificatie van angst als ziekte (en dus als individueel probleem) met ons gebeurd sinds de jaren tachtig? In het kort: sinds de intrede van het neoliberalisme als dominant systeem is er sprake geweest van een toename van verwachtingen en een afname in mogelijkheden.

De kern van dat neoliberalisme: minimale staatsinmenging, maximale vrijheid (en dus verantwoordelijkheid) bij het individu. Het nieuwe ideaal was een economie die werd gevormd door vrije mensen die elkaar beconcurreerden. Het belang van slagen in het leven weerklinkt eindeloos in reclameleuzen als ‘Impossible is nothing’, ‘Omdat je het waard bent’ en ‘Just do it’. Onderzoek van Twenge toont aan dat het aantal boeken met daarin de zinsnede ‘You can be anything’ tussen 1970 en 2008 vertwaalfvoudigd is.

De wetenschappelijke consensus van de afgelopen vijftien jaar wijst op een onverbiddelijke relatie tussen neoliberalisme en angstgevoelens. De Britse sociaal-epidemioloog Richard Wilkinson toonde aan dat neoliberaal geleide landen niet alleen kampen met relatief veel sociale problemen als geweld, drugsgebruik en tienerzwangerschappen, maar ook met veel grotere aantallen mensen met psychische problemen zoals angst. Hoe groter de ongelijkheid, des te meer iemand te winnen of te verliezen heeft, des te belangrijker het is om de concurrentie te verslaan en des te angstwekkender het is als blijkt dat dit niet zomaar valt af te dwingen.

De realiteit blijkt namelijk weerbarstig. Alle verwachtingen ten spijt staan de millennials en generatie-Z’ers er in vrijwel elk neoliberaal land, ook in Nederland, economisch aanzienlijk slechter voor dan de babyboomers en de generaties na hen op dezelfde leeftijd. Laat ik dit illustreren aan de hand van een van de meest concrete uitvloeisels van de marktsamenleving: het zelfstandig ondernemerschap. Nederland kent momenteel 1,1 miljoen zzp’ers, een aantal dat sinds 2003 is verdubbeld. Van de vele ‘vrije’, maar onbeschermde zzp’ers die ik ken, heeft vrijwel niemand financiële reserves. Dit wreekt zich bij tegenslag en kan een gevaarlijke negatieve spiraal in gang zetten die eindigt met een angstdiagnose. 

Een kennis van me, een zzp’er in de journalistiek wier relatie is verbroken, is haar huis kwijtgeraakt en struint nu dagelijks uren online rond op zoek naar een betaalbare woning. Daardoor heeft ze het gevoel niet helemaal te functioneren op haar werk, en dat moet ze wel doen, wil ze de tariefverhoging binnenslepen die nodig is voor een woning. Overspannenheid en paniek liggen steeds op de loer. Een vriendin, uitstekend in haar werk als redacteur, maakt lange werkweken om haar huur überhaupt te kunnen betalen; ze kan het zich niet permitteren een dag vrij te nemen, met alle burn-outrisico’s van dien. Een andere zzp-vriend van me zit om de zoveel tijd een week bij zijn ouders, zodat hij zijn appartement kan onderverhuren, anders kan hij straks niet met vakantie, zijn eerste in drie jaar. De meeste bedrijven of instellingen hebben hier weinig boodschap aan. Op de website van de Kamer van Koophandel, waar je je kunt inschrijven als zzp’er, valt te lezen dat stress niet erg is. ‘Een bepaalde mate van stress zorgt er juist voor dat je goed kunt presteren.’ Maximale vrijheid, maximale verantwoordelijkheid bij het individu.

De toename van angststoornissen: hoe meer vrijheid, hoe meer angst
Beeld Jan Rothuizen

Zo ziet het eruit als neoliberale verwachtingen over maakbaarheid met een relatief belabberde uitgangspositie botsen, zoals dagelijks gebeurt. Het resultaat: onbegrip en een gevoel van desoriëntatie. Uit die mix kunnen verschillende angsten voortkomen: paniek omdat je het gevoel hebt overweldigd te worden, angstigheid omdat je het gevoel hebt dat je de wereld niet doorziet en buiten de boot zult vallen en natuurlijk de afgeleide existentiële angst dat je niet voldoet. En voor deze collectieve problemen kennen we nog slechts een hyperindividuele oplossing: naar de dokter gaan. En de dokter zegt: angststoornis of: burn-out. We leven in een tijd waarin mensen met een vatbaarheid voor angst (familiaal of niet) grote kans lopen ook daadwerkelijk allerlei angsten te ontwikkelen. En door simpelweg te stellen dat angst er altijd is geweest, dat de angstigen verwend zijn, of dat ze ziek zijn en een pilletje moeten slikken, doe je hen vreselijk tekort.

Destijds, tegenover mijn psychiater Carel, aan de vooravond van een therapie die zeven jaar zou duren, had ik weinig benul van angst. Niettemin scherpten onze gesprekken mijn geest. Hij dwong me eerlijk te reflecteren op mezelf en raadde aan vooral op zoek te gaan naar de oorsprong van de angsten, wat ik heb gedaan.

Afgelopen winter had ik het gevoel dat de therapie aan het eindigen was; het voelde als een relatie die haar vuur aan het verliezen was. We hadden eigenlijk niks meer om te bespreken. Het ging gewoon goed met me. Dit betekent niet dat mijn angsten zijn verdwenen; ik ben er alleen niet meer zo bang voor. Ik hoor ze fluisteren, zoals ze ook al deden bij mijn overgrootvader, maar hoef niet meer te luisteren. Het helpt ook dat ik inzie dat angst een gemeenschappelijke kwestie is, iets wat we onszelf en anderen aandoen, en geen individueel psychisch mankement.

Hoe afscheid van Carel te nemen, hij die me door een belangrijke fase van mijn leven had geloodst, die me had aangemoedigd mijn boek te schrijven? Dat afscheid initieerde hij zelf. Hij bleek ziek, en ging met vervroegd pensioen. Ik vroeg hem of hij angstig was. Niet meer dan nodig, antwoordde hij aarzelend. ‘Moet ik me zorgen maken?’, vroeg ik hem.

Van Daan Heerma van Voss verscheen onlangs De bange mens: mijn zoektocht naar de bron van onze angsten, uitgeverij Atlas Contact, 336 pag., € 22,99.